(Tweede Blad)
De ongeziene wereld of het leven
na den dood.
feuilleton
De brief van den dood
ONTSPANNINGSLECTUUR
ZATER oAG 15 MAART 1930
i LXIX.
Het mysterie Tan den Dood.
Ik voel mijn leden, loom en koud
Lang uitgestrekt in t graft
Mijn uitgepeinsde hoofd was oud,
.(Toen Dood zijn aalmbes gaf.
Ik voel, dat ik geen adem meer,
Geen leven meer bezit, i
Mijn borst gaat niet meer op en neer,
Mijn handen werden wit.
Mijn voeten zijn zoo moe, zoo zWaar,
Mijn oogen zien zoo zwart; 1
Ik wil vergeefs nog luist ren naai'
Het kloppen van mijn hart
(Anton van Duinkerken)
Het Getuigenis der meusthheid.
De Bfltmleinen.
Zoowel Cicero, als Sencia, de twee groot
ste Romeinsche Denkers, hebben hun ge
loof' aan de onsterfelijkheid herhaaldelijk
openlijk uitgesproken, en wel als een hei
lige waarheid''„een oude leer':', beves
tigd door een eerbiedwaardige overlevering
verdedigd door Dichters en Wijsgeeren;
bekrachtigd door oude wetten en zeden;
betuigd' door de Dionysische mysteries,
door het algemeen recht en de mensehflijke
natuur, kortom, door de overeenstemming
der gansche mtenschheid (Cioero, Tuseul
11216; S-enaca Epist. 117, 6).
Cicero grondt zijn onsterfelijkheids-ge
loof op het algemeen heterschend gebruik
do graven der overledenen als heilig en
onschendbaar te beschouwen, en de zware
straffen die voor graf-schennis Werden
geëischt. Dit eerbiedwaardig gebruik be
rust Volgens Cicero opi de vaste overtui
ging, da,t met den dood alles niet eindigt,
maar dat de dood een overgang moet-zijn
tot een nieuw leVen. i
Bekend is dit woord' Van den grooten
Romeinschen RedenaarUt deos esse na-
tura opimanfr, sic (plenmaneiite animlos arbi-
tratour consensu ommiuM, d'.w.z. evenals
de volkeren algemeen geloo-ven aan het
bestaan der goden, zoo o ok aan het Voort
bestaan der zielen na den dood (Tuskul
I 16). i
De Catacomben.
Dat de eerste christen-begraafplaatsen,
de Romeinsche catacomben, dat geloof aan
een eeuwig leVen, haast op iedere mUur,
op iedere steen getuigen, behoeft wel geen
betoog.
Wie daaraan nog twijfelt overtuige zich
"zielf te Rom'e of bier in eigen vaderland,
te Valkenburg; of hij leze het WondBr-
schoone Boek hierover van dten geleer
den Jezuiet Pater Hendricks: „Het chris
telijk getuigenis der c&tacbmhtein.'i'- j
Credo in vitalm! oefer-nom: ik geloof
ine an eeuwig levten, dlat is de groote zege
praal-gedachte van het christelijk graf,
die ide eerste christenen, zbo kunstzinnig
wisten uit te beelden op hun gravten. Dat
was de eenige gedachte, 'die als m'et êen
geweldige Vaart heel hun ziele-'zucht Om
boog voerde naar de eeuwighwdi-zegepiraal,
die hun altijd voor oogen stond', wiaanvio|or
aan alle zijden, hun broeders en zhsters
,uit hun liefste kringen het aardteche be
staan offerdenDie in het groote don
kere doodenrijk uit den docdj ztelf die
-toekomst -d'eed rijzlem in d'e stralende glo
rie der eeuwige overwinning, die zij-ge
tuigden voor de rechtbanken hunner hed-
d'ensehe haters; die zij bevochten in cOl-
losseum en cindus; die zij als inzet hadden
aanvaard' van al hun mlarteliesdie zij
als de ééne .parel hadden lëetren zien,
waarvoor de mtensch met winst het al
verliest!
