|0perHALF
POMD
ZOON
ENTPLATEN
rooten om*
prijzen laag
ER REST
DE VREEDE
(ke en gegolfde
SCHE COURANT
ZATERDAG 20 OCTOBER (928
NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT
De ongeziene wereld of het leven
na den dood.
neesmiddelen
Inscht!
- TELEFOON 20
Zenuwzwakte
erslapping.
dus uw handelaar e"
voordeel en voedert
REEDE'S Voeder-ArtikeleH
•r 307 - GOES
feuilleton
Het Offer.
Ontspanningslectuur.
Kloosterbalsem
l
™kerkKTTeuws"
pttfinH9O*0»
rIEKER
17528-20
Telefoon 168
IIUUU HIIMaH
Incurreerende prijzen.
AANBEVELEND.
ede, zenuwzwakte of algemeene
het middel dat snel en afdoende
rdeel van de Sanguinose is, dat
verdragen wordt en geen schade-
er de proef van. Maar zorg, dat
|)R NAMAAK. 17374-40
|a. f 11,—, 12 fl. 21,—.
r.
en voorname Drogisten,
lil Co.,
Den Haag.
ieds voorradig,
tte bediening.
ie men zich aan ons adres
XXI.
GODS EIGIEiNjSCHIAflPEiN.
'k' Aanteicte U, -groote God
Onbeschrijfbaar, onfe'dhrov'en, l
En onbegrijpelijk, 't en zij' alleen l
Van II, die ai dat was, dal is, dat zijn zal,
'even
Begrijpelijk otelvat. Mij al te kloen
Bekenne ik, o|ml iets nneer als enkel
I schaduw
Van uw groot liclit te zien;
'Maar, zie 'k niet, ik' rade U
Aan t werk, dat Gij gedaclht, gewild heb
en gedaan,
Aan t god'Iijk Spteup, daar Gij
'Zijt in voorbijgaan. (Guj'do GefeeUe)
Ia, wij kunnen God raden aan 't werk,
'dat Hij gedacht, gewild, gedaan hééft I
Aan t goddelijke speur waar Hij] ons is
voorbijgegaan! Qrn God te kennen, heb
ben wij sledhts 'n diepen blik (in onsi zielven
te werpen, want allen dragen wij Zijn
beeltenis im|et ons rond. Iedere mftnsWh] is
'n zwakke dopie van Helm), want naar
eigen Beeld en Gelijkenis sdhiep Hij! .fml-
nifare den m'ensdli (Gen. 1—26). Derhalve
zullen de eigenschappen en vollmlaaktlie,-
den, die wij in de sdhepselen' .bewonderen
ook op oneindig volim|aakte wijzte in,' God
bestaan. Maar, alles wat in Zijn Beeltenis,
den imlensdhi, onvolmaakt iis, moet in God
ontkend worden; wat in ons vo,ljm|aaldi is,
«apet in Hete bevestigd worden. Met d'it
groote verschil, dat in ons do .volmaakt
heden en eigenschappen beperkt zijn en
van elkander onderscheidenhet verstand
is niet de wil, de rechtvaardigheid js niet
de baumfhartighahd; in God zijn db eigen-
schappen niet onderscheiden, nodhj van el
kander, noch van Zijn weden. In ,God is
het verstand hetizblfde als de wil do
rechtvaardigheid hetzelfde als de bartel-
hartigheid! In God zijn alle eigenschap-
pen en Volta(aaktheden hetzelfde als Jitafc
-goddelijk wezen. Gods wezen is liet pneiin-
dig verstand, de oneindige wil, da straf
fende gerechtigheid, de ontfenm(3jide lief
de enz'. God is de ééne («nkelvondiigei vol'-
luiaakthettd, hoewel Zijn digenschjappen en
volmaaktheden zich toeh. iaan ons ver
stand toonen als een veelheid van werke
lijk onderscheiden volmaaktheden.
