3
NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT
ZATERDAG 16 AUGUSTUS 1924
ÏZI
dij
li
DJ [i j
b
Illl'r!
r
k
t
vS'
t
ff
IS
li
IIU
iff
fj\
I
zieken lxstemde voedsjjl le verorberen,
zoodat die aimle patiënten cuen vlas jnoes}
ten te 'kort komlga.
Tweede Eödriijf: De aamlinistrateur van
ihet* Ziekenhuis beg'eeft zich haastig naar
de Zustors m'e't de vraag, hoe zij 'iiet'
durven wagen, liet voedsel der zieken 14
verkwisten? i
„Verkwisten??"
„Ja zeker, verkuisten. Heeft de. Pastoor
hier vanm'orgen ontbeten.,ja of neen?"
„Ja
„En heeft hij! ham gegeteuj ia of ineen?
„Ja
„Dusf u bakent alles!"
„Maar we mochten den Pastoor, dieeen
half iiiur hiervandaan keurt, toch' wel| een
Iklein ontbijt aanbieden".
De administrateur hief zijn armen vol
verontwaardiging omhoog. ..Maar waar'
nijüet dat heen? Eerst de nastoor, dan de
kapelaan, de koster, de klokluider, ze
'zullen hier elk oofeenblik de haml komten
opeten, die voor dei zieken bes'teimld j.s en
delzen intogen hongter lijden".
„Maar, pardon, mijnheer, het was niet
de hainl Van de zieken; we hebben die
zeiven laten balen Wij onzen slager".
„En denkt u, dat ik die uitvlucht, ge
loof? Die zaak «Ment onderzocht, zii' is
Wrnstag, z'e&r ernstig".
Derde Bedrijf; Een gendar'rme verschijn!
aan het klooster en overhand;ijgt een be
velschrift o'm te verschijnen als, jgëtujga
in de z,a:a.k! van 'f Ziekenhuis, hierachter
nader omschreven
Vierde Bedrjjjf speelt dtn volgenden
rnprg.en omi 'zes uren aan da pastorie.
Da Pastoor is bezig zich te scheren,
als hij een gendarme te parad, v.oor zijn
deuk ziet, die verlangt, binnengelaten te
worden.
Do huishoudster valt biina flauw van
schrik, als 'ze hem! zjet, Imaarde gendarme
[betreedt d'e pastorie, haalt papier en not'-
Itood te voorschijn en 1 egint d'eii Pastoog'
v'ralgen te stellen.
„Erkent u gistermorgen, in bet Zieken
huis te hebben ontbeten?"
„Zeker". i
„Erkent u ookj oen snede halmi tei heb'
ben 'gebru'nt?"
„Ja zeker, on die w'as goed. bed goed".
LXIeen aardigheden ais 't u blieft. Ik
lieb nog een derde vraag te siellen, een
zeer belangrijke, waarop u mij zor.dcr
o'mf.vejjen moet aniwoorden: Was; die
haiH gerookt?"
„Neen, niet gerookt".
„Kunt ui daarop een eed doen?"
„Men zlweert geen eed voor zulk een
kleinigheid, maar ;k verklaar het eb'slist".
„Diud m weet 'het zeker: die ha'mi was
niet gerookt?"
„Neen".
De politieman keek den Pastoor nog
eens onderzoekend aan. „Ja idaarVain
harigit alles af, want de ham! wip het
Zleelknhuis is 'gerookt; u fiebt nu, kans
ek nog uit te geraken".
De Pastoor, zegt Pierro 1' El'mjte, zal
dus ditmaal nog niet worden doocGe-
schoten, maar hij z'al goed doen 'de vol-,
feende maal z!el£ z'ijn 'ham mee te brengeW
,mcit de gelegaliseerde rekening van den'
slajgdr.
Aldus geschiedde in den jare 1924,
toen Harriot stadhouder was van hot
S.ouvereine Fransche volk.
En van de Loge.
Pas op de zee.
Luctor et Emergo was het
Al in overouden tijd:
Mensch en zee waren gewikkeld
In een eindeloozen strijd.
En de mensch heeft zich ten slotte
Door de groote zee verrijkt:
Heele stukken land gewonnen,
Met veel moeite ingedijkt.
De zee! Ze zingt haar lokkend lied,
De zee is valschvertrouw haar niet!
Onze brave visscherlieden
Op hun kleine ranke schuit
Hooren óók het lokkend zee-lied,
Varen voor de vischvangst uit.