Zoo kon het niet -anders o£ de mbne-tt
der teataebmhen werden vlakken, die de
breede vlucht der eouwigheidsiideeën dezer
'toenschen Vasthielden, de spiegels hunner
onverwoestbare idealendie steenen-massa's
die Weerkaatsten hun onsterfelijke ver
wachtingen. (E. Hemdrkhs. HJet christelijk
Getuigenis der Catacomben blz1. 50).
Met recht Vraagt zich hier genoemde
sohnjver af. Wie dwaalt nu nog langs
deze onafzienbare graven-r-eeksen, zlondep
den buiver der eeuwigheid te voelen? i
door A. FIELDING.
(NadPuk verboden).
83)
Het was Dinsdag, ongeveer half twee,
toen een agent de deur Van Pbimter'^
vertrek op de Tapd opende en aankon
digde
„Een dame voor u, mijnheer. Ze komt
volgens afspraak."
„Laat haar binnen", was het antiwoord1,
„breng ook dien mijnheer, die in .Watt's
kamer wacht."
Siitella kwam gehaast de kamer binnen.
Ze zag ,er vreeselijk .uit. Het leek, of
ze zwaar ziek was, zbo bleek en Ver
vallen w'as ze. Pointer moest' denken
«wn een plant met zieke wortels. Hef
soheen, of voor diit jonge meisje ajle
and-en, die haar met de buitenwereld
verixmdlen hadden, verbroken waren door
«en onbeschrijfelijke wroeging. Die wroe
ging verteerde haar langzaamkaan, zoo
als sommige zwammen en schimmels de
planten verwoesten, waarop ze woekeren.
«vTv "-.^«^ïgszins heftig binnenkomen,
fnk Sibella- m een stoel neer. Zij keek
elective op dezelfde wijze aan als
Zouden enkel de menschen, die deze
graven raakten, koud', onbewogen, zonder
iets van het uit dien dood hier op' bruisende
leven Waar te nernien, in diez'e gangen,
lusschen hun dierbbren dooir, hebben rond-
geloopen Zonder de overwinnings-idlete,
gelijk Christus en d'e Apostelen doze uit
beelden, voor den gcost te zien oprijzen,
geweldig als. in onlw'eerstiaanb;ar& vaart
meenemend' hun hetele ziel naiar omhoog.?
-Wij' 'd'enken hier van Zelf aan de ge
voerde teksten Van. Christus en da Aposte
len in dez© onderaardsehe heihgdominbn
Van martelstrijd' en martelviotorie, welnu
dat hebben ook de eerste christenen ga-
'daan en als Vanzelf de gedlatehten, hun
door de heilige boeken aangegeven, .uit
gebeeld in symbolische Vormen, t
Credo in vitam! aeternam; ik geloof in
een eeuwig levlen, ziedaar het eeuwen
oud getuigenis, dat in steenen vormen
het oud Rtomeinsche Geloof, de -eeuwen
door, de aafacb'mlbe-n zingen! Een onster
felijk lied in onVerdelgbare taal!
Een onsterfelijk lied', in onveirdeigbaire
taal, -dat alle diepten van donkere grai-
ven em uit alle bogen van rosse -en blanke
en kleurrijke aerosoliën en ondw alle
'grauwe en zWarte en mtet schildtoWerk
versierde ctrypfen en van do mbrta'er-
platen m'et scheifpte inschriften en van
de muren met schier onleesbare knab
bels en van dte glanztemd wit4mhrm)elrte|n
Wanden der eeuWen-oudte sardophagen
dreunt, zwaar van o-nweerstaanbaren
drang, het eenstemlmig h&rlmbnisch, uit
alle lijnen en kleuren tot één gie,hee!| sa-
mfenkliDkend antwoord, als een honderd
maal herhaalde echo ons tegen: Hot Ge
loof, Het Geloof, Het Geloofin
een eeuwig Leven(O. C. blz1. 91).
