A Markt 24 „DE HOOP", 1 a 09 ior Winkelzaak, NSLAG ;a lijn 5RENBAAI oden ilhecfen lagazfjn HEEKBANK ies-Confectie. De ongeziene wereld of het leven na den dood. Het Offer. I SHE C OU RA NV ZATERDAG 2 FEBRUARI 1929 NIEUWE ZEEUWSCHE CCURANi £IRBQEK- aANDAG- en stellen :n. TWEEDE BLAD vestigen bij de AND e n, 18348-40 b k k e r s, inkenszand (Z.) FEUILLETON KERKNIEUWS Ontspanningslectuur. A PHTE FRIESCHE 'rtejxiawt, geroemd: én vtti jdz kumtUwH' vanaf 50d.j«rVip<rml is^ 10 ei, per Vs ons. 18386-60 omer 1929, iDE PRIJZEN. rijsopgaaf et Syndicaat der* SINES. 18833-46 te 18349-26 OTTERDAM LAND-BATH (Z.> KA LIJN or Overtocht naar norika en Canada. ltf SIDDELBURG ïdliifj 18893-80 irijzen. 5IE ETALAGE. G. ERVEf388.i52.— en f 100, 18173-48 I. VAN DER MINNE. wsche plaats. Goede onder No. 18397,, Goes. balks, nieuwe ver- No. 19326. 1 stalen achterraam en erstelbare aanaarders. machines, elogrammen. Landrollen - Culti- voetscharren, enz. roerende prijzen. BB ENGELEN. II nn schepping doei- G«(l. Ghy wwt, hoo 't Engelsdom móet ondei'Sclhieideii worden In dryderbunde rij, cc® negenVouwigic orden De 'hoaghste in Sergflijh en Cberubïjhl en Troon, Die zitten in Gods Raet, en stereken Zijd ge boon. De middenlij! bestaet uit Heerschappijen, Krachten, En Machten, die op 't wooirt vau Godts Géheitairaet wachten, Tot 's ménslclhen n,ut en heil en 'hulp in 't algemeen. De derde en laeghste rij1, gewijt uit Vorstenhicên, En groot-e Aertseiigcleiii! en Engelen, moet duLctoen Voor 't woort der nriddelrije en laten zitili gebruicken, Beneden het gewei! va,n zuiver hristalijn, In hun bijzomd'irefl last, zoo wijt 't gestairnent schijn'. .Wanneer de weerelt koomi' zich verder uit te spreiden, Wort. elclk Van deze rij iu zij® gewest bescheiden, Of weet zijn eige stadt, en huis en .wat pea* so on ■Zij'n zorgh bovolen blijft, ter eere van Godts kroon. (Uit: Vondels Lucifer.) Na 't oneindig volm'aakto Wezen, dat zetelt in het grondeloos licht, Go.dj het stralende middelpunt der eindelooze ééu wigheid, willen wijl qp-klimknen tot de hoogste wezens onder al het geschapene, de zuivere geesten, die voor Gods tro,on het aangezicht van den Vader aanschou wen (Mt. XVIII10) en de blinkende lijlfwacht votrto'en van dien onziéhtbaren Hemelkoning. Het bestaan dar zuivere geesten zegt St. 'lihomlas- behoort tot de vol maaktheid van het heelal. God kon bij de schepping g'een ander doel hebben dau Zijn eigen verheerlijking. Al het gescha pene zou 'n afstraling, eeu zekere gelijke nis in zich. dragen van den goddelijken Schepper. Welnu, in heel de doorloopOn- de aaneenschakeling Van wezens in de zichtbare schepping kunnen wij1 'n traps gewijze klimtarend© gelijkenis met God ontdekken. In de lovgnlooze stof trilt een zwakke gehiem'ering van Gods eiudeloozc „iZijh". In het leven der planten en die ren zien wijl een fla.uwe schaduw van den eeuwig „Levende''1. Eerst in den mtensteh, miet z'n verstand en vrijen wil, zien wij'i Gods beeltenis het valïnhakst afgebeeld. Hiermee kan echter de schakeling van steeds klimlmende ge lijkenis met God niet voltooid zijln. Naar 't lichaam1 da meerdere in de zichtbare wereld, mioet da mensoh naar de ziel de m'indere zijn in de wereld der geesten,,', móet hij da tusstóhenselhnkel