De ongeziene wereld of het leven na den dood. ZATERDAG 27 OCTOBER 1028 NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT FEUILLETON Het Offer. KERKNIEUWS Voor onze vrouwen. Ontspanningslectuur. XXII. GODS EIGENSOHAPPjEN. Gudti wezen is eeuwig. De. macht ontvalt den anensch aleer hij ['t weet .Wat haat hem dat hij world en leeft en [eet? Het leven zeil doet 't leiven dood, en 't is Dat wij geen duur en hebben, 't grootst [gemis, Van al dat ons ontbreekt, o, Duurzaamheid, Oneindig, al omvattend, uitgebreid, Die onbegonnen, nimmer sterven zult; Die 't weiZen van het weizen heel vervult, U iken ik, ja, heb dank; u ben i'lil? Neen; Wantduurzaanuheid, o God, zijt Gij alléén! Geen steunen, geen staven Geen ijzer, geen staal En kunnen den tijd ln den band doen. Die eeuwig alleens Zijt, -zult het metaal Den tijd om den hals Met nw' hand doen. Die onbegonnen, nim|m«r sterven zult! Dat is alléén de eeuwige God! Al het stof felijke is onderworpen aan de ijzeren wol- der vergankelijkheid. Ook de. m'ensch, al is hij koning der schepping. St. Gregorius zegt, dat on» leven een langzaam' sifcerv'an is; 't eene geslacht sterft na het andere; de ouders zien hun kinderen nauwelijks volwassen wordende grootouders hun kleinkinderen nauwelijks geboren worden. Zeide Job reeds niet: Mijn dagen ijlden sneller hc.en dan 'n renbode, zei vlogen voorbij, met rieten schepen wedijverend, als 'n arend, die neerschiet op seme prooi? (Job IX25). De mensich uit een vrouw geboren, kort van dagen .en vlol onrust, ontluikt en verwelkt als een bloem, vliedt heen als een Schaduw. (XIV1). Wio worden geboren om' weer te sterven; niets is blijvend onder de zón! Slechts Eén is er, die onbegonnen, nimlmer sterven zal, God! Doch neen,h et kind zal groot bedijigen, Zal jonkheid worden, nnbejaard Zal mVannenikracilit, zal vroomheid krijgen, Zal stervend gaan ten .gravewaard Zoo lijdt het al voor,bijdat even Geboren was, zal morgen sneven, A oli! Sterfree' wordt elkeen gchaanl Gij, ongetboorne alleen, en vrije Van de oude. dood, die 't al verslindt; Gij, dien ik, neer in 't stof, belij, Dat mij te omarmen re,eds| begint, Gij zijt de omvarvals'cihte lente .en 't letven Dat Gij belooft, dat kunt Gijl geven, Onsterflijk Heere, (uw sterflijk kind! (Guido Gezelle). Voor God bestaat geen tijd, geen verle den of toekomst, maar enkel een onein dig onveranderlijk heden. Een.dag is voor God als duizend jaren en duizend jaren als één dag (II Petr. Ill -8). In God imim'era is het vol en Volmaakt bezit van het eindeloos leven. Koning der eeuwen, die alleen de onsterfelijkheid beizit, noemt St Paulus Hem' (I Tim'. 1. 17 VI16). Alles buiten God had eensi een begin en zal eenmaal eindigen. Die zielen en Enge len zijn wel onsterfelijk, maar zijl bezitten hun onsterfelijkheid niet uit zichzelf, maar van God en bezitten die slechts1, ten deiele, want voor hen is het Verleden voonbij en de toekomst niet aanwezig. Wij passen echter onze begrippen van tijd ooifc op! den eeuwigen God toe evenals do H. Schrift en spreken over Hem in den verleiden en toe kom.stigen tijd, wat eigenlijk niet juist is, want in den eeuwigen God is geen opeiem]- volging in het bestaan; als, onveranderlijk .Wezen sluit Hij elke opeenvolging in bestaan en