Alkmaar. C. VIS, Rector.
Om een bolletje kaas
Een Russisch verhaal.
Door Pusohwin.
Mi,n vrouw is dol op kaas. Ach, zoo
dacht ik bij- mijteelf, als ik toch tufaar eens
ergens een pond- machtig kon Worden;
maar tegelijkertijd' herinnerde ik an'e ook
weer, dat het reeds zonde was daaraan
te denken in een tijd, waarin zooveel m'en-
schen van honger s-tierve-p. Maar zie
daar stond op den drempel van die deur
een Chinees, die een prachtige rood|ej bol
kaas in zijn handen hield: Hollamdsdha
kaas! In een oogwenk was ik bij hem1 en
begon af t-e dingen. Tenslotte was de kaas,
een zeldzaamheid voor dien tijd, mijn
eigendom.
Op hetzelfde- oogenblik drong het ech
ter tot mij door, dat' het nietb verstandig
van mij geweest Was de kaas te kaopen.
Hou zou ik hem inpakken, hij' was zoo
rona en zoo moeilijk om' te dragen en toch
moest ik h-emi zelf, ondanks den 'zwaren
last, dien ik reeds droeg, naar het stajtion
en naar huis brengen, wamt er was toen
niemand dia dit voor mij: deeld. Ik zei
daarom' tot den Chinees:
„Ik kan hem' niet koopen Wamt ik kam
hem. zelf niet naar het stajtion dragen."
En de Ohin-eezen zijn toch eem eigen
aardig v'olkje. Heel bedaard' antwoordde
hijik z.al u wel helpen. Nu, Waarschijn
lijk ligt zijm weg in diezelfde richting,
dacht ik en- wij: gingen naar dem trein.
Natuurlijk moest er weer een transpo-pb'
van roode troepen met den 'trein ïntee,
alles propvol. Met groote moeite kon
men zich nog «en plaatsje veroveren.
WiJ gingen zitten en maakten gauw de
zware, deuren toe, klaar! Wat kon ons het
schelen, dat er daarbuiten op het perron
nog een partij schreeuwden cm lalwaai
maakten wij zaten!
„God heeft -ons geholpen," zei een grijs
aard, die bijna op mijn knieën zat. Ge
lukkig met mijn plaats je, waarvoor ik
zoo had moeten vechten, wischte ik het
zwe-et van mijn gezicht. Daar rukte men
van buiten onze derar open, er stonden
soldaten met geweren en hun aanvoerder
haar vader gedaan zou hebben.
„U telefoneerde mij; dat er belangrijke
onthullingen te wachten Waren", sprak
zij.
„Da,t is ook zoo", was hef antwoord'.
„Doch eerst had ik gaarne, dat ui eenige
vragen beantwoordde en wilde ik u van.
eenige feiten op de hoogte stellen. Ah,
d-aar is graaf di Mo-nti".
.Meit een kreet sprong Sibffla, over
eind.^ Ook di Monti scheen op deze ont
moeting niet voorbereid1.
„Neemt beiden plaats, astublieft", ging
Pointer verder.
„Deze voorafgaande ophelderingen zul
len misschien eenigen tijdi in beslag ne
men. Vóór alles, miss Sdarlett, kan ik
u meededen, da.t de aanwij-zingem, Welk»
u graaf di Mon-ti gaf over de samenkom
sten in het atelier, hoegenaamd niets te
mlaken hebben met den dood' van uw
nichtje,"
„Oh!" bracht het jonge meisje uit.
Het was een kreet van verlossing, waar
in evenwel nog eenige angst doorklonk.
„Oh, is 'dat waar Hjaax oogen gingen
Van den graaf naar Pointer, doch -bleven
tenslotte op 'di Monti rusten.