Is het oog on(m(adlifcig in één oog-opslag
geheel de stralende schoonheid van eon
wijd-pitgespredd lentó-dandfeehap te aan
schouwen, oneindig m/i-nder nog' is dtem-ën-
schehjke geest bij imhöhte o,m! dn één enkel
begrip Gods oneindige volmaaktheid te
omvatten en daaroiml tracht hij door vclo
en verschillende begrippen iets van die
eenc oneindige volmaaktheid te hegrijpen.
u God zeil schikt zich naar onze onbe
holpenheid, Ms Hij in de H- Schrift nu
eens Zijn almacht, dan weer Zijn barm
hartigheid oi rechtvaardigheid vporstelt
als waren ze werkelijk van elkander on-
derstneiden. Het onderscheid eocht'er ligt
n God maar onkel in onze begrippen, ter
wijl in Gods oneindigheid de reden ligt
waarom wij terecht in onze begrippen
Gods volmaaktheid m vele volmaaktheden
onderscheiden. De eene goddelijke vol
maaktheid 'beschouwen wij in verschillende
opzichtennu eens als het alwetend ver
stand, dan weer als de almlachtige wil de
ontfermende liefde of straffende gerechtig
heid. Telkens als wij een eigenschap van
God noemen, noemen wij Zijn goddelijk
wezen en tevens schittert ons: Zijn Ma-
l egtn ln likens anderen glans;
liTr u diamant tintelend in liet witte
téreL M °°g b?koort dooh zijn sehit-
rLfd fcwTT? nU 00118 bet
linVifo, groen, dan weer in hfct
PYinri Tl donkJero paars of ,!b{ek
gouden geel, (m^ar. 't is altijd (deZeI'fde. dia-
St 'innthlV «it, die wr,
naar Wem-sdhalbeering.
naar gelang Wij hem) beschouwen onder
een anderen hoek. Zoo ook bij ,God
Zoo'brwd puimen denken,
Eens wil,li .r 'teij wenken
"k* Dlet was, |m|ij s'dhiep!
Wftt eere; is 't (mij- den,Dien te weten
Dien teemtamd weten kan> >t en J
Van 'Tl 1 Tiff' Ze.lvea' onverspletan,
al dat Hij met is heel vrij!
JVjat eere js >t taf- d€UiDien f
In wiea hik' leve, ik ben, ik roer;
6)
„Ei, ei, dus liefde op het eerste gezicht!
Eu daar geloofde je nooit aan, spotte er
mee en noemde het onzin!"
„Dat is waar; ilt heb zoo-iets ook nooit
foor mogelijk gehouden, maar nu
„Nu is mijn wij|ze, verstandige vriend,
die zijn hart zloo zeker dacht te bewaren,
toch eindelijk eens door Amor gewond,'
viel Adolf in.
„Och, wie zegt dat het liefde, is; liefde
zooals ik Ze opvat, is Voor mij onbestaanl-
haar zonder achting; hoe kan ik nu
iemand waarlijk liefhebhen, die ik niet
kener kan wel een Coquet, gevoelloos,
zelfzuchtig hart onder- dit Schoone omhul
sel kloppen, wie weet?"
„Wiel .zeker, kun je nog taéer lelelijke
eigenschappien verzinnen? Maar z'e kan
ook beminnelijk zacht en zelfopofferend
rijn," beweerde Adolf, die met pijn ge.woon
optimisme steeds de menschen van hun
goede zijde, beschouwde. „Nu, ik hoop dat
Je haar gauw moogt weerzien, dan vieren
we samen bruiloft."
Loui; lachte. „Wel zeker, alsof dat
maar zoo in eens gaat; neen vriend, de
kans haar weer te zien is te gering, dan
Uit wicn mSjn einde en mijn beginne^
Aleer iets was:, te voors'dhijn voer!