werking buiten. Wij schepselen bestaan .in den tijd, die telkens verloopt met opvolging van oogen- blikken. Nauwelijks is' het eene oogen blik verschenen, of het ia weer voorbij' en behoort tot het verleden om' weer plaats to maken voor een ander* oogenblik, dat even spoedig is verdwenen. Ons bestaan is' een voortdurend momenteel bestaan, begrensd door toekomst en verleden. Maar de toe komst ia nog geen werkelijk' bestaan en het verleden is eensi -één werkelijk bestaan geweest. In God bestaan geen g'reirzlan van verleden en toekomst, noch opeen volging van oogenbliiklkenin Hem geen 'begin en geen einde, maar het eeniwig onveranderlijk heden. Voor Hem' is geen sprake van iets wat gebeurd is of' gebeu S) Gedurende het gesprek', dat weldra in vollen gang was, liet Louis verscheidene malen zijn oogen rusten op Selma's scihoo- ne gestalte, het regelmatige, fijnbesneden gelaat met zijn lieven glimlach en de prachtige donkere oogen, die als. starren schitterden en toch zoo zaeoht als fluweel hem telkens tot in de ziel ontroerden, wanneer het jonge meisje hem aanzag. Nn hij haar zoo van nabij beschouwde, met haar sprak en haar gadesloeg in hare vertrouwelijke, beminnelijke, verhouding tot Adolf en zijne mama, Scheen zij liem nog oneindig bekoorlijker toe dan op dien gedenkwaardigen dag, toen haar beeld voor altijd in zijn ziel gegrift was. Hij bemerkte lioe Adolf1 en zij elkander tusschenbeide aanzagen en glimlachten, waarop zij blozend de oogen neersloeg en hij nog vroolijker werd dan hiji reeds was. Dan giing er een steek door de ziel Van den jongen man, die de bloem! der lioide in die twee jeugdige harten zag ontluiken, terwijl hij het zijne moest ver bieden zoo onstuimig te kloppen, als het telkens deed, wanneer zij hem aanzag, of' het woord tot hom richtte. Hij had zich van het eerste oogenblik' ai' ren zal, voor Hem' gebeurt alles in hot tegenwoordigeWij spraken van voorbij en van 't imloet nog kom™G°d alleen van tegenwoordig. Voor ons trekken de ge beurtenissen als 'n film' voorbij; wij zien telkens een gedeelte van de film", voor God hangt de. lieele film van het wereld gebeuren met al haar opeenvolgende taf'o- reelen der eeuwen voor oogen en speelt zic h in het eeuwige-niet-verloopendlc heden in één Onverdeelbaar oogenblik af. (Zie J. v. Santé, O.C.) Gods wezen is onveranderlijk'. 1,1c ben de Heer, zegt God, en iik veran der niet. (Malach III6) Bij wien geen verandering is of schaduw van omimékeer (Jatf. I17). Hij alleen is God en nietsi kan Zijn raadsbesluiten veranderen (Job XXIII 13). Wie is Jiet, die zoo hoogh gezeten, Zoo diep in 't gnondelooze liöht, Eu in Zijn wezen kan besluiten Wat om' en in hem, onbewust Van wane ken, draeit en wordt gedreven, Om 't een en ei*iigh middelpunt? (Uit Vondels Lucifer). Dat 's God! Omdat God oneindig vol maakt is, kan Hij geen volmaaktheden „verkrijgen" of' „verliezen"; bij ieriiefe ver andering dus zou Zijn wezen „meer" of „minder" worden, wat in strijd isi met Zijn oneindigheid. Daarom blijft God ecuwig „Dezelfde" iu Zijn weizien en eigen schappen; in Zijn kennen, willen en wer ken. Bij Hem is geen schaduw van ver andering, zegt met recht St. Jacobus. Bi* de beschouwing van al het vergan kelijke in de schepping, valt David