Want de zee belooft hun schatten,
Rijk en machtig is die zee!
Bij zijn thuiskomst brengt de visscher
'n Stukje van die schatten mee.
De zee! Ze zingt haar lokkend lied,
De zee is valsch vertrouw haar niet
En de mensch op strand en duinen
Luistert óók naar 't lokkend lied:
Kom en rust wat op de golven!
Mensch! wees welkom en geniet!
'k Liefkoos U net als Uw Moeder!
Rust een wijle in mijn schoot!
'k Wieg U nog eens net als vroeger,
Ook al zijt ge nu al groot!
De zee! Ze zingt haar lokkend lied,
De zee is valsch vertrouw haar niet
Met haar statige beweging,
Met haar ondoorgrond'lijk blauw,
Met haar wonderlijke roepstem,
Lijkt zij zoo oprecht, zoo trouw....
Kijk, daarginds, dat jonge leven
Luistert naar 't sireen-geluid,
Lachend loopt hij naar de zee toe,
Die haar nieuwe prooi omsluit.
De zeeZe zingt haar lokkend lied,
De zee is valschvertrouw haar niet
(Tel.) CLINGE DOORENBOS.
Een 102-jarige.
Te Whiston (Lancashire) is een
zekere mrs. Janet Newberry dezer
dagen 102 jaar oud geworden.
De 102-jarige heeft als verpleegster
drie verschillende oorlogen meege
maakt.
Op 19-jarige leeftijd huwde zij met
zekeren Alexander Hamilton een hu
zaar en trok met hem successievelijk
naar West-Indië,, Finland en Canada.
Ook maakte zij met hem den Krim-
oorlog mede. Na den Krim-oorlog
keerde zij met haar echtgenoot naar
Canada terug waar de man overleed.
Zij sloot een tweede huwelijk met
een zeevarende, Deze stierf in 1890
en zij keerde aan boord van de „Lu-
sitania" naar Engeland terug.
Toen zij als meisje naar Canada
ging, kende zij nog slechts zeilschepen.
Mrs. Newberry heeft het leven ge
schonken aan 14 zoons en 1 dochter.
Sedert Maart 1907 bevind zij zich
in een inrichting voor ouden van
dagen.
De 102-jarige kan nog zonder bril
zien, maar ze is een weinig doof.
Zij weet zich nog te herineren hoe
zij in haar jeugd met haar moeder
en drie broers van Londen naar Li
verpool reisde per ouderwetschen
postwagen. De reis duurde 14 dagen.
Onderweg werden zij door struikroo-
vers bestolen.
Zij maakte ook in haar jeugd zulk
een strengen winter mede, dat de
Theems 19 weken lang dichtgevroren
lag.
Moord „uit inrierlijkeii aandrang."
Wilhelm Preyer, een klerk afkom
stig uit Innsbruck, heeft onder eigen
aardige omstandigheden een moord
gepleegd, op een dokter Siegl geheeten.
Preyer had den dokter toevallig
tijdens een tocht in de bergen ontmoet
en hem op een lange wandeling
vergezeld.
Onderweg had het tweetal, om zich
te amuseeaen.hun revolvers afgescho
ten, teneinde de echo's der schoten
te hooren.
Daarmee bezig zijnde, voelde Preyer
eensklaps in zich den impuls om den
dokter te dooden en gaf aan dien
misdadigen aandrang gevolg.
Door benzinegas gedood.
Drie mannen, die een benzine-mo
tor bedienden in het sousterrain van
een bioscoop te Dublin, werden door
gassen bedwelmd. De motor was daar
geplaats om een dynamo in beweging
te brengen, daar wegens staking van
gemeente-personeel de gemeentelijke
licht- en kracht installatie in het ge
bouw niet kon functioneeren.
De mannen, die van het bedwel
mend karakter der verbrandingsgas
sen van benzine-motoren onkundig
waren, hadden de uitlaat-inrichting
blijkbaar niet met de buitenlucht in
verbinding gesteld, zoodat vergiftige
dampen het sousterrain vulden.
De jongste der drie zag eerst zijn
twee kameraden in zwijm vallen.
Met veel moeite wist hij één hunner
op straat te brengen. Hij keerde te
rug om ook den anderen te halen,
maar raakte zelf door het gas be
dwelmd.
Intusschen werd het ongeval ont
dekt en werd ook dit tweetal in de
buitenlucht gebracht.
Alle drie de slachtoffers werden
daarop naar het ziekenhuis vervoerd.
