PUROL
sgs NIB
Derde Blad
Sint Nicolaasavond
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1927
NiEUWE ZEEUWSCHE COURANT
FEUILLETON
Machtiger dan de Keizer.
KERKNIEUWS
ALLERLEI
Gesprongen Handen
Schrale Lippen
Ruwe Huid
fal ve/wcM m gm&sl
V Eentonigheid van der
FEUILLET(
Machtiger dan de
Somber en grauw bolde do beimel zich
over de wijde, eenzame vlakte, wa-arop) een
zwerm' hongerige -kraaien krassend ston
den. Af' en toe smeeu'wdo het in grootte,
dwarrelende vlokten, |c?üe krijgertje sche
nen te spelen, of alsi ktepeltjes elkaar sche
nen na te zetten.
Do woning van Peter lag als oen zwarta
vlek op Ihet blanke sneeuwkleed. Zooiver
men zie.n k'on -ontwiaarde muon geen ander
huis, dan de hoeve van Peter. 'Een walmen
de rxJok'clom', die uit d(en schoorstee®
opsteeg, bewees, aat daar binuen leven
heerschte.
Ze zaten voor het venster, dn oude boer
en zijn vrouw. Ze zeiden geen enkel woord
en elk scheien in gedachten verdiept te
zijn.
De boer liet het gerimpelde, verweerde
hoofd op zijn magere, pezige hand' rusten,
en tuurde over de eenzame sneeuwvlakte.
De vrouw1 las in een oud-, boek', waarvan
de beduimeldje bladen bewezen, dat het
veelvuldig gelezen was. Sint Nidolaasver-
tlellingen.
in de eenvoudige kamer rook het. bc-
nailw'd eu vochtig, doordat in het haard-
nat 'hout brandde, Waarvan d)g gloeleUdio
vonkten nu en dain kncdhereBdl in up kaïnleii
vlogen. Buiten dwarrelde die sneeuw steeds
sneller -en dichter neer. De wind'huilidp om
het huis, en gilde als 'twar© als hij ijlings
om een scherpen hoek van den sital of in
de dakgoot blies.
Opeens kwam' er beweging i® deUtboer.
Hij zag in de verte; oen Zwjar'te- stip1, die
weldra grooter werd en op zijn woning
Scheen at te konten. Het!w(ufj Itien éé'nspau.
Hij meende het wagentjiei te kennen, en hij
zei tot zijn vrouw: f
„Daar komt Meijer in zijn (wagentje aan,
ginds in de verte."
De vroUw1 sichoo'f den bril met de groote,
ronde glazen op het voorhoofd en keek in
de door haar man aangeduide' richting. Na
een vluchtige® blik zei zo bitter: „Wip
zou het anders zijn in dit hondipniwleer Hij
heelt het immers gezegd, da/t hij komen
zou, om ons er uit te| zetten, als- Zaterdag
niet de rente betaald |wto".
„Hij1 houdt te vee Inaar rechts," aut-
.w'oordde d(e m'a.n. niet lettend op; hetgeen
zijn vrouiw zei.
.JW'ij k'unncn er niets aan doen, 'als ie
verdwaalt" ze.i die bberjn eg zq zette haar
bril weer rejcht en las ver-dep.1
Terwijl ze las werd het donkerc'pr, zoo
dicht, vielen de sneeuwVlo'klken.
De boer staarde steeds mlaar naar he,t
naderend rijtuig -en jwërdi onrustig, sitoncl
op en streek mot zijn knokige hand over
zijn k'a-al hoofd en zei
„lAls 'hij' te veel rechts houdt, komt hij
in de steengroeve terecht eu dan gebeu
ren er ongelukken." i
„(Maak je niet druk ove® howheelt hij
ons niet tot ellende gebracht?" oppcrjdte
de vrouw maar ze stond ookf op en legdp
den bril en het boek op, den hc-utcn rand
van de schoulw neer. Dan deed\,ze egü p-aar
stappen naar den boer toe, die ver boven
haar uitstak', want zware veldarbeid kadi
haar den rug gekromjd, en zei, alsof' ze
tc'ch met zichzelf geen vrede had: „Heb je
die hfeoge boomen op; den berm- van idle
groeve niet -v,o.cr een wagen a.angozi;e:i,
want een mtensilh. kan nu geen honderd mp-
ter duidelijk' v-oor zich nat zie®?"
