3 NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT ZATERDAG 16 AUGUSTUS 1924 ÏZI dij li DJ [i j b Illl'r! r k t vS' t ff IS li IIU iff fj\ I zieken lxstemde voedsjjl le verorberen, zoodat die aimle patiënten cuen vlas jnoes} ten te 'kort komlga. Tweede Eödriijf: De aamlinistrateur van ihet* Ziekenhuis beg'eeft zich haastig naar de Zustors m'e't de vraag, hoe zij 'iiet' durven wagen, liet voedsel der zieken 14 verkwisten? i „Verkwisten??" „Ja zeker, verkuisten. Heeft de. Pastoor hier vanm'orgen ontbeten.,ja of neen?" „Ja „En heeft hij! ham gegeteuj ia of ineen? „Ja „Dusf u bakent alles!" „Maar we mochten den Pastoor, dieeen half iiiur hiervandaan keurt, toch' wel| een Iklein ontbijt aanbieden". De administrateur hief zijn armen vol verontwaardiging omhoog. ..Maar waar' nijüet dat heen? Eerst de nastoor, dan de kapelaan, de koster, de klokluider, ze 'zullen hier elk oofeenblik de haml komten opeten, die voor dei zieken bes'teimld j.s en delzen intogen hongter lijden". „Maar, pardon, mijnheer, het was niet de hainl Van de zieken; we hebben die zeiven laten balen Wij onzen slager". „En denkt u, dat ik die uitvlucht, ge loof? Die zaak «Ment onderzocht, zii' is Wrnstag, z'e&r ernstig". Derde Bedrijf; Een gendar'rme verschijn! aan het klooster en overhand;ijgt een be velschrift o'm te verschijnen als, jgëtujga in de z,a:a.k! van 'f Ziekenhuis, hierachter nader omschreven Vierde Bedrjjjf speelt dtn volgenden rnprg.en omi 'zes uren aan da pastorie. Da Pastoor is bezig zich te scheren, als hij een gendarme te parad, v.oor zijn deuk ziet, die verlangt, binnengelaten te worden. Do huishoudster valt biina flauw van schrik, als 'ze hem! zjet, Imaarde gendarme [betreedt d'e pastorie, haalt papier en not'- Itood te voorschijn en 1 egint d'eii Pastoog' v'ralgen te stellen. „Erkent u gistermorgen, in bet Zieken huis te hebben ontbeten?" „Zeker". i „Erkent u ookj oen snede halmi tei heb' ben 'gebru'nt?" „Ja zeker, on die w'as goed. bed goed". LXIeen aardigheden ais 't u blieft. Ik lieb nog een derde vraag te siellen, een zeer belangrijke, waarop u mij zor.dcr o'mf.vejjen moet aniwoorden: Was; die haiH gerookt?" „Neen, niet gerookt". „Kunt ui daarop een eed doen?" „Men zlweert geen eed voor zulk een kleinigheid, maar ;k verklaar het eb'slist". „Diud m weet 'het zeker: die ha'mi was niet gerookt?" „Neen". De politieman keek den Pastoor nog eens onderzoekend aan. „Ja idaarVain harigit alles af, want de ham! wip het Zleelknhuis is 'gerookt; u fiebt nu, kans ek nog uit te geraken". De Pastoor, zegt Pierro 1' El'mjte, zal dus ditmaal nog niet worden doocGe- schoten, maar hij z'al goed doen 'de vol-, feende maal z!el£ z'ijn 'ham mee te brengeW ,mcit de gelegaliseerde rekening van den' slajgdr. Aldus geschiedde in den jare 1924, toen Harriot stadhouder was van hot S.ouvereine Fransche volk. En van de Loge. Pas op de zee. Luctor et Emergo was het Al in overouden tijd: Mensch en zee waren gewikkeld In een eindeloozen strijd. En de mensch heeft zich ten slotte Door de groote zee verrijkt: Heele stukken land gewonnen, Met veel moeite ingedijkt. De zee! Ze zingt haar lokkend lied, De zee is valschvertrouw haar niet! Onze brave visscherlieden Op hun kleine ranke schuit Hooren óók het lokkend zee-lied, Varen voor de vischvangst uit. Want de zee belooft hun schatten, Rijk en machtig is die zee! Bij zijn thuiskomst brengt de visscher 'n Stukje van die schatten mee. De zee! Ze zingt haar lokkend lied, De zee is valsch vertrouw haar niet En de mensch op strand en duinen Luistert óók naar 't lokkend lied: Kom en rust wat op de golven! Mensch! wees welkom en geniet! 'k Liefkoos U net als Uw Moeder! Rust een wijle in mijn schoot! 