zijn, die. de wereld der lichamen en de wereld dei- geesten verbindt. Zijn ziel, hoe edel ook, blij'ft vastgeklonken aan de stof en in haar geestelijke functie afhankelijk van 'de stolfl. Er inbeten in die hoogero onge ziene wereld ontelbare geesten loven, die wederom! in trapsgewij ze -klimmende vol maaktheid immer dichter naderen tot de oneindige Volmaaktheid: God, geesten, welke door een oneindigen afstand van de hoogst mogelijk geschapen volmaakt heid gescheiden blijven. Die geesten.' zijta de EngelenEngel beteekent: afgezant.. Alvorens wij1 echter de natuur der Bn- gelen nader gaan verklaren, willen .wie eerst het bestaan dier zuivere geesten wat uitvoeriger bewijzen. Alleen door het li'cht der rede zouden wij nooit het bestaan van louter geesten met volkomen zekerheid hebben achter haald. Wel hebben ook de wijsgeeren van Griekenland tmi de rfietoren van Home geloofd in het bestaan van, „halfgjoden", „geniën" en, „demonen". Ook' staat het vast, dat het geloof in onzietnlbare wezens, die invloed ten goede of ten kwade 'op de menSchiheid uitoefenen, altijd en overal bestaan heeft. De goddelijke openbaring zou echter volle zekerheid brengen aangaand'© iet bestaan Van deze zuivere, onsterfelijke geesten, een zekerheid, gegarandeerd dioor Gods gezag.. De H. Schrift spreekt op- ontelbare plaatsen over hét bestaan der Engelen eri hun verschijning aan do ménsChen. Mo zes spreekt reedk van Ch erubij'ncin, 46 De heer Reiehman zat ook reedis met on geduld te wachten en was zeer vterhesugd haar te zien: „Wiel kind, ben. je daar toch nog, ik' begon juist te denken dat j.a op Schevening'en bleef en ik alleen zou moeten eten", sprak hij, terwijl Schwa zich haastig vlan hoed en mantel ontdeied. „Neen, ze wilden me wel houden, maar om d'at ik wist dat mama uit Was, he,b ik' err voor bedlankt en hen maar glafuw terug gekomen.'" „Ja, ,erg gauw," zei de heter Reiehman glimlachend. „Nu ja, betrekkelijk gauw naar dei om standigheden berekend," antwoordde Gel- ma eveneens (lachend. „Wiat zie je er" vronlijk uit en w'at heb je een klieur," zei dó heer ftfeichl- mann. toen zij tegenover 'elkaar aan'tal- tel zaten, „je hebt zeker een prettige! onf- moeting gehad." „Ja, dat gaat nog al," sprak zij opgföj wekt. „Raad eens rvie er vlan avond komt theedrinken?'" „Dat kan ik1 onmogelijk raden, zeg 't die na Adam's verdrijving uit het Para dijs den weg moesten bewaken naar den levensboom'. (Gen. III24.) In de liWensgesclhiedanisten van do Aartsvaders, Profeten en andere heilige mlanuicin van het Oud© Verbond is er dik wijls sprake van Engelen, die' in man- sdhielijbo gedaante verschenen. Zoo ver schenen Engelen aan Abraham! (Gen.XXII 11), aan Jacob (Gen. XXVIII12)) laan Gedeon (Rechters VI)), an® Tobias (Tob. V), aan Daniël (Dam. XIV35), enzooVoorts. Ook in het' Nieuwe Verbond treden1 tel kens de boden van God op, om1 den men- scben Zijn hooge raadsbesluiten bekend te mjaken. De Aartsengel Gabriël brengt aan Za- ■dbarias de balo'fte van een zoon (Luc. III)) en onderhandelt mét de II. Maagd Maria ovter hrt. mysterie der mtensehwor- yding (Lud. I28). Engelen zingen boven de slapende velden van. Bethlehem' en boodschappen den herders de blijde mare der -mlensclhwording van God (Luc. II8). Engelen