|0perHALF POMD ZOON ENTPLATEN rooten om* prijzen laag ER REST DE VREEDE (ke en gegolfde SCHE COURANT ZATERDAG 20 OCTOBER (928 NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT De ongeziene wereld of het leven na den dood. neesmiddelen Inscht! - TELEFOON 20 Zenuwzwakte erslapping. dus uw handelaar e" voordeel en voedert REEDE'S Voeder-ArtikeleH •r 307 - GOES feuilleton Het Offer. Ontspanningslectuur. Kloosterbalsem l ™kerkKTTeuws" pttfinH9O*0» rIEKER 17528-20 Telefoon 168 IIUUU HIIMaH Incurreerende prijzen. AANBEVELEND. ede, zenuwzwakte of algemeene het middel dat snel en afdoende rdeel van de Sanguinose is, dat verdragen wordt en geen schade- er de proef van. Maar zorg, dat |)R NAMAAK. 17374-40 |a. f 11,—, 12 fl. 21,—. r. en voorname Drogisten, lil Co., Den Haag. ieds voorradig, tte bediening. ie men zich aan ons adres XXI. GODS EIGIEiNjSCHIAflPEiN. 'k' Aanteicte U, -groote God Onbeschrijfbaar, onfe'dhrov'en, l En onbegrijpelijk, 't en zij' alleen l Van II, die ai dat was, dal is, dat zijn zal, 'even Begrijpelijk otelvat. Mij al te kloen Bekenne ik, o|ml iets nneer als enkel I schaduw Van uw groot liclit te zien; 'Maar, zie 'k niet, ik' rade U Aan t werk, dat Gij gedaclht, gewild heb en gedaan, Aan t god'Iijk Spteup, daar Gij 'Zijt in voorbijgaan. (Guj'do GefeeUe) Ia, wij kunnen God raden aan 't werk, 'dat Hij gedacht, gewild, gedaan hééft I Aan t goddelijke speur waar Hij] ons is voorbijgegaan! Qrn God te kennen, heb ben wij sledhts 'n diepen blik (in onsi zielven te werpen, want allen dragen wij Zijn beeltenis im|et ons rond. Iedere mftnsWh] is 'n zwakke dopie van Helm), want naar eigen Beeld en Gelijkenis sdhiep Hij! .fml- nifare den m'ensdli (Gen. 1—26). Derhalve zullen de eigenschappen en vollmlaaktlie,- den, die wij in de sdhepselen' .bewonderen ook op oneindig volim|aakte wijzte in,' God bestaan. Maar, alles wat in Zijn Beeltenis, den imlensdhi, onvolmaakt iis, moet in God ontkend worden; wat in ons vo,ljm|aaldi is, «apet in Hete bevestigd worden. Met d'it groote verschil, dat in ons do .volmaakt heden en eigenschappen beperkt zijn en van elkander onderscheidenhet verstand is niet de wil, de rechtvaardigheid js niet de baumfhartighahd; in God zijn db eigen- schappen niet onderscheiden, nodhj van el kander, noch van Zijn weden. In ,God is het verstand hetizblfde als de wil do rechtvaardigheid hetzelfde als de bartel- hartigheid! In God zijn alle eigenschap- pen en Volta(aaktheden hetzelfde als Jitafc -goddelijk wezen. Gods wezen is liet pneiin- dig verstand, de oneindige wil, da straf fende gerechtigheid, de ontfenm(3jide lief de enz'. God is de ééne («nkelvondiigei vol'- luiaakthettd, hoewel Zijn digenschjappen en volmaaktheden zich toeh. iaan ons ver stand toonen als een veelheid van werke lijk onderscheiden volmaaktheden. Is het oog on(m(adlifcig in één oog-opslag geheel de stralende schoonheid van eon wijd-pitgespredd lentó-dandfeehap te aan schouwen, oneindig m/i-nder nog' is dtem-ën- schehjke geest bij imhöhte o,m! dn één enkel begrip Gods oneindige volmaaktheid te omvatten en daaroiml tracht hij door vclo en verschillende begrippen iets van die eenc oneindige volmaaktheid te