(Guido- (jféztelle)
iWlat hoéft de rustelooZe God-zoeker.,
St. Aug.ustinusv dat diep gevoeld; wat
heeft hij Gods Majesteit cn onuitspteke,'
lijke volmlaaktiheid diepzinnig Welmleditoerd
in het vierde Book van zijn -Confessibneis
„Wjat zijt gij- dan God lm|ij(tt ,God? Wat
vraag ik anders als God die Heer Wlmnt
wie is God buiten dien Beer), ,of wie is God
buiten onzen God? Hoogste, beste, im|adh-
tdgste, almiadhtdlg'ste, Meest barmhartige cn
rechtvaardige, imleest geheime en meest
tegenwoordige, sdhoonsta en sterkste- stand-
standvastige en onbegrijpelijke, onveran
derlijke, gij, die alles verandert. Nooit
nieuw, nooit oudalles vernieuwend en ,d®
hoogmloedigen voerend tot ouderdom: cn
«•ij weten het ni:et.Altijd handelende, altijd
rustig; vcrzoimièlend cn nooit ontberend,
dragende en vullende on ibe:sAieijm|ende
scheppend en voedend en vo!(m|aikend; zbe-
kend, terwijl niets u ontbreekt. Gij bclmjint
«onder 'hitteGij zijt ijverig en Joch zeker
gij hebt berouw -en treurt niet,Gij toorn/t
cn zijt kafmj; Gij verandert Uwe werkten,
mlaar niet Uw besluit. Gij neemt wat Gij
vindt en verliest nooit. Nooit z'ijt Gij arpü
en Gij verheugt u over winst. Nooit gierig
vordert Gij woeker. Er wordt aan U ge
leend, opdat Gij zbudt schuldig zijn en
wat hééft iemand djsut niet is Van U? Gij
gééft schulden terug, terwijl Gij' niets
schuldig zijt. Gij geeft het versehjiddigcle
cn verliest niets. En wat zéggen wij, mlijn
God, mijn leven, mijn heilige Zoetheid?
Of wat z'egt ieimiand als hij (aver! ,u spreékf
En wee Jiun, die over U| (zwijgen, oimld'at
zij spreken en todli stolml zijn."
(Confess. IV, 5)
Djen honger naar Gods Wéz'en voelen
wij i]m|mars allen gedurig. Mo-esten wij
eigenlijk dit v-'ers van den |m|odernen dich
ter Jos. Vierj-ans niet Imlolken tot onB1 geibed
Godl laat ons Zijn als de ecnzaimie p.nrel-
vissAei-é der wereldzee.
Wij vragen niet, koningen te zijn! ouder
bedelaars,
'Eu ook geen pi-Jesters of vci-kbaienei drager
Van Uwd mlachts
Maar ccnkaaml te mbgen zijn als .de parel-
vissAcrs! der wereldzee.
Olm iuit de grondeloosllieid va,n Uw Wiezien
Barels van Uw Liefde te kunnen lezen.
Godl laat. ons z'ijn als eenzaimle bergen,
)Olm) wier flanken de lange wolken trekken.
Maar die hun toppen heffen tot. hoven lifct
rijk van. dé ,windén,
In de roereloosheid van hot universum)
(Wij vragen ni-ef, boven do |m|ensdhien ,tc
1 staan.
Maar onkel, dat onze zielen niet geheel
Door de troebele dingen beslu|io,rd' (mbgen
- i i worden,,
En dat on'ze open oo-goii toch l)m!mer, séhou,-
wen Mogen
In de klaarte vlam uw wezen 1 i
God 1 laat ons niet z'ijn als ,de vreelmlde bé-
i wonorsi
Van een uitgestorven stad, die v'an de oude
kuilen-tcim|p:els|
.Waarin zij wonen, niet méér weten ,da
1 1 ibestetmjming
En hun heilige spreuken niet Verstaan
ÏWij vragen niet, God, dat G-SJ -do kennis
v:an Uwf iWezéu
\Als een Zuiver Scherp weten in .oaizc' zie
len (legt;
Maar dat de oude Woorden en ouidIe Han
delingen
Toch niet voor ohzte zielen tegróót imlogcii
I zijn!
1 1' J 1
.Wij willen gaarne zijn als de .parclvis-
sefhers der wereld'zieo,
En eenzö,a)ml als de bergen boven, het rijk
Wam. del (Winden
En als Ge wilt, pnlunk' ons bedelaars' langs
da wegen,
Maar doe dé oude, heilige dingen (méér tot
ons spreken,,
En laat uw heilig Woord niietworden on
der) ons
Tot een imlooi, maar dood verhaal!
Goes. C. VIS, iReétor.
Hard gebraden.
[Een volle salon, wachtend op de kiomst
van de verpleegster met de baby.