„Als men u het tegendeel verteld heeft",
vervolgde dedefeotive op strengen toon
„Ik heb je nooit gezegd, dat ctait de
Teden was", viel di Monti in op harden,
zei kort -en bondig: „Allemaal er uit,
het is hier een damescoupé!" Wij' be
grepen heit: Dat is het ru-W geweld!
Maar een, die durfde, riep: „Burgers,
geel' je nieifc over, laat het ons samen eens
ziju, laat ons sterk zijn ,wijf gaan niet en
daarmee uit!"
Honderd' stemtm'-en antwoordden hem:
„Wij! gaan ui-et!" Ma,ar een dei' reizigers,
die voor aan da deur zait, had van jlten
conducteur gehoord, -dat er nog een leeg©
wagen wias, hij sprong er vlug uit en
liep vlug naar de achterste wagon. Een
tweede sprong hem! na, toen een d-erde
en tenslotte sprong ook ik me]f mijn
zwaren last op den rug uit den trein, ik
viel, maai' ondanks alle haast, hielp m'en
mij' w-eer op- de boen. Ja, in zoo'n over
groots drukte zijn er toch altijd nog goede
menschel).
E-en nieuwe strijd begon, m'aar het ge
lukte mij weer een plaatsje t.a bemachti
gen, natuurlijk zaten we erg nauw, tegen
elkaar gedrukt op- den grond! Mijn oude
buurman zat weer naast me en zei weer
z'n lijfspreuk: „Go'd hoeft ons geholpen!"
Wij: stonden reeds op het p-unt te- Vertrek
ken, toen wei weer een nieuw lawaai em
geschreeuw hoorden Voor onze wagen, dte
deur werd opengerukt en de menigte
buiten brulde: „Brengt eens wat planken,
bouw m'aar een stellipg!"
Een oogenblik later waren er lange
planken boven onze hoofden aangebracht
en in -een minimiim- van tijd' Was dte tweede
verdieping gereed. Ook daar m'a,akten de
menschen het. zich gemakkelijk en wie
geen plaa-ts vond, ging op- hef dak ziften,
dat kraakte onder den zwaren last en
dreigde te bezwijken.
Ik zat in het midden op den grond.
Wegens d'e- snel-ingeboiu|Wdei verdieping was
het nu heelemaal donker in den wagen,
zoodat men, ondanks .alle lawaai toch
nog kon zitten droom-en.
Ik had -een gevoel alsof all-s zorg en
druk van mij- geweken Was. Niets hin
derde mij- mteer, ik dacht aan geen en
kele moeilijkheid, in mijn hart was nu
slechts plaats voor mijn vrouw en Tdn'd'e-
ren en daarm'ee een behaaglijke rust en
zaligheid.
Ik zag reeds iu d-en geest hoei ik thuis
gekomen, hun de groote kaas zou; laten
zi-en en all-es in mij ademde vredtei en ge
luk. Maar plotseling drong het tof mte
door: „Ach, ge hebt itomters ja kaas in
den eersten wagen laten liggen 1"
Ik sidderde van schrik. Wat een bittere
teleurstelling. Ik had er zooveel moeite
voor moeten doen, de groote vl-engdte thuis,
en nu alles zoo spoedig verloren! Maar
ik bezat een gelukkige natuur. Heib ik
iets verloren of' hebben ze- mij' i-ets ont
stolen, dan treur ik daar niet om'! Daiaronf
lachte ik ook nu inwendig over deze
kleinigheid' en zei tot mijn buurmlan:' „Ik
heb mijn kaas in den eersten wagein laten
liggen!"
Maar deze simpele Woord-en zouden mijn
ongeluk worden. Mijn kaas, zoo rond e-n
zoo mooi rond, was natuurlijk door alle
passagiers opgemerkt. Nauwelijks had' ik
de woorden „kaas vergeten" uitgesproken,
oi' allen schrokken op.
Als een golfstroom- gingen de Woord-en
„kaas vergeten" door de- donk-era ruimte
en mij gaf m'en 'd-en dringend-en! raad:
„Spring er onmiddellijk uit en haal hemi."