'k Wieg U nog eens net als vroeger, Ook al zijt ge nu al groot! De zee! Ze zingt haar lokkend lied, De zee is valsch vertrouw haar niet Met haar statige beweging, Met haar ondoorgrond'lijk blauw, Met haar wonderlijke roepstem, Lijkt zij zoo oprecht, zoo trouw.... Kijk, daarginds, dat jonge leven Luistert naar 't sireen-geluid, Lachend loopt hij naar de zee toe, Die haar nieuwe prooi omsluit. De zeeZe zingt haar lokkend lied, De zee is valschvertrouw haar niet (Tel.) CLINGE DOORENBOS. Een 102-jarige. Te Whiston (Lancashire) is een zekere mrs. Janet Newberry dezer dagen 102 jaar oud geworden. De 102-jarige heeft als verpleegster drie verschillende oorlogen meege maakt. Op 19-jarige leeftijd huwde zij met zekeren Alexander Hamilton een hu zaar en trok met hem successievelijk naar West-Indië,, Finland en Canada. Ook maakte zij met hem den Krim- oorlog mede. Na den Krim-oorlog keerde zij met haar echtgenoot naar Canada terug waar de man overleed. Zij sloot een tweede huwelijk met een zeevarende, Deze stierf in 1890 en zij keerde aan boord van de „Lu- sitania" naar Engeland terug. Toen zij als meisje naar Canada ging, kende zij nog slechts zeilschepen. Mrs. Newberry heeft het leven ge schonken aan 14 zoons en 1 dochter. Sedert Maart 1907 bevind zij zich in een inrichting voor ouden van dagen. De 102-jarige kan nog zonder bril zien, maar ze is een weinig doof. Zij weet zich nog te herineren hoe zij in haar jeugd met haar moeder en drie broers van Londen naar Li verpool reisde per ouderwetschen postwagen. De reis duurde 14 dagen. Onderweg werden zij door struikroo- vers bestolen. Zij maakte ook in haar jeugd zulk een strengen winter mede, dat de Theems 19 weken lang dichtgevroren lag. Moord „uit inrierlijkeii aandrang." Wilhelm Preyer, een klerk afkom stig uit Innsbruck, heeft onder eigen aardige omstandigheden een moord gepleegd, op een dokter Siegl geheeten. Preyer had den dokter toevallig tijdens een tocht in de bergen ontmoet en hem op een lange wandeling vergezeld. Onderweg had het tweetal, om zich te amuseeaen.hun revolvers afgescho ten, teneinde de echo's der schoten te hooren. Daarmee bezig zijnde, voelde Preyer eensklaps in zich den impuls om den dokter te dooden en gaf aan dien misdadigen aandrang gevolg. Door benzinegas gedood. Drie mannen, die een benzine-mo tor bedienden in het sousterrain van een bioscoop te Dublin, werden door gassen bedwelmd. De motor was daar geplaats om een dynamo in beweging te brengen, daar wegens staking van gemeente-personeel de gemeentelijke licht- en kracht installatie in het ge bouw niet kon functioneeren. De mannen, die van het bedwel mend karakter der verbrandingsgas sen van benzine-motoren onkundig waren, hadden de uitlaat-inrichting blijkbaar niet met de buitenlucht in verbinding gesteld, zoodat vergiftige dampen het sousterrain vulden. De jongste der drie zag eerst zijn twee kameraden in zwijm vallen. Met veel moeite wist hij één hunner op straat te brengen. Hij keerde te rug om ook den anderen te halen, maar raakte zelf door het gas be dwelmd. Intusschen werd het ongeval ont dekt en werd ook dit tweetal in de buitenlucht gebracht. Alle drie de slachtoffers werden daarop naar het ziekenhuis vervoerd. Twee hunner herstelden, na toe passing van kunstmatige ademhaling. De derde, een 56-jarig gehuwd man met talrijk gezin, overleed ech ter aan de gevolgen der vergiftiging. Van de huwelijksreis naai de gevangenis. Een zekere Lenke, die eenige tijd geleden uit de gevangenis te ïlolte- nau was ontsnnpt, had zich naar Berlijn begeven, alwaar hij in het huwelijk getreden was. Van Berlijn uit ondernam het jonge paar een huwelijksreis naar de Harz en begaf zich ook naar Altenau, waar