aan biddend op zijn knieën voor dien eeuwig- Onveranderlijke In den beginmci, Zegt hij, hebt Gij, o, Heer hemel en aarde gegrond vest, en de liem'elen zijn liet wenk .Uwer handen. Zij zullen echter vergaan, maar Gij, Gij blijft Zij zullen als een kleed verouderen en als1 een mantel zult Gij lien veranderen en zij zullen, viarandeprd worden, maar Gij, dezelfde zijt Gijl en Uwe jaren zullen nimime.r afnemen. (P,s. 101—26). En zóó ookl Zijn eeuwige onverander lijke raadsbesluiten! Mijn raadsbesluit zal tot stand komen zegt Hij bij imlondo van den Profeet Isaïas, en heel mijn Wil zal geschieden. (Is. 4410). Al worden Gods plannen in al de wisselvalligheden van het wereldgebeuren uitigiawerkt, toch heb ben ze van alle eeuwigheid af zóó on veranderlijk' bij Hem' vastgestaan. Als de II. Schrift dus zegt, dat God vertoornd werd, of' be,rouw had, enz., be doelt zij hiermee geen veranderlijkheid in Gods onveranderlijk wezen, maar bedient zij zich van onze menschelijke zegswijze om een of andere gesteltenis van God ten opzichte, van ons, aanschouwelijk voor te stellen. Evenmin bracht de Schepping of menschwording e enige verandering in God, want God heeft er geen enkele vol maaktheid mee gewonnen of verloren, die daardoor iri een andere betrekking tot God is gekomen. Zoo kunnen wij ons verplaatsen van het Noorden naar* het Zuiden, zonder dat. de zon e.r (door ver andert. Als God toch eeuwig-onveranderlijk is, ook in Zijn raadsbesluiten, zoodat niets ter wereld Zijn eeuwige plannein kan wij zigen, 'zou dan ons gebed niet vruchte loos wezeu „Wij bidden niet", zegt de II. Thomas, „om het goddelijk raadsbesluit te veran deren, maar aan te verkrijgen, wat God besloten heeft door het ge.b'r-d te geven. „Het gebed is door God opgenomen in heit wereldplan en „van eeuwigheid" beeft het goddelijk raadsbesluit tijdelijke" en geies- telijke gunsten verhonden aan het gebed, dat in den tijd verricht wordt. O. VIS, Rector, Goes. Op den 22sten Zendag na Pinksteren. Epistel v'an den Hl. Paulus tot -de Bbildppijnen. I. 611. Broeders !wij betrouwen op den Heer Jiezusj, dat hij, die het goeda werk in u heeft begonnen,, het ook Zal voleinden tot op den dag van Jlözius iCIhristus1, gelijk het billijk is, dat ik zulk geen gevoelen van u allen heb: want ik drang,u 4n (mijn hart, bij mijne boeien, Wij de verdediging een bevestiging van het Évangelie,, u, die allen aan voorgenomen, z'ijn vriend geen deel genoot te maken van zijne ontdekking, daar zij te veel van elkander hielden om gelukkig te kunnen zijn, zoodra zij als medeminnaars tegenover elkander stonden. Hij zweeg er dus over en toen hij be merkte, dat, Selmla hein niet herkende, begreep hij terstond, dat er voor de ont dekking van zijn geheim geen gevaar te duchten was; hij nam' zich voor hare te genwoordigheid zooveel mogelijk' te ver mijden, hetgeen mint möeilijk zou zijn, daar hij li'eht een voorwendsel lïlon vinden om te weigeren, als Adolf bemi we,er ver zocht met baar te komen theedrinken. De avond was spoedig oui en toen Selma zich gereed maakte om te vertrek ken, nain Adol fzijn hoed en sprak tot zijn vriend: „We zullen haar samen thuis brengen, dan zal ze ten minste, niet weg waaien." „Neen, Adolf, ga jij nu niet m'eê," riep zijn