Twee hunner herstelden, na toe
passing van kunstmatige ademhaling.
De derde, een 56-jarig gehuwd
man met talrijk gezin, overleed ech
ter aan de gevolgen der vergiftiging.
Van de huwelijksreis naai
de gevangenis.
Een zekere Lenke, die eenige tijd
geleden uit de gevangenis te ïlolte-
nau was ontsnnpt, had zich naar
Berlijn begeven, alwaar hij in het
huwelijk getreden was. Van Berlijn
uit ondernam het jonge paar een
huwelijksreis naar de Harz en begaf
zich ook naar Altenau, waar de bruid
een gehuwde vriendin had.
Deze ontving het gelukkige paar
in haar woning en noodigde het te
logeeren uit. Zij had natuurlijk geen
vaag vermoeden er van, wie zij her
bergde.
Als alles in diepe rust lag, stond
het jonggehuwde paar stilletjes op,
pakte beddegoed, linnengoed en alles
wat maar eenige waarde had, bij
elkaar, stapte het raam uit en reed
met den nachttrein naar Berlijn.
Toen het bestolen echtpaar den
diefstal ontdekte, werd de reis naar
Berlijn ondernomen, waar men wist,
dat de bruid verblijf placht te houden.
De politie werd er intusschen in
gemoeid en wist het grijpvingerige
bruidspaar tn Schüneberg bij verwan
ten te arresteeren. Van de huwelijks
reis werd het paar dus regelrecht
naar de gevangenis getransporteerd.
Een roofviseli.
De hoer A. Aalderink te Groningen
schrijft in „Onze Zoetwatervisscherij"
Onlangs las ik het navolgend ver
haal: „In het Barnmeer, een groote
plas in Cheshire (Engeland) werd eens
een groote snoek gevangen. Deze
snoek, wegende niet minder dan 35
pond, werd verkocht aan Lord Khol-
mondely, die hem in den vijver van
zijn buitengoed zette, welke vijver
overvloedig voorzien was van visch.
Na ongeveer een jaar liet de eigenaar
zijn vijver leeg loopen en toen bevond
hij, dat de groote snoek al de visch
verslonden had, op een karper na
van ongeveer 9 pond. Uit de ver
schillende bijtwonden bleek echter,
dat de snoek ook dezen karper verre
van met rust had gelaten. Men liet
den vijver opnieuw met water vullen
en met visch bezetten, maar ook deze
maal verdween alle visch spoedig in
den maag van den roover. Bovendien
merkte de tuinwachter, dat deze
snoek ook eenden en andere water
vogels onder water trok, zonder dat
men ze ooit weer zag. Voor de aar
digheid schoot men eksters, kraaien
en dergelijke vogels, wierp deze in
den vijver en tot groot vermaak van
den eigenaar van het landgoed werden
ook deze dadelijk door den snoek
verslonden. Zelfs de ingewanden van
geslachte dieren als kalveren en var
kens verdwenen oogenblikkelijk, doch
toen de gril van zijn Lordschap be
vredigd was en de tuinlieden minder
goed gingen zorgen voor de voeding
van den veelvraat, vond men hem
eindelijk dood Het beestje was van
honger gestorven."
Pn dat het bovenvermelde alleszins
waar kan zijn, bleek mij voor ongeveer
20 jaar. Ik logeerde toen bij vrienden
in Oldenzaal en om mij genoegen tc
doen, werd met mij een tochtje naar
„Twickel" gemaakt. Als liefhebber-
visscher trok dadelijk mijn aandacht
de prachtige vijver of gracht in het
magnifieke buiten, maar hoe ik ook
loerde, generlei vischbeweging zag
ik in het water. Ik vroeg daarom
onzen geleider of men misschien den
vijver juist had afgevischt. Daarop
werd mij geantwoord, dat deze zeer
visschrijk was geweest, maar dat men
in de laajste jaren bijna geen visch
meer bespeurde. Wel hoorde men
zoo nu en dan een geduchte plons
in het water en zag men groote
kringen zich verspreiden, maar daar
bleef het ook bij. Ook hier had zeker
een groote roof-visch een kolosale op
ruiming gehouden onder zijn kleinere
natuurgenooten.
Een „pondje vleesch".
Een afbetalingsonderneming te Lon
den had een vordering ingesteld tegen
een huisvader met zes kinderen, die
op afbetalingsvoorwaarden een bed
had gekocht voor 3 pond sterling
5 shilling 6 pence en daarvan 1 pond
1 shilling door omstandigheden was
schuldig gebleven.