„Nee, nee," ontkende de boer hardin-ek-
k'ig. terwijl nij aldoor maar m de verte
tu,urde, „het 'was Meijer, ik] ken zijn gerij
te goed om! mie;to vergissen; elk' o,ogenblik
moet hij om den hoek' van den weg kofmie®"
,,'Dian moest hij' er al wfezen, Peter ,als
het Meijler w'as. Wees blij. dafL.het een an
der .is, dan 'hebben we wellicht nog een
poosje uitstel gekregen, en behoeven we
op Sint Nioolaas niet ons huis^uit te trek
ken." I J I
Een Weemoedige trek' lijnde zich op
het ingevallen gelaat van den boer; hij
nam de magere hand van d|e geboge(Uvïo,uW
in de zijne -en zeide: „Ve/rgeet niet, GrjiatH
je de (m-olenaa-rsvrouW ginder zal ons
opnemen, als Mieijfer zijn bedreiging' ten
uitvoer; brengtde klaimier naast den stal
is Tuim genoeg en er is Vuiilmscho-ots plaats
voor ons twteetjes, en zooveel kunnen we
beiden nog wel werken, dat het geen aal-
mloos .is-, als iw'e aan haar- tafel eten
„(En mijn schuld is het ook niet, dat wij
tot. ellende gek'om'en zijn. En dc; jo.uw'e ook
niet. Je ,w>act -liet 'm'an do po-gst is mislukt,
en de ziekte onder het vee hebben ons arto
gemaakt
„(Grietje, ik w'eet niet waarom', maar ilt
ben zoo bang. dat er gepn, w'agee temt, do
steengroeve.
-ajin li.
53
Voorzichtig werd de brief nu weer,
zonder het zegel te verbreken, gesloten
en ill den zak va.n Eitels lijfrok gestoken.
„Wij- pleegden bedrog, Solon," zeide de
kluizenaar, „doch het gold het behoud vau
een jong, onschuldig leven, en de goede
God zal het ons wel vergeven. Eital zal
gered zijn. Laten we nu gaan slapen!"
Den volgenden morgen ontwaakte Eitel
uit een versterkenden en zoeten slaap.
Sinds hij den burcht zijner ouders verlaten
liad, en hoe lang was dat al geleden, had
hij niet één nacht zoo heerlijk gerust.
Iu een aangrenzend vertrek hoorde hij
beweging, en aan het daglicht, dat op een
vernuftig bedachte wijze van boven in het
vertrek neerviel, zag hij, dat de dag aange
broken wa.s. Hij waschte en kleedde zich.
en toen hij een crusifix tegen den wand
zag hangen, knielde hij er voor neder, en
deed ,mecnende dat niemand he.m( zag, een
kort, maar vurig morgengebed.
De kluizenaar en Solon begluurden hem
echter, en de eerste, de hand yan den mis-
„(Maar die w'e'et Meijer toch' ookj wel te
liggen
„Hij k'an m'isslclhaen door dien sneeuw' van
den goeden wég gedwaald' zijn.en.als
het nu toch eau vrccm'dei isj die niet goed
met den wég bekend' is
„Praat toch niet zoo, akelig, man, je
zoudt een m'ensch bang maten
„Ik' moet toch eens gaan kijken," hield
de boer aan, di'a allang het' huis verlaten
had als hij' alleen w'aa geweest.
„In zulk1 een Wé-er'mian, en dat vanavond
op stroo-iavond .Je zinkt in de sinoieulw
weg. en 'het wordt al donkier."
De boer :had echter do deurklink rPel|S
in zijn hand' en zoi: „Vie,romderBtel,j cl|nt er
eens iemand verongelukt Was."
„Dun ga ik' met je mee, Peter ik zal dat
beetje brandewijn moeneiméii, dat nog in .i'p
flesdh is. Men Wo-et nooft, hoe héit to pas
kan komen, als iemand wérkelijk! in do
sneeuw' van koude en ellende ligt te ziel
togen. i
Beiden gingen naar buiten en begaven
zich op. Weg, de boer voorop. Met de han
den in zijn zakken, een schop,, onder dte®
arm liep hij', het hoofd gebogen, stilzwij
gend tegen den Winkop -die dïoor zijh kale,
vale jas joeg. Achter hem' kWam'. de vrouw
aan, ihaar handen in do möuwien van ee®
ouden m'antel gestoken. De sneeuwvlok
ken bleven beiden in de grijze' haren kle
ven. Ze kenden precies den weg, <\ie dpor
de sncc-uw' onduidelijk' was', Waar langzaam
en gestadig gingen ze voorWaartst, tot ze
eindelijk' bij de steengroeve aankwamen.
En wét zagen ze?
Diep onderin ligt het gerij',, er, naast het
paard, begraven onder ide sneeuw. Een met
sneeuw doorweekte bloedstreep is zicht
baar.. Een zacht gestqun klinkt tot hem!
op. De b.oer buigt zich oVe,r den rarfcl
heen iien hij ziet een gekromde gestal'tch
en herkent Meijer, den heer.boer.
We komen bij je mijnheer Meijelr, roept
de boer.
Mijnheer Meijer lag doodsbleek aan dpn
voet van de groeve; hij"hadi zijn voet ■veof-
stuikt, zijn gezicht en handen waven m'et
bloed bevlekt, dat zich rondpm' hem' op de
snrepwj afteekendc. Toen hij zijn naam
hoorde roepen, hief hij even het oofd op,
Schudde werktuigelijk 'd)e sneeuw er pen
Weinig al, en verviel weer in zijn mach
teloosheid.