hegrijpen. u God zeil schikt zich naar onze onbe holpenheid, Ms Hij in de H- Schrift nu eens Zijn almacht, dan weer Zijn barm hartigheid oi rechtvaardigheid vporstelt als waren ze werkelijk van elkander on- derstneiden. Het onderscheid eocht'er ligt n God maar onkel in onze begrippen, ter wijl in Gods oneindigheid de reden ligt waarom wij terecht in onze begrippen Gods volmaaktheid m vele volmaaktheden onderscheiden. De eene goddelijke vol maaktheid 'beschouwen wij in verschillende opzichtennu eens als het alwetend ver stand, dan weer als de almlachtige wil de ontfermende liefde of straffende gerechtig heid. Telkens als wij een eigenschap van God noemen, noemen wij Zijn goddelijk wezen en tevens schittert ons: Zijn Ma- l egtn ln likens anderen glans; liTr u diamant tintelend in liet witte téreL M °°g b?koort dooh zijn sehit- rLfd fcwTT? nU 00118 bet linVifo, groen, dan weer in hfct PYinri Tl donkJero paars of ,!b{ek gouden geel, (m^ar. 't is altijd (deZeI'fde. dia- St 'innthlV «it, die wr, naar Wem-sdhalbeering. naar gelang Wij hem) beschouwen onder een anderen hoek. Zoo ook bij ,God Zoo'brwd puimen denken, Eens wil,li .r 'teij wenken "k* Dlet was, |m|ij s'dhiep! Wftt eere; is 't (mij- den,Dien te weten Dien teemtamd weten kan> >t en J Van 'Tl 1 Tiff' Ze.lvea' onverspletan, al dat Hij met is heel vrij! JVjat eere js >t taf- d€UiDien f In wiea hik' leve, ik ben, ik roer; 6) „Ei, ei, dus liefde op het eerste gezicht! Eu daar geloofde je nooit aan, spotte er mee en noemde het onzin!" „Dat is waar; ilt heb zoo-iets ook nooit foor mogelijk gehouden, maar nu „Nu is mijn wij|ze, verstandige vriend, die zijn hart zloo zeker dacht te bewaren, toch eindelijk eens door Amor gewond,' viel Adolf in. „Och, wie zegt dat het liefde, is; liefde zooals ik Ze opvat, is Voor mij onbestaanl- haar zonder achting; hoe kan ik nu iemand waarlijk liefhebhen, die ik niet kener kan wel een Coquet, gevoelloos, zelfzuchtig hart onder- dit Schoone omhul sel kloppen, wie weet?" „Wiel .zeker, kun je nog taéer lelelijke eigenschappien verzinnen? Maar z'e kan ook beminnelijk zacht en zelfopofferend rijn," beweerde Adolf, die met pijn ge.woon optimisme steeds de menschen van hun goede zijde, beschouwde. „Nu, ik hoop dat Je haar gauw moogt weerzien, dan vieren we samen bruiloft." Loui; lachte. „Wel zeker, alsof dat maar zoo in eens gaat; neen vriend, de kans haar weer te zien is te gering, dan Uit wicn mSjn einde en mijn beginne^ Aleer iets was:, te voors'dhijn voer! (Guido- (jféztelle) iWlat hoéft de rustelooZe God-zoeker., St. Aug.ustinusv dat diep gevoeld; wat heeft hij Gods Majesteit cn onuitspteke,' lijke volmlaaktiheid diepzinnig Welmleditoerd in het vierde Book van zijn -Confessibneis „Wjat zijt gij- dan God lm|ij(tt ,God? Wat vraag ik anders als God die Heer Wlmnt wie is God buiten dien Beer), ,of wie is God buiten onzen God? Hoogste, beste, im|adh- tdgste, almiadhtdlg'ste, Meest barmhartige cn rechtvaardige, imleest geheime en meest tegenwoordige, sdhoonsta en sterkste- stand- standvastige en onbegrijpelijke, onveran derlijke, gij, die alles verandert. Nooit nieuw, nooit oudalles vernieuwend en ,d® hoogmloedigen voerend tot ouderdom: cn «•ij weten het ni:et.Altijd handelende, altijd rustig; vcrzoimièlend cn nooit ontberend, dragende en vullende on ibe:sAieijm|ende scheppend en voedend en vo!