(Tweede Blad) De ongeziene wereld of het leven na den dood. feuilleton De brief van den dood ONTSPANNINGSLECTUUR ZATER oAG 15 MAART 1930 i LXIX. Het mysterie Tan den Dood. Ik voel mijn leden, loom en koud Lang uitgestrekt in t graft Mijn uitgepeinsde hoofd was oud, .(Toen Dood zijn aalmbes gaf. Ik voel, dat ik geen adem meer, Geen leven meer bezit, i Mijn borst gaat niet meer op en neer, Mijn handen werden wit. Mijn voeten zijn zoo moe, zoo zWaar, Mijn oogen zien zoo zwart; 1 Ik wil vergeefs nog luist ren naai' Het kloppen van mijn hart (Anton van Duinkerken) Het Getuigenis der meusthheid. De Bfltmleinen. Zoowel Cicero, als Sencia, de twee groot ste Romeinsche Denkers, hebben hun ge loof' aan de onsterfelijkheid herhaaldelijk openlijk uitgesproken, en wel als een hei lige waarheid''„een oude leer':', beves tigd door een eerbiedwaardige overlevering verdedigd door Dichters en Wijsgeeren; bekrachtigd door oude wetten en zeden; betuigd' door de Dionysische mysteries, door het algemeen recht en de mensehflijke natuur, kortom, door de overeenstemming der gansche mtenschheid (Cioero, Tuseul 11216; S-enaca Epist. 117, 6). Cicero grondt zijn onsterfelijkheids-ge loof op het algemeen heterschend gebruik do graven der overledenen als heilig en onschendbaar te beschouwen, en de zware straffen die voor graf-schennis Werden geëischt. Dit eerbiedwaardig gebruik be rust Volgens Cicero opi de vaste overtui ging, da,t met den dood alles niet eindigt, maar dat de dood een overgang moet-zijn tot een nieuw leVen. i Bekend is dit woord' Van den grooten Romeinschen RedenaarUt deos esse na- tura opimanfr, sic (plenmaneiite animlos arbi- tratour consensu ommiuM, d'.w.z. evenals de volkeren algemeen geloo-ven aan het bestaan der goden, zoo o ok aan het Voort bestaan der zielen na den dood (Tuskul I 16). i De Catacomben. Dat de eerste christen-begraafplaatsen, de Romeinsche catacomben, dat geloof aan een eeuwig leVen, haast op iedere mUur, op iedere steen getuigen, behoeft wel geen betoog. Wie daaraan nog twijfelt overtuige zich "zielf te Rom'e of bier in eigen vaderland, te Valkenburg; of hij leze het WondBr- schoone Boek hierover van dten geleer den Jezuiet Pater Hendricks: „Het chris telijk getuigenis der c&tacbmhtein.'i'- j Credo in vitalm! oefer-nom: ik geloof ine an eeuwig levten, dlat is de groote zege praal-gedachte van het christelijk graf, die ide eerste christenen, zbo kunstzinnig wisten uit te beelden op hun gravten. Dat was de eenige gedachte, 'die als m'et êen geweldige Vaart heel hun ziele-'zucht Om boog voerde naar de eeuwighwdi-zegepiraal, die hun altijd voor oogen stond', wiaanvio|or aan alle zijden, hun broeders en zhsters ,uit hun liefste kringen het aardteche be staan offerdenDie in het groote don kere doodenrijk uit den docdj ztelf die -toekomst -d'eed rijzlem in d'e stralende glo rie der eeuwige overwinning, die zij-ge tuigden voor de rechtbanken hunner hed- d'ensehe haters; die zij bevochten in cOl- losseum en cindus; die zij als inzet hadden aanvaard' van al hun mlarteliesdie zij als de ééne .parel hadden lëetren zien, waarvoor de mtensch met winst het al verliest! Zoo kon het niet -anders o£ de mbne-tt der teataebmhen werden vlakken, die de breede vlucht der eouwigheidsiideeën dezer 'toenschen Vasthielden, de spiegels hunner onverwoestbare idealendie steenen-massa's die Weerkaatsten hun onsterfelijke ver wachtingen. (E. Hemdrkhs. HJet christelijk Getuigenis der Catacomben blz1. 