Als ik nog een tweede bol kaas gehad
had, dan zou ik hem' graag gegeven heb
ben als ik mijn woorden daardoor terug
had kunnen nem'em en kalm1 em rustig
had1 kunnen blijven zitten. Ik trachtte
de menschen te overtuigen, dat helt (och
rl te laat was, dat de kaas Wel Verdw-enen
zou zijn en dat ik toch niet mteer in den
eersten wagen kon kotnieu. Ma,ar als ant
woord bewoog de dichte m'enigfce zich
als in een mierennest; er werd vo-or mij
een weg naar de- d-eur vrij- gemaakt.
„Spring er uit", riep iemand achter mij'
en gaf mij een stoot. Had ik nu in den
wagen willen blijven, dan had ik er omi
moeien vechten. Of ik had hun inbeten
toero-epen: „De kaas is geen hoofdzaak,
het heil der mensöhheid is niet aihknkelijk
van dat bolletje kaas!" Misschien hadden
!zij mij dan met rust gelaten of als e-en
dwaas behandeld1.
Maar ik had' me reeds aan deh wil d-er
snijdenden toon. „Ik had' niets mlet Rose's
do-od te maken!"
Si-beUa wendde haar oogen van heml af'.
Ze was haar ontroering blijkbaar niet ge
noeg meester, om'; te spreken. Zei keek
alleen maar.
„Als deze man u iets anders vertelde,
miss Scarlett", ging Pointer vorder, „da-n
was d'at -alleen, omdtet hij er belang bij'
had, d'at Ui in de m'eening verkeerde in
zekeren zin tot Rose's dood te hejbben
bijgedragen."
„In zekeren zin!" kermde Sibeila, ter-
wi,l ze haar gelaat met de handen bsdeikte.
„Hoe is het mogelijk! Hoe is het mtegelijik.
Niemand zou zijn ergsten vijand laten lij
den wat ik geleden heb sinds Ros'e-'s dood!.
Ik ben krankzinnig geweest Van wanhoop
en ellendte", sidflesend zweeg ziei even.
„Ik heb' gedaobt, diat ik zeM den slag
had toegebracht Dat mijn hand da
zijne geleid had Ik bedoel Ze kon
niet verder. Met 'bovenmatige kradhlt|s-
inspanning besloot ze: „Sindls m'en haar
do-ode lichaam! -thuis gehraoht had', heb
ik gedacht, dat het mijn werk was, 'dait
het door mijn toedoen zoo geloopen was."
Sibeila sidderde Van het hoofd tob dte
voeten.
Jk zou graag de heele geschiedenis
weten, Miss Soarlett. Wajt den graaf
betreft dat komb later wel", sprak
massa onderworpen ,ik drong mte naar
voren, de deur ging open en als een boni
vloog ik op het p-erron. Ik wist. me
naar voren te dringen em al heel spoedig
zag ik de damescoupé weer en diep. recht
naar de deur. „Verboden toegang, 't is
hier een damescoupé" schneeiuwdc- mij'- öen
gebiedende mannenstem! op snauWacihtigen
toon toe.
„De kaas!" schreeuwde ik, „ik heb mijn
kaas vergeten!"
„Daar is de kaas, kameraad," zei rus
tig een soldaat. „Is die van u?"
„Ja, liij is van ham', van hem1!" klonk
hel in ko-or uit den wagen, want allen
herkenden mij' als den gelukkigen bezitter
v'ah een mooiem grooten bbl kaas. Ilc zag
nu, hoe binnen im den wagen iets roods,
ronds op en af huppelde" en over 'de
ho-efden vloog. Handig ving dte soldaat
aan de deur hem' op, gal' hemi een stoot
en mijn kaas vloog buiten. Met een snel
len sprong k-o-n ik hemi juist nog pakken,
maar op hetzelfde oogenblik gaf dq lo
comotief het sein van vertrek, ik werd
zenuwachtig, mijn hand beefde-, de «"kaas
viel op het perron en rolde lustig onder
de wielen tussohen de rails.