houden, de wacht bij' het verheer lijkt graf van don verrezen Christus om de vrouwen te troosten mét Zijn opstan ding' (Luö. XXIV—4) en wekken de leer lingen uit hum verbazing, bij' Zij'n plotse linge en wonderbare opstijging naar dq hooge 'hemelen (Hand. IÏI). Christus zel'fl heeft trouwens! deze waar heid uitdrukkelijk bevestigd, toen Hij' ver zekerde, dat de Engelbewaarders der kin deren het aangezicht Zijns Vaders aan schouwen. (Mt. XVIII10). Deze geloofswaarheid, zoo uitdrukkelijk .door de H. Schrift galoeraard, wea-d dan ook teu allen tijde dooi- allo kerkvaders der oudheid verdedigd. Het vierde Concilie ,van Lateranen (1215)) heeft dau ook deze waarheid plech tig als dogma afgekondigd: „Eén is het beginsel van alles", aldusl genoemd Con cilie, „de Schepper van alle zichtbare en onzichtbare geestelijke en. liahaan'elijko ■wezens, die door: Ziij'n alm'aclht in den be ginne Van den tijd beide schepselen tege lijk uit het niet heeft voortgebracht, bist geestelijk en lichamelijk, n.l. den Eng,c] en de wereld en daarna den menseh, als het ware een tusschenwezem,'bestaande uit geest en lichaam) (Patten',s Verklaring Va,n den Katechismlus, Dl. I, blz. 193). Het Vaticaansch Concilie heeft in 1870 deze waarheid nog eens uitdrukkelijk be vestigd. Ziedaar een onomstootelijk bewijs voor 'het bestaan van die lichtende wereld der Engelen waarnam niet toCea1 'te twijfelen valt. Vondel, do geniale Vorst' der dichters, laat in zijn meesterwerk Lucifer .Aarts engel Gabriël schepping en doelder En gelen aldus aankondigen Apo 11 ion „d'A.ertsengel Gabriël, igeVolght van ':s hemels Reien, Genaeckt in 's Booghstem naam', om' uit dien hoogen troon T'ontvo.uwcn als Herout hetgeen, lieni wiert geboón. Gabriël; Hoort toe, gïiij. Engelenhoort toe, ghij hemellieden, De. hoogste Goethe.it, uit wiens boezem alles vloeit, Wat goet, wat heiligh is; die nimmer wordt vermoeit Door weldoen noch verarmt van haar gcnadescJiatten. Tót noch mtet g,een begrip der schep selen te vatten 'Dees Goetheit schiep den m'ensch, htaer eigen beelt gelijck, Oock d'Englen, opdat zijl te zamen, 't ecuwigh. Rijbk En uoit begrepen gjoet, na 'ct vierigh onderhouden Der opgeleide wet, ,m)et Godt bezitten zouden. Getrouwen, gaet dan heme, onsterfe- iijteke G oden, Geliorzavmt Lucifer, verknocht aan Gods geboden. Bevordert 'shemfels eer in ?t mienscho- lij'ck geslacht, Een ieder in zijln: wijck, een ieder öp zijn wacht. Laet aomtoilgen Voor Godt de schael v,ol wieroock branden, En brengen voor Godts troon der m!en- ecben offerbanden,, En wensch', ent gebeên, en zingen Godtheits lof, mip m,aar." „Neen, u moet er eau beetje molaite voor doen en 't niet zoo dladedijk opgleven." „Och, zeker een vriendin van je, ddc je dn lang niet gezien hebt.'" „Neen, ge,en vriendin van mij, maar een vriend van iu." „Een Vittend' van mij Kind, ik! heb' zoo veel' vrienden niet; wel vlan die aooglef- naaimle vrienden, die' een mcnScb, zoodra hij 'fortuin heeft en gelzien is' in de w'et- reld. bij honderden tellen kan; maar echte vrienden, naar wier bij zijn men verlangt en die ons onder alle omstandigheden des levens trouw blijven, neen, die vindt incn zelden en die, heb ik niet veel." 1 „Ik geloof toch, dlat het bezoek Van do zen