de bruid een gehuwde vriendin had. Deze ontving het gelukkige paar in haar woning en noodigde het te logeeren uit. Zij had natuurlijk geen vaag vermoeden er van, wie zij her bergde. Als alles in diepe rust lag, stond het jonggehuwde paar stilletjes op, pakte beddegoed, linnengoed en alles wat maar eenige waarde had, bij elkaar, stapte het raam uit en reed met den nachttrein naar Berlijn. Toen het bestolen echtpaar den diefstal ontdekte, werd de reis naar Berlijn ondernomen, waar men wist, dat de bruid verblijf placht te houden. De politie werd er intusschen in gemoeid en wist het grijpvingerige bruidspaar tn Schüneberg bij verwan ten te arresteeren. Van de huwelijks reis werd het paar dus regelrecht naar de gevangenis getransporteerd. Een roofviseli. De hoer A. Aalderink te Groningen schrijft in „Onze Zoetwatervisscherij" Onlangs las ik het navolgend ver haal: „In het Barnmeer, een groote plas in Cheshire (Engeland) werd eens een groote snoek gevangen. Deze snoek, wegende niet minder dan 35 pond, werd verkocht aan Lord Khol- mondely, die hem in den vijver van zijn buitengoed zette, welke vijver overvloedig voorzien was van visch. Na ongeveer een jaar liet de eigenaar zijn vijver leeg loopen en toen bevond hij, dat de groote snoek al de visch verslonden had, op een karper na van ongeveer 9 pond. Uit de ver schillende bijtwonden bleek echter, dat de snoek ook dezen karper verre van met rust had gelaten. Men liet den vijver opnieuw met water vullen en met visch bezetten, maar ook deze maal verdween alle visch spoedig in den maag van den roover. Bovendien merkte de tuinwachter, dat deze snoek ook eenden en andere water vogels onder water trok, zonder dat men ze ooit weer zag. Voor de aar digheid schoot men eksters, kraaien en dergelijke vogels, wierp deze in den vijver en tot groot vermaak van den eigenaar van het landgoed werden ook deze dadelijk door den snoek verslonden. Zelfs de ingewanden van geslachte dieren als kalveren en var kens verdwenen oogenblikkelijk, doch toen de gril van zijn Lordschap be vredigd was en de tuinlieden minder goed gingen zorgen voor de voeding van den veelvraat, vond men hem eindelijk dood Het beestje was van honger gestorven." Pn dat het bovenvermelde alleszins waar kan zijn, bleek mij voor ongeveer 20 jaar. Ik logeerde toen bij vrienden in Oldenzaal en om mij genoegen tc doen, werd met mij een tochtje naar „Twickel" gemaakt. Als liefhebber- visscher trok dadelijk mijn aandacht de prachtige vijver of gracht in het magnifieke buiten, maar hoe ik ook loerde, generlei vischbeweging zag ik in het water. Ik vroeg daarom onzen geleider of men misschien den vijver juist had afgevischt. Daarop werd mij geantwoord, dat deze zeer visschrijk was geweest, maar dat men in de laajste jaren bijna geen visch meer bespeurde. Wel hoorde men zoo nu en dan een geduchte plons in het water en zag men groote kringen zich verspreiden, maar daar bleef het ook bij. Ook hier had zeker een groote roof-visch een kolosale op ruiming gehouden onder zijn kleinere natuurgenooten. Een „pondje vleesch". Een afbetalingsonderneming te Lon den had een vordering ingesteld tegen een huisvader met zes kinderen, die op afbetalingsvoorwaarden een bed had gekocht voor 3 pond sterling 5 shilling 6 pence en daarvan 1 pond 1 shilling door omstandigheden was schuldig gebleven. De rechter, die de zaak behan delde, had met het oog op deze hou ding der vorderende firma gezegd, dat men haar het „pondje vleesch" van haar slachtoffer maar moest toe wijzen en wel door het geëischte bedrag uit te betalen uit de kas vau de openbare armenzorg. Een vertegenwoordiger der firma had den magistraat meegedeeld, dat zij weigerde het