mama bezorgd uit, „je verkoudheid is nog lang niet over ein dan móet je wat oppassen en vooral niet in de avondlucht gaan, als het zulk g|uiu,r. weer is. Louis zal haar wel thuis 'brengen, is 't niet mijn jongen?" „Zeker, heel graag," antwoordde deze, „het zou geheel verkeerd zijn als Adolf nu uitging, het stormt nog' erger dan van morgen." „Zoo, wat je zegt! Maar ik verbeeld me, deelgenoot en van |mijn vr eugd» zijt. Want God is Imdjn getuige, hoe z'eeri fik u allen b-eimnn, door de inwendige liefde van JjelZ us Christus. Dit bid ik ook. dat ,uwe liefde meer en meer toename in wetenschap' en in allo kennis, opdat gij |mloogt onderken nen, hetgeen bet beste is, ten einde gij oprecht en zonder aanstoot zijn tot iden dag van Christus, vervuld miet de vruch ten derr eohtvaardiglhoild. 'door Jezus Ohfcis- tus, tot eer en lof Van God. Evangelie, Mattheus. XXII. 1521 In dien tijde gingen de Fariizeërs henen en hielden raad,, hoe z'ij Jezus in zijn woorden zouden vangen. En zij zonden hunne leerlingen |met eend-ge HerodiaUen tot Heim], en 'z'eidenMees-barwij weten dat Gij oprecht zijt en den weg Gods naar waarheid leert -en nietmnnd- ontziet,, dewijl Gij geen acht geeft op het aanzien der der mensüh'en. Zeg onis djen;, ,.wat dunkt U, is het, geoorloofd den keizer cijns to betalen, of niet? Dan Jezus leende hunno hunne boosheid', en ziedde: wat tootst gij mij, gij -geveinsden! toont mij' den cijns- penning. Eu z'ij vertoonde)11 Hem' oenen tienli-ng. En .Jezus zoide hun: wiens ibeeld en opschrift is dit? Zij zoidicn hemdes Keizers. Toen zedde Hij hun: geeft dan den Keizer wat den Keizer toekomt, en aan God wat God toekomt. De Palm. Wat het verzorgen en k'woefcen van kamerplanten aangaat, is het zeker wel de palm, die. daarvoor het eerst in aanmlc[r- king komt. Uit, een decoratief oogpunt beschouwd, is er zoo goed als- niet één plant, dio hij haar vergeleken kan worden. Ondanks de vele soorten, waarvan do groeiwijze uiteenloopend is, is; er niet oen, die niet sierlijk te noemen is. Het is !dan ook! geen wonder, dat zij een algemeen,e lie-velings,plant genoelmd mag worden en vooral, Haar zij voo,r allo mogelijke doeleinden gebruikt kan worden, al neemt het niet weg, dat de verschil lende doeleinden, vooral waar zij als, ver siering dienst moeten doen, niet altijd de meest voordeelige zijn, -ojn' haar gloed te doen groeien. Liefhebsters,, die haar gaarne op zien groeien als prachtplanten, zullen in 't be lang der planten haar dan ook' de plaats moeten geven, waar zij zich goed kunnen ontwikkelen, wat niet altijd mogelijk is, als zij hier of daar ter versiering in e,en vertrek worden geplaatst, al is daal' bij een feestelijke gelegenheid niets tegen. Over het algemeen wordt nog al -e'ens beweerd dat palmen, vooral oimdat zij uit de tropische gewesten afkomstig' zijn, niet sterk 4ijn voor de kamer. Dit is evenwel niet juist, al zijn na tuurlijk alle kamers niet geschikt voor het kweeken van palmen. De meeste moeite heeft men met pal men, die men vrij groot krijgt of koopt, met het doel, het een of ander vertrek' e,r mede te versieren. Niet alleen de. stand plaats, die zij meestal krijgen, doch hun grootte is oorzaak, dat zij zich zeer moei lijk wennen aan het vertrek. Meestal