(m|aikend; zbe- kend, terwijl niets u ontbreekt. Gij bclmjint «onder 'hitteGij zijt ijverig en Joch zeker gij hebt berouw -en treurt niet,Gij toorn/t cn zijt kafmj; Gij verandert Uwe werkten, mlaar niet Uw besluit. Gij neemt wat Gij vindt en verliest nooit. Nooit z'ijt Gij arpü en Gij verheugt u over winst. Nooit gierig vordert Gij woeker. Er wordt aan U ge leend, opdat Gij zbudt schuldig zijn en wat hééft iemand djsut niet is Van U? Gij gééft schulden terug, terwijl Gij' niets schuldig zijt. Gij geeft het versehjiddigcle cn verliest niets. En wat zéggen wij, mlijn God, mijn leven, mijn heilige Zoetheid? Of wat z'egt ieimiand als hij (aver! ,u spreékf En wee Jiun, die over U| (zwijgen, oimld'at zij spreken en todli stolml zijn." (Confess. IV, 5) Djen honger naar Gods Wéz'en voelen wij i]m|mars allen gedurig. Mo-esten wij eigenlijk dit v-'ers van den |m|odernen dich ter Jos. Vierj-ans niet Imlolken tot onB1 geibed Godl laat ons Zijn als de ecnzaimie p.nrel- vissAei-é der wereldzee. Wij vragen niet, koningen te zijn! ouder bedelaars, 'Eu ook geen pi-Jesters of vci-kbaienei drager Van Uwd mlachts Maar ccnkaaml te mbgen zijn als .de parel- vissAcrs! der wereldzee. Olm iuit de grondeloosllieid va,n Uw Wiezien Barels van Uw Liefde te kunnen lezen. Godl laat. ons z'ijn als eenzaimle bergen, )Olm) wier flanken de lange wolken trekken. Maar die hun toppen heffen tot. hoven lifct rijk van. dé ,windén, In de roereloosheid van hot universum) (Wij vragen ni-ef, boven do |m|ensdhien ,tc 1 staan. Maar onkel, dat onze zielen niet geheel Door de troebele dingen beslu|io,rd' (mbgen - i i worden,, En dat on'ze open oo-goii toch l)m!mer, séhou,- wen Mogen In de klaarte vlam uw wezen 1 i God 1 laat ons niet z'ijn als ,de vreelmlde bé- i wonorsi Van een uitgestorven stad, die v'an de oude kuilen-tcim|p:els| .Waarin zij wonen, niet méér weten ,da 1 1 ibestetmjming En hun heilige spreuken niet Verstaan ÏWij vragen niet, God, dat G-SJ -do kennis v:an Uwf iWezéu \Als een Zuiver Scherp weten in .oaizc' zie len (legt; Maar dat de oude Woorden en ouidIe Han delingen Toch niet voor ohzte zielen tegróót imlogcii I zijn! 1 1' J 1 .Wij willen gaarne zijn als de .parclvis- sefhers der wereld'zieo, En eenzö,a)ml als de bergen boven, het rijk Wam. del (Winden En als Ge wilt, pnlunk' ons bedelaars' langs da wegen, Maar doe dé oude, heilige dingen (méér tot ons spreken,, En laat uw heilig Woord niietworden on der) ons Tot een imlooi, maar dood verhaal! Goes. C. VIS, iReétor. Hard gebraden. [Een volle salon, wachtend op de kiomst van de verpleegster met de baby. Geleund tegen de schoorsteen, waardig in zijn zwart gekleeds jas, brengt mijn- dat ik mij daar ooit illusies' over maak, zie je, in een roman gebeuren zhlkq din gen wel eens, maar in 't dagelijklsche leivlein niet." „Nu, als je dan zóó over de z'aak denkt, zon ik ook' geen Schaduwbeelden m'eer najagem, m'aar mijn hart lieve,r aau een aardig meisje schenken, dan lieb je meer kans op geluk dan Wanneer je oveir zoo'n lang geleden fantoom1 zit te soezen; er zijn lieve en mooie m'eisj-es genoeg in de wereld." „Ja, dat weet ik wel, maar de meesten trekken mij niet aan. Ze zijp over. 