4ILST. >EK Dorten Grained STRIJKJE. ouwenbond ■Werk che Courant Tweede Blad NIEUWE ZEEUWSCHE C0URAN1 /oorraad prijzen. eg. SINGEN. 7523-50 chappelijk Nieuws Men en Beroepen. the Weg T I apart ,R ies. Wetenschap en Kunst „BEKAR, DE FAKIR" Voor onze vrouwen. Medische Brieven. Voor de Keuken. Het hoekje van humor. THE CPURAH! 7601-20' TERDAM derland op het onderwijs. Docenten. lijke voorwaarden. sen gratis. 6733-4 ar aan het adres van Liedje 5 cents; 150 '25 per 100; Ï00 100. „Op ons alten rust de plicht, de Katholieke pers ingang te doen vinden in ieder huisgezin. Het Katholieke Dagblad is een yan de machtigste wapenen om de massa terug te voeren tot God". (Woorden van abbé Thellier de Poncheville op bet Con gres van „de Goede Pers", te Parijs in de week van 8—15 October j.l. gebonden). zijn: „Lettre a Mr. Dacier", een ge schrift van 52 pagina's, door alle Egyptologen als een reliquie vereerd. Daarin vindt men het geheele alfabet der hiëroglyphen en eene uiteenzetting van het geheele ingewikkelde Egyp tische schrift, waarop al zijn verder werk ja, de geheele Egyptologie gebaseerd en verder opgebouwd. is in De Vader der Egyptologie. Op 17 September 1.1. was het 100 jaren geleden, dat de Franschman Jean Francois Champollion in de „Academie des inscriptions et belles lettres" te Parijs mededeelde, het hiëroglyphenschrift te hebben ont cijferd. Het feit werd dit jaar in ge noemde Academie plechtig herdacht. Over den beroemden Egyptoloog bevatte het „Handelsblad" de vol gende merkwaardige levensbizonder- heden Jean Francois Champollion, bijge naamd le Jeune, om hem te onder scheiden van zijn broer Jean Jacques, bijgenaamd ChampollionFigeac, die een beroemd archaeoloog was, werd op 23 Dec. 1790 uit ouders herkom stig van Dauphiné te Figeac (Dept. Lot) geboren, en overleed te Parijs op 4 Maart 1832. Na zijne studies te hebben aange vangen onder leiding van dien broer, die 12 jaren ouder was, werd hij als leerling geplaatst op het Lyceum te Grenoble. In het begin onderscheidde hij zich niet en was een zeer middel matig leerling. Maar weldra haalde hij den verloren tijd in, werd ijverig en studeerde de klassieken en de semtische talenhij leerde zonder hulp de Hebreeuwsche taal, het Arabisch, het Chaldeesch, het Syrisch, liet Ethiopische dialect en maakte vooral eene grondige studie van het Koptisch, een taal, in welke hij, als het ware bij instinct, een weg zag, welke hem kon leiden tot de kennis van de taal van het Oude Egypte. Tegen zijn 17e jaar, in 1807, bood hij de Soeiété des Arts et des Sciences te Grenoble een studie aan over de Koptische geographie van Egypte, welke hem als basis diende voor zijn éérste werk. Hij vertrok daarop naar Parijs, waar hij gedurende twee jaren college liep bjj de school voor Ooster- sche talen en het Collége de France, hij werkte alle Koptische manuscripten in de Bibliothèque Nationale door en legde den grondslag van eene Kop tische grammaire en dictionnaire, welke niet werden uitgegeven. De Koptische taai, in Egypte gesproken sedert de Romeinsehe overheersching tot in het midden der vorige eeuw, was volgens zijn vermoeden, hetwelk later juist bleek, de taal welke de Oude Egyptenaren in hiëroglyphen op de monumenten hadden gebeiteld en geschilderd. In 1809 te Grenoble terug, werd hij benoemd tot buitengewoon hoog- leeraar in de Geschiedenis feitelijk was de positie die van lector. In 1811 publiceerde hij het éérste deel van zijn „Egypte sous les Pharaons" in 100 exemplaren uitgegeven en thans niet meer te verkrijgen. Het complete werk verscheen in 1814 in twee deelen te Parijs. Daarop zette hij zich aan de studie van