Voorzichtig dalen de beide ouidel men-
schen in do groeve af, kloppen! dei sneeuw
zacht van zijn ledentalen en beginne® deze
met sneeuw' te wrij ven. De, vrouw druppelt
een Weinig brandewijn in den geopc.ndpn
mond, en ze verzorgen hom tot hij weer
geheel bijkomt. Dan sleepicn zo heml lang
zaam naar boven. Daarna zoeten ze uit
hot vernielde gerij het lemoon, binden dijt
aan een paar zijstukken van het wagentje)'
en vangen in ,t halfduister den tocht: na,ar
huis aan.
Als ze doodvermoeid; djaa,r aankomen,
leggen ze don rijken hperboer opj den har
den stroozak van hen beiden neer.
Vermoeid zet de vrouw zich voor en
kele oogenblikkcn op een stoel neer..
De ledem'aten doen Idlen heer Mqijoi" .pijn.
En kreunend slaat hij de oogeu op en
vraagt: „Vrouw Peter, hebt ge geen voe
ren bed:?"
„Het spijt ons-, noen, mla.ar wij hebben
alles verkocht, oml u te kunnen be balein.'"
„Hebt ge dan een glas warme melk voor
me
„De laatste 'kb© hebt go verl-ede® maan-d
uit onzen stal laten w'e-ghalen.
De heerboei' zwijgt. Het is of hij na
denkt. Dan zegt hij' na ©enige o-ogenblik
ten: Hoe kwiaamt ge aan de steiengrao-ve,
Peter?'"-
„lltl had in de verte uw' wagen gezien,
en toen ge ten laatste niet kWaamlt, wer
den fwe bang voor u, in zulk' hein den we er."
„En verder
„Toen ben ik er mei mijn vrouw op uit
gegaan."
„Om mij?"
„Ja, om u, mijnheer Meijer."
De wiüd plofte in den schoorsteen; een
dichte rookwolk sloeg in de kamer neer,
mijnheer Meijer hoestte, en Peter zette de
deur open, opdat de rook er uit kon trek
ken.
De zieke op het harde bed richtte zich
op en met half toegeknepen oogen, die hem
pijn deden van den rook, vroeg hijj lang
zaam
„Ge wist, waarvoor ik beden kwam; zon
derling, dat het noch bij' jou, Peter, noch
bij je vrouw opgekomen is, dat als Meijer
niet kwam, het voor jullie een buiten
kansje was."
Het bloed steeg den ouden, boer naar het
tanige gezicht; wat wilde de rijke heerbocr
daarmee zeggen? Hield hij hen dan voor
slecht, omdat zo arm waren.
„Mijnheer we hebben gedaan wat onze
dure plicht was."
vormde drukkende, fluisterde: „Toen ik
opstond hinderde mij onze daad va-n heden
nacht nog, doch nu ik den goeden jongen
zag bidden, zegt eene stem in mij„Ver
heug u, Otto! God koos u tot werktuig om
liefde uit te oefenen!" Thans ben ik blij,
dat ik deed, wat ik deed. Zie, bij onder
zoekt nu deu brief! Verwijderen wij: ons
thans!"
Een o-ogenblilc later zaten de drie aan
een heerlijk ontbijt, en toen dat afgeloo-pen
was, begonnen ze de kunstig ingerichte
rotswoning, die reeds ten tijde der Romei
nen moest vervaardigd zijn, op te nemen.
Ze 'hadden hiertoe overvloed van tijd, want
to paard kon men den Sehneehorn heel
gemakkelijk binnen een paar uur bereiken.
In het eerst was Eitel verwonderd, dat
men hem nu niet liet vertrekken, doch de
kluizenaar begon met hem op te helderen,
dat hij dan veel te vroeg op den Sehnee
horn zijn zou, en dat het noodig wa-s, dat
men daar niet wist, dat hij den nacht er
gens elders had doorgebracht.
„Men zal het op denHeubéoh uit den
brief toch ontdekken, want de keizer
schrijft nooit een brief zegt men, of hij
eindigt dien met: „Gegeven op dien en
dien dag, en da,ar en daar!"
„Hij zal het mogelijk wel eens een keer
Het was stil in de kamer, de vrouiw
zette koffie, en dó boer wiesch den heer-
boer het gezicht en do handen af. Het hout
in den haard knetterde.
„Geef me uit mijn jas mijn leeren porte-
feuillo eens aanzo is in den linnenzak,"
zei Meijer na een «ogenblik.
Do vrouw zette groote oogen op, en
keek haar man aan. Meijer zou hen toch
geen fooi willen geven voor den dienst,
dien ze hem bewezen. De boer en de
boerin begrepen elkaar. Zo zouden wei
geren.
Peter kreeg den pelsmantel en bracht
hem naar den kranke. „Hier," zei hij,
„haal zo er zelf maar uit; ik steek niet
gaarne de h-and in oen andermans zakken."