vittend n bijzonder veel pleister zal doen", sprak Seilma op vroolijken toon. ..Zoo, zou je dat denken? Wlil je wel gelooven, kind', dat ik na den jongen van Rhenen nooit meer iemand' ontmoet hcib van wien ik zoo veel hield en op wiens vriendschap ik bepaald' prijs stelde, 't heeft me altijd ontzaggelijk! gespeten, diait nij door die treurige, geschiedenis genood zaakt iis geworden het land ta verlaten." „Wiie weet, hoe' gauw hij terug kómt," zei Selima.. haar papa met een Rehalksehen bink aanziende; „maar u dwaalt gehetel D;at zich de galml v^i'^ireie iu 't eeuwighjuichend hóf. Een ander dratey) gtestarmte en ronde heraJelklooten, Of' z'ett' den iiem'el op, of hou de lucht gesloten Met wolcken, om! den bergh te zegenen om' laegh1, Met ecnen zomncsohijn, of versche riegenvlaqgh Van manuie en honinghdau, daler Godt wort aangebeden, Door d' eerste onnozelheit, de burgerijl van Eden. Wie door de lucht) en 't vier en tierde en water rent, 'Die mhtige op zijn pas een ieder elemtot, Naer Adam's wensch, of legg' den blik- semlstrael aen banden), Of breidele den storm' of breeck' de zee op stranden. Een ander sla de treem des mienschen gade op 't velt, De Godtheid lieeft zijn hair tot op! een hair getelt. Men di>cgihi' he'mi op do h,ant, dat lijij zij'n' vont niet stoute. Wort tetm'ant als gezant gezonden Van oen' Grooete Aen Adam1, 's aertrijeks vorst-, dat hij zijn' last verricht' Zoo luidt mïjn last, waer non de Godt heid ,u verplicht. Goes. C. .VIS, Rector. Op den Zi'Uidag Sc.vagesima. Epistel II van den H. Paulus tot de Corinth. XI. '19,33 en XII 19. Broeders! gij' Verdraag! gaarne de on- wdjlz-en, wijl gij zeiven wijs zijt; want gij verdraagt het, indien iemand ,u in slavernij' brengt, indien iemand u uitzhigt, 'indien ieim'aind u berooft,, indien iemUnd zich verheft, indien u iemand in het aan gezicht slaat. Ik zeg het tar onzer schan de, alsof1 wijl hierin te zwak waren ge weest. Waarop z'ioh' iemand! durft beroe men, (ik spreek nu als dwaas',)' 'durf ik ook; zdjh zijl Hebreen, ik ook; zijn zij Israëlieten ik oók'l zijn zij: nakomelin gen van Abraham, ik' ook; zijn zij di'er naars van Christus (ik Zeg heit in omver,- stand,) ik bien, lve,t nog me.e,r, in last au arbeid, veel meer in gevangenissen,, in slagen bovenmate, dikwijls' in doodsgtei- vaar. Vijfmaal hab. ik van dó Joden veerr tig' slagen min een anitvaugetndriemaal ■ben 'ik 'mót roedlea gegeeseld, eiensi jje- steieniigd, driemaal h,elb ik sohipibreuW gq- leil'en, «en nacht en enn, dag ben ik' in. de diepte der zee gtewftest, dikiverfl op reis in gevaar van watersitroopiien, in 'gevaar van moordenaars, 'in gfavaar ondier mijn eigen volk, in gevaar onder, dia heidenen, in ge- v aar in d'e steden, in ,g«ivaar in d« woestijn, in gevaar op zen, in geivaar onder dn Valsohe broedjers. In airbetid en kommer, in veel waken, in homg,cr en dorst, iu veel vasten in Icoude en naaktheid. Beliaive deze dingen, w-elke uitwendig zijn,, drukt mij dagelijks' d'e zorg Van .alle keuken. Wi'e wordt zwak, zonder da.t ik zwak Worde? W|ia ergtert zioh, zonder dat ik mij kwelfe? Indien men roemen moet, wil' ik op Riijinc zwakheden roemen. God de Vader v'an onzen Hleier J.etzus Christus1, dia in eeuiwig!