„Voorgoed kwijt", zei ik in mezelf en
wilde gauw naai' mijn w.ageai terugloopen
om den trein niet te missen. Maar de me
nigte in den wagen doorzag mijin be
doeling en nu gebeurde hetz-elide- als in
den anderen wagen.
Het scheen wel, dat de kaaa abBolutut
niet aan mij persoonlijk behoorde, mtea-r
eigendom van den staat of gemeenschap
pelijk bezit was, waarvoor ik verantwoor
delijk werd gesteld. Opgewonden, en on
barmhartig schreeuwde -men mij toe„Halt,
halt, haal hem- toch, het is nog tijd- ge
voeg1." Alle m-ensohen stonden en keken
naar mij. „Probeer het, kameraad, het is
nOjg tijd genoeg: Gauw maar, kamtex-aad,
ge kunt hem: nog gemiakke-lijk krijgen,
rustig, goedig en vriendschappelijk
spraken ze mij- zoo van boven uit deal
wagen toe. Ik waagde het dus, sprong
onder den trein, pakte gelukkig dem ron
den kaas, drukte hem- vast aan mijn
fort, kwam weer tuss'ch-en de wielen te
voorschijn en klauterde op het perron.
Een v-aderlijk rustige stem' zei van
boven„Zie je wel, je hebt nog tijd
genoeg gehad, heit is go-ed gegaan:" en
.tinnen uit den wagen hoorde m'en opge?
wcndc-n vragen: „Heeft hij hem' nog ta
pakken kunnen krijgen?" En de vader
lijke stem' antwoordde: „Het is goed' af
gelopen, hiji had goed tussohen de- wi-elen
kunnen bliven stekem."
De trein vertrok. Ik sprong heml na
en drukte den Hollandschen kaas Vast
tegen mijn bórst als hing er mdjin ziel
en zaligheid van aft De menschen.' im
tien achtersten wagen hebben op mo ge
wacht, zij staan aan de d-eiur en strekken
de armen uit. Dozijnen handen grijpen
me vast, grijpen naar mijn kaas, heffen
me op, sleuren me binnen en in de duis
ternis van d-en wagen kom' ik over voe
ten, handen en hoofden v'eilig op mijn
plaats terecht en achter mij' aan komlt de
kaas....
Eindelijk bten ik wa.t bekomen Van de
verschillende gemoedsaandoeningen en kijk
verward om' mie heen, naast mij zi-fc de
oude man -en houdt den kaas in zijn
nanden, als was he.t een klein kind en hij
zegt tot mij „God h-eeffi ons geholpen:"
28 uur later lag ik nog in d-en donkeren
wagen. De kaas had ik totaal vergeten.
Eenmaal herinner ik mij' nog, toen' ik
een lucifer -aanstak zag ik heml' in de
handen van mijn buurman, di-e hem on
derzoekend bekeek. Toen v-erdween hij: ver
der in den wagen en kwami niet mle-er
in mijL. handen.
Voor mi,1 was het thans zeker, dat de
hongerige menschen heml opgegeten had
den. En ik was kalm; en gelukkig.
E-n ik was vroolijk, toen ik eindelijk
ua zoovele uren krom' gelegen t-e hebben
in slechte lucht en duisternis, weer bui
ten kwam. I-eder blaadje aan den boom)
was voor mij een levend wezen, ik liep
in de zon, midden onder dte menschen en
ik voelde niet eens, de zwaarte van mijn
bagage, zoo licht en vroolijk was het
mij' to moede.
Daar hoorde ik -een stem-: „Hé, jij'
I X-L. - iw
Pointer, terwijl hij: m'eit kaelen, strengen
blik di Monti aankeek. De graaf klemde
de tand-en op elkaar. Plotseling ging hij
op het meisje toe, en nami baar hand in
de zijne.