„Herkent go dit?" vroeg de heef boer,
en vouwde een groot papier open.
„Of ik 'het kon, mijnheer," zei de boer
met een pijnlijk gezicht. De vrouw had
haar kop koffie neergezet, waarin ze een
korst brood weckte.
Zou mijnheer Meijer heu tlians nog met
een schuldbekentenis in de hand willen ma
nen
„Vrouw Peter", zei de heerbocr niet een
eigenaardig glimlachje, „jo vuur brandt
slecht, werp er dit papier op."
Dralend wilde do vrouw ha-ar hand er
naar uitsteken, maai' de boer stond opeens
op, en hield zijn vrouw tegen. „Zie je niet,
Grietje, dat hij koorts heeft, lüj; ijlt., en
weet niet wat hij doet en zegt."
Het wa-s cèn schuldbekentenis, dat stuk
papier.
„Als jullie niet gekomen waren," zei de
heerboer met nadruk, „dan was Meijer er
niet moer. Vooruit du-s, iu den haard'er
mee." En met eenige krachtsinspanning
slingerde hij het papier in den haard,
dat dadelijk vlam vatte.
Toen zonk de boer op de knieën bij1 het
bed van den zieke, en, de hand van etn
kranke omvattend, da-uhte hij met bewogen
stem. Zijn oogen waren vpchtig, eu zijin
oudo oogen, waaruit alle glans geweken
scheen, flikkerden weer een weinig op
„Dank mijnheer Meijer, duizendmaal. Zes
en dertig jaren hebben we in deze woning
lief en leed doorgebracht, eu nu er van te
scheiden ,zou ons zwaar gevallen zijn.
Gaarne zouden we ook hier sterven. Ik
zou er misschien nog wel over heen gekund
hebben om uit de woning te gaan, miaar
Grietje, weet u, Grietjeen de boer
snikte.
De vrouw had haar geziekt in haar boe
zelaar geborgen en weende. Dat was nu
waarlijk oen Bint-Nicolaasavond.
Het was nacht. Stil was het in de ka
mer. De boerin was naar bed gegaan.
De boer zat in een stoel aan het voet
einde van het bed van den kranke. Hij zou
wakenmaar de tocht door sneeuw en
wind had hem de oogen doen luiken.
Mijnheer Meijer kon niet slapen. Het hed
deed hem veel pijn, maar toch lag er een
tevreden trek over zijd gezicht, en Voelde
hij zich blij onder dit xstrooieii dak, da.t
thans niet meer het zijne was. Stil nam hij'
zijn portefeuille, nam daaruit een pa-ar bil
jetten van duizend gulden en legde die on
der zijn hoofdkussen.
Den volgenden dag werd mijnheer Meijer
gehaald per rijtuig, ennaar Zijp geriefelijke
woning overgebracht.
Hij lachte vergenoegd, toen hij[ de arm'e
woning verliet, en was tevreden m'et zich
zelf, iets, dat hem zelden iu z'ij'n levep
overkomen was.
Boer Peter keek hem na, zijn pet tus-
schen zijn grove vingers houdend. Naast
hom stond de vrouw, do handen over haar
borst gevouwen. Zacht zei ze voor z'ioh
heen: „Als het Meijer gisteravond' niet
eens geweest was maar een ander, dan
En ze keek met eeu bezorgden blik' naar
haar man, die naast haar stond en zei:
„Woensdag vieren we je zeventigste ver
jaardag op je eigen woning, Peter."
„Ja, Grietje, en niet in 'n vreemde wo
ning."
Op den laatsten Zondag na Piakslerc11.
Ejiistel I 'van den II. P,aulus' tot de Co-
1-ossiensen. I. 914.
Broeders! wij houden niët op voor: u te
bidden en te verzoeken, dat gij mjet de
tennis van Gods Wil Vervuld worldt, in
alle -wijsheid en geestelijk1" beleid; opdat
gij (waardig wandelt, God'e in alles be
haagt, vruchten (voortbrengt in alle gelel
de werken, en to-e-nocimt in de kennis Gods;
opidat gij u versterkt met allq sterlkite door
zijne uitnemend© klraeht, tot alle1 lijdzaam
heid en langmo-ediigteid, om' mot blijidjscïliap.
God den Vader te djuikten dj'0 oJls hoeft
.Waardig gemaakt om1 deel te hebben aan
het er'fld'eel der h-eiliiigen in het liclh't; die
ons uit dfe imaclht der duisternis .geftrok:-
verzuimen," zeide Solon, „maar al was
dat niet liet geval, dan beduidde het nog
niets. Be.nno van den Heubach is een
braaf en goedig grijsaard, en wanneer hij
vraagt, wanneer gij den Hohenstanfen ver
liet, zeg het hem dan gerust. Vraagt hij
niets, zeg hem dan ook niets, dat is; nog
beter."
,„Wio weet of ik heer Benno wel ooit
zien zal!" zuchtte Eitel.