- heid gnbeneidijd is, weet dat ik niet Ijeg. Te Damascus bewaakte de sitedehoudioi' v aai den koning Arétais da sitiad dier Damas1- kers. oin mij te Vangleai; dochl ïfc' word door een venster in eeaie mand langs d«n muur ned'ergielaten, en dus antvluchtte ik zijne handen. Indien mem nog roemen moet. alhoewel bet niet betaamt, zoo wil ik op- de gezichten en Oipenbarimgem dus Heea-cn komen. Ik ken eienan mensclh ijn. Christus, die voor veetrfiein japen, hetzij in het lichaam, hetzij buiten heit lichaam', ik weet het niet, God weet het, opgenomen werd tot in den derden hemel. Eln ik weet, dat ileizei mensclh, hetzij1 in het lichaam, hetzij buiten het lichiaalm'i ik weiet het niet, God weet het, ppgenomten Werd tot in het Paradijs, en aldaar gieheim,violla Woorden hoorde, welke! het geien mensclh geoorloofd is te spreken. Op zulk eenen wil ik .roemen, maar op mij wil ik niet roemen ten zij' op, mijne zwakheden. Doch, indien ik mij' ook wilde roeman, Zou ik' niet dwaas izdjn; want ik! zou de waarheid zeggen; maar ik Iaat het, opdat niemand mij achtte, boven hetgeen hij in mij ziet, oil van mij hoort. En opdat de verheven/- beid der openbaringen mij niet zoude vwrr neffen, is mij c-em prikkel desi Vloas'cihed gegeven, oen dienaar vam Batan om mij', te, kwellen. Derhalve heb ,ilk 'driemaal den Heer gebeden, dat hij vOn mijl zoudo gaan; maar hij antwoordde mij': mijne ■gratie is iu VaMpendewant mijmer kracht wondt in de zwakheid völkbmen. Ik Wil van 't chapitre' af; u zoudt ljaden wie ér van avond komt theedrinken, kom'aali, 't is zoo moeilijk niet voor «en knap m'ensch als1 u." „Zeg, S-elma, van Rhenen toch niet? Je zet zoo'n ondeugend, geheimzinmig ge zicht." Sielma knikte beviestigend. „Wézenlijk wel, dat doet mijl plezier, vertel me .eiens alles, waar je hem gezion hebt; bij Ado'if! aek'eï?"' Toen S-elina de. blijdschap zag", die zich op haars vkders gelaat vertoondiei, was zij zeer in haar scihik' hem' zulk oeue goedle tijd'ing te kimmen meied'eedteiu on began dadelijk' baar ontmoeting met Loute te verhalen. „En hoe was bet weerzien tusschen hem en Adolf?" „O, erg hartelijk, dat kunt u denken. Verbeeld u papa", ten zij moest Onwille keurig' lachen bij de herimnierinig, „mijlnheer van Rhenen sprak me aan als mevrouw, hij dacht, dat ik Adolf's! vrouw Was." „Eigenlijk is 'het niet te verwonderen dat hij dit dacht, wiant h'ij) wislt, dat Adolf vues op je liad en heieft misschien de huwelijksannonce in de courant gelezen, en daar Suize evenals gif S. Reiohmiann lieet. is zulk een vlergissing best mogelijki derhalve gaarne op mijne zwakheden roe men, opd'at de kracht van Christus in mij veihilijve. Evangelie, Laiöas. VIII. 415. In dien tijde, ais een'a grootemenigte bijeen kwam, en |u,it die st/eidten tot Jeziug ijlde, zeido Hij in gielijklenisDe zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien; em. alls hij zaaide, viel een de'el bijl den Weg en het werd vertreden., en da vogelen de(s hemels a,ten heit op'. En ©en ancler deel viel op de steienrotsi, 'en toen bat |uitschoo(t verdorde het, orndait het geene vochtig heid had. Ook viel een deel tussldbein do doornen, en de doorpen, ta gelijk op groeiende, verstikten het. Wieder viel een deel op jgioeda aarde, en opwassende bracht het