't alge meen zoo onbeduidend cn alledaagseh cm men wenscht in zijn vrouw toch wel jets meer dan een huishoudster; bovendien, hoe kan een mensck zonder positie, inlet den tractementje waar hij zelf' ternauwernood van leven k'an, aan liefde of trouwen den ken hoe zou ik m^t mogelijkheid een meisje kunnen vragen, zonder dat ik het vooruitzicht heb, haar als mijne vrouw te kunnen onderhouden." „En ik dan? Ik heb op 't oogenhlik, zoolang er geen cliënten believen te ka men, nog minder dan jij, want jiji hebt ten minste een vast traotelmënt, al isi 't ook niet groot." „O jij! Je hemt een heel andter mtenSch dan ik, je leeft altijd in 't heden, doet precies waar ja, op 't oogenhlik lust aan heer Conlignard, met veel drukte zijn beweringen naar voren. Kent gij Conlignard niet?... Conlignard, maar, dat is die beroemde man, waarvan men spreekt in alle tijd schriften, Conlignard, correspondeerend lid van Verschillende. Academies'. Conlignard hier! Coulignard daar! Cpulig!- nard overal! Hij is het, die den beroemden Maan1- mouth, waarvan anten den staart heeft teruggevonden in het zand van le Mans, weer in elkaar heeft gezet; hij heieft in z'es deelen de voorhistorisiche geschiedenis -ge schreven, hij spreekt Sanscrit met een verbazend gemak. Ach hij heeft er wel zijn haren bij verloren, zooals kijln per soneel met weinig eerbied van hcmi zegt; hij heeft een prachtige maneschijnmaar het Sanscrit! denk toch eens!, men ver krijgt toch niets zonder -opoffering! Op dit oogenhlik dan, brengt Coulig nard (do Groote) zijn beweringen naar voren in afwachting peter te worden van den kleinen Hieronyinus Coulignard, de jongstgeborene van Tlieodoron Coulig nard, zijn jongeren broeder. Om helm) heen staan do „Groote Man" uit den Regcerin-gsraad van den Prefect: de beroemde „Dinges" van de Academie; de „achtbare IC." van de Faculteit en can groot aantal eerbiedwaardige vrouwen die met verteederd oog naar Coulignard op zien en bij elk' van zijn woorden zachtjes haar bewondering uiten. Dus, zegt met een lief stamimetjlo mevrouw C. een klein dalm-etje, clan m'oet n toch wel een superbe collectetiei bézitten? Och, superbe. Neen! herneemt heel deemoedig Coulignard. Denk eens aan al-' les wat men eens zal bezitten! Ach! da wetenschap gaat vooruit, vooruit! Ouzo sneltreinen zijn er niets bij! Ze zal dus niet failliet gaan, zooals door sommigen wordt beweerd? Failliet, mevrouw, hoe kan m-en dat zeggen! lederen dag gaan wc vooruit. Zoo zou ik nu kunnen mimlmerem al de in carnaties van Wïchnou, de beroemde In dische godheid. Wij lezen de Ramauya zooais h, de c'ourant leest, Rome? Grie kenland? 