50). Met recht Vraagt zich hier genoemde sohnjver af. Wie dwaalt nu nog langs deze onafzienbare graven-r-eeksen, zlondep den buiver der eeuwigheid te voelen? i door A. FIELDING. (NadPuk verboden). 83) Het was Dinsdag, ongeveer half twee, toen een agent de deur Van Pbimter'^ vertrek op de Tapd opende en aankon digde „Een dame voor u, mijnheer. Ze komt volgens afspraak." „Laat haar binnen", was het antiwoord1, „breng ook dien mijnheer, die in .Watt's kamer wacht." Siitella kwam gehaast de kamer binnen. Ze zag ,er vreeselijk .uit. Het leek, of ze zwaar ziek was, zbo bleek en Ver vallen w'as ze. Pointer moest' denken «wn een plant met zieke wortels. Hef soheen, of voor diit jonge meisje ajle and-en, die haar met de buitenwereld verixmdlen hadden, verbroken waren door «en onbeschrijfelijke wroeging. Die wroe ging verteerde haar langzaamkaan, zoo als sommige zwammen en schimmels de planten verwoesten, waarop ze woekeren. «vTv "-.^«^ïgszins heftig binnenkomen, fnk Sibella- m een stoel neer. Zij keek elective op dezelfde wijze aan als Zouden enkel de menschen, die deze graven raakten, koud', onbewogen, zonder iets van het uit dien dood hier op' bruisende leven Waar te nernien, in diez'e gangen, lusschen hun dierbbren dooir, hebben rond- geloopen Zonder de overwinnings-idlete, gelijk Christus en d'e Apostelen doze uit beelden, voor den gcost te zien oprijzen, geweldig als. in onlw'eerstiaanb;ar& vaart meenemend' hun hetele ziel naiar omhoog.? -Wij' 'd'enken hier van Zelf aan de ge voerde teksten Van. Christus en da Aposte len in dez© onderaardsehe heihgdominbn Van martelstrijd' en martelviotorie, welnu dat hebben ook de eerste christenen ga- 'daan en als Vanzelf de gedlatehten, hun door de heilige boeken aangegeven, .uit gebeeld in symbolische Vormen, t Credo in vitam! aeternam; ik geloof in een eeuwig levlen, ziedaar het eeuwen oud getuigenis, dat in steenen vormen het oud Rtomeinsche Geloof, de -eeuwen door, de aafacb'mlbe-n zingen! Een onster felijk lied in onVerdelgbare taal! Een onsterfelijk lied', in onveirdeigbaire taal, -dat alle diepten van donkere grai- ven em uit alle bogen van rosse -en blanke en kleurrijke aerosoliën en ondw alle 'grauwe en zWarte en mtet schildtoWerk versierde ctrypfen en van do mbrta'er- platen m'et scheifpte inschriften en van de muren met schier onleesbare knab bels en van dte glanztemd wit4mhrm)elrte|n Wanden der eeuWen-oudte sardophagen dreunt, zwaar van o-nweerstaanbaren drang, het eenstemlmig h&rlmbnisch, uit alle lijnen en kleuren tot één gie,hee!| sa- mfenkliDkend antwoord, als een honderd maal herhaalde echo ons tegen: Hot Ge loof, Het Geloof, Het Geloofin een eeuwig Leven(O. C. blz1. 91). Alkmaar. C. VIS, Rector. Om een bolletje kaas Een Russisch verhaal. Door Pusohwin. Mi,n vrouw is dol op kaas. Ach, zoo dacht ik bij- mijteelf, als ik toch tufaar eens ergens een pond- machtig kon Worden; maar tegelijkertijd' herinnerde ik an'e ook weer, dat het reeds zonde was daaraan te denken in een tijd, waarin zooveel m'en- schen van honger s-tierve-p. Maar zie daar stond op den drempel van die deur een Chinees, die een prachtige rood|ej bol kaas in zijn handen hield: Hollamdsdha kaas! In een oogwenk was ik bij hem1 en begon af t-e dingen. Tenslotte was de kaas, een zeldzaamheid voor dien tijd, mijn eigendom. Op hetzelfde- oogenblik drong het ech ter tot mij door, dat' het nietb verstandig van mij geweest Was de kaas te kaopen. Hou zou ik hem inpakken, hij' was zoo rona en zoo moeilijk om' te dragen en toch