De rechter, die de zaak behan
delde, had met het oog op deze hou
ding der vorderende firma gezegd,
dat men haar het „pondje vleesch"
van haar slachtoffer maar moest toe
wijzen en wel door het geëischte
bedrag uit te betalen uit de kas vau
de openbare armenzorg.
Een vertegenwoordiger der firma
had den magistraat meegedeeld, dat
zij weigerde het bedrag van 1 pond
1 shilling aan te nemen, en dat hij
zeer verwonderd was geweest, 's rech
ters opmerking in de pers aan te
treffen.
De rechter antwoordde hem echter
het volgende: „U waart voornemens,
het bed onder de zes kinderen weg
te halen en nu meent U, dat U een
reden tot klagen hebt, omdat het geld
U uit de armenkas werd aangeboden
en omdat het feit publiek werd ge
maakt? Er is reden tot openbare
schande. U hebt over niets te klagen."
Een pseudo-Inspecteur.
In het begin der vorige maand
bracht een man, die zich uitgaf voor
politie-inspecteur, een bezoek aan de
offieieele residentie van den president
der Fransche Kamer. Hij stelde zich
aan het personeel voor als zijnde met
de bewaking belast en begon onmid
dellijk alle deuren van het gebouw
na te zien en de sloten te onder
zoeken.
Den volgenden dag deed hij eenige
bewakers van post verwisselen en
gaf aan den chauffeur van den kamer
president aanwijzingen, welke routen
hij veiligheidhalve had te volgen,
wanneer hij zijn meester door de stad
vervoerde.
Vervolgens bracht het heerschap
een bezoek aan de keuken en inspec
teerde het keukengerei. Tenslotte liet
hij de dienstdoende manschappen der
republikeinsche garde aantreden en
de revue passeeren.
Een oude beambte kreeg echter
argwaan. Hij begreep namelijk niet
goed, waarom de nieuwe „dignitaris"
zich het air gat van een geheim agent.
De oude beambte wilde er meer
van weten en stelde zich in verbin
ding met den commandant van het
Palais Bourbon, waarop de „politie-
inspecteur" uitgenoodigd werd zich
te legitimeeren.
Het eenige document, dat hij toonde
was een kaartje ten name van „Comte
Felix Ernest de Cigaldi".
Hij werd gearresteerd en tot be
talingvan 100 francs boete veroordeeld.
„Een Doctor in de theologie!"
Men bericht aan de „Rott.":
Door twee rijksveldwachters uit
Gorinchem werd te Heukelum gear
resteerd Tjeerd Tichelaar uit Leeuw
arden. Deze gaf voor te zijn dokter
in de theologie. In verscheidene plaat
sen hield hij samenkomsten. Ook in
Heukelum zou hij een samenkomst
houden, doch de burgemeester, die
achterdocht koesterde, waarschuwde
de politie. Toen de spreker begon
met het onderwerpde Kruisdood
des Heeren, waren velen aanwezig,
ook de politie in burgerkleeding. Na
afloop hield de spreker een collecte,
die f 1,75 opbracht. Thans legde de
politie de hand aan hem en bracht
hem tot de bekentenis een gewone
bedelaar te zijn. Wegens bedrog werd
hij naar het huis van bewaring te
Dordrecht overgebracht.
Quatx-e-Bras en Waterloo.
In verband met het nieuwe stand
beeld, dat te 's-Gravenhage voor
Koning Willem II wordt onthuld, geeft
V. in de „Nederlander" de volgende
historische bizonderheden over het
optreden van den toenmaligen Prins
te Quatre-Bras en Waterloo:
Ilij was de held van Quatre-Bras
en Waterloo en op St. Helena gaf
Napoleon hem al de eer van den
veldtocht van 1815.
Eene kleine rectificatie evenwel is
hier noodig.
Al de verdiensten van het stand
houden bij Quatre-Bras komen, zonde),;
eenigen twijfel, aan onzen erfprins
toe. Met een handvol manschappen,
nog geen 7000 man, hield hij den
strijd vol tegenover den dapperen
maarschalk Ney, die een groote over
macht had, maar niet durfde door
tasten. Eerst laat in den namiddag
kwamen de eerste versterkingen voor
onzen erfprins op het slagveld aan.