't is ook wat. Dat is geschiedenis van gisteren, dat is alles' éven klaar en helder! Geen enkele: moeilijkheid unieer: Als iem'and zich! daarvoor interesseerde zon hij binnen de week' kunnen terugvin den den staart van den hond Van. Aleibia'- des, die begraven we-rd onder het altaar van Jupiter Stator te Del-phis. Tegen woordig kunnen we alles achterhalen, be grijp goed? Alles! Ach daar zit mo wat in! zeide. hij, terwijl hijl z'ich tegen het voorhoofd sloeg, glimlmlend als een struis vogel, ja, er zit me wat in! Op dat oogenhlik deed zic-h kinderge schrei hooren. Het was Hieronymusi, bin nen gedragen door de verpleegster, dio hem naar de kerk' zou brengen. Zij traden de kerk binnen door de groote deur; de. heeron namen machinaal hun hoeden af'; de dames gingen naar de wijwaterbak en maakten het kruistee&n. De lieeren bekeken mlet aandacht het gewelf. Wat ruikt het hier vreemd, vindt je niet Conlignard? Dat is wierook, men heeft altijd wierook gebruikthij de oude fakirs zij die in 't jaar 13808 vóór Christus) leef den gebruikte men ze in da genees kunde als een soort .universeel tegengift- tegen slangcngit'tmen noe|mklc li'et toen: „wicrookhars". Is 't een plant? Ja het is een mannelijke plant van de familie der A|myridaceëen. Kijk, ver.-, volgde hij, een stuk' beschouwend, dat is een vreemd soort steen? Maar de dames geven een taek'en.... de priester is daar in de doopkapel. Dan loopen ze wat harder. Kijk toch eens wat dat schilderij: vol bersten zit, -z'egt Coulignard tegen zijn broeder terwijl hij even stil staat bij een oud Schilderstuk'. 's Jongens ja. Als er ergens barsten in zijn dan is 't in dat stuk. Misjschiea komt 't wel door de warénte; van dep calorifère H-eelemaal niet, teijn waarde, het da teert uit den tijd toen da kunstenaars lioopen bituum' door hun verven pleng den. Dus je begrijpt! Neen, niet goed. Toch heel eenvoudig, bituum' is op losbaar in alcohol. Ni-et altijd, Conlignard! Je bent een peuteraar, Neem' dan etner, die is altijd oplosbaar in ether, dat zul je toch wel niet ontkennen? Nui ge geven dat in de samenstelling! van 'de hebt, zonder aan de toekomst to denken'; als ik in je plaats was, zou. ik liever nog wat wachten met je uitverkorene te vra gen, want is ze rijk', dan vind ik het niet royaal om! van je vro-uws geld te willen leven en is ze arm', dan is er in 't geheel geen kwestie van trouwen, aangezien m'en in onzen duren, practischem tijd niet van rozengeur -en maneschijn kan leven." Het vroolijke gelaat van Adolf betrok en hij zweeg eeni-gen tijd. „Je hebt gelijk, zooals altijd, daar had i'k niet over gedacht," hernam hij en zuchtend voegde hij er bijl: „Had ik in mijn studententijd maar zooveel geld niet zoekgemaakt, dan had ik nu nog w-at." „Komaan, den moed niet verlo-ren,' troostte zijn vriend. „Maar ik zlou er ook' eenige moeite voor doen't geld komt niet van zelf naar ons toewaudelenje hebt zulk een vlug verstand en kunt zoo gemakkelijk studeeren, siohrijl -oen boek1, dan wordt je naam hekend en dat 'helpt veel." „Alsof iedereen boeken kan schrijven! En toch lieh ik er wel eens over gedacht, teaar stelde liet telkens uit, totdat zic'h eens de een of andere gelegenheid zou voordoen, die ex mij aanleiding toe. gaf'." „W,eet je wel wat Horatius ergens zegt?" „Neen, op 't oogenhlik niet, die heeft andere kleuren Maar opeens slaat de suisse met zijn staf op den grond, en iedereen zwijgt. Do priester begint de zoo Mooie cere moniën van 't doopsel. i_e heeren staan er bij, onverschillig. De dames volgden de plechtigheden Met meer