is dit eene reden dat, zij spoedig gaan kwij nen. in dit geval kan men dan ook niet beter doen, dan zulke, planten eenvoudig als versieringsmateriaal te beschouwen. Anders is' dit met jonge planten, die men dan ook hoofdzakelijk ktoopt out 'ze zelf groot te brengen. Deze, kan men alles geven, wat voor een goede ontwik keling noodig is en die is, zooals m'et alle mogelijke planten, al zeer eenvoudig, al is het dan ook een kind pit d« warme landen. Het is evenwel niet de warmte, doch veel meer eene geregeld» verzorging, die de planten goed doet groeien. Het is dan tijdens den winter, dat da meeste planten, dusi ook de palim,en, niet veel noodig hebben, daar haar rusttijd aangebroken is. Om een gezonde, plant te houden, heb ben zij daar beslist behoefte aan. Die rusttijd duurt tot ongeveer Maa,rt. Tot zoolang lioudt men de pal-men matig vochtig, en plaatst ze -goed in 't licht, doch niet te warm. Eene temperatuur van 55 is voldoende. Zij mogen dan ook ■volstrekt niet verpot worden en men geeft ze dan ook geen mest iu welken vorm ook. Hoofdzaak is, de potten zoowel als de plant zelf goed schoon 'te houden en mochten er af en toe eens gele punten aan dat ik daar niets van krijgen zal, 't is nog geen winter," meende. Adolf. „Kom, je k'unt me nog dikwijls genoeg thuis brengenwaarom zou j'-e nu, door dien wind loopen," zei Selma overredend „ik zou niet graag willen, dat ju er ziek van werd", Voegde zij er bij en Louis meende eene t ceder e bezorgdheid in liare stem te ontdekken. „Nu, als jelui allemaal tegen mie samen spant, moet ifc we.l toegeven," sprak Adolf en nam met een langen handdruk afscheid van het jonge meisje. „Kom je een® gauw terug? Mama vindt het zoo prettig als zij bezoek krijgt, daar zi, zelve zoo weinig .uitgaat," viioqg hij met een teederen blik ,dia genoegzaam' te 'kennen gaf, wie 't nog meer prettig vond, als zij dikwijls kwam. Selma lachte en zei- schertsend tot mie vrouw „Wat, een lieven, bezorgden zoon hebt u toöliDiaarna wendde zij zich tot Adolf en vervolgde': „Ja, ik zal eens een h-eelen middag komen, als jij uit moet,, want wanneer je mama alleen is, hoeft zij er natuurlijk veel meer aan." „Ondeugd!" hernam Adolf en bij het heengaan fluisterde hij lachend zijn vriend in„Pas op, hoor, als je onder mijn duiven schiet." „Geen nood," antwoordde. Louis, „Schie ten is mijn fort niet, adieu." L'onis was zeer geluikjkig Selma te mo de bladeren komen, dan knipt m,en zei tot het levende gedeelte er af, doch behoeft niet bang te zijn ,dat dit een bewijs, is< dat de plant achter,uit gaia,t. Men ziet dus, dat palmen tijdens den winter al zeer weinig möeitei en zorg veroorzaken. Begin Maart geeft men de planten, indien noodig, een gr,noteren pot, maar* dit moet dan oo,k beslist noodig zijn, en dat is alsi de, pot volgroeid is mlet wortels. Het boven den grond kómen van de wortels isi geen reden om! een grooteren pot te geven. Is liet verpotten noodig, dan geeft mten een pot, die een nnm|mler graoter is', leg eerst wat potscherven op' den bodem', en vult de Verdere ruimte goed mtet voed- zamen grond aan, terwijl de, boven den grond gegroeide wortels e,r niet onder be hoeven ge.plant te worden, daar deze een eigenschap van de jialmen is, die in de natuur ^geregeld