Geleund tegen de schoorsteen, waardig
in zijn zwart gekleeds jas, brengt mijn-
dat ik mij daar ooit illusies' over maak,
zie je, in een roman gebeuren zhlkq din
gen wel eens, maar in 't dagelijklsche leivlein
niet."
„Nu, als je dan zóó over de z'aak
denkt, zon ik ook' geen Schaduwbeelden
m'eer najagem, m'aar mijn hart lieve,r aau
een aardig meisje schenken, dan lieb je
meer kans op geluk dan Wanneer je oveir
zoo'n lang geleden fantoom1 zit te soezen;
er zijn lieve en mooie m'eisj-es genoeg in
de wereld."
„Ja, dat weet ik wel, maar de meesten
trekken mij niet aan. Ze zijp over. 't alge
meen zoo onbeduidend cn alledaagseh cm
men wenscht in zijn vrouw toch wel jets
meer dan een huishoudster; bovendien, hoe
kan een mensck zonder positie, inlet den
tractementje waar hij zelf' ternauwernood
van leven k'an, aan liefde of trouwen den
ken hoe zou ik m^t mogelijkheid een
meisje kunnen vragen, zonder dat ik het
vooruitzicht heb, haar als mijne vrouw te
kunnen onderhouden."
„En ik dan? Ik heb op 't oogenhlik,
zoolang er geen cliënten believen te ka
men, nog minder dan jij, want jiji hebt
ten minste een vast traotelmënt, al isi 't
ook niet groot."
„O jij! Je hemt een heel andter mtenSch
dan ik, je leeft altijd in 't heden, doet
precies waar ja, op 't oogenhlik lust aan
heer Conlignard, met veel drukte zijn
beweringen naar voren.
Kent gij Conlignard niet?...
Conlignard, maar, dat is die beroemde
man, waarvan men spreekt in alle tijd
schriften, Conlignard, correspondeerend
lid van Verschillende. Academies'.
Conlignard hier! Coulignard daar! Cpulig!-
nard overal!
Hij is het, die den beroemden Maan1-
mouth, waarvan anten den staart heeft
teruggevonden in het zand van le Mans,
weer in elkaar heeft gezet; hij heieft in z'es
deelen de voorhistorisiche geschiedenis -ge
schreven, hij spreekt Sanscrit met een
verbazend gemak. Ach hij heeft er wel
zijn haren bij verloren, zooals kijln per
soneel met weinig eerbied van hcmi zegt;
hij heeft een prachtige maneschijnmaar
het Sanscrit! denk toch eens!, men ver
krijgt toch niets zonder -opoffering!
Op dit oogenhlik dan, brengt Coulig
nard (do Groote) zijn beweringen naar
voren in afwachting peter te worden van
den kleinen Hieronyinus Coulignard, de
jongstgeborene van Tlieodoron Coulig
nard, zijn jongeren broeder.
Om helm) heen staan do „Groote Man"
uit den Regcerin-gsraad van den Prefect:
de beroemde „Dinges" van de Academie;
de „achtbare IC." van de Faculteit en can
groot aantal eerbiedwaardige vrouwen die
met verteederd oog naar Coulignard op
zien en bij elk' van zijn woorden zachtjes
haar bewondering uiten.
Dus, zegt met een lief stamimetjlo
mevrouw C. een klein dalm-etje, clan m'oet
n toch wel een superbe collectetiei bézitten?
Och, superbe. Neen! herneemt heel
deemoedig Coulignard. Denk eens aan al-'
les wat men eens zal bezitten! Ach! da
wetenschap gaat vooruit, vooruit! Ouzo
sneltreinen zijn er niets bij!
Ze zal dus niet failliet gaan, zooals
door sommigen wordt beweerd?
Failliet, mevrouw, hoe kan m-en dat
zeggen! lederen dag gaan wc vooruit.