belangstelling. Bij de toediening van 't zout maakt 't kind de gewond grimas sen; mevronw de wed. Coulignard raakt- er gencel van streek, maar ze komt weer bij, bij de exoreismen en bij: den „Pater" bidt ze met flinke stem. Iedereen bemerkt echter dat zo 't Onze Vader maar alleen opzegt. Het is het Pater, zegt da priasfcor den peter Coulignard (De Groote), die zijn oogen niet opheft van de punteui van zijn schoenen. Hoe? Het Onze Vader. Of als u liever Franst'h bidt het Notre Père. Coulignard is diep verontwaardigd Maar, mijnheer pastoor, ik bid u te gelooven, dat iklatijn ken! Zelfs Sanscrit. W-elnu, laten Wij dan samen het Onze Vader bidden, Pater noster qui es in ooelis. Conlignard toont zijn goeden wil, maar hij den tweeden zin kan hij' niet verder, raakt op een schromelijke, wijze in do war. -Doe het in 't Fransclh. Ja, roept men litem, van alle kanten toe, bidt het ,X)nze Vader'" maar in hot FranScli. Tot zelfs de verpleegster ziet mét groo te verwonderde oogon Coulignard aan. In 't Fransc'h? stamelt de geleerde. In 't Fransch? kan ik het nog minder! Suisse, wil je oven een kerkboek aan mijnheer Coulignard aanreiken! Sedert dien dag is Coulignard in zijn' familie tot den Iaatstcn graad in de ac'h- king gedaald; cn als 't hem1 invalt oen saus slecht toebereid te vinden of' telen Cotelet to hard gebraden heeft de keuken meid do deur nog niet achter zich dicht getrokken of zij roept sdoodat hij' 't hoo ren kan Te hard gebakken, mijn e'otelet. Is dat nu toch geen schande! Zoo'n eeuwige eiom'merik die nog niet eens het „Onze Vader" kent. Pierre 1'Er.mite. Doe er wat rLrx-rtn-r"-n-n-n-rir"\ Kloosterbalsem op is het gewone gezegde, als men zich heeft gesneden, gestooten, gebrand, geklemd of geschramd. Die verzacht, zuivert en er blijven géén litteekens. ,,Geen goud zoo goed" Wat Gustje gaat worden. Door Th. van Tidhelen. Peter, ik schrijf u dezen brief, om| te laten weten dat ik op do prijsuitdeeling den tweeden prijs gekregen heb. Dat is nogals een schoon stuk, hé Peter? En dat hadt ge van mij niet verwacht, zeker? Ik zou den eersten prijs gehad hebb'en, als Fons van Wdllemtsen niet vóór piij ge weest was. Maar die isi altijd eerst. Te gen dien kan niemand op. In 't leeron althans. In sterk zijn niet. Hij- kan iedereen vloeren -en op den rug leggen, h'ehalvlei mij. Ik' leg hem omver, maar toch niet gemak kelijk. Onze Louis is verleden Donderdag uit 't College naar huis gekkxmen. Met den vierden prijs. Di-c kan a,l goed Latijn. Bif kan veel dingen in 't Latijn noemten. Ik zei hem„Ge weet toch niet hou Ben vprk in 't Latijn heet?" „Ja-, vorkius", zei hij. En zoo met alles. Ons moeder ié dees week voor helm; aan 't wassöhen. Dan moet ge haiar niet veel aanspreken. .Want dan luistert zo niet, Maar ik' heb haar toch iets gezegd, Peter. En dat ga ik ook aan Ji zoggen. Raad eens, wat?... 't Gaat niet, hé, Peter? Ilewel dan. Onze Louis die leert voor Pactoor. Ik wil dat ook gaan doen. 