„Deze man heeft het r-echt' nief, jia
ook maar een enkele vraag t'e stell-en,
Sibeila," zei hij. „E-n als ik je heb doen
lijden, welnu, dan was je de eenige niet,
die leed, ook ik heb veel te dragen gehad".
„Waarom?" staimteid-e ze, haar oogen
met een ongeloovigen blik op helml ge
vestigd-, alsof ze een Vreemde voor zich
had, „waaronf heib je me doen lijden, en
zoo vreeselijk! Zeg me, waaroiml d-eed ja
dat Ze gal' hem- geen tijd' om1 te ant
woorden, terwijl hij' keek, alsof hij! juist
veel tijd! noodig gehad zou hebben om' haar
alles te verklaren.
„Wat 'had' je eraan, me zoo te kwel
len ging z-e verder, „lichamelijk en gees
telijk te kwellen Ik O" ze deinsde
terug, alsof de hand ,die de hare tllrukte,
een tarantula was. „Je speelde rntet mie!
Je gebruikte mte als een pion bij' hetl
schaakspel 1 Je dteicht, dat ik spreken zou,
je verraden, als je mij den mónd' ni'ect
snoerde. Ik had naar de politie móeten
gaan, in plaats van aan je ontvluchting
m'ee te helpen!" Ze wendde zich tot
Pointer met een gebaar, d'at telen film-
aotrke. haar benijd' zou hebben en sprak
daar, met je hoed op, wacht toch evem"
En, „halt-, halt," riepen v-ele opgewon
den stemmen. Verschrokken keek ik om.
Ov-er de zwarte menschenmtenigte- vloog
in den hellen zonneschijn als een vurige
bal van hand tot han-d necht op mij' toe,
mijn kwelgeest mijn kaas:
Zes centen
door F. W.
■Oip zijn zesden verjaardag kreeg kleina
George Van tante Greta 6 nieuw© centen,
die blonken als goud, Zijn Vader schonk
hem -een prentenbe-ek en moedter' een echte
locomotief die vim zelf heel de kamer rond
kon loopen, grootvader en groOtmteedec
hadden hem' zelf's een praohtig© bouwdoos
gegeven. Maar -de centjes van tante Gret'a'
waren toch -eigenlijk wel het móóist© ge
schenk. Want dat Was geld, eteht geld' zoo-
als groo-te m'ensehen hebben. Hat prenten
boek, de loeombtief', de blokken, al dia
móóie dlingen bleven altïj-'d lietzleMde, maar
met 'die mbode centjes kon j-e eigenlijk doen
wat je -wilde.
Men behoefde er eenvoudig rniaar me©
naar een speelgoedwinkel te gaan en dan
kreeg men ervöox wlat men mla-ar wtenschte.
Het was eteht lief van tante Gretaf, dat'
zij hem zooveel geld gegeven hadl
George wist heel gloed dait ziji niot rijk'
Was, maar veel, veel armer dan Vader
en moeder, grootvader en grootmoeder I
Hijl nam zich vast voor om' haan het
grootste en mooiste mandje -te geven van
alle mandjes die hij! tegen Kerstmis zelf
vlechten zou. J». dat was voor die goeds
lieve tante Greta I
Hij' had het geld altijd, bij) zich. lederen
avond telde hij"1 het na of' er 'allte z'oa
centen nog waren. Wanneer hij' dlan- ©ena
verkeerd telde -en dacht dat er mlaialr 6
inp-laats Van 6 oenten waren, dlan schrok'
hij' zoo erg, d'at moeder werkelijk mb-cite
had om hem' weer ftebedanan en hém! ts
overtuigen dat er alle Zes die schatten
nog waren.
Maar toen hij op- zekeren avond, voor
hij'- ging slapen, zijln btezit weer wildo
natellen, doorzocht hij) tevergeefs de klei
ne zakjes van zijln m|a|trozenbl)o|use. Het
geld was weg.