moest ik h-emi zelf, ondanks den 'zwaren last, dien ik reeds droeg, naar het stajtion en naar huis brengen, wamt er was toen niemand dia dit voor mij: deeld. Ik zei daarom' tot den Chinees: „Ik kan hem' niet koopen Wamt ik kam hem. zelf niet naar het stajtion dragen." En de Ohin-eezen zijn toch eem eigen aardig v'olkje. Heel bedaard' antwoordde hijik z.al u wel helpen. Nu, Waarschijn lijk ligt zijm weg in diezelfde richting, dacht ik en- wij: gingen naar dem trein. Natuurlijk moest er weer een transpo-pb' van roode troepen met den 'trein ïntee, alles propvol. Met groote moeite kon men zich nog «en plaatsje veroveren. WiJ gingen zitten en maakten gauw de zware, deuren toe, klaar! Wat kon ons het schelen, dat er daarbuiten op het perron nog een partij schreeuwden cm lalwaai maakten wij zaten! „God heeft -ons geholpen," zei een grijs aard, die bijna op mijn knieën zat. Ge lukkig met mijn plaats je, waarvoor ik zoo had moeten vechten, wischte ik het zwe-et van mijn gezicht. Daar rukte men van buiten onze derar open, er stonden soldaten met geweren en hun aanvoerder haar vader gedaan zou hebben. „U telefoneerde mij; dat er belangrijke onthullingen te wachten Waren", sprak zij. „Da,t is ook zoo", was hef antwoord'. „Doch eerst had ik gaarne, dat ui eenige vragen beantwoordde en wilde ik u van. eenige feiten op de hoogte stellen. Ah, d-aar is graaf di Mo-nti". .Meit een kreet sprong Sibffla, over eind.^ Ook di Monti scheen op deze ont moeting niet voorbereid1. „Neemt beiden plaats, astublieft", ging Pointer verder. „Deze voorafgaande ophelderingen zul len misschien eenigen tijdi in beslag ne men. Vóór alles, miss Sdarlett, kan ik u meededen, da.t de aanwij-zingem, Welk» u graaf di Mon-ti gaf over de samenkom sten in het atelier, hoegenaamd niets te mlaken hebben met den dood' van uw nichtje," „Oh!" bracht het jonge meisje uit. Het was een kreet van verlossing, waar in evenwel nog eenige angst doorklonk. „Oh, is 'dat waar Hjaax oogen gingen Van den graaf naar Pointer, doch -bleven tenslotte op 'di Monti rusten. „Als men u het tegendeel verteld heeft", vervolgde dedefeotive op strengen toon „Ik heb je nooit gezegd, dat ctait de Teden was", viel di Monti in op harden, zei kort -en bondig: „Allemaal er uit, het is hier een damescoupé!" Wij' be grepen heit: Dat is het ru-W geweld! Maar een, die durfde, riep: „Burgers, geel' je nieifc over, laat het ons samen eens ziju, laat ons sterk zijn ,wijf gaan niet en daarmee uit!" Honderd' stemtm'-en antwoordden hem: „Wij! gaan ui-et!" Ma,ar een dei' reizigers, die voor aan da deur zait, had van jlten conducteur gehoord, -dat er nog een leeg© wagen wias, hij sprong er vlug uit en liep vlug naar de achterste wagon. Een tweede sprong hem! na, toen een d-erde en tenslotte sprong ook ik me]f mijn zwaren last op den rug uit den trein, ik viel, maai' ondanks alle haast, hielp m'en mij' w-eer op- de boen. Ja, in zoo'n over groots drukte zijn er toch altijd nog goede menschel). E-en nieuwe strijd begon, m'aar het ge lukte mij weer een plaatsje t.a bemachti gen, natuurlijk zaten we erg nauw, tegen elkaar gedrukt op- den grond! Mijn oude buurman zat weer naast me en zei weer z'n lijfspreuk: „Go'd hoeft ons geholpen!" Wij: stonden reeds op het p-unt te- Vertrek ken, toen wei weer een nieuw lawaai em geschreeuw hoorden Voor onze wagen, dte deur werd opengerukt en de menigte buiten brulde: „Brengt eens wat planken, bouw m'aar een stellipg!" Een oogenblik later waren er lange planken boven