bedrag van 1 pond 1 shilling aan te nemen, en dat hij zeer verwonderd was geweest, 's rech ters opmerking in de pers aan te treffen. De rechter antwoordde hem echter het volgende: „U waart voornemens, het bed onder de zes kinderen weg te halen en nu meent U, dat U een reden tot klagen hebt, omdat het geld U uit de armenkas werd aangeboden en omdat het feit publiek werd ge maakt? Er is reden tot openbare schande. U hebt over niets te klagen." Een pseudo-Inspecteur. In het begin der vorige maand bracht een man, die zich uitgaf voor politie-inspecteur, een bezoek aan de offieieele residentie van den president der Fransche Kamer. Hij stelde zich aan het personeel voor als zijnde met de bewaking belast en begon onmid dellijk alle deuren van het gebouw na te zien en de sloten te onder zoeken. Den volgenden dag deed hij eenige bewakers van post verwisselen en gaf aan den chauffeur van den kamer president aanwijzingen, welke routen hij veiligheidhalve had te volgen, wanneer hij zijn meester door de stad vervoerde. Vervolgens bracht het heerschap een bezoek aan de keuken en inspec teerde het keukengerei. Tenslotte liet hij de dienstdoende manschappen der republikeinsche garde aantreden en de revue passeeren. Een oude beambte kreeg echter argwaan. Hij begreep namelijk niet goed, waarom de nieuwe „dignitaris" zich het air gat van een geheim agent. De oude beambte wilde er meer van weten en stelde zich in verbin ding met den commandant van het Palais Bourbon, waarop de „politie- inspecteur" uitgenoodigd werd zich te legitimeeren. Het eenige document, dat hij toonde was een kaartje ten name van „Comte Felix Ernest de Cigaldi". Hij werd gearresteerd en tot be talingvan 100 francs boete veroordeeld. „Een Doctor in de theologie!" Men bericht aan de „Rott.": Door twee rijksveldwachters uit Gorinchem werd te Heukelum gear resteerd Tjeerd Tichelaar uit Leeuw arden. Deze gaf voor te zijn dokter in de theologie. In verscheidene plaat sen hield hij samenkomsten. Ook in Heukelum zou hij een samenkomst houden, doch de burgemeester, die achterdocht koesterde, waarschuwde de politie. Toen de spreker begon met het onderwerpde Kruisdood des Heeren, waren velen aanwezig, ook de politie in burgerkleeding. Na afloop hield de spreker een collecte, die f 1,75 opbracht. Thans legde de politie de hand aan hem en bracht hem tot de bekentenis een gewone bedelaar te zijn. Wegens bedrog werd hij naar het huis van bewaring te Dordrecht overgebracht. Quatx-e-Bras en Waterloo. In verband met het nieuwe stand beeld, dat te 's-Gravenhage voor Koning Willem II wordt onthuld, geeft V. in de „Nederlander" de volgende historische bizonderheden over het optreden van den toenmaligen Prins te Quatre-Bras en Waterloo: Ilij was de held van Quatre-Bras en Waterloo en op St. Helena gaf Napoleon hem al de eer van den veldtocht van 1815. Eene kleine rectificatie evenwel is hier noodig. Al de verdiensten van het stand houden bij Quatre-Bras komen, zonde),; eenigen twijfel, aan onzen erfprins toe. Met een handvol manschappen, nog geen 7000 man, hield hij den strijd vol tegenover den dapperen maarschalk Ney, die een groote over macht had, maar niet durfde door tasten. Eerst laat in den namiddag kwamen de eerste versterkingen voor onzen erfprins op het slagveld aan. Tot zoolang moest hij volharden en hij durfde zijne geringe macht niet eoncentreeren uit vrees, dat dan de vijand dadelijk zien zou, hoe zwak zij was. Onze erfprins had ook geen ruiterij en slechts een zwakke artil lerie. Hij heeft dus buitengewoon talent getoond, maar dat het op 16 Juni 1815 bij Quatre-Bras tot een vechten komen zou, dat heeft hij niet voorzien. Hij deelde de meening van Wellington, dat