4ILST.
>EK
Dorten Grained
STRIJKJE.
ouwenbond
■Werk
che Courant
Tweede Blad
NIEUWE ZEEUWSCHE C0URAN1
/oorraad
prijzen.
eg.
SINGEN. 7523-50
chappelijk Nieuws
Men en Beroepen.
the Weg T
I apart
,R
ies.
Wetenschap en Kunst
„BEKAR, DE FAKIR"
Voor onze vrouwen.
Medische Brieven.
Voor de Keuken.
Het hoekje van humor.
THE CPURAH!
7601-20'
TERDAM
derland op het
onderwijs.
Docenten.
lijke voorwaarden.
sen gratis.
6733-4
ar aan het adres van
Liedje 5 cents;
150
'25 per 100;
Ï00 100.
„Op ons alten rust de plicht, de
Katholieke pers ingang te doen
vinden in ieder huisgezin.
Het Katholieke Dagblad is een
yan de machtigste wapenen om
de massa terug te voeren tot God".
(Woorden van abbé Thellier
de Poncheville op bet Con
gres van „de Goede Pers",
te Parijs in de week van
8—15 October j.l. gebonden).
zijn: „Lettre a Mr. Dacier", een ge
schrift van 52 pagina's, door alle
Egyptologen als een reliquie vereerd.
Daarin vindt men het geheele alfabet
der hiëroglyphen en eene uiteenzetting
van het geheele ingewikkelde Egyp
tische schrift, waarop al zijn verder
werk ja, de geheele Egyptologie
gebaseerd en verder opgebouwd.
is
in
De Vader der Egyptologie.
Op 17 September 1.1. was het 100
jaren geleden, dat de Franschman
Jean Francois Champollion in de
„Academie des inscriptions et belles
lettres" te Parijs mededeelde, het
hiëroglyphenschrift te hebben ont
cijferd. Het feit werd dit jaar in ge
noemde Academie plechtig herdacht.
Over den beroemden Egyptoloog
bevatte het „Handelsblad" de vol
gende merkwaardige levensbizonder-
heden
Jean Francois Champollion, bijge
naamd le Jeune, om hem te onder
scheiden van zijn broer Jean Jacques,
bijgenaamd ChampollionFigeac, die
een beroemd archaeoloog was, werd
op 23 Dec. 1790 uit ouders herkom
stig van Dauphiné te Figeac (Dept.
Lot) geboren, en overleed te Parijs
op 4 Maart 1832.
Na zijne studies te hebben aange
vangen onder leiding van dien broer,
die 12 jaren ouder was, werd hij als
leerling geplaatst op het Lyceum te
Grenoble. In het begin onderscheidde
hij zich niet en was een zeer middel
matig leerling. Maar weldra haalde
hij den verloren tijd in, werd ijverig
en studeerde de klassieken en de
semtische talenhij leerde zonder hulp
de Hebreeuwsche taal, het Arabisch,
het Chaldeesch, het Syrisch, liet
Ethiopische dialect en maakte vooral
eene grondige studie van het Koptisch,
een taal, in welke hij, als het ware
bij instinct, een weg zag, welke hem
kon leiden tot de kennis van de taal
van het Oude Egypte.
Tegen zijn 17e jaar, in 1807, bood
hij de Soeiété des Arts et des Sciences
te Grenoble een studie aan over de
Koptische geographie van Egypte,
welke hem als basis diende voor zijn
éérste werk. Hij vertrok daarop naar
Parijs, waar hij gedurende twee jaren
college liep bjj de school voor Ooster-
sche talen en het Collége de France,
hij werkte alle Koptische manuscripten
in de Bibliothèque Nationale door en
legde den grondslag van eene Kop
tische grammaire en dictionnaire,
welke niet werden uitgegeven. De
Koptische taai, in Egypte gesproken
sedert de Romeinsehe overheersching
tot in het midden der vorige eeuw,
was volgens zijn vermoeden, hetwelk
later juist bleek, de taal welke de
Oude Egyptenaren in hiëroglyphen op
de monumenten hadden gebeiteld en
geschilderd.
In 1809 te Grenoble terug, werd
hij benoemd tot buitengewoon hoog-
leeraar in de Geschiedenis feitelijk
was de positie die van lector. In 1811
publiceerde hij het éérste deel van
zijn „Egypte sous les Pharaons" in
100 exemplaren uitgegeven en thans
niet meer te verkrijgen. Het complete
werk verscheen in 1814 in twee deelen
te Parijs.