hcndcrd'vóiudi vruchten vport. Dit zeg gende, riep Hijdie oonon heeft om te hooren die hoore. En zij,na Leerlingen vroegen Hem, Wat dit Voor «ene gelijkenis ware? Hij zeido hun: n wordt hat geheim gegeven van Gods rijk te ktenmsn, maar aan anderen in gelijkanissenzoodat zij' ziende niet zien, eiu lioorendu ndiat Var- staan. Dit isi dlan da gedijkenisheit zaad is hetw oord Gods. D'aar hat bij! den, weg valt, zijn degenen die het woord hooren; daarna komt de duivel «n nemnit het weg van hun hart, opdat zij niet zouden geloo ven en z'alig worden. D'aiar het Op die steenrota valt, zijn zij;, die, als rif ,hat woord hooren, het met viiemgde aanner men, maar zij hebben gaenen wortel: zij gelooven voor «enen tijd, en ten tijde der beproeving- vallen zij a!f. Maar, daar- het tursohen de doornen valt, zijn degenen, die nadat zij het woord gehoord hebben, door de bekommerniissten ien rijkdommen «n Wel lusten des levens- vte-rstifct worden, en góen v-ruohten voortbrengen. !M»ar hetgene op goede aarde valt, die zijn degenen, die het woord me.t «en goad, en oprecht hart hooren, het bewaren, en vruchten voort brengen in lijdzaamheid. De vriendelijke reisgenoot. P.oivron had altijd hooren zeggen, dat de blilkse-mtrein de gemakkelijkste trein wa!s om van Marseille naar Parijs te ■reizen, 't Wias iets duurder dan oen derde-klasse vau «en bo-emeltrein, maar Poiv-ron zou wel zien, wat? Waartoe was liet noodig de spoorwegmaatschappij het geld zoo maar met hand-en Vol In denschoot te werpen? Hij zal Wel zi«n, wat men hem zal vragen, yv,at? iWjaar of niet? Ongehinderd stapt Poivron de goeder reuloods Voorbij, bereikt het perron en neemt plaats in een coupé, w-aarim zich reeds een andere reiziger bevindt. Deze vroeg hem niets en d'a trein zet zioh In beweging. Allés gaat goed, zegt Poivron bij zichzelf, opgelet en afgewacht! Mijnheer, begint Poivron heel lief jes, wilt u me een beetje viuur geven? Asjeblieft, mijnheer. De gedienstige reiziger rookt een geu rige havana, die hij den Mars-eillaan over reikt. Deze doorzoekt met -een vlersohrik.t en verrast gebaar zijn zak. Sapperloot, ik geloof! dat ik! mijn sigarenkoker Vergeten heb!... Geneer u ni-ett, en ne^nr cr 'een uit den, mijne. Zonder veel complimenten netimt Poi- v ron den marakijnleerem, met fiijjne sigaren gev lilden koker aan, «n daar valt hem iets in. Het zou mij spijten, mijnheer zegt Lij', u andermaal lastig! ta valien: 'de reis is nog zoo lang, de buffetten zijn zoo slecht voorzien. Neem er g-erust zooveel' pit als u wilt. Onze vriend kiest vier v,aa de lekker ste havana'a uit, Bteeiklt za in zijn zak' en laat er tegelijkertijd o.ok' den, sigarenkoker inglijden. De andere reiziger, hoewel ietwat ver rast zegt niets:. Zonder twijfel wacht Mj tot de gelegenheid zioh Voordoet, _omi be leefd zijn eigendom terug te vragten. Poiviion, van zijn kant, derik't: Dat vs toch een aller;vriendelijkste reisgezel; hij heeffit me vier hieel lekkere sigaren cadeau, gegeven, en ik geloof, dat ik hem nog niet eens zijn mooiemi sigaren koker, waar ze in zaten, he!b teruggegeven. Let er maar op, hij1 zal hem' ongetwijfeld wel van mij terugvragen, en wif Zullen ons gesprek hervatten. Haasten we bns niet en, afgewacht! Deze overdenkingen zijn nog