Tot zoolang moest hij volharden en
hij durfde zijne geringe macht niet
eoncentreeren uit vrees, dat dan de
vijand dadelijk zien zou, hoe zwak
zij was. Onze erfprins had ook geen
ruiterij en slechts een zwakke artil
lerie. Hij heeft dus buitengewoon
talent getoond, maar dat het op 16
Juni 1815 bij Quatre-Bras tot een
vechten komen zou, dat heeft hij niet
voorzien. Hij deelde de meening van
Wellington, dat Napoleon het niet
wagen zou de verbondenen in België
aan te tasten en dat die zelf het tijd
stip zouden kunnen kiezen waarop
zij in Frankrijk zouden kunnen vallen.
Wij zijn te sterk voor hem, dat was
ook de meening van onzen erfprins,
hoewel zijn vader Wellington had
gewaarschuwd, dat hij zijn troepen
niet te veel in kantonnementen moest
verspreiden omdat zij dan, in geval
van een aanval, niet snek genoeg
konden worden saamgetrokken. Wel
lington had dien raad evenwel in den
wind geslagen. Maakte hij zijn kanton
nementen minder uitgebreid, dan
drukte zijn leger te veel op de bevol
king. Nu werd de last meer verdeeld,
maar het gevolg was, dat toen ten
slotte de aanval kwam, het leger van
Wellington groot gevaar liep. Slechts
over Quatre-Bras kon het zich eoncen
treeren en desnoods de Pruisen bij
Ligny bereiken. Daar kruisten zich
de wegen. Hadden de Franschen zich
daar dus kunnen nestelen dan was
die concentratie niet gelukt, Napoleon
zou al de verschillende onderdeelen
en ook de Pruisen, afzonderlijk heb
ben kunnen vernielen en alleen de
taaie volharding van onzen erfprins
heeft dat belet. In den avond even
wel van 15 op 16 Juni was hij evenals
de Hertog van Wellington op het bal
van de Hertogin van Richmond te
Brussel en toen daar de renbode ver
scheen met de tijding, dat de Fran
schen zich dicht bij Quatre-Bras be
vonden was hij, evenals Wellington
uitermate verrast. Hij meende toen
ook nog eerst, dat de Franschen vóór
alles Wellington van Antwerpen wil
den afsnijden, maar de 'Constant
Rebecque, chef van den generalen
staf van ons leger, en generaal de
Perponcher, die met Nederlandsche
troepen bij Quatre-Bras stond, zagen
het beter in. Zij waren ter plaatse
en konden den toestand dus beter
beoordeelen. Zij weigerden te gehoor
zamen aan de bevelen, die zij van
Wellington ontvingen, om Quatre-Bras
te ontruimen en Nivelles zoo sterk
mogelijk te bezetten. Zij deden juist
het omgekeerde. Zij begrepen, dat
niet Nivelles maar Quatre-Bras werd
bedreigd. Daar brachten zij zooveel
mogelijk troepen tezamen en toen
onze erfprins in den ochtend van 16
J uni, met een beklemd hart, bij Quatre-
Bras kwam aanrijden, was hij blijde
verrast daar generaal de Perponciier
te vinden.
De eer dus van het eerst en het
best te hebben ingezien, waar het
grootste gevaar dreigde komt toe aan
de Constant Rebecque, aan de Per
poncher en ook aan den Hertog van
Saxen-Weiinar. Onze erfprins heeft
slechts de maatregelen bekrachtigd,
die zij hadden getroffen. Die mannen
hebben den strijd voorbereid. Zij heb
ben het wapen gesmeed, dat onze
erfprins op 16 Juni zoo meesterlijk
hanteerde, maar dat hanteeven is dan
ook uitsluitend zijn werk geweest.
Hem alleen komt de eer daarvan toe.
Een minder bekwaam generaal dan
hij zou met dezelfde macht niet zulk
een succes hebben kunnen behalen
en daarom blijft hij de held van
Quatre-Bras, al mogen de mannen,
die zijn heldendaden mogelijk maakten
ook niet worden vergeten.
Ook bij Waterloo is het eigenlijk
succes aan onzen erfprins te danken
geweest. Wellington heeft geen oogen-
blik de plannen van zijn vijand door
grond. Hij stond zelf op don echter-
vleugel. Voor de verdediging van het
daar gelegen kasteel Hougoumout had
hij Engelsche gardetroepen bestemd.
Hij was dus nog steeds beheerscht
door het idéé fixe, dat Napoleon hem
van Antwerpen wilde afsnijden, want
aan zijn rechtervleugel was zijn ver
binding met die stad. De post van
gevaar evenwel was het centrum.