onze hoofden aangebracht en in -een minimiim- van tijd' Was dte tweede verdieping gereed. Ook daar m'a,akten de menschen het. zich gemakkelijk en wie geen plaa-ts vond, ging op- hef dak ziften, dat kraakte onder den zwaren last en dreigde te bezwijken. Ik zat in het midden op den grond. Wegens d'e- snel-ingeboiu|Wdei verdieping was het nu heelemaal donker in den wagen, zoodat men, ondanks .alle lawaai toch nog kon zitten droom-en. Ik had -een gevoel alsof all-s zorg en druk van mij- geweken Was. Niets hin derde mij- mteer, ik dacht aan geen en kele moeilijkheid, in mijn hart was nu slechts plaats voor mijn vrouw en Tdn'd'e- ren en daarm'ee een behaaglijke rust en zaligheid. Ik zag reeds iu d-en geest hoei ik thuis gekomen, hun de groote kaas zou; laten zi-en en all-es in mij ademde vredtei en ge luk. Maar plotseling drong het tof mte door: „Ach, ge hebt itomters ja kaas in den eersten wagen laten liggen 1" Ik sidderde van schrik. Wat een bittere teleurstelling. Ik had er zooveel moeite voor moeten doen, de groote vl-engdte thuis, en nu alles zoo spoedig verloren! Maar ik bezat een gelukkige natuur. Heib ik iets verloren of' hebben ze- mij' i-ets ont stolen, dan treur ik daar niet om'! Daiaronf lachte ik ook nu inwendig over deze kleinigheid' en zei tot mijn buurmlan:' „Ik heb mijn kaas in den eersten wagein laten liggen!" Maar deze simpele Woord-en zouden mijn ongeluk worden. Mijn kaas, zoo rond e-n zoo mooi rond, was natuurlijk door alle passagiers opgemerkt. Nauwelijks had' ik de woorden „kaas vergeten" uitgesproken, oi' allen schrokken op. Als een golfstroom- gingen de Woord-en „kaas vergeten" door de- donk-era ruimte en mij gaf m'en 'd-en dringend-en! raad: „Spring er onmiddellijk uit en haal hemi." Als ik nog een tweede bol kaas gehad had, dan zou ik hem' graag gegeven heb ben als ik mijn woorden daardoor terug had kunnen nem'em en kalm1 em rustig had1 kunnen blijven zitten. Ik trachtte de menschen te overtuigen, dat helt (och rl te laat was, dat de kaas Wel Verdw-enen zou zijn en dat ik toch niet mteer in den eersten wagen kon kotnieu. Ma,ar als ant woord bewoog de dichte m'enigfce zich als in een mierennest; er werd vo-or mij een weg naar de- d-eur vrij- gemaakt. „Spring er uit", riep iemand achter mij' en gaf mij een stoot. Had ik nu in den wagen willen blijven, dan had ik er omi moeien vechten. Of ik had hun inbeten toero-epen: „De kaas is geen hoofdzaak, het heil der mensöhheid is niet aihknkelijk van dat bolletje kaas!" Misschien hadden !zij mij dan met rust gelaten of als e-en dwaas behandeld1. Maar ik had' me reeds aan deh wil d-er snijdenden toon. „Ik had' niets mlet Rose's do-od te maken!" Si-beUa wendde haar oogen van heml af'. Ze was haar ontroering blijkbaar niet ge noeg meester, om'; te spreken. Zei keek alleen maar. „Als deze man u iets anders vertelde, miss Scarlett", ging Pointer vorder, „da-n was d'at -alleen, omdtet hij er belang bij' had, d'at Ui in de m'eening verkeerde in zekeren zin tot Rose's dood te hejbben bijgedragen." „In zekeren zin!" kermde Sibeila, ter- wi,l ze haar gelaat met de handen bsdeikte. „Hoe is het mogelijk! Hoe is het mtegelijik. Niemand zou zijn ergsten vijand laten lij den wat ik geleden heb sinds Ros'e-'s dood!. Ik ben krankzinnig geweest Van wanhoop en ellendte", sidflesend zweeg ziei even. „Ik heb' gedaobt, diat ik zeM den slag had toegebracht Dat mijn hand da zijne geleid had Ik bedoel Ze kon niet verder. Met 'bovenmatige kradhlt|s- inspanning besloot ze: „Sindls m'en haar do-ode lichaam! -thuis gehraoht had', heb ik gedacht, dat het mijn werk was, 'dait het door mijn toedoen zoo geloopen was." Sibeila sidderde Van het hoofd tob dte voeten. Jk zou graag de heele geschiedenis weten, Miss Soarlett. Wajt den graaf betreft dat komb later wel", sprak massa onderworpen ,ik drong mte naar voren, de deur ging open en als een boni vloog ik op het p-erron. Ik wist. me naar voren te dringen em al heel spoedig zag ik de damescoupé weer en diep. recht naar de deur. „Verboden toegang, 't is hier een damescoupé" schneeiuwdc- mij'- öen gebiedende mannenstem! op snauWacihtigen toon toe. „De kaas!" schreeuwde ik, „ik heb mijn kaas vergeten!" „Daar is de kaas, kameraad," zei rus tig een soldaat. „Is die van u?" „Ja, liij is van ham', van hem1!" klonk hel in ko-or uit den wagen, want allen herkenden mij' als den gelukkigen bezitter v'ah een mooiem grooten bbl kaas. Ilc zag nu, hoe binnen im den wagen iets roods, ronds op en af huppelde" en over 'de ho-efden vloog. Handig ving dte soldaat aan de deur hem' op, gal' hemi een stoot en mijn kaas vloog buiten. Met een snel len sprong k-o-n ik hemi juist nog pakken, maar op hetzelfde oogenblik gaf dq lo comotief het sein van vertrek, ik werd zenuwachtig, mijn hand beefde-, de «"kaas viel op het perron en rolde lustig onder de wielen tussohen de rails. „Voorgoed kwijt", zei ik in mezelf en wilde gauw naai' mijn w.ageai terugloopen om den trein niet te missen. Maar de me nigte in den wagen doorzag mijin be doeling en nu gebeurde hetz-elide- als in den anderen wagen. Het scheen wel, dat de kaaa abBolutut niet aan mij persoonlijk behoorde, mtea-r eigendom van den staat of gemeenschap pelijk bezit was, waarvoor ik verantwoor delijk werd gesteld. Opgewonden, en on barmhartig schreeuwde -men mij toe„Halt, halt, haal hem- toch, het is nog tijd- ge voeg1." Alle m-ensohen stonden en keken naar mij. „Probeer het, kameraad, het is nOjg tijd genoeg: Gauw maar, kamtex-aad, ge kunt hem: nog gemiakke-lijk krijgen, rustig, goedig en vriendschappelijk spraken ze mij- zoo van boven uit deal wagen toe. Ik waagde het dus, sprong onder den trein, pakte gelukkig dem ron den kaas, drukte hem- vast aan mijn fort, kwam weer tuss'ch-en de wielen te voorschijn en klauterde op het perron. Een v-aderlijk rustige stem' zei van boven„Zie je wel, je hebt nog tijd genoeg gehad, heit is go-ed gegaan:" en .tinnen uit den wagen hoorde m'en opge? wcndc-n vragen: „Heeft hij hem' nog ta pakken kunnen krijgen?" En de vader lijke stem' antwoordde: „Het is goed' af gelopen, hiji had goed tussohen de- wi-elen kunnen bliven stekem." De trein vertrok. Ik sprong heml na en drukte den Hollandschen kaas Vast tegen mijn bórst als hing er mdjin ziel en zaligheid van aft De menschen.' im tien achtersten wagen hebben op mo ge wacht, zij staan aan de d-eiur en strekken de armen uit. Dozijnen handen grijpen me vast, grijpen naar mijn kaas, heffen me op, sleuren me binnen en in de duis ternis van d-en wagen kom' ik over voe ten, handen en hoofden v'eilig op mijn plaats terecht en achter mij' aan komlt de kaas.... Eindelijk bten ik wa.t bekomen Van de verschillende gemoedsaandoeningen en kijk verward om' mie heen, naast mij zi-fc de oude man -en houdt den kaas in zijn nanden, als was he.t een klein kind en hij zegt tot mij „God h-eeffi ons geholpen:" 28 uur later lag ik nog in d-en donkeren wagen. De kaas had ik totaal vergeten. Eenmaal herinner ik mij' nog, toen' ik een lucifer -aanstak