niet ten einde, of! de trein loopt te Valencia, waar de locomotief haar Watervoorraad' moet hernieuwen; twintig miniuteu. oponthoud en een bu'ffet. Poivron haast zich Uit te Ik kan int.uss.chen wel begrijpen, 'dat Üiie titel van mevrouw je zonderling in de ooreu klonk en je- daad lachen. Eln was vau Rhenen niet teu hoogste verbaasd, toen je hem zijn Vergissing ondier de oogen bracht „O. u had zijn gezicht eens hioeiten zien! Dat was een ;en al Verbazing; ik geloof1, dat hij in 't begin zelfs aan do waarheid twijfelde." Nadat het middagmaal was aïigeloopen. zette de heer Reiöhmann zich iu de Ve randa neder om zijn sigaar te rookeu, teir1- wijl Selma zich ip. zijlna nabijheid bezig hield het e,en en ander aam de bloemen te verschikken. Eenige oogeubliklken be^ schouwde hij met welgevallen het sicboome gelaat Van zijn dochter, die er met haar verhoogden blos en stralende oogen be koorlijker dan ooit uitzag. Hij kon niet nalaten met «en cndeoii- genden glimlach te zeggen„Ik gelooïl, dat ik! de eenige niet ben, die| zich' op het bezoek van Louis van Rheuen verheugt; ik verbeeld me; zoo, dat jij het ook' nog al prettig vindt." Een diepe bios kleiurde bij deze Woorden het beminnelijk gelaat; z)ij| wendde het hoo'fd af en boog, het over- do bloemen, terwijl zij gevat ten aimtwoorrdl gia)f„Nar stappen, zijn metgezel voegt zioh bij hem. Ik geloof, dat u, onzen. Voorraad sigaren no® bijl iu hebt, nietwaar, mijn heer? O, wat kan een mensoh toch Ver strooid zijn! Hier hebt U «r een. Het spijt mij!, u. met dien koker, waaraan ik zeer gehecht ben, te hebben opgescheept, maar die, zeer ^lastig, is in den zak, en die u bepaalt moet hin deren ik' verzeker u, antwoordt Pöivtron niet, een verstrooid! gebaar, dat 'hij tae in het geheel niet 'hindert; UI bont waar lijk al ta goed. Maar alvorens op l-e breken, zou het misstohiea beten zijn aan dat buffet een «ar ander te gebruiken, 't Zal spoedig nacht zijn en wijl mogen niet vergeten, da,t wij: hem gahieiel in den wagon moeten doorbrengen. Als u «r niets op togen hebt, zullen wij! samón eten. Dat is goed. Alen eet lekker. P.oivroii vraagt de rekening' en doorzoekt al zij'n zakken. Nu nog mooier! Daar herinner ik me nu, d'at mijn portemönnaio in mijln valies ziten het valies» is bij de bagage. Hoe vervelend! Mijn knecht hoeft vooruit miju plaats in den cöupó bespro ken, ik heb hem mijn beurs gegjevjen om te batalen en nu heelt hij... v Ma,ak u tooh nieit ongerustJean neb je van dit biljet terug? Zeker mijnheer. Het was een biljeit van honderd Itrefe. De kellner brengt heit kleingeld! op een bla.d en de rekening is! betaald. Wie- gullen ta Parijs onze rekening wel viere'fifiemiein, .indien iu. «r njots tegen hebt, zeiglt Poivron. De andere neiizi'ger schijnt hiertegen vol strekt geen bezwaar te hehblen. In dat geval, gaat Poivron Vloot, veroorloof!ju. mij zeker wel d'sze reke ning met eenigei ÏVancó, te verhooglen, door mij «enig kleingeld te gievlen, daar hot Zeiel' lastig is tot Parijs "zonder een enkelen cent op zak te zijn En de daad bij het woord Voegend, eigent hij zich kalmpjes al het Op hef bla.d liggende geld toe- Men stapt weer in. De trëin enelt mot vollen stoom voort. De Maraeillaan maakt lij zichzelf de rekening van den dag