voorkomt. Als grondsoort kan men het best ge bruiken drie vijfde bladaarde, ©en vijfde verteerden koemest en een vijfde lekzand. Is men in de gelegenheid, van een aard- appclüandelaar droge klei te bekomen, dan kan men daar nog eene hoeveelheid Van aan het mengsel toevoegen, b.v'. ook een vijlde. Het is vooral nn een goede gelegenheid, vooral als men een tnin heeft, den grond, dien men voor 't -verplanten van kamer planten noodig heeft, klaar te maken. Na het verplanten begint men de plan ten meer water te ge.ven en plaatst men ze, zoo dit kan, op eene warim'erU plaats flink in 't licht, doch buiten de zon. Op warme dagen Iaat men ze ook zoo veel mogelijk van de buitenlucht profi teered want lucht, licht en warmte, voor al als de groeilijd aanbreekt, zijn de voor naamste zaken voor den plantengroei. Na verloop van een maand kan men er toe overgaan, ze elke week wat kunstm'est te geven. Men volge daarvoor dei ge bruiksaanwijzing, die op de verpakking voorkomt. De meest geschikte, palmen voor de kamer zijn wel de Chalmaerop exielsa, Coryphy Anstralis, Phoenix Roe- rbelini, Kentia, Forsteriana en Coeeas Wicd- deliana. Alleen deze laatste mag geen grooten pot en móet geregeld minder wa ter hebben dan de- andere soorten. De duivel en de pers. Pierre l'Ermite, de bekende pastoo.r- journalist van „La Croix", was pp weg naar een Katholiekendag in da hoofdstad van Frankrijk. Wielke gedachten hem belstor|miden, toont volgende, rake schets, welke vrij vertaald is nit het katholieke blad van Parijs. Ik was op weg naar een Katholieken dag. Op den hoek eener straat ontmoet te ik den vorst der duisternis. Hij was netje® gekleed: overjas, licht bruin, broek onberispelijk gevouwen, schoenen „haute nouveauté" sokken Vuurrood. Wat zijt gij van plan? vroeg; ik aanstonds. Ik inspireer nw congres1. Zoo, dan zijt ge daarover wel be zorgd. Zoo'n klein beetje, grijnsde hij hoo- nend. Maar achter zijn gouden lorgnet be merkte ik (och de leugenachtigheid in zijn oogen. Gij, domtae katholieken, moogt nog zoovéél spektakel maken, öprak! hij haas tig voort, terwijl hij me verge.zelda, Ik snoer u toch den mond toe. Uwe rede voeringen en 'besluiten -zijn zoo kwifad niet, dikwijls hébben ze een goede uit werking... Ziet ge deze vuist? En hij hield me een knokige hand voor 't ge zicht. Die heeft den katholieken een blind doek voor de oogen gedaan. Ja, dat kan ik. Haastig loonde hij me dan met zijn wandelstok de voorbij gangers. Zie nu, eens die, deftige heeren! Zij dragen mijn blinddoek! Ze zijn katholiek, maar, ze lezen mijn dagbladeen uit Brus sel. Die daar leest gerqgeld het Mon daine Wieekblacl. Hij leest het en Werpt het dan in de papderm'and en vandaar maakt het de 'reis door heel he.t, huis tot in de keulken en spreelk't. O, dip 'blind doek W,e kwamen aan een dagbladenkiokk. 