Daarop zette hij zich aan de
studie van alle gegevens, medegebracht
door de Egyptische expeditie onder
Napoleon een rijken schat van
gegevens. In 1821 publiceerde hij te
Grenoble het werk: „de l'éeritare
hiératique des anciens Egyptiens."
Hierna begon hij de inscripties op
den Steen van Rosette nader te
bestudeeren en publiceerde in 1822
zijn
van
FEUILLETON
7636'80
Naar het Fransch Van L. B.
46) o—
D;aarna 'bracht hij het uiteinde van zijn
tromp aan (le wondp, haaldol diep adem,
snoot het bloed uit én, dpejd' dieze manoujvre
twee o£ drie maal over. Vervolgens hief
hij den tromp op, 'ging daarmee zacht over
het gelaatden hals en de han'dten van
Pennyless als wilde hij dezen streelen of,
ten Deinde hem in het vervolg spoediger te
herkennen, hesnuf felern. Penny less yan
zijn lrant streek met de hand over het
beweeglijke lichaamsdeel va,n dyn kpioS en
sprak dezen eenige woorden toe.; Het dier
spitste de ooren, het wilde de stem van
zijn vriend blijkbaar gpied onthouden.)
De nfahoet was in de wolken en van
v°li itda1i ^ama; na van den kog'el
loepen *Yen 20u kuMen
sijpel"" *id*
gii'ie^'tnl001 Ra?la te ledden iebt
tonnen dan lal V
«al gehooLlTziTen'Zéf
Toen deelde hij op 17 Sept. 1822
de „Academie des inscriptions et helles
lettres" mondeling mede dat het
hiëroglyphenschrift ontcijferd was.
Twee jaren later ging hij naar Turijn,
waar eene prachtige verzameling oud
heden uit Egypte was ontvangen.
Hierover verscheen eene studie van
hand; eene chronologische lijst
de Egyptische koningen werd
door hem samengesteld. In Frankrijk
terug, liet hij eene verzameling Egyp
tische oudheden, door Salt bijeenge
bracht, aankoopen en in het Louvre
exposeeren met een aantal oudheden
uit het Kabinet van den Koning.
Op 15 Dec. 1827 werd officieel de
Egyptische afdeeling van het museum
in het Louvre geopend en werd hij
tot conservator daarvan benoemd.
Nu had hij nog één wensch Egypte
te zienHet volgende jaar werd die
wensch vervuld als gevolg van een
verzoekschrift, gericht aan den koning
(Charles X), om hem een zending
daarheen op te dragen. Half Juli 1828
verliet hij Parijs, ging 31 Juli d.a.v.
scheep te Toulon, bezocht Sicilië en
kwam 18 Augustus te Alexandrië aan.
Op 5 Maart 1830 kwam hij te Parijs
terug, werd benoemd tot lid van de
Academie des Inscriptions in de
vacature-Brun. Aan het Collége de
France werd voor hem een zetel als
professor in de geschiedenis en archae-
ologie van Egypte ingesteld.
In Egypte was zijn gezondheid zéér
geschokt, ten gevolge van zijn ijver
om te copieeren en te exploreeren,
welke hem een geheelen zomer vast
hield in de heete vlakten waarin de
ruïnen van Thebe liggen. In 1832
stierf hij, nog vóór zijn Grammaire
égyptienne en Dictionnaire égvptienne,
welke hij bijna geheel gereed had,
waren uitgegeven. Al zijn brieven uit
Egypte verschenen in 1833 in druk
en werden in 1868 herdrukt door de
zorgen van zijn dochter, Mme Z.
ChéronnetChampollion. Zijn broer
gaf de door hem nagelaten werken
uit, de Staat schonk een pensioen
aan de weduwe en ontving van haar
vele, door wijlen haar man ver
zamelde manuscripten.
Zijn geboortestad Figeac richtte een
eenvoudig monument voor hem op;
de Egyptische musea van Turijn en
Florence, alsook het Louvre te Parijs
plaatste ter zijner herinnering zijn
portret en „buste".