Zoo zou ik nu kunnen mimlmerem al de in
carnaties van Wïchnou, de beroemde In
dische godheid. Wij lezen de Ramauya
zooais h, de c'ourant leest, Rome? Grie
kenland? 't is ook wat. Dat is geschiedenis
van gisteren, dat is alles' éven klaar en
helder! Geen enkele: moeilijkheid unieer:
Als iem'and zich! daarvoor interesseerde
zon hij binnen de week' kunnen terugvin
den den staart van den hond Van. Aleibia'-
des, die begraven we-rd onder het altaar
van Jupiter Stator te Del-phis. Tegen
woordig kunnen we alles achterhalen, be
grijp goed? Alles! Ach daar zit mo wat
in! zeide. hij, terwijl hijl z'ich tegen het
voorhoofd sloeg, glimlmlend als een struis
vogel, ja, er zit me wat in!
Op dat oogenhlik deed zic-h kinderge
schrei hooren. Het was Hieronymusi, bin
nen gedragen door de verpleegster, dio
hem naar de kerk' zou brengen.
Zij traden de kerk binnen door de
groote deur; de. heeron namen machinaal
hun hoeden af'; de dames gingen naar de
wijwaterbak en maakten het kruistee&n.
De lieeren bekeken mlet aandacht het
gewelf.
Wat ruikt het hier vreemd, vindt je
niet Conlignard?
Dat is wierook, men heeft altijd
wierook gebruikthij de oude fakirs zij
die in 't jaar 13808 vóór Christus) leef
den gebruikte men ze in da genees
kunde als een soort .universeel tegengift-
tegen slangcngit'tmen noe|mklc li'et toen:
„wicrookhars".
Is 't een plant?
Ja het is een mannelijke plant van
de familie der A|myridaceëen. Kijk, ver.-,
volgde hij, een stuk' beschouwend, dat is
een vreemd soort steen?
Maar de dames geven een taek'en.... de
priester is daar in de doopkapel.
Dan loopen ze wat harder.
Kijk toch eens wat dat schilderij: vol
bersten zit, -z'egt Coulignard tegen zijn
broeder terwijl hij even stil staat bij een
oud Schilderstuk'.
's Jongens ja. Als er ergens barsten
in zijn dan is 't in dat stuk. Misjschiea
komt 't wel door de warénte; van dep
calorifère
H-eelemaal niet, teijn waarde, het da
teert uit den tijd toen da kunstenaars
lioopen bituum' door hun verven pleng
den. Dus je begrijpt!
Neen, niet goed.
Toch heel eenvoudig, bituum' is op
losbaar in alcohol.
Ni-et altijd, Conlignard!
Je bent een peuteraar, Neem' dan
etner, die is altijd oplosbaar in ether, dat
zul je toch wel niet ontkennen? Nui ge
geven dat in de samenstelling! van 'de
hebt, zonder aan de toekomst to denken';
als ik in je plaats was, zou. ik liever nog
wat wachten met je uitverkorene te vra
gen, want is ze rijk', dan vind ik het niet
royaal om! van je vro-uws geld te willen
leven en is ze arm', dan is er in 't geheel
geen kwestie van trouwen, aangezien m'en
in onzen duren, practischem tijd niet van
rozengeur -en maneschijn kan leven."
Het vroolijke gelaat van Adolf betrok
en hij zweeg eeni-gen tijd.
„Je hebt gelijk, zooals altijd, daar had
i'k niet over gedacht," hernam hij en
zuchtend voegde hij er bijl: „Had ik in
mijn studententijd maar zooveel geld niet
zoekgemaakt, dan had ik nu nog w-at."
„Komaan, den moed niet verlo-ren,'
troostte zijn vriend. „Maar ik zlou er
ook' eenige moeite voor doen't geld komt
niet van zelf naar ons toewaudelenje
hebt zulk een vlug verstand en kunt zoo
gemakkelijk studeeren, siohrijl -oen boek1,
dan wordt je naam hekend en dat 'helpt
veel."
„Alsof iedereen boeken kan schrijven!
En toch lieh ik er wel eens over gedacht,
teaar stelde liet telkens uit, totdat zic'h
eens de een of andere gelegenheid zou
voordoen, die ex mij aanleiding toe. gaf'."
„W,eet je wel wat Horatius ergens
zegt?"
„Neen, op 't oogenhlik niet, die heeft
andere kleuren
Maar opeens slaat de suisse met zijn
staf op den grond, en iedereen zwijgt.