3 Duivels, oogen spatten vonken. Tel nu eens de katholieke bladien, vooruit, tel nu pens! En ik telde: „1, 2!" Dat wak alles. Tel nu ook de mijne! En zijn stok gen thuis brengen en w-enschte, dat do weg nog eens -zoo- lang! mocht duren. Uit vrees echter, iets v'an zijn gevoel te ver raden, was! hij bij'zonder stijf, bood haar niet eens den ar,m' aan ,en liep ziwijgeind naast haar voort. Toen hij ten laatste meende toch iets te moeten Zeggen, maak te liij de weinig interessante opmerking, dat het jamlmer was als het wee.r in October reeds zoo, guur werd en dat m'en in ons land toch eigenlijk meer winter dan zomer had. Hij, die :z:ulk een rijken geest bezat, die over kunst en literatuur zoo- boeiend wist te spreken en zich mlet, de onbetekenende aardigheden, waarmee onze jongelui zich zoogenaamd vermaken, niet ophield, kon nu geen ander onderwerp vinden, dan -een afgezaagd gesprek over het weer. Zij zon hem wel zeer onbeduidend vin den, dacht, hij, toen hij te vergeefs moeite deed, het gesprek' opi iets dégelijks te brengen en onwillekeurig sm'artte helm dit; doch het was beter zoo, ze béhoafdij hem ook niet aardig of geestig te vinden, als Adolf haar maar beviel. Bij haar woning aangekomen, mlaiakte bij een deftige buiging én wilde zich met, een „wel te rusten" verwijderen, doch -Selma stak betml de hand toe en zei -met een vriendelijken glimlach„Ik dank u wel voor uw geleide mijnheer vpn Rhe- nen, tot weerziens." danste van het eene dagblad na,ar het andere. Kijk, dit blad behoort mij toe door zijn hoofdartikel; dat daar is het niijna door zijn feuilleton. Dat blad behoort aan mij door zijn advertenties; dit door zijn illustraties. En dit. En dat. Bij het getal 37 viel eindelijk' de stok. 't iW-as juist. In verschillende graden zorgde eik blad voor het zaakje, van den duivel. Een priester ging voorbij. De zwarte schrok er van, keek' hem dan opmerk zaam na. Zelf's die daar, draagt den blinddoek. Zie, hij is doodmoe, zooeven heeft hij gepreekt, goed gqprqelkt. Hij' heeft me zelfs geboeid, de man. Vooral het slot was fijn bewerkt. Maar hij sprak slechts voor 400 menschen, die zonder zijn preek ook wel gelaoven. Maar ik, ge hebt mijn dagbladhuisje geizien! Let eens op, tot hoe velen dat preekt! 't Was juist namiddag 5 upr. In drom men trokken de mlensehen voorhij. Kan- tooiheeren en klerken, arbeider®, school jongens en schoolmeisjeis gingen dei kiosk voorbij. De juffrouw aan het lok'et had geen handen genoeg om de bladen uit ta rei ken. Elke vijf' minuten reden fietsiers aan met groote pakken daigbladen, die noch vochtig waren van de rotatiepers, die ze had uitgespuwd. Satan strekte, zijn keemderigen wijsvin ger nit en schreeuwde met heesblie triom fantelijke stem-: Ziet ge mijn kansel? En de priester bemerkt niet, dat tussehen zijn en mijn preek hetzelfde onderscheid bestaat als tusechen het machinegeweer van heden en de handboog van weleer. Neen, liij ziet het niet. Daarin zult ge me toch wel gelijk willen geven. Hij kSjjkt naar mijn kiosk zonder te. schrikken of te ontstel len; dat huisje dat hem- bijna elM |inur van den dag zielen ontsteelt, zelfs-, zielen van kinderen, die alle zijn omgekocht door -bloed!. Ja, waarachtig, die. priester d,ra.a|gt ook den blinddoek. Er komt een vrouw voorbijzij heeft het Lof' bijgewoond. Ziet ge haar? Ze gaat nia,ar de H. Mis, is- -lid van twee Broederschappen. En toch is ze een mijner trouw i; leizexs en hctaalt eiken dag vijf c'enten voor mijn nieuwe „Gazet". O, maar vijf oenten, zou een van uw blinde katholieken zeggen. Gij weet echter wel, dat, hoewel één druppeltje zooveel als nietsi is, de oceaan toch uit niets dan nit zulke druppeltjes