En in de vestibule van het Collége
de France te Parijs staat een mar
meren beeld, hem voorstellende staan
de op de overblijfselen van Egyptische
-zuilen, dicht bij den ingang van
de zaal waar hij doceerde. In de
maand Juli van dit jaar werd in het
Louvre door Poincaré, minister-presi
dent van de Fransche Republiek, een
gedenksteen onthuld.
Op nog jeugdigen leeftijd is de
vader der Egyptologie heengegaan
maar zijn wensch was vervuld,
hij had Egypte gezien en doorreisd
van Alexandrië tot aan de tweede
Nijlcataract, hij had den sluier van
geheimzinnigheid, die het oude Egypte
omgaf voor de geheele menschheid
gelicht.
Bij het maken van schansen rondom
het fort St. Julien te Rosetto in de Nijldelta
vonden soldaten in 1799 een steen met drie
opschriften in drie verschillende schriften,
n.l. in hiëroglyphen, in demotisch (volks)
schrift- on in Grieksche letterteekens. Het
was een proclamatie van de Egyptische
priesters tee eere van den jongen koning
Ptolmaëus Epiphanes van 27 Maart 196
vóór Christus, ter gelegenheid van de aan
vaarding van diens regeering, waarin zijn
verdiensten werden opgesomd.
De dag begon te Vallen."
Pennyless en zijn vrouw dachten no»
altijd aan het verschrikkelijk geraas, dat
zij een halfuur te voren gehoord hadden
en dat gevolgld was geworden door een
plctselinge doiodelijke stilte.
Zij besloten daarom zich langs den
kortsten weg naar de vermoedelijke plaats
te begeven Waar zij yreesden, dat een
ijs el ijk onh'eil had plaats gehad.
Nu de arme Seindiah dood was, moest
zijn kameraad Rama zich belasteu met'
hét transport Van het kleine gezelschap.
De hoeciah die aanvankelijk alleen voor
den kapitein en diens Vrouw was be
stemd geweest, zou nu ook plaats verlee-
neii aan beide zeelieden.
Marius en Johnny wilden zich deze
buitengewone ee.r niet laten weWallen
maar verzekerden den tocht zcTer goed
te voet te kunnen afleggen.
Pennyless maakte met een enkel woord
aan hun protesten een einde.
„Ik heb hier te bevelen, evenals op
het jacht, niet Waar?,"
„Zeker, kapitein."
„Welnu dan beveel ik u in te stappen."
Aan dit bevel werd gehoorzaamd. De
mahóet van den gestorven Seindiah en
de fakir liepen naast den olifant, als
slangen voortglijdend tussohen hst dicht-
Op den twintigsten Zondag na
Pinksteren.
Epistel van den H. Paulus tot de
Ephezen. V. 1521.
Broedersziet toe dat gij voorzichtig
wandelt; niet als dwazen, maar als
wijzen; koopt den tijd af, want de
dagen zijn boos: zijt derhalve niet
onverstandig, maar tracht te kennen,
wat de wil Gods zij. Drinkt u ook
niet dronken aan den wijn; hierin is
wulpschheidmaar wordt vervuld met
den heiligen Geest. Onderhoudt elkan
der met psalmen, lofgezangen en
geestelijke liederen; zingt en looft den
Heer in uwe hartendankt God den
Vader altoos, voor alles, in den naam
van onzen Heer Jesus Christus. Zijt
elkander onderdanig in de vreeze van
Christus.
Evangelie, Joannes IV. 4953.
In dien tijde was er een koninklijk
hoveling, wiens zoon te Caphamaüm
ziek lag. Hij hoorende dat Jesus uit
Judeë naar Galileë was gekomen, ging
naar Hem, en verzocht Hem dat Hij
wilde komen en zijnen zoon genezen,
dewijl hij begon te sterven. Jesus
zeide hem dantenzij gij teekenen en
wonderen ziet, zoo gelooft gij niet.
De hoveling zeide Hem: Heer, kom
toch, eer mijn zoon sterft. Jesus zeide
hem: ga henen, uw zoon leeft. De
man geloofde het woord, hetwelk Jesus
hem zeide, en ging henen. Als hij nu
henen ging, kwamen zijne knechten
hem te gemoet en boodschapten hem,
en zeiden dat zijn zoon leefde. Hij
vraagde hun dan het uur, waarin hij
beter geworden was. En zij antwoord
den hemgisteren te zeven uren
heeft de koorts hem verlaten. De
vader begreep dan dat dit hetzelfde
uur was, waarin Jesus hem zeide:
uw zoon leeft. En Hij geloofde en zijn
geheel huisgezin.