Do priester begint de zoo Mooie cere
moniën van 't doopsel.
i_e heeren staan er bij, onverschillig.
De dames volgden de plechtigheden Met
meer belangstelling. Bij de toediening van
't zout maakt 't kind de gewond grimas
sen; mevronw de wed. Coulignard raakt-
er gencel van streek, maar ze komt weer
bij, bij de exoreismen en bij: den „Pater"
bidt ze met flinke stem.
Iedereen bemerkt echter dat zo 't Onze
Vader maar alleen opzegt.
Het is het Pater, zegt da priasfcor
den peter Coulignard (De Groote), die
zijn oogen niet opheft van de punteui van
zijn schoenen.
Hoe?
Het Onze Vader.
Of als u liever Franst'h bidt het Notre
Père. Coulignard is diep verontwaardigd
Maar, mijnheer pastoor, ik bid u te
gelooven, dat iklatijn ken! Zelfs Sanscrit.
W-elnu, laten Wij dan samen het
Onze Vader bidden, Pater noster qui es
in ooelis.
Conlignard toont zijn goeden wil, maar
hij den tweeden zin kan hij' niet verder,
raakt op een schromelijke, wijze in do war.
-Doe het in 't Fransclh.
Ja, roept men litem, van alle kanten
toe, bidt het ,X)nze Vader'" maar in hot
FranScli.
Tot zelfs de verpleegster ziet mét groo
te verwonderde oogon Coulignard aan.
In 't Fransc'h? stamelt de geleerde.
In 't Fransch? kan ik het nog minder!
Suisse, wil je oven een kerkboek
aan mijnheer Coulignard aanreiken!
Sedert dien dag is Coulignard in zijn'
familie tot den Iaatstcn graad in de ac'h-
king gedaald; cn als 't hem1 invalt oen
saus slecht toebereid te vinden of' telen
Cotelet to hard gebraden heeft de keuken
meid do deur nog niet achter zich dicht
getrokken of zij roept sdoodat hij' 't hoo
ren kan
Te hard gebakken, mijn e'otelet. Is
dat nu toch geen schande! Zoo'n eeuwige
eiom'merik die nog niet eens het „Onze
Vader" kent.
Pierre 1'Er.mite.
Doe er wat rLrx-rtn-r"-n-n-n-rir"\
Kloosterbalsem op
is het gewone gezegde, als men zich
heeft gesneden, gestooten, gebrand,
geklemd of geschramd. Die verzacht,
zuivert en er blijven géén litteekens.
,,Geen goud
zoo goed"
Wat Gustje gaat worden.
Door Th. van Tidhelen.
Peter, ik schrijf u dezen brief, om| te
laten weten dat ik op do prijsuitdeeling
den tweeden prijs gekregen heb. Dat is
nogals een schoon stuk, hé Peter? En dat
hadt ge van mij niet verwacht, zeker?
Ik zou den eersten prijs gehad hebb'en,
als Fons van Wdllemtsen niet vóór piij ge
weest was. Maar die isi altijd eerst. Te
gen dien kan niemand op. In 't leeron
althans.
In sterk zijn niet. Hij- kan iedereen
vloeren -en op den rug leggen, h'ehalvlei mij.
Ik' leg hem omver, maar toch niet gemak
kelijk.
Onze Louis is verleden Donderdag uit
't College naar huis gekkxmen. Met den
vierden prijs. Di-c kan a,l goed Latijn. Bif
kan veel dingen in 't Latijn noemten. Ik
zei hem„Ge weet toch niet hou Ben vprk
in 't Latijn heet?"
„Ja-, vorkius", zei hij. En zoo met
alles.
Ons moeder ié dees week voor helm;
aan 't wassöhen. Dan moet ge haiar niet
veel aanspreken. .Want dan luistert zo
niet,
Maar ik' heb haar toch iets gezegd,
Peter. En dat ga ik ook aan Ji zoggen.
Raad eens, wat?... 't Gaat niet, hé,
Peter?
Ilewel dan. Onze Louis die leert voor
Pactoor. Ik wil dat ook gaan doen. 'k
zon ook willen Priester worden, ik Gustje.