bestaat. Met het druppeltje dezer geloovijgen en hun gelijken, bouw iik in het villapark! die. paleizen, die van mij zijn en voorzie ze van rotatiepersen en draadloozei, om met de hoofdsteden van heel de wereld verbonden te zijn. De,ze katholieke vrouw, ook zij draagt den blinddoek. Hij zette zijn lorgnet recht onder aller lei grootdoende gebaren en ding dan voort Ik, de engel der duisternis, ik draag geen blinddoek. Ik -zie -klaar, o ,zoo klaar. Ik ben trotsch op mijn pjcrsi. Hoe dikwijls heb ik mijne vrienden, de redacteuren mijner bladen, ',s avonds laat om! den hals willen vallen. Mijn preek siprfngt als een kat van kiosk tot kiosk'. Zij wordt gehoord in alle stadswijken, zij vult de stations,, z'ij stapt in den trein, ja in alle, treinen, ze is op alle «cheipien, ja op alle schepen. Onderwijl dringt ze door in alle. scholen, gaat van stad tot stad, van dorp tot dorp, van gehucht tot gehucht, van herberg tot herbqrg. Zij staat eerst dan stil, wanneer geen zie len meer te, vergiftigen zijn. Ze mobili seert zelfs, da jeugd, ook ik héb mijn jonkers. Eu de, katholieken zien niets. Ja, die blinddoek! M'e waren ondertnssiehen aan het klein» bescheiden lokaal gekomen, waar de ka tholieken hun congres hielden! Satan Schokschouderde, van verachting, spot en hoon flikkerde .uit zijn oogen. Ik keek' mijn zwarten Goliath (moedig in de oogen en riep D'e zaal van het laatste avondmaal was nog kleiner. Een afschuwelijke godslastering was het antwoord. Maar ik ging verder Ondanks uw oogenblikkelijKe zege praal, geloof ild toch aan de eindover winning van Hem', die de woorden des eeuwigen levens hoeft. Ik igeloof dat 3e geest zal waaien waar hij, wil. Dat* zul len de de katholieken zien, klaar zien. Maar op dien dag, opi dien dag En voor Satans neus' sloeg ik de deur dicht, trad in de zaal, waar 'juist piater X. in m'eesleependé taal siplrak over het Apostolaat der jGtoede Pers,. O. wat lia,d hij er niet voor gegev'en, als hij die hand in de zijne had mogen ho,uden en haar alles -zeggen! Toen hij naar z'ijn eenzame woning te rugkeerde, stormde het in zijn ziel -en hij dacht met bitterheid aan de wreiede: grillen van het noodlot, dat zoo willekeurig met het geluk van mensc'henharten speelt. Waarom moest het meisje, waarnaar hij zoo had verlangd, nu hij het eindelijk had weergevonden, jnisl de geliefde, van zijn vriend zijn en dus voor hem pnbe- re.ikbaar Hij bleef nog tot laat in den avond opzitten en trachtte zich 'door lezen te verstrooien, doch dit gelukte hem niet; telkens plaatste haar beeld zich tusschen de letters en zijne oogen, of klonk haaï stem als een ver verwijderde muziek' hem in de ooren, z-oodat hij ten laatste zijn lék tuur opgaf' en ctroomdedwaze, hartstochtelijke droomen, zooals slechts 'n jeugdig hart dat liefheeft, droomen kan. En Selma? Zij vond dat die vriend van Adolf nog al stijf en niet zoo- aardig was, als zij volgens de beschrijving verwacht had. Toch werd zij onwillekeurig door zijn interessant voorkomen, zijne beschaafde manieren en zijne fraaie, mannelijke- ge stalte aangetrokken, zoodat zij aan den avond terugdenkend, met hare gedachten meer bij hem! dan bij Adolf' vertoefde. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1928 | | pagina 6