De. kluizenaar begrêep- hom en zeide:
„Ei komGij' denkt aan die twee waar
schuwingen?"
„Ja, eerwaarde vader! Hoe meer ik
mijn doel nader, hoe angstiger het mijl pan
het hart wordt."
„Kom, mijn zoon, wees nu niet zoo
dwaas! Gij hebt ons verteld van- den vro
men Adelbold. Ziou hij ;u dan nooit gezegd
hébben, dat op al onze wegen, Gods goede
engelen den men-seh vergezellen? Wat ons
overkomt, dat komt uit Gods hand, mijn
zoon! Vrees daarom niet! Ook gij hebt uw
engel, en zoo mijn geloof u gerust stellen
kan, weet dan, dat ik het voor zeker houd,
dat alle gevaar voor u. geweken is. Ik heb'
soms de gave om in de toekoimlst te lezen.
Dezen nacht deed ik het, en ik zag u,
daarin, als een krachtig man, aan do zijde
eener lieve vrouw, badende in een onuit-
k'en en ove-rgeVoebd 'hoélit toil het rijk van
zijnen welbeminden Zooin, door wiePs
bloed wij afgekocht zijn en vefi-e-ifif-enisl
zonden hebben.
Evangelie, Matllieus XXIV. 1553
In dien tijd zeilde Jezus aan z'ijino leer
lingen Wanneer gij in dia heilige plaats
z'uit zien staan den gi'Ufwbl' &!r ven-
'whiesting, die el-oor den pmo'Rjt't Daniël
voorzegd is (die h-e-t leest, zie het te ver
staan) die dan ia Juidcü is:, vluchtte naar
de bergen; an die op) het dak' is, k,olmen
niet all oin' iets ui(J zijn huis, te n«?|m-e;n
en die op 'het land' is, life-ore niet tor'u-g
om zijn kleed te halfen. Maar: Wee h,aa,r, die
in die dagen zwlanger zijfa -mi zOogon. Doch
bidt, dat uwe vlucht niet in den wi/rtar,
nocJh op den Siabba,%dag voorvallen. Want
dan zal er z-oo eene groote verdruklk'i|ng
zijn, als er van het begin! idlcji' wereld! gelen
geweest is-, noclh zijn zal. En Zoo die da
gen niet ingekort WWrden, geem vleesöh
bleef! er behouden; maar die dagen zullen
omi de jiitverkboiMnen ingck'o-rt worde®.
Als iemand u dan zal zeggen: z'ic, hier
is d'e Christus, ofl da,ar is Hij', gelooft liet
niet. Want daar zullen valsöhe öh,r,is:tus$en,
en valsche profeten opsta,an: en zijl zullen
groote te-ekten-en en wonderen doe11, zoodat
de uitverkorenen, indien het tnbgelijk wars
in dw-aling zo-uden geraken. Zieit, ik heb
het u voorzegd. Als mien u dan zal ze-gh
gan: ziet, Hij is in de woestijn, gaat nllet
uit; ziet, hij i-s daar binnen, gelooft hielt
niet. Want gelijk' -do blikselm' uit het oos
ten 'teint en tof in het .wfeslteai schijnt, zoo
zal ook' ide komst van den Zoon d-esi mcti'-
scllien zijn. -Alwian-r «en HAa-aini' is:,'daar z'ul
len de arenden vergaderen. En terstond
na de verdrukking van d'i-e d(agen zal d;o
zon verduistert! '.wlorden, fen Idle maan zal
haar liont niet geven, dn dq Steirr-en zullén
van den hemel vallen, en cle krachten der
hemelen z'ullen beroerd worden. En dan zal
het teekten van den Zoon dos meps-oha11 in
den hemel verschijnenen da® zulle® allé
geslachten der aarde .weenen, en zij zul
len den Zoon des mensidhc® zie®t tome® op,
de wolk'en des heimels-, mot groote m-adlit
en heerlijkheid1. En Hij zal zijne engelen
zenden mieit gene bazuin e® groot geluid;
en die znllien zijne uitverteorncn bijga11
vergaderen van de vier winden, van het
bovenste tot het onderste der hémelen.
Leert dan van den vijgenboom; deze gelij
kenis: als de takken nu l/epder zijn e® do
bla'den uitloopcn, dan twegt gij' dat o'|e zo
mer nabij is; zoo ook1, als| gij: al' dez'e din
gen ziet, w'efet dan, dat het na-bij en voor
d-e deur is. Voorwaar, ik zeg udit ge-
slacht zal niet voorbijgaan, eer al deze
dingen geschiede®. Hemel en aarde zulle®
zullen voorbijgaan, maar mijne woorden
zullen niet voorbijgaan.
Het .schaakspel in Rusland.
Rusland, da,t ook in onze® tij|dj, -eau
groot aantal begaafde schaakspelers heeft
voo-ntgebracht het is dg Rusi Aljeelfin,
die thans aan Capablanca. de® tijtel v,am
wereldkampioen betwist maakt® reeds
eeuSwé® gelode® met het kouinkdijke spel
tennis. Voor het gerist todh! Wterdl hle,t spel
in Rusland bek'end in d|e vijftiende eeulw'.