Dat zit al lang in mijnen kop. IIoo er
dat in gekomen is, weet ik niet.
Maar hoe er dat nn nit gekomen is, dat
weet ik wel.
Zóó.
Overtijd heeft de oudste zoon van pach-
zooveel gezegd; laat. hooren. Het zal wiel
iets heel wijs en verstandigs zijn."
„Natuurlijk. „Het getijde des levens
gaat voorhij, terwijl de hoer aan den
oever zit te wachten tot 'de bedding droog
wordt." Begrijp je? Als je zoolang wacht
tot zich een gelegenheid voordoet, gaat je
beste tijd verloren, zonder dat je er iets
aan hebt."
„Ik ben nog jong en volstrekt niet van
plan dit wereldrond vooreerst te verlaten."
„Alsof men daar iets van zeggen kan.
In ieder geval zou het je nnj ten goede
zijn gekomen, als je er wat eerder Mee
begonnen waart. Dan had je nu mis
schien al een naam -en zouden de cliënten
stormloopen om je advies in te winnen.
Adolf lachte.
„Nu, ik zal het probeeren, 't is wel
een lumineus idéé van je, en wanneten ik'
slaag, kom ik zeker eerder in de gunst
van den heer Reickmann; die- is zoo knap
en zou mij waarschijnlijk niet graag tot
schoonzoon hebben, als ik altijd op de
zelfde hoogte bleef waarop ik nu hen."
„Dat is best mogelijk'; ik rekten er op
dat je er dadelijk we.rk van maakt, hoor."
„Ik beloof' het je; eai weet jei wat? Ik
hoop dat in dien tusschentijd een van m'ijh
kennissen eens een l-eelijké streek pit
voert en mij tot Verdediger kiest, dan
zou je eens zien of ik ook furprei maakte
ter Van Moer zijn eerste Mis gezongen.
Nog pooit is dat zóó op 't dorp gevierd
geworden. Dat zou-dt ge Moeten zien heb
ben.
Aan al de huizen stak een vlag uit.
En iedereen liep naar de kerk.
En bij nieMand was het eten gereed
tegen den noen.
De jonge Priester werd uit de hoeve
uitgehaald jn stoet.
Eerst jongetjes in rood, op twee rijen:
Ik was er ook bij. En dan, meiskensi in 't
wit, ook op twee rijen. Priesters met
witte roketten aan. Eu dan, de jonge
Priester met zijn vader, cn 'broers' en
zusters en familie.
En de klokken luidden dat de toren da
verde.
En zoo trokken wij de kort' binnen. En
het orgel speelde, dat de ruiten ramlmtel-
den.
De kerk zat bomvol. En Mijnheer Van
Moer zong de Mis. Dat was schoon,
Peter. Het heel het koor vol Priesters,
en wij in 't rood.
Maar na het Evangelie, dan ging onze
Pastoor den preekstoel op-, en preekte.
Over den jongen Priester. Dat die zijn
moeder gestorven was, toen hij nog hitter
jong was. En dat hij nu zeker de. Mis
deed voor zijn Moeder zaliger
Toen snikte alleman in de kerk. En
trokken de mensohe.n hunnen zakdoek! nit.
En snuttenDat was eendelijk1 om' te
hooren. Maar toch schoon
En bij ons te. huis was- het eten ook! niet
gereed.
En er werd gepraat over de oeirsto Mis.
En Vader zei: „Ja, ja, dat is 'tEen
Priester doet alle dagen de Mis voor. de
mensehen. Voor zijn eige-n ouders e.n fa
milie, en voor anderen, vioor levend-en en
dooden. Dat is 't eigenlijk', Priester zijn".
En zóó, Peter, is dat gedacht uit mijnen
kop nu uit gekomen, gelijk' een v-Oigeltj-e
dat uitgebroeid wordt uit eien ei, en dan
den nest uitvliegt..
Gisteren stond ons Moeder aan de
waschkuip. Met haar armen bloot. En die
dopl-e op- en neer in 't zeepsop, dat het
schuim tegen haar armen opkroop.
Moeder, zei ik, 'k Zou ook' wel
Latijn willen gaan leeron, lijk' onze Louis.