Daardoor liep de groote straatweg
van Charleroi naar Brussel. Daar wilde
Napoleon doorbreken. Op onzen rech
tervleugel deed hij den geheelen dag
slechts schijnaanvallen. In het cen
trum had Wellington dus zelf moeten
zijn maar daar commandeerde onze
22-jarige erfprins en eerst op het
einde van den slag, toen onze erfprins
gewond was, ging Wellington er zelf
heen. Aan onzen erfprins is dus de
eer van den dag. Hij toonde dien dag
dezelfde taaie volharding, die Prins
Willem getoond had bij zijn pogingen
om ons te helpen, Maurits bij Nieuw-
poort, Prederik Hendrik voor den
Bosch, Willem III bij Seneffe en hij
zelf bij Quatre-Bras. Hij gaf geen
kamp, hoe zwaar de strijd ook werd
en daardoor alleen haaden de Pruisen
tijd, om het slags* (^d te bereiken.
Ex-keizer Wilhelm als brandweerman.
De vorige week raakte, zoo verhaalt
de „Deutsche Wochenzeitung", dicht
bij het Huis Doorn een hooimijt in
brand en weldra tastte de vlammen
ook een boerenhofstede aan. Ex-keizer
Wilhelm zat juist aan het ontbijt, toen
de brandklok begon te luiden. Aan
stonds gaf hij bevel de brandspuit
per auto te laten uitrukken en reed
zelf met Prins Oskar, diens gemalin
en al de heeren van zijn omgeving
benevens het personeel naar de plaats
des onheils. Daar tengevolge van de
warmte al de sloten waren uitgedroogd,
moest het water uit een pomp worden
aangedragen in emmers, die van hand
tot hand werden overgereikt. Prins
Oskar was aldra bezig met emmers
water uit te gieten op het dak van
een belendend perceel, dat behouden
moest blijven. De inhoud van den
eersten emmer kwam terecht op het
hoofd van den huiseigenaar, die plot
seling uit een dakraampje keek. Doch
het huis bleef gespaart. Intusschen
was ook de keizer zelf aan 't werk
gegaan. Ilij hielp een gedeelte van
het rasterwerk rondom zijn park neer
halen en palen omhakken, zoodat
men in het park kon komen, waar
genoeg water voor de spuit aanwezig
was. Intusschen kwam ook de brand
weer van Doorn opdagen. Na urenlang
pompen was men den brand meester
en had al het vee en pluimgedierte
kunnen behouden.
De eigenaar van de hoeve zette
een advertentie in de „Doornsche
Courant" om den keizer, Prins Oskar
en al de heeren van het gevolg te
danken voor de spoedige en krachtige
hulp, zonder welke hij zijn geheele
have zou hebben verloren.
Een middel tot verdelging
van Insecten.
Men schrijft aan de „N. R. Ct."
De heer H. Daan, te Santpoort,
heeft een middel gevonden, om vliegen
en andere insecten te verdelgen.
Donderdag is in de boerderij van den
heer Böhm te Santpoort een demon
stratie gehouden. In een stal met
koeien waarin het krioelde van vliegen,
werd het praeparaat met een een
voudige spuit in de ruimte verspreid.
Het resultaat was verrassendbij
honderdtallen vielen de vliegen op
den grond. Zij waren allen den ver
stikkingsdood gestorven. Een proef
bij malariamuggen leverde eveneens
uitstekende resultaten op.
Het praeparaat is onderzocht door
prof. dr. II. Alderstaft' te Utrecht,
directeur van het Rijks Serologisch
Instituut. Deze heeft verklaard, dat
het voor menschen en dieren abso
luut onschadelijk is. Insecten kunnen
echter in de atmospheer, door het
praeparaat teweeg gebracht, niet meer
ademhalen.
In een normaal geval is bij het
behandelen van een stal 50 gram
vloeistof noodig. Waar dit ongeveer
op 25 cent komt, is het middel zeker
niet duur, daar de stal dagenlang
voor vliegen wordt behoed.
Dat het middel voor de malaria
bestrijding van groot nut zal blijken,
volgt wel uit het feit, dat dr. J. J.
Th. Doyer, inspecteur der volksge
zondheid in de provincies Noord-Hol
land en Utrecht, zich bereid heeft
verklaard, over dit praeparaat inlich
tingen te verschaffen. Zooals men
weet, is dr. Doyer voorzitter van de
commissie ter bestrijding van de
malaria door de bevolking.
Het middel, of liever de vloeistof,
heet R. I. D. S. (radicaal insecten
doodende straal).