Het 'waren da T-artaten-, die-, toen .ze het
land hadden ondicryorpgn, den Russen het
schaakspel leerden. De T-artaren wlaren,
als allo Aziaten, toen reeds zeei* begaafde
schakers. Bekend is, dat Timber, <!\e Tar-
taarSche Klian en wreede wiereldverover
aar, een gr,ooit Lefhebber van het schaak
spel was. Zij® 'partngr was de bekendste
schaker van zijn tijd, del Pgrzisdhe! dlighfer
en probleeimbplossgr Ali Siclhatraudschi. In
de perioden van rust tusschen dien eeucn
bloedigen veldtocht en -d(pn anderen, zat die
groote veroveraar in zijn rijk' 'gesierde, tent
vroedzaam te schaken met den Perzisöhen
wijze, 't Schaakspel gold_in 't oude Rus
land langen tijd als „zonidje", om|d®t hef
door de „onreine -Tartaren'" w:as ingevocfcl
D|enni,ejttepiin verspreidde |d® kennis en d|e
beoiefgning ervan zidh zeer snél in hot
lan-1 en trotseerde men idpi straffen, djia
erop waren gesteld.
De Engelsdhtaaan Jerome Hoarsey ver
telt in zijn Membires van de® hartstochtl
van Iwan -den Verscllir.ikkdijke voor het
f:c|kaaksgel. Ja, -die tsaar etiiejff bij het
schaken; kort voor zijn. dood! heyal dpi
wreedaard een zijner favorieten, Roidjion
Birk'ir, stukken -en bord te halen en pro
beerde zelf de stukken opj te zetten, w-a-t
'm ook gelukte. Doch „a-lkiea don/ kbnilng1"-
vertelt dg bijigelo-ovige Hbarsey, „vev-
mocht de tsaar niet op zijnpi laats- te; zet
ten; nadat hij alle stukken, op do® ko
ning na, juist had geplaatst, begavein
hem plotseling zijn krachten". De ijsiaar
eftiierilzonder deze partij goëinid|igd te; heb
ben, eigenlijk' zonder haar begonn-en te zij®.
sprekelijk geluk, een geluk zóó groot, dat
gij het u thans onmogelijk kunt voorstel
len. Ook mijn vriend Solon denkt, als ik!
Vraag het hem, zoo ge miji ook kulaa®
eenigszins wantrouwt."
„Ik jpou den ouden Benno van don Heu
bach al zeer slecht kennen, als hij u niet
ontving met al de liefde van een vader,"
sprak Solon nadortredend. „Dbeli om! er
als zoon uit te zien, moet ge maken, dat
gij niet begint met nu al te vasten. Ik heb
het middagmaal gereed gqmiaakt en de
disch wacht ons."
Het drietal begaf zich nu aan tafel
en toen Eitel een uur later wegreed, met
,do vermaning van den Kluizenaar om
toch op den Schnee-horn niets te laten
ontvallen van zijn verblijf in de grot,
en het vriendelijk verzoek om bij: zijn
terugkeer de grotwoninig als het kon, niet-
voorbij te gaan, zag Eitel do male gevuld
met 6pijs aan den knop van Zijh za;del|
hangen.
Hie male had nu wel ledig kunnen
blijven, zeide Eitel tot Solon, die hem
tot op den tweesprong vergezellen zou.
„Als het moest, zou ik, na zulk een
middagmaal, als ik heden had, wed een
etmaal kunnen vasten."
„Als gij het niet eet, cn dat zult ge
Winterhanden
Wintervoeten
Doos 30 en 60, Tube 80 ct Bij Apolh. en Drogisten
Langzata'orhand, d.'w'.z. na den dooj
van Iw:a® den Verschrikkelijke, werd het
schaakspel oen lievelingsbezigheid der
,„|sitillc en zachte'" Russische tsaren, In
de oude -tsaristische inventarissen vindt
men b.v. de volgende voorWerpcn genoemd
„schaakstukken van pore-elein", „schaak-
stukken van bonte -edelsteenSu", „zilvc.
ren en goud-en schaakborden", enz. In het
beldienfleinleger van het hof Wlas «ca h<eclé
reeks „sichaakknechts", die onkel voor het
hplezidit op, -cl© reparatie en de veivaa-,
cliging van s-dhaaksfukken -en schaakbonlm
hadden te zorgen.
Onder de regeering van tsaar' Alcsuj
werd ili-at verbod van schaklen officieel op.'
geheven, de Zwla-re straffen op[ overtreding
van het sdha-aklverbod vervielen en zake»
gep.i':iyjJ3|gpeir!den kringen van den adel
word formed vergund hot schaattjicj (4
„beöied'e®cn".