alle gegevens, medegebracht door de Egyptische expeditie onder Napoleon een rijken schat van gegevens. In 1821 publiceerde hij te Grenoble het werk: „de l'éeritare hiératique des anciens Egyptiens." Hierna begon hij de inscripties op den Steen van Rosette nader te bestudeeren en publiceerde in 1822 zijn van FEUILLETON 7636'80 Naar het Fransch Van L. B. 46) o— D;aarna 'bracht hij het uiteinde van zijn tromp aan (le wondp, haaldol diep adem, snoot het bloed uit én, dpejd' dieze manoujvre twee o£ drie maal over. Vervolgens hief hij den tromp op, 'ging daarmee zacht over het gelaatden hals en de han'dten van Pennyless als wilde hij dezen streelen of, ten Deinde hem in het vervolg spoediger te herkennen, hesnuf felern. Penny less yan zijn lrant streek met de hand over het beweeglijke lichaamsdeel va,n dyn kpioS en sprak dezen eenige woorden toe.; Het dier spitste de ooren, het wilde de stem van zijn vriend blijkbaar gpied onthouden.) De nfahoet was in de wolken en van v°li itda1i ^ama; na van den kog'el loepen *Yen 20u kuMen sijpel"" *id* gii'ie^'tnl001 Ra?la te ledden iebt tonnen dan lal V «al gehooLlTziTen'Zéf Toen deelde hij op 17 Sept. 1822 de „Academie des inscriptions et helles lettres" mondeling mede dat het hiëroglyphenschrift ontcijferd was. Twee jaren later ging hij naar Turijn, waar eene prachtige verzameling oud heden uit Egypte was ontvangen. Hierover verscheen eene studie van hand; eene chronologische lijst de Egyptische koningen werd door hem samengesteld. In Frankrijk terug, liet hij eene verzameling Egyp tische oudheden, door Salt bijeenge bracht, aankoopen en in het Louvre exposeeren met een aantal oudheden uit het Kabinet van den Koning. Op 15 Dec. 1827 werd officieel de Egyptische afdeeling van het museum in het Louvre geopend en werd hij tot conservator daarvan benoemd. Nu had hij nog één wensch Egypte te zienHet volgende jaar werd die wensch vervuld als gevolg van een verzoekschrift, gericht aan den koning (Charles X), om hem een zending daarheen op te dragen. Half Juli 1828 verliet hij Parijs, ging 31 Juli d.a.v. scheep te Toulon, bezocht Sicilië en kwam 18 Augustus te Alexandrië aan. Op 5 Maart 1830 kwam hij te Parijs terug, werd benoemd tot lid van de Academie des Inscriptions in de vacature-Brun. Aan het Collége de France werd voor hem een zetel als professor in de geschiedenis en archae- ologie van Egypte ingesteld. In Egypte was zijn gezondheid zéér geschokt, ten gevolge van zijn ijver om te copieeren en te exploreeren, welke hem een geheelen zomer vast hield in de heete vlakten waarin de ruïnen van Thebe liggen. In 1832 stierf hij, nog vóór zijn Grammaire égyptienne en Dictionnaire égvptienne, welke hij bijna geheel gereed had, waren uitgegeven. Al zijn brieven uit Egypte verschenen in 1833 in druk en werden in 1868 herdrukt door de zorgen van zijn dochter, Mme Z. ChéronnetChampollion. Zijn broer gaf de door hem nagelaten werken uit, de Staat schonk een pensioen aan de weduwe en ontving van haar vele, door wijlen haar man ver zamelde manuscripten. Zijn geboortestad Figeac richtte een eenvoudig monument voor hem op; de Egyptische musea van Turijn en Florence, alsook het Louvre te Parijs plaatste ter zijner herinnering zijn portret en „buste". En in de vestibule van het Collége de France te Parijs staat een mar meren beeld, hem voorstellende staan de op de overblijfselen van Egyptische -zuilen, dicht bij den ingang van de zaal waar hij doceerde. In de maand Juli van dit jaar werd in het Louvre door Poincaré, minister-presi dent van de Fransche Republiek, een gedenksteen onthuld. Op nog jeugdigen leeftijd is de vader der