„Je hebt het misschien Verloren, teen
je met de andere kindieren kVijlgartje
speelde" zei moedor. -
George knikte m|aar eens- ten zweeg.
Hij kon het m'aar niet begrijpen 1iat
zijta heele rijkdom nu plotseling verdwe
nen was.
Toen z'n moeder het licht uitgedraaid
had en uit de kamfer wilde gaan, hoorde
zij George zachtjes snikken. Verschrokken
ging zij' naar zijn bedje. I
„Wat scheelt er aan kindje?"
Schreiend en snikkend bejamtaterde hij
zijn verlies. 1
„Schrei maar niet. Morgen ga ik met je
mee naar de speelplaats «n dan zullen we
samen zoeken. Misschien vinden w» dan de
centen nog wel terug!"
„Denk je moesje, dat ze er nog liggen?'*
„J.a zeker" zei mbeder, -opi' don kleinen
man gerust te s'tellen. ,(J]e leunt Ze nergens
anders verloren hebben.
Hij geloofde haar en sliep- in. In zijn
droom zocht hij! Vol haast en angst naar
zijn geldstukken, tenslotte vond hij ze,
maar ze rolden van een hoogte ten hij holde
er achter aan zonder ze echter te kunnen
-pakken, hij viel in een diepjen sloo-t en
plotseling stond tante Grata voor hem; met'
wijd op©ngesp|erde besohneiidte oogen en
jammerde smartelijk over het Verlies der
centen, zij' vertelde helm' dat zij! vele, Vele
'd-agen 's morgens geen boter op haar brood
gesmeerd' had, opi hem! op zijln verjaardag
dit rtfk geschenk te kunnen gevfen.
Toen begon, hij (bitter te schreien uit'
medelijden over die goede, lartne tante.
Nog geheel vervuld' Van tmtedteJijlden! met
liet Verdriet van tante Grehaj wlefld hij
's morgens wakker.
Eindelijk, eindelijk was tnOedier dan toch'
bereid om' met he|m| msa maar de speel
plaats te gaan. Zijn vriendjes hiejpien hem
mee zoeken. Maar dfe -cteiniten waren en ble
ven weg. j I
'De kindteren waren al Weer lang aan het
spelen maar George zocht nog maar ste-öds
verder. Hij schreeuwde ©n gilde toen moe-
„Vraag alles, wat u weten wilt. Ik Zal
de waarheid zeggen."
„Anima imia!" pleitte de Italiaan, ter
wijl hij haar met een onstuimig geb'aar,
dat h-aar onbewogen liet, in de armen
nam; „Animia mia, ik was tot die leugen
gedwongen. Heel 'mijn onze toekomst
hing af' van het feit, niet gearresteerd]
te worden, juist toen deze potsenmaker
er toe wilde |Overga,an. Zoodxa ik wist,
óa.t de politie in het b'eziit was van den
hanger, dien ik in het atelier opgeraapt
hau, begreep ik wat mij te wachten sitond.
Mijn trouwe Axrigo zag een agent praten
met den m'an, wien ik het' voorwerp naar
het hoofd slingerde, zooals ik ruiet een
kluit aarde geda,an zou hebben. Ik hedhtte
niet meer aan het sieraad, d!a,t gedragen
werd door -die hier gebruikte hij ©en
ruwe Italiaanscihe uitdrukking, „ik -wilde
er mijn vingers met weer m'ee Vuil maken.
Zie j'e nu niet in, lieveling, dat alles
afhing van mijn plotseling vertrek? Ik'
zou me nooit vernederd hebben, bij haar
begrafenis den treurenden, minnaar te spe
len, als het niet noodzakelijk geweiest
was, Ik en bedroefd om1 haar! Ik
wist, dat je me niet helpen zou, als j'e
niet in de meening vexkeierdle, datj ImÜjm
leven in gevaar w,as, en je mjoa9t Imle
helpen ik kon je hulp niet ontberan!"
(Wondt vervolgd.)