Mot Beter -den Groote, die oen goed;
schaker was, werd het schaakspel ook in
breeder kringen populair. Op do pronk-
r.ige „assem-blees"iwielke hij ter eere va
zyin gemalin Gatliarina gaf, behoorde kt
schaken tot een -der voornaamste amiw-
inenten. Da Holstejnsiclhe edelman voi
Bergholz, die deze assiemlblées heeft bi.
schreven, vertelt, -dat in do Earners', waai
niet gedanst Iwerd, id|p volgemd|9 voprwpr-
pen altijd voorhanden moeste® zijn: eca
tafel met tabakspijpen, tabak on houtkrul
Ion, ver-der eeuig© groo-ta tafels
scbiaaks tukken en damschijven"Dc«
assemblées van Peter den Groote wam
eigenlijk de eerste Russische „clubs)
(waar -het schaakspel wer-d ingevoerd. Ook
d-e geestelijkheid, |d(j-e e®na 't schaateptl
zoo hevig /bestreden had, bezon z'rélli c«
begon heit spel hoog ta sidliiajtboneeu B»
tsi-sich kerkvorst uit die® tijd' bep-efcml)
zóó hartstochtelijk die „duivalsöli'e spel",
dat hij in zijn klooster, gelijk ,dei legenóp
bew'ee,rt, ,,-de kerkklokken liet afkom®
en verkioopen, opdat haar klank' hem! riet
zou storen bij het spel..."
In den tijd van Gatliarina die Gjjöote,
maakte nieniiand minder dp®
aanspraak op de reputatie vau 'i
sten schaker van zijn tijd. Dei
dertsarin verrijkte- de Russische scfaHn-
storie -met talrijke anecdotes:. Zoo wordt
b.v. verteld, dat dp vorst, to,en( hij kal ge
hoord, dat in To-ela ©an koopman wOonlf,
die uitstekend schaakte, dpid-eiijk beval die
bij hem- te laten komen. Van deze®
man uit Toela scheidde hij heeléimaal niet
meer; op da paar(lensta,tionsi overal' sdba-
k'en-d, reisde ,d|e vorst m'et zijn pautotf,
als belangrijke staatszaken hem riepca,
heel li-et onmetelijke Rusland door. Daar
P-o-temkin aan slapeloosheid leed, moet het
vaak! zijn voorgekomen, dat hij' m'iddja
den nacht zijn bediemdpn door St. Peters
burg stuurde om gestóhiktei partners voet
het schaken ta zooken. Eüatl s-öhaaksptl
ging Potemfc'in boven alles en. sd nor t
vqud, e iben trovato- eens) móet 'hot zeik
zijn voorgeklom'en dat hij, in het ppel va-
zonken, niet ©ons de afgezanteu va® Ci-
tharina ontving e® ze onveirxi'dlitcirzatt
wegzond
In 1821 verscheen in St. Petersburg
het eerste gedrukte weTk over: het| sdhkaf-
spel in den handel.
In de kaart gekeken.
Toen Olncy &taa-tss«f)rataris van do Yc-
cenigde Staten van Noo,rd-:Am'crilk!a
bepaalde hij) dat all© donsuls die taall
het land, (wjaarin zij aangesteld we^-
spreken moesten. Een heldere kop w.enad-
te 'n aanstelling ais cbnsul. in Gliina.
Ohney vroeg h'e®ii: „Wieet u iwel', dat ik
nooit iemand aanstel, die niet de
spreekt van het land waarin hij' beiM«'
wördit? Ik' verlm'oe'd, idjat u geen chinwrf
Spreekt.'"
Do clandiidaat jaelbte en an'twloolid'1';
„Mijnheer de staatssecretaris, als u
een vraag in het chine-esch' Wilt) doen, lm
zal ik' u gaarne ilaa-rop antwloorden."
Hij 'kreeg de door hem: verlangd E#s'
Bureaux van Redactie enAdn-
Telefoon Interlocaal No. 207
Bijkantoor MIDDELBURG.
wel niet, bedenk, dan dat er vogels zij1»
die niet zulk een goed middagmaal 1{'
den als gij, Jonker," antwoordde Solot
lachend.
Eene poos ging hij met zijne liu'i1*
beencn vrij gemakkelijk naast Eitel's flM
doorstappend paard voort, doch zeide JU»
veel. Toen ze evenwel den tweesprong nJ'
derden, verbrak hij de stilte doqr te Mf
gen: „Jonker, de kluizenaar is een
vroom eui te oprecht man oimi in zijn tij
zijn te zeggen, wat ik u nu zeg. Gij1 M»
uw leven lief, nietwaar?"
Eitel zag versclrrikt op cn vroeg: „D®
mijn leven is dan toch in gevaar?"
„Ja, cn in groot .gevaar ook, als
als gij niet heel voorzichtig zijt. Op k5
Sohne.ohorn doet men niet, als op 2"
Ritterhof. Ridder Adelbold is nog gw1'
ter wijndrinker dan de heef van den 'Fid'
st-ein. Dronken wordt 'hij echter n**"1,
docli anderen maakt hij dronken, om
aan het babbelen te krijgen. Hij, zal k1'
ook bij u beproeven, doek hoe hij: u k
spot, houd u sterk, en zeg dat ge de plek'
tigo gelofte afgelegd hebt, geen wjjn
drinken vóór gij het doel der reis be
reikt hebt."