Napoleon het niet wagen zou de verbondenen in België aan te tasten en dat die zelf het tijd stip zouden kunnen kiezen waarop zij in Frankrijk zouden kunnen vallen. Wij zijn te sterk voor hem, dat was ook de meening van onzen erfprins, hoewel zijn vader Wellington had gewaarschuwd, dat hij zijn troepen niet te veel in kantonnementen moest verspreiden omdat zij dan, in geval van een aanval, niet snek genoeg konden worden saamgetrokken. Wel lington had dien raad evenwel in den wind geslagen. Maakte hij zijn kanton nementen minder uitgebreid, dan drukte zijn leger te veel op de bevol king. Nu werd de last meer verdeeld, maar het gevolg was, dat toen ten slotte de aanval kwam, het leger van Wellington groot gevaar liep. Slechts over Quatre-Bras kon het zich eoncen treeren en desnoods de Pruisen bij Ligny bereiken. Daar kruisten zich de wegen. Hadden de Franschen zich daar dus kunnen nestelen dan was die concentratie niet gelukt, Napoleon zou al de verschillende onderdeelen en ook de Pruisen, afzonderlijk heb ben kunnen vernielen en alleen de taaie volharding van onzen erfprins heeft dat belet. In den avond even wel van 15 op 16 Juni was hij evenals de Hertog van Wellington op het bal van de Hertogin van Richmond te Brussel en toen daar de renbode ver scheen met de tijding, dat de Fran schen zich dicht bij Quatre-Bras be vonden was hij, evenals Wellington uitermate verrast. Hij meende toen ook nog eerst, dat de Franschen vóór alles Wellington van Antwerpen wil den afsnijden, maar de 'Constant Rebecque, chef van den generalen staf van ons leger, en generaal de Perponcher, die met Nederlandsche troepen bij Quatre-Bras stond, zagen het beter in. Zij waren ter plaatse en konden den toestand dus beter beoordeelen. Zij weigerden te gehoor zamen aan de bevelen, die zij van Wellington ontvingen, om Quatre-Bras te ontruimen en Nivelles zoo sterk mogelijk te bezetten. Zij deden juist het omgekeerde. Zij begrepen, dat niet Nivelles maar Quatre-Bras werd bedreigd. Daar brachten zij zooveel mogelijk troepen tezamen en toen onze erfprins in den ochtend van 16 J uni, met een beklemd hart, bij Quatre- Bras kwam aanrijden, was hij blijde verrast daar generaal de Perponciier te vinden. De eer dus van het eerst en het best te hebben ingezien, waar het grootste gevaar dreigde komt toe aan de Constant Rebecque, aan de Per poncher en ook aan den Hertog van Saxen-Weiinar. Onze erfprins heeft slechts de maatregelen bekrachtigd, die zij hadden getroffen. Die mannen hebben den strijd voorbereid. Zij heb ben het wapen gesmeed, dat onze erfprins op 16 Juni zoo meesterlijk hanteerde, maar dat hanteeven is dan ook uitsluitend zijn werk geweest. Hem alleen komt de eer daarvan toe. Een minder bekwaam generaal dan hij zou met dezelfde macht niet zulk een succes hebben kunnen behalen en daarom blijft hij de held van Quatre-Bras, al mogen de mannen, die zijn heldendaden mogelijk maakten ook niet worden vergeten. Ook bij Waterloo is het eigenlijk succes aan onzen erfprins te danken geweest. Wellington heeft geen oogen- blik de plannen van zijn vijand door grond. Hij stond zelf op don echter- vleugel. Voor de verdediging van het daar gelegen kasteel Hougoumout had hij Engelsche gardetroepen bestemd. Hij was dus nog steeds beheerscht door het idéé fixe, dat Napoleon hem van Antwerpen wilde afsnijden, want aan zijn rechtervleugel was zijn ver binding met die stad. De post van gevaar evenwel was het centrum. Daardoor liep de groote straatweg van Charleroi naar Brussel. Daar wilde Napoleon doorbreken. Op onzen rech tervleugel deed hij den geheelen dag slechts schijnaanvallen. In het cen trum had Wellington dus zelf moeten zijn maar daar commandeerde