'k zon ook willen Priester worden, ik Gustje. Dat zit al lang in mijnen kop. IIoo er dat in gekomen is, weet ik niet. Maar hoe er dat nn nit gekomen is, dat weet ik wel. Zóó. Overtijd heeft de oudste zoon van pach- zooveel gezegd; laat. hooren. Het zal wiel iets heel wijs en verstandigs zijn." „Natuurlijk. „Het getijde des levens gaat voorhij, terwijl de hoer aan den oever zit te wachten tot 'de bedding droog wordt." Begrijp je? Als je zoolang wacht tot zich een gelegenheid voordoet, gaat je beste tijd verloren, zonder dat je er iets aan hebt." „Ik ben nog jong en volstrekt niet van plan dit wereldrond vooreerst te verlaten." „Alsof men daar iets van zeggen kan. In ieder geval zou het je nnj ten goede zijn gekomen, als je er wat eerder Mee begonnen waart. Dan had je nu mis schien al een naam -en zouden de cliënten stormloopen om je advies in te winnen. Adolf lachte. „Nu, ik zal het probeeren, 't is wel een lumineus idéé van je, en wanneten ik' slaag, kom ik zeker eerder in de gunst van den heer Reickmann; die- is zoo knap en zou mij waarschijnlijk niet graag tot schoonzoon hebben, als ik altijd op de zelfde hoogte bleef waarop ik nu hen." „Dat is best mogelijk'; ik rekten er op dat je er dadelijk we.rk van maakt, hoor." „Ik beloof' het je; eai weet jei wat? Ik hoop dat in dien tusschentijd een van m'ijh kennissen eens een l-eelijké streek pit voert en mij tot Verdediger kiest, dan zou je eens zien of ik ook furprei maakte ter Van Moer zijn eerste Mis gezongen. Nog pooit is dat zóó op 't dorp gevierd geworden. Dat zou-dt ge Moeten zien heb ben. Aan al de huizen stak een vlag uit. En iedereen liep naar de kerk. En bij nieMand was het eten gereed tegen den noen. De jonge Priester werd uit de hoeve uitgehaald jn stoet. Eerst jongetjes in rood, op twee rijen: Ik was er ook bij. En dan, meiskensi in 't wit, ook op twee rijen. Priesters met witte roketten aan. Eu dan, de jonge Priester met zijn vader, cn 'broers' en zusters en familie. En de klokken luidden dat de toren da verde. En zoo trokken wij de kort' binnen. En het orgel speelde, dat de ruiten ramlmtel- den. De kerk zat bomvol. En Mijnheer Van Moer zong de Mis. Dat was schoon, Peter. Het heel het koor vol Priesters, en wij in 't rood. Maar na het Evangelie, dan ging onze Pastoor den preekstoel op-, en preekte. Over den jongen Priester. Dat die zijn moeder gestorven was, toen hij nog hitter jong was. En dat hij nu zeker de. Mis deed voor zijn Moeder zaliger Toen snikte alleman in de kerk. En trokken de mensohe.n hunnen zakdoek! nit. En snuttenDat was eendelijk1 om' te hooren. Maar toch schoon En bij ons te. huis was- het eten ook! niet gereed. En er werd gepraat over de oeirsto Mis. En Vader zei: „Ja, ja, dat is 'tEen Priester doet alle dagen de Mis voor. de mensehen. Voor zijn eige-n ouders e.n fa milie, en voor anderen, vioor levend-en en dooden. Dat is 't eigenlijk', Priester zijn". En zóó, Peter, is dat gedacht uit mijnen kop nu uit gekomen, gelijk' een v-Oigeltj-e dat uitgebroeid wordt uit eien ei, en dan den nest uitvliegt.. Gisteren stond ons Moeder aan de waschkuip. Met haar armen bloot. En die dopl-e op- en neer in 't zeepsop, dat het schuim tegen haar armen opkroop. Moeder, zei ik, 'k Zou ook' wel Latijn willen gaan leeron, lijk' onze Louis. Waarom', 'manneken? vroeg ze. En ik' lapte 't er vlakaf uit: Om Priester te worden! 