zag ik heml' in de handen van mijn buurman, di-e hem on derzoekend bekeek. Toen v-erdween hij: ver der in den wagen en kwami niet mle-er in mijL. handen. Voor mi,1 was het thans zeker, dat de hongerige menschen heml opgegeten had den. En ik was kalm; en gelukkig. E-n ik was vroolijk, toen ik eindelijk ua zoovele uren krom' gelegen t-e hebben in slechte lucht en duisternis, weer bui ten kwam. I-eder blaadje aan den boom) was voor mij een levend wezen, ik liep in de zon, midden onder dte menschen en ik voelde niet eens, de zwaarte van mijn bagage, zoo licht en vroolijk was het mij' to moede. Daar hoorde ik -een stem-: „Hé, jij' I X-L. - iw Pointer, terwijl hij: m'eit kaelen, strengen blik di Monti aankeek. De graaf klemde de tand-en op elkaar. Plotseling ging hij op het meisje toe, en nami baar hand in de zijne. „Deze man heeft het r-echt' nief, jia ook maar een enkele vraag t'e stell-en, Sibeila," zei hij. „E-n als ik je heb doen lijden, welnu, dan was je de eenige niet, die leed, ook ik heb veel te dragen gehad". „Waarom?" staimteid-e ze, haar oogen met een ongeloovigen blik op helml ge vestigd-, alsof ze een Vreemde voor zich had, „waaronf heib je me doen lijden, en zoo vreeselijk! Zeg me, waaroiml d-eed ja dat Ze gal' hem- geen tijd' om1 te ant woorden, terwijl hij' keek, alsof hij! juist veel tijd! noodig gehad zou hebben om' haar alles te verklaren. „Wat 'had' je eraan, me zoo te kwel len ging z-e verder, „lichamelijk en gees telijk te kwellen Ik O" ze deinsde terug, alsof de hand ,die de hare tllrukte, een tarantula was. „Je speelde rntet mie! Je gebruikte mte als een pion bij' hetl schaakspel 1 Je dteicht, dat ik spreken zou, je verraden, als je mij den mónd' ni'ect snoerde. Ik had naar de politie móeten gaan, in plaats van aan je ontvluchting m'ee te helpen!" Ze wendde zich tot Pointer met een gebaar, d'at telen film- aotrke. haar benijd' zou hebben en sprak daar, met je hoed op, wacht toch evem" En, „halt-, halt," riepen v-ele opgewon den stemmen. Verschrokken keek ik om. Ov-er de zwarte menschenmtenigte- vloog in den hellen zonneschijn als een vurige bal van hand tot han-d necht op mij' toe, mijn kwelgeest mijn kaas: Zes centen door F. W. ■Oip zijn zesden verjaardag kreeg kleina George Van tante Greta 6 nieuw© centen, die blonken als goud, Zijn Vader schonk hem -een prentenbe-ek en moedter' een echte locomotief die vim zelf heel de kamer rond kon loopen, grootvader en groOtmteedec hadden hem' zelf's een praohtig© bouwdoos gegeven. Maar -de centjes van tante Gret'a' waren toch -eigenlijk wel het móóist© ge schenk. Want dat Was geld, eteht geld' zoo- als groo-te m'ensehen hebben. Hat prenten boek, de loeombtief', de blokken, al dia móóie dlingen bleven altïj-'d lietzleMde, maar met 'die mbode centjes kon j-e eigenlijk doen wat je -wilde. Men behoefde er eenvoudig rniaar me© naar een speelgoedwinkel te gaan en dan kreeg men ervöox wlat men mla-ar wtenschte. Het was eteht lief van tante Gretaf, dat' zij hem zooveel geld gegeven hadl George wist heel gloed dait ziji niot rijk' Was, maar veel, veel armer dan Vader en moeder, grootvader en grootmoeder I Hijl nam zich vast voor om' haan het grootste en mooiste mandje -te geven van alle mandjes die hij! tegen Kerstmis zelf vlechten zou. J». dat was voor die goeds lieve tante Greta I Hij' had het geld altijd, bij) zich. lederen avond telde hij"1 het na of' er 'allte z'oa centen nog waren. Wanneer hij' dlan- ©ena verkeerd telde -en dacht dat er mlaialr 6 