onze 22-jarige erfprins en eerst op het einde van den slag, toen onze erfprins gewond was, ging Wellington er zelf heen. Aan onzen erfprins is dus de eer van den dag. Hij toonde dien dag dezelfde taaie volharding, die Prins Willem getoond had bij zijn pogingen om ons te helpen, Maurits bij Nieuw- poort, Prederik Hendrik voor den Bosch, Willem III bij Seneffe en hij zelf bij Quatre-Bras. Hij gaf geen kamp, hoe zwaar de strijd ook werd en daardoor alleen haaden de Pruisen tijd, om het slags* (^d te bereiken. Ex-keizer Wilhelm als brandweerman. De vorige week raakte, zoo verhaalt de „Deutsche Wochenzeitung", dicht bij het Huis Doorn een hooimijt in brand en weldra tastte de vlammen ook een boerenhofstede aan. Ex-keizer Wilhelm zat juist aan het ontbijt, toen de brandklok begon te luiden. Aan stonds gaf hij bevel de brandspuit per auto te laten uitrukken en reed zelf met Prins Oskar, diens gemalin en al de heeren van zijn omgeving benevens het personeel naar de plaats des onheils. Daar tengevolge van de warmte al de sloten waren uitgedroogd, moest het water uit een pomp worden aangedragen in emmers, die van hand tot hand werden overgereikt. Prins Oskar was aldra bezig met emmers water uit te gieten op het dak van een belendend perceel, dat behouden moest blijven. De inhoud van den eersten emmer kwam terecht op het hoofd van den huiseigenaar, die plot seling uit een dakraampje keek. Doch het huis bleef gespaart. Intusschen was ook de keizer zelf aan 't werk gegaan. Ilij hielp een gedeelte van het rasterwerk rondom zijn park neer halen en palen omhakken, zoodat men in het park kon komen, waar genoeg water voor de spuit aanwezig was. Intusschen kwam ook de brand weer van Doorn opdagen. Na urenlang pompen was men den brand meester en had al het vee en pluimgedierte kunnen behouden. De eigenaar van de hoeve zette een advertentie in de „Doornsche Courant" om den keizer, Prins Oskar en al de heeren van het gevolg te danken voor de spoedige en krachtige hulp, zonder welke hij zijn geheele have zou hebben verloren. Een middel tot verdelging van Insecten. Men schrijft aan de „N. R. Ct." De heer H. Daan, te Santpoort, heeft een middel gevonden, om vliegen en andere insecten te verdelgen. Donderdag is in de boerderij van den heer Böhm te Santpoort een demon stratie gehouden. In een stal met koeien waarin het krioelde van vliegen, werd het praeparaat met een een voudige spuit in de ruimte verspreid. Het resultaat was verrassendbij honderdtallen vielen de vliegen op den grond. Zij waren allen den ver stikkingsdood gestorven. Een proef bij malariamuggen leverde eveneens uitstekende resultaten op. Het praeparaat is onderzocht door prof. dr. II. Alderstaft' te Utrecht, directeur van het Rijks Serologisch Instituut. Deze heeft verklaard, dat het voor menschen en dieren abso luut onschadelijk is. Insecten kunnen echter in de atmospheer, door het praeparaat teweeg gebracht, niet meer ademhalen. In een normaal geval is bij het behandelen van een stal 50 gram vloeistof noodig. Waar dit ongeveer op 25 cent komt, is het middel zeker niet duur, daar de stal dagenlang voor vliegen wordt behoed. Dat het middel voor de malaria bestrijding van groot nut zal blijken, volgt wel uit het feit, dat dr. J. J. Th. Doyer, inspecteur der volksge zondheid in de provincies Noord-Hol land en Utrecht, zich bereid heeft verklaard, over dit praeparaat inlich tingen te verschaffen. Zooals men weet, is dr. Doyer voorzitter van de commissie ter bestrijding van de malaria door de bevolking. Het middel, of liever de vloeistof, heet R. I. D. S. (radicaal insecten doodende straal).

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1924 | | pagina 6