Egyptologie heengegaan maar zijn wensch was vervuld, hij had Egypte gezien en doorreisd van Alexandrië tot aan de tweede Nijlcataract, hij had den sluier van geheimzinnigheid, die het oude Egypte omgaf voor de geheele menschheid gelicht. Bij het maken van schansen rondom het fort St. Julien te Rosetto in de Nijldelta vonden soldaten in 1799 een steen met drie opschriften in drie verschillende schriften, n.l. in hiëroglyphen, in demotisch (volks) schrift- on in Grieksche letterteekens. Het was een proclamatie van de Egyptische priesters tee eere van den jongen koning Ptolmaëus Epiphanes van 27 Maart 196 vóór Christus, ter gelegenheid van de aan vaarding van diens regeering, waarin zijn verdiensten werden opgesomd. De dag begon te Vallen." Pennyless en zijn vrouw dachten no» altijd aan het verschrikkelijk geraas, dat zij een halfuur te voren gehoord hadden en dat gevolgld was geworden door een plctselinge doiodelijke stilte. Zij besloten daarom zich langs den kortsten weg naar de vermoedelijke plaats te begeven Waar zij yreesden, dat een ijs el ijk onh'eil had plaats gehad. Nu de arme Seindiah dood was, moest zijn kameraad Rama zich belasteu met' hét transport Van het kleine gezelschap. De hoeciah die aanvankelijk alleen voor den kapitein en diens Vrouw was be stemd geweest, zou nu ook plaats verlee- neii aan beide zeelieden. Marius en Johnny wilden zich deze buitengewone ee.r niet laten weWallen maar verzekerden den tocht zcTer goed te voet te kunnen afleggen. Pennyless maakte met een enkel woord aan hun protesten een einde. „Ik heb hier te bevelen, evenals op het jacht, niet Waar?," „Zeker, kapitein." „Welnu dan beveel ik u in te stappen." Aan dit bevel werd gehoorzaamd. De mahóet van den gestorven Seindiah en de fakir liepen naast den olifant, als slangen voortglijdend tussohen hst dicht- Op den twintigsten Zondag na Pinksteren. Epistel van den H. Paulus tot de Ephezen. V. 1521. Broedersziet toe dat gij voorzichtig wandelt; niet als dwazen, maar als wijzen; koopt den tijd af, want de dagen zijn boos: zijt derhalve niet onverstandig, maar tracht te kennen, wat de wil Gods zij. Drinkt u ook niet dronken aan den wijn; hierin is wulpschheidmaar wordt vervuld met den heiligen Geest. Onderhoudt elkan der met psalmen, lofgezangen en geestelijke liederen; zingt en looft den Heer in uwe hartendankt God den Vader altoos, voor alles, in den naam van onzen Heer Jesus Christus. Zijt elkander onderdanig in de vreeze van Christus. Evangelie, Joannes IV. 4953. In dien tijde was er een koninklijk hoveling, wiens zoon te Caphamaüm ziek lag. Hij hoorende dat Jesus uit Judeë naar Galileë was gekomen, ging naar Hem, en verzocht Hem dat Hij wilde komen en zijnen zoon genezen, dewijl hij begon te sterven. Jesus zeide hem dantenzij gij teekenen en wonderen ziet, zoo gelooft gij niet. De hoveling zeide Hem: Heer, kom toch, eer mijn zoon sterft. Jesus zeide hem: ga henen, uw zoon leeft. De man geloofde het woord, hetwelk Jesus hem zeide, en ging henen. Als hij nu henen ging, kwamen zijne knechten hem te gemoet en boodschapten hem, en zeiden dat zijn zoon leefde. Hij vraagde hun dan het uur, waarin hij beter geworden was. En zij antwoord den hemgisteren te zeven uren heeft de koorts hem verlaten. De vader begreep dan dat dit hetzelfde uur was, waarin Jesus hem zeide: uw zoon leeft. En Hij geloofde en zijn geheel huisgezin. Bij de „Spaarnstad" te Haarlem verscheen dezer dagen een aardig, pittig en nuttig boekje getiteld „de Roomsche Boerin", door drie belang stellende. De Capucij nenpaterDamasus schreef er een voorwoord in en nam ook een deel van den inhoud op zich. De