inp-laats Van 6 oenten waren, dlan schrok' hij' zoo erg, d'at moeder werkelijk mb-cite had om hem' weer ftebedanan en hém! ts overtuigen dat er alle Zes die schatten nog waren. Maar toen hij op- zekeren avond, voor hij'- ging slapen, zijln btezit weer wildo natellen, doorzocht hij) tevergeefs de klei ne zakjes van zijln m|a|trozenbl)o|use. Het geld was weg. „Je hebt het misschien Verloren, teen je met de andere kindieren kVijlgartje speelde" zei moedor. - George knikte m|aar eens- ten zweeg. Hij kon het m'aar niet begrijpen 1iat zijta heele rijkdom nu plotseling verdwe nen was. Toen z'n moeder het licht uitgedraaid had en uit de kamfer wilde gaan, hoorde zij George zachtjes snikken. Verschrokken ging zij' naar zijn bedje. I „Wat scheelt er aan kindje?" Schreiend en snikkend bejamtaterde hij zijn verlies. 1 „Schrei maar niet. Morgen ga ik met je mee naar de speelplaats «n dan zullen we samen zoeken. Misschien vinden w» dan de centen nog wel terug!" „Denk je moesje, dat ze er nog liggen?'* „J.a zeker" zei mbeder, -opi' don kleinen man gerust te s'tellen. ,(J]e leunt Ze nergens anders verloren hebben. Hij geloofde haar en sliep- in. In zijn droom zocht hij! Vol haast en angst naar zijn geldstukken, tenslotte vond hij ze, maar ze rolden van een hoogte ten hij holde er achter aan zonder ze echter te kunnen -pakken, hij viel in een diepjen sloo-t en plotseling stond tante Grata voor hem; met' wijd op©ngesp|erde besohneiidte oogen en jammerde smartelijk over het Verlies der centen, zij' vertelde helm' dat zij! vele, Vele 'd-agen 's morgens geen boter op haar brood gesmeerd' had, opi hem! op zijln verjaardag dit rtfk geschenk te kunnen gevfen. Toen begon, hij (bitter te schreien uit' medelijden over die goede, lartne tante. Nog geheel vervuld' Van tmtedteJijlden! met liet Verdriet van tante Grehaj wlefld hij 's morgens wakker. Eindelijk, eindelijk was tnOedier dan toch' bereid om' met he|m| msa maar de speel plaats te gaan. Zijn vriendjes hiejpien hem mee zoeken. Maar dfe -cteiniten waren en ble ven weg. j I 'De kindteren waren al Weer lang aan het spelen maar George zocht nog maar ste-öds verder. Hij schreeuwde ©n gilde toen moe- „Vraag alles, wat u weten wilt. Ik Zal de waarheid zeggen." „Anima imia!" pleitte de Italiaan, ter wijl hij haar met een onstuimig geb'aar, dat h-aar onbewogen liet, in de armen nam; „Animia mia, ik was tot die leugen gedwongen. Heel 'mijn onze toekomst hing af' van het feit, niet gearresteerd] te worden, juist toen deze potsenmaker er toe wilde |Overga,an. Zoodxa ik wist, óa.t de politie in het b'eziit was van den hanger, dien ik in het atelier opgeraapt hau, begreep ik wat mij te wachten sitond. Mijn trouwe Axrigo zag een agent praten met den m'an, wien ik het' voorwerp naar het hoofd slingerde, zooals ik ruiet een kluit aarde geda,an zou hebben. Ik hedhtte niet meer aan het sieraad, d!a,t gedragen werd door -die hier gebruikte hij ©en ruwe Italiaanscihe uitdrukking, „ik -wilde er mijn vingers met weer m'ee Vuil maken. Zie j'e nu niet in, lieveling, dat alles afhing van mijn plotseling vertrek? Ik' zou me nooit vernederd hebben, bij haar begrafenis den treurenden, minnaar te spe len, als het niet noodzakelijk geweiest was, Ik en bedroefd om1 haar! Ik wist, dat je me niet helpen zou, als j'e niet in de meening vexkeierdle, datj ImÜjm leven in gevaar w,as, en je mjoa9t Imle helpen ik kon je hulp niet ontberan!" (Wondt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1930 | | pagina 5