7v liet heur vuisten in de kuip hangen en keek mij in mijn oogen -En waarom zoudt gij Priester willen worden, Gustje? Om de Mis te kunnen doen voor al de menschen, zei ik'. En bijz'onder voor u en voor vader, als go nog leeft, en als gij zult dood zijn Dan heeft ze mij vastgepakt, met haar natte handen, op mijn kaken. En in: mijn oogen gekeken. En is dan in 'n-en. snik' ge schoten. En wreef haar oogen uit dat het nat over haar geziolit liep.- Waarom, dat weet ik niet. Gij moogt liet ook' weten, Peter. Als Gustje Gust zal geworden z'ijn, dan wil hij priester zijn, Pastoor of Zoo iets Op den 21sten Zondag na Pinksteren. Epistel v. d. II. Pauluis tot da Ëp-hazen. VI. 10—17. Broeders! wordt versterkt in den Ilaeir, en door de kracht Zijner sterjkbe. Dpet d-c wapenrusting Gods: aan, op-dat gij tegen de listige lagen des duivelsi staande blijft; want onze strijd i-s niet tegen vleesidh) cin bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen d-a Méastersi van de duistere wereld, tegen da hoazei geesten in de lucht. Neemt derhalve do wapen rusting Gods aan, opdat gij in den kwa den dag moogt wederstaan, en in alles volkomen staande blijven. Staat dus vast, omgordt uwe lenden mét waarheid, ge kleed met her harnas der yechtvaardig- neid, en u,we voeten geschoeid, ppdat gij tot liet Evangelie des vXedes zijt voorbe reid. Neemt vooral het schild des geloofs, waarop gij alle vurige pij-len Van den bon zen vijand kunt uitdooven; neemt ook den helm dar zaligheid aan, en het 'z'waard des geestesi, dat is: het woord Gpds. Evangelie, Mattheus. XVHI. 2335. In dien tijde zeide Jezus aan Zijn» Leerlingen dez-e gelijkenis het rijjk der he melen is gelijk -eenen kbning, die tekening met zijne dienaren wilde ho.udeu; en als hij begon rekening te houden, werd er een voor hem gebracht, die hept tienduizend pon-den schuldig was. Maar, -dewijl hij niets had om! te betalen, gebood -zijn haer, dat m-en hetmi en zijne vrouw en kinderen met mijn pleidooi." zeker, maar ik moet Zeggen, dat jd nïe.t „Ja, welbespraakt beu je genoeig, dat is veel goeds aan je kennissen toeiw'enseht, egoïst die je- zijt," sprak Jjouisi schertsend, wel wetend dat zijn vriend Veel te goed'- nartig was, om! z-oo- iets .te imteenen. Louis verheugde zich in stilte, dat het gesprek een andere wending gWttom'en. had en Adolf hem' niet verder over zijna ont moeting ondervroeg; hij gevloeide «enigen schroom aan iemand, die zoo luchtig over alles daolit cn de liefde me.«r als een amusement beschouwde, terwijl die voor tiem oen levenskwestie was:, die bijzonder heden dier ontmoeting te vertellen, waar bij hijl zijn hart verloren had. Ofschoon hij reeds Menigmaal zich ?el- ven had voorgehouden, hoe dwaas het was nog a,an haar te denken en op eeu weieh- zien te hopen, toch keerden zijn gedach ten tcl-klens weer naar de lieflijke versohïj|- ning terug en bewaarde hij de Herinne ring aan haar als een heüig kleinood diep in zijn iz'iel, terwijl zijne dichterlijke ver beelding haar met een aureool van licht en schoonheid omgaf, waarbij alle andere mefsjes, die hij ontmoette, lieml ontzettend alledaagseh en onbeteeken-end toeschenen, (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1928 | | pagina 5