rest van den inhoud werd verzorgd door eene onderwijzeres in de land- bouw-kunde en door een heusche boerin. „In dit mooie boekje" aldus schrijft een ongenoemde in „Het öaotrum" wordt eerst gewezen op de waarde van den boerenstand, op de lichtzijde van het boerenbedrijf, maar óók op de schaduwzijde. Er wordt nagegaan hoe de huidige toestand is en hoe we verbetering kunnen brengen in het geen daar verkeerd blijkt. Daarvoor is noodig dat ook de boeren zich ver eenigen en nu vraagt de schrijver: hoe moet de boerin staan tegenover het vereenigingsleven van den boer'? En daarna komt de vraag: waarom moeten ook de boerinnen zich ver eenigen? Zij die denken dat zij het antwoord hierop wel kunnen geven met: „Om alles te kennen wat zij niet noodig hebben!" vergissen zich toch. Is goede zorg voor de zuigeling niet noodig? En weet ge wel dat op het platteland de kinder sterfte aller treurigst groot is? Is goede verpleging van de zieken thuis niet noodig? En weet ge wel dat op onze groote en kleine boerenhoeven daaraan soms alles ontbreekt? Ook voor het godsdienstig leven is het vereenigingsleven in onzen tijd onmisbaar. Lees er op uw gemak dit boekje maar op na. In het tweede deel vertelt Frieda Eversman, landbouwkundig ingenieur u waarom de boerenvrouw vooruit moet komen en hoé ze dat doen moet. Waarom het meisje uit den gezeten boerenstand meer ontwikkeling moet hebben, een cursus moet volgen of de boerinnen-kostschool bezoeken. begroeide struikgewas eu onvermoeid als het meerendeel der Indiërs. Hoezeer zij zich ook spoedden, het duurde toch wel een uur vóó,r zij ter plaatse kwamen. De vermoedens der blanken bleken waarheid te zijn geweest. Er was hier inderdaad een spoorweg ongeluk gebeurd, des te Verschrikkelijker wiji het had plaats gehad midden in het jungle, op groot-en afstand van de meest nabijgelegen stations, buiten het bereik van elke O-Ogenblikkelijke hulp. Zij waren, natuurlijk, dan ook de eersten die aankwamen op dit tooneel van Verwoesting, waar stukken van door midden gebroken en uiteen g-esplinterd'e spoorwagens op eu door clkaair lagten opge stapeld, elk oogenblik dreigend ineen te storten en die ongelukkigten te Verplet teren welke, ofschoon nog in leven, ge wond of bijna doodgedrukt Verborgen lagen onder deze massaas en daarbij akelige noods- en doodskreten deden liooren. Beneden tegen een kleine helling* 1 met de wielen in de hoogte, de ma chine, die in haar val den machinist, een Engelschhian, en de stoker, een in boorling, vermorzeld had. Hier en daar liepen eenige personen 't Is zoo waar wat ze zegt. De meisjes moeten toch opgroeien tot flinke boerinnen die het bedrijf verstaan, die met haar man kunnen samenwerken, die een groot gezin met verstand kunnen besturen. Wanneer ge uw meisjes opvoedt alléén, voor „boerenmeid", dan is 't geen wonder dat zoovelen met min achting neerzien op het boerenbedrijf en ontrouw worden aan den stand, die toch zoo mooi en zoo edel is. Niet dat de boerenmeid een minder eer vol beroep zou zijn. Geen enkel be roep is oneervol, als het werk goed en met liefde wordt gedaan. Maar een boerendochter moet meer worden dan een boerenmeid. Moet dus ook meer weten. Een moeder met een helder hoofd en een warm hart moet wel over tuigd worden wanneer zij dit hoofd stuk leest. En ten slotte, lees eens wat „de heusche boerendochter" vertelt over hetgeen ze zag, hoorde, voelde, proefde en rook om zich heen. Zij kan het aardig neerschrijven, maar ik verzeker u, dat menig meisje van het platteland, braaf en verstan dig zooals zij, precies hetzelfde zou getuigen van eigen omgeving. En iedere boerin, die even nadenkt bij de lezing, zal moeten zeggen: „het is zoo". We kunnen het boekje niet genoeg aanbevelen. Aanmerkingen? 