(Wordt vervolgd-)
Een merkwaardige
*Nu den jongste® fijd dft littei
- wijsbegterte van den H. T
Aauint) zo° verblijdend aangi,
Je voorliefde en ijiver .var
teaamste denkers en schrijver
Loten kerkleeraar, zal het o
jc aandacht ti-ekken. c'lat ook ni
to tbeiangstelling in den m
Lhitiek gaan Itioonen. Zoo
J(!e iwëek' een werkje van VJ
Kuiper, getiteld: „Thomas v;
je Heilige". Aan de inleiding
„ehet volgendfe:
W'at ik heb wallen doenj is
Jêj'geven, -dien „de heilige
maakt, -deze machtige persoon
teil zoó grooten, Zóó blijvend
duizenden heelt geoefend
4 ',Ik heb daarbij meermalen
maakt van legende® en zoove
leb ik de oudste bronnen ^l(ie
Ion, woordelijk aangeliaald. E
sijhiedkundige ,d|ocum;enten zijn
laltn belangrijk, m-aa-r zij brein;
«est van den tijd aa'cHer, ,zij- zijn
genis van de® imdr*uk, d[ien de
van hun helden hebben ontv.a
cordcel. h'et beeld o>t zij zich v
willen geve®.
„Zonder te vragen of ik! alle
jtat hier bewonderd wordt,
waardeer, Izooals het hier g
jitordt, heb ik' gepoogd het ei
g-lic-lijku 'jn het God zoeken
jiaai van groote stilte t© hei
„Ik! ijiieb getracht hem te
jooals hij is -opgegroeid in ©ei
bjvena-ardBth-e heiligheid, hoe 1
in de kracht zijner jaren, mik
appedijk' leven van zijl
hij richting en. 1-eidinfi
lij in zijn ouderdom, nauwelijl-
,WéreM, leeft met Go dl en
to. >-
„Ten slotte heb ik' behoefte,
uit te sprekfen voor -de wijze,
geholpen ben door enkele patei
canen. De groote- berei dWilli;11
b®ijtengeWoiife vriendelijkheid,
eeu volkomen onbekende wer
helpen en terechtgewezen, Jiar'
kens weer getroffen on mij
hoezeer zij. ook' in dit opzk
gexs zijn vaa den Healigeni'Tlio
We achten deze sympathie
van een niet-kaitholieke, ook bel
iicg, om haar hi etr ai' te dmklkJ
Juist .in deze dagen, nu
rondgaat, om opzetteRjk Lourc
claitioatuur ,tc imak'en, -i.s het
jwldder-om te «Miqta.teeirien, d-a
Jiroite&tunten zij®, di-e onbeva®
gemoet durven treden.
In een w-ejtensichappelij'k' w
prol. Leon Walther -aange|booï)
aan de eentonigheid van d|e® ar!
liere en fabrieken niet kunne®
dan op een bijna, onmb,gelijk
len voorwaarde
Eerst toont de schrijver in
het ontstaan dezer eentonighek
deelt daarna :c't& ®®beidiersklas
^ihillende soorten, Waarvoor d<
de ander m'ind|er tegen dieze/ ae:
bestand en opgewassen is en
uit het streven van allé, mensidl
het [werk hunne,r handen te g
de noodzakelijkheid; va-u een gr
raad rijkdommen-welke voor
verkregen Iwordt door d(en arl
verdeelen, dat m'et d(a ge,rinjgs
Sluspannijig de grootste mass
gepro-dnlciem-'d 'kan worcïlen.
^ptedialfisieering en verldcelin-g i
hciid brengt nood zakelijk met zi-
elke arbeider op- een bepaal"
Van een beidrdjif aangelwlezep is
hij tot vervetans toe nietsi and<
54
-Maar dan spreek ik onw:
Sde die gelofte niet af!"
»Leg ze voor mij af, en gij1
"Men legt een dergelijke
voor menschen afl"
„Och, dat weet ik wel, m
ztgt: „ik keb de gelofte af;
11 te drinken," da® weet
nie\jaaD w'en S1! c'ie
«Men kan hooren, dat gij:
weest zij®, Solon! Uw raad is
want wjjn aamkt ^eel
wkend, en daarom' leg ik v;
e te af, geen wijn te zullen
weer op den Hohenstaufen
„Dat behoeft niet. Op d(
1 ge gerust een beker w:
ant nog eens, heer Benno z
^ugd zijn u te mogen ontva®
S®en oogenblik aan denken
•ehalken. Gij kunt hem zelf
dTn TaaJ dezen nacht
dan aReen, als hij e»
«JJ® raad is ten allen tijde:
te voorzichtig zijn." En