Waarom', 'manneken? vroeg ze.
En ik' lapte 't er vlakaf uit:
Om Priester te worden!
7v liet heur vuisten in de kuip hangen
en keek mij in mijn oogen
-En waarom zoudt gij Priester willen
worden, Gustje?
Om de Mis te kunnen doen voor
al de menschen, zei ik'. En bijz'onder voor
u en voor vader, als go nog leeft, en
als gij zult dood zijn
Dan heeft ze mij vastgepakt, met haar
natte handen, op mijn kaken. En in: mijn
oogen gekeken. En is dan in 'n-en. snik' ge
schoten. En wreef haar oogen uit dat het
nat over haar geziolit liep.-
Waarom, dat weet ik niet.
Gij moogt liet ook' weten, Peter. Als
Gustje Gust zal geworden z'ijn, dan wil
hij priester zijn, Pastoor of Zoo iets
Op den 21sten Zondag na Pinksteren.
Epistel v. d. II. Pauluis tot da Ëp-hazen.
VI. 10—17.
Broeders! wordt versterkt in den Ilaeir,
en door de kracht Zijner sterjkbe. Dpet
d-c wapenrusting Gods: aan, op-dat gij tegen
de listige lagen des duivelsi staande blijft;
want onze strijd i-s niet tegen vleesidh) cin
bloed, maar tegen de overheden, tegen
de machten, tegen d-a Méastersi van de
duistere wereld, tegen da hoazei geesten
in de lucht. Neemt derhalve do wapen
rusting Gods aan, opdat gij in den kwa
den dag moogt wederstaan, en in alles
volkomen staande blijven. Staat dus vast,
omgordt uwe lenden mét waarheid, ge
kleed met her harnas der yechtvaardig-
neid, en u,we voeten geschoeid, ppdat gij
tot liet Evangelie des vXedes zijt voorbe
reid. Neemt vooral het schild des geloofs,
waarop gij alle vurige pij-len Van den bon
zen vijand kunt uitdooven; neemt ook den
helm dar zaligheid aan, en het 'z'waard
des geestesi, dat is: het woord Gpds.
Evangelie, Mattheus. XVHI. 2335.
In dien tijde zeide Jezus aan Zijn»
Leerlingen dez-e gelijkenis het rijjk der he
melen is gelijk -eenen kbning, die tekening
met zijne dienaren wilde ho.udeu; en als
hij begon rekening te houden, werd er een
voor hem gebracht, die hept tienduizend
pon-den schuldig was. Maar, -dewijl hij
niets had om! te betalen, gebood -zijn haer,
dat m-en hetmi en zijne vrouw en kinderen
met mijn pleidooi."
zeker, maar ik moet Zeggen, dat jd nïe.t
„Ja, welbespraakt beu je genoeig, dat is
veel goeds aan je kennissen toeiw'enseht,
egoïst die je- zijt," sprak Jjouisi schertsend,
wel wetend dat zijn vriend Veel te goed'-
nartig was, om! z-oo- iets .te imteenen.
Louis verheugde zich in stilte, dat het
gesprek een andere wending gWttom'en. had
en Adolf hem' niet verder over zijna ont
moeting ondervroeg; hij gevloeide «enigen
schroom aan iemand, die zoo luchtig over
alles daolit cn de liefde me.«r als een
amusement beschouwde, terwijl die voor
tiem oen levenskwestie was:, die bijzonder
heden dier ontmoeting te vertellen, waar
bij hijl zijn hart verloren had.
Ofschoon hij reeds Menigmaal zich ?el-
ven had voorgehouden, hoe dwaas het was
nog a,an haar te denken en op eeu weieh-
zien te hopen, toch keerden zijn gedach
ten tcl-klens weer naar de lieflijke versohïj|-
ning terug en bewaarde hij de Herinne
ring aan haar als een heüig kleinood diep
in zijn iz'iel, terwijl zijne dichterlijke ver
beelding haar met een aureool van licht
en schoonheid omgaf, waarbij alle andere
mefsjes, die hij ontmoette, lieml ontzettend
alledaagseh en onbeteeken-end toeschenen,
(Wordt vervolgd.)