'n Paar bijkomstigheden. Ik mis den naam van den uitgever, wat onhandig is. En dan had ik graag op het titel plaatje een échte boerin gezien in haar mooie eigen kleederdracht. Want dat is toch ook zoo jammer dat de meisjes het pakje en de muts, die haar zoo veel liever kleedt uittrek ken voor steedsche plunje. Maar misschien was de teekenaar bang, dat, als hij een Noord-Holland- sche boerin teekende de Brantsche en de Zeeuwsche, de boerinnetjes uit het Gooi en uit Limburg zouden meenen dat het niet voor haar bedoeld was. En omgekeerd. Daar kan ik inkomen. Want het is een boekje voor alle boerenvrouwen en boerdochters in ons vaderland. TETANUS. Wie onzer lezers voor ziekte en ongevallen verzekerd is, zal bij na lezing van zijn polis ook bovenstaande ziekte vermeld vinden. Wellicht hebt gij het niet eens opgemerkt, ja mis schien wist gij niet over welke uit- heemsche ziekte het hier ging. Welnu Tetanus is in gewoon Neder- landsch gezegd: „Wondkramp". Zoo als deze benaming reeds zegt, is bij deze aandoening een verwonding in het spel. De Tetanus wordt veroor zaakt door de z. g. n. Tetanus-bacil, die vooral gevonden wordt in modder poelen en in 'tvuil op onze straten etc. Wordt een slachtoffer op straat door een zwaar voertuig aangereden zoodat er een open seheurwond aan arm of been ontstaat dan komt zonder twijfel met andere bacteriën de Tetanus-bacil in de wond. Niet altijd zijn de omstandigheden voor de ontwikkeling van laatstge noemde bacterie gunstig en wordt deze door de gewone ettervormende en ontsteking veroorzakende bacteriën in haar noodlottig werk verhinderd. Was dit niet het geval, deze ziekte, die thans vrij zeldzaam voorkomt, zou zich veel vaker aanmelden. De wondkramp kan zeer spoedig na een ongeval optreden, toch zijn er ge vallen waarin zij zeer laat optreedt, zoo laat zelfs dat de wond vrijwel genezen is. Zoo heeft men gevallen leeren kennen dat na een tijdsduur van 2 maanden, ja zelfs na een periode van 1 jaar de wondkramp eerst optrad. rond die er liet leVen hadden afgebracht, maar zij stelden zich aan als waanzinni gen en waren niet in staat den gleringisten 'bijstand te bidden. Zonder ernaar te onderzoeken, of een ongeluk dan wel een misdaad de oorzaak was dezer ramp, begonnen Pennyless, de beide zeelieden en mistress Claudia- zelve de laatste zonder eenige vrees om zich de fijne handjes met bloed te bevlekken met alle macht te werk'cn aan deze ruïne van hout en ijzer, om ten minste eenige der beklagenswaardige slachtoffers aan d-en dood te ontrukken. Marius die al zijn krachten) inspande met duwen, trekken, rukken en heffen, zeide onderwijl „Kapitein dat is een armentreiu niets anders dan bruintjes, als ik dat zoo maar eens zéggen mag'geen enkele blanke." „Juist. Het lijkt Wel een emigranten- trein." „Och kapitein, kijk eens wat ellendige geraamten! Groote God, 'tlijkt hier net een heenderenhuis, als ik het zoo eens zég gen mag!'-.... Inderdaad, Marius moht gerust het „zoo maar eens zeggen". -W:ant het geleek daar cok op. Al w,at de moedige redders tat dusver te vpareehijn haalden, wairen Hoe is nu het verloop van deze aandoening, want de benaming „wond kramp" licht ons niet voldoende in. Het meest karakteristieke verschijn sel is wel dat deze ziekte een totale spier verstij ving in 't leven roept, zoo totaal dat wij den patiënt als een plank van het bed kunnen tillen. Hoofd, romp en ledematen buigen niet door. Het springt in 't oog welk een enorm gevaar den patiënt be dreigt n.l. allereerst de voedselopname. Het kauwen van voedsel is doorgaans onmogelijk geworden 1loor de kaak- klem veroorzaakt door de verstijving van de kauwspieren. Daarnaast loopen de hartspier en de ademhalings spieren door hetzelfde euvel gevaar hun functies te weigeren. Gelukkig treden echter nu en dan perioden van eenige verslapping der spieren op en wordt het spiersysteem voor de beide laatste levensgewichtige KLEINE GROENE SAVOYE KOOL TJES MET GEHAKT. 