o.p. Ik' geloof ook, dat ijk een rijken kennis heb opgedaan. Laat ik hem ni'ct verliezen. Men lïeeft nog niet om' de kaar tjes gevraagd. Ik helb nu wel lief noodige om te betalen, maar dit is nog geien r-eden om net geld v-an dien heer te Verkwisten. Overigens, opgelet! en afgewacht „Die" heer had een besluit glcnomen en scheen z'n onbescheiden schuldenaar vergeten te hebben. Hij was die lamp genaderd en doorliep aandachtig de ge mengde berichten der laafsfe Parijscli-a bladen, die hij te Valencia had gekocht. Poivron sloe.g hem gade en zijn oog viel op zijn pelsj-asi ,zijn horlogeketting, zijn fijnen gouden bril. Hiji wachtte tot zijn metgezel ophield met lezen en. nam1 op zijn beurt de bladen op, wreiafl zich do oogen uit, las' van zeer dichtbij' en zedde eindelijk Ik ben bijziende, net als' m, mijn heer. Welk nummer hebt u voor uw bril? Kijk, dat is toevallig ook mijn num mer en een goede bril zoiu mij op het oogenblik zeer van pas komen. Ongeluk- O !neem gerust de mijne. Als ik u ontriof! In 't geheel niet. Ik' heb er nog een. En inderdaad haalt deize zeldzaam beleefde reisgezel oen ondieren bril nit zijn zu.k, zet he.m op en geeft da zdjno aan den onbekende, -die hem roeds zoovbel- Ver schuldigd is. Deze neemt hem aan, slaat ternauwer nood een blik' in de bladen, Steekt deze in zijn zak, behoudt den bril en gaat op zijn ge-m-a.k zitten om ta slapen. Hij wordt niet wakfcker voor de trein te Lyon stopt. Vijf en dertig minuten oponthoud. - Waarde heer, ,u bent waaadijk zoo goed, u-at ik het waag u een nieuwen dienst verzoeken. Ik wilde gaarne uit Lyon een telegram zenden aan. mijn Homi lie, die ik niet verwittigd heb van mijn plotseling vertrek uit Mao'sieille. Om nu bet station te kunnen verlaten <sn haar het telegraafbureau te gaan, moet mén zijn kaartje vertoonen. U weet, dat helt mijne zich bij' mijn bagage bevindt en dat ik het niet kan krijgen vóór We, te Parij's zijn. Zoudt -u mïji zoolang het uwe willen geven? Wiel zeker, hier is het. Poivron verwijdert zich, doch keert nog*- maols terug". Ik wil me. niet graag blootstellen aan het gevaar bij 't vertrek van den trein dezen te missen. Mijn horloge ik in de tu-u'riijk! Een rechtgeaarde dóchter vindt het altijd prettig, wanneler, hiaiar Vader eon genot wacht." „Zoo, zoo," sprak de heer Rptehmann en opstaande streëld|ei hij baar li-eifkiozend over de wangén. Daarna hief! hij haar hoofd op, za;g haar -aan en vervolgde: „Eu eein rechtgeaard vtader least wel eens iets in did oogen zijner dloohter "van 't gjaeai er om gaat in ba,ar ziel." Ondanks de echertsendla woorden la;g' er een groote innighlelid iin ziju stem, die tot vertrouwen uitlokte, doch S'ejma, m'erkte dit niet op. Verward sloeg zij de oogeu neer en met een: „Och pa, wat is! u ondeugendwip te zij vlug de verranda uit, om! zich naar baar eigen kamer te bjegevén. Le heer Roichmann zag hlaiar lachend na en Mee® «enigen tij'di in gedachten, ver diept zitten. Deze gedachten wanen onge twijfeld van zeer aangepameai aard, want nu en da,n glimlachte hij1 zóó Vergletno'agjd als iemand, voor wien «ein jareuLaug] ge koesterd e w.enstch op het punt staalt Ver vuld te worden. (Wordt VerVolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1929 | | pagina 5