6 kleine groene savoye kooltjes, 500 gram rundergehakt, 500 gr. var kensgehakt, 100 gr. oud brood, zout, peper, nootmuskaat, 1 ei, 75 gr. boter of vet, paneermeel. Het oudbakken brood in wat water of melk weeken en met een vork fijnwrijven. Hierbij het ei voegen, wat zout, peper en nootmuskaat en dit alles door het gehakt mengen tot een gelijke massa. Hiervan een groote of twee kleinere ballen maken en deze met paneermeel bestrijken. Het vet of de boter in een braadslee smel ten of lichbruin laten worden en daarin het gehakt in de oven braden, een groote bal 1 uur 2 kleinere ruim '/2 uur. Het vleesch moet telkens met de jus bedropen worden en zoodra deze bruin is moet men er af en toe wat water bijvoegen tot ze niet te vet meer is. Intusschen de kooltjes schoonmaken, maar zoo dat ze in hun geheel blijven. Ze goed uitwasschen, vooral ook van binnen en eenigen tijd in water met zout laten staan. De kooltjes worden daarna gaar gekookt in ruim kokend water met zout, en zoodra ze gaar zijn in een vergiet gedaan om uit te druipen. Het gebraden gehakt midden in een vuurvasten schotel gelegd, en de kooljes er om heen schikken. Een deel van de gehakt-jus er overheen gieten en alles met wat paneermeel bestrooien. De schotel wordt daarna in de oven gezet om bruin te worden, organen (hart en longen) niet altijd aangetast. Het is zaak deze patiënten in een rustig gelegen vertrek te verplegen, want elk geluid, elk geruisch van buiten af, kan de verstijving der GEPAREERD. Schoonmoeder: 't Is vreemd! Zoo dikwijls als ik bij je kom, is er onweer aan de lucht! Schoonzoon: Ja, en u hebt de voeten nog niet in huis, of het dondert. G... G... GETROEFD. Klant vraagt aan stotterend handels reiziger, of zijn gebrek hem niet hin dert bij het verkoopen. Reiziger, geërgerd, antwoordt: Elk m... m... mensch heeft z... z... zoo z... z... z'n eigen ....aardigheden. D... d... die zult u ook w... w... wel hebben. Klant: Daar ben ik mij anders niets van bewust. Reiziger: R... r... roert u uw t... t... thee om met uw r... r... recter- ofmet uw 1... 1... linkerhand? Natuurlijk met mijn rechter. N... n... nou dat is d... d... dan uw... eigen... aardigheid. D... d... de m... m... meesten g... g... gebruiken een 1... 1... lepeltje. lijken in huiveringwekkemden toestand, li chamen met ontvleesolide beenderen, per-; kamenten gezichten, platgedrukt!, door midden gebroken, gedeeltelijk vergjruizeld. Men h'ooTde nu echter ook pijnlijke kreten lumen van onder een platform dat midden tusschen de rails' la.g. Een jeugdig stemmetje, een kinderstem metje, riep om hulp in het zuiverste- En- gelsch en op een toon;' die door de kiel' sneed. Pennyless en Claudia liepen er het eerst heen., „Mi ed gehouden I Men komt u te hulp". Hij trachtte het platform' aan een punt op te lichten, maar kon, ondanks zijn spierkraht, ,elr geen beweging in krijgen. „Johnny!.. Marius!... komt gauw, vrien den!" riep hij tot de zeelieden. Nu logen zij alle drie aan het Werk en trachten het zware stiuk op te tillen met zooveel inspanning dat hun .aderen er bij na. van sprongen... Alles vér geef ach, er was in het logge stuk geen beweging te krijgen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1922 | | pagina 5