Bij de „Spaarnstad" te Haarlem
verscheen dezer dagen een aardig,
pittig en nuttig boekje getiteld „de
Roomsche Boerin", door drie belang
stellende. De Capucij nenpaterDamasus
schreef er een voorwoord in en nam
ook een deel van den inhoud op zich.
De rest van den inhoud werd verzorgd
door eene onderwijzeres in de land-
bouw-kunde en door een heusche
boerin.
„In dit mooie boekje" aldus schrijft
een ongenoemde in „Het öaotrum"
wordt eerst gewezen op de waarde
van den boerenstand, op de lichtzijde
van het boerenbedrijf, maar óók op
de schaduwzijde. Er wordt nagegaan
hoe de huidige toestand is en hoe we
verbetering kunnen brengen in het
geen daar verkeerd blijkt. Daarvoor
is noodig dat ook de boeren zich ver
eenigen en nu vraagt de schrijver:
hoe moet de boerin staan tegenover
het vereenigingsleven van den boer'?
En daarna komt de vraag: waarom
moeten ook de boerinnen zich ver
eenigen?
Zij die denken dat zij het antwoord
hierop wel kunnen geven met: „Om
alles te kennen wat zij niet noodig
hebben!" vergissen zich toch.
Is goede zorg voor de zuigeling
niet noodig? En weet ge wel dat op
het platteland de kinder sterfte aller
treurigst groot is?
Is goede verpleging van de zieken
thuis niet noodig? En weet ge wel dat
op onze groote en kleine boerenhoeven
daaraan soms alles ontbreekt?
Ook voor het godsdienstig leven is
het vereenigingsleven in onzen tijd
onmisbaar. Lees er op uw gemak dit
boekje maar op na.
In het tweede deel vertelt Frieda
Eversman, landbouwkundig ingenieur
u waarom de boerenvrouw vooruit
moet komen en hoé ze dat doen moet.
Waarom het meisje uit den gezeten
boerenstand meer ontwikkeling moet
hebben, een cursus moet volgen of
de boerinnen-kostschool bezoeken.
begroeide struikgewas eu onvermoeid als
het meerendeel der Indiërs.
Hoezeer zij zich ook spoedden, het
duurde toch wel een uur vóó,r zij ter
plaatse kwamen.
De vermoedens der blanken bleken
waarheid te zijn geweest.
Er was hier inderdaad een spoorweg
ongeluk gebeurd, des te Verschrikkelijker
wiji het had plaats gehad midden in het
jungle, op groot-en afstand van de meest
nabijgelegen stations, buiten het bereik
van elke O-Ogenblikkelijke hulp.
Zij waren, natuurlijk, dan ook de
eersten die aankwamen op dit tooneel
van Verwoesting, waar stukken van door
midden gebroken en uiteen g-esplinterd'e
spoorwagens op eu door clkaair lagten opge
stapeld, elk oogenblik dreigend ineen te
storten en die ongelukkigten te Verplet
teren welke, ofschoon nog in leven, ge
wond of bijna doodgedrukt Verborgen
lagen onder deze massaas en daarbij
akelige noods- en doodskreten deden
liooren.
Beneden tegen een kleine helling* 1
met de wielen in de hoogte, de ma
chine, die in haar val den machinist,
een Engelschhian, en de stoker, een in
boorling, vermorzeld had.
Hier en daar liepen eenige personen
't Is zoo waar wat ze zegt.
De meisjes moeten toch opgroeien
tot flinke boerinnen die het bedrijf
verstaan, die met haar man kunnen
samenwerken, die een groot gezin
met verstand kunnen besturen.
Wanneer ge uw meisjes opvoedt
alléén, voor „boerenmeid", dan is 't
geen wonder dat zoovelen met min
achting neerzien op het boerenbedrijf
en ontrouw worden aan den stand,
die toch zoo mooi en zoo edel is. Niet
dat de boerenmeid een minder eer
vol beroep zou zijn. Geen enkel be
roep is oneervol, als het werk goed
en met liefde wordt gedaan. Maar
een boerendochter moet meer worden
dan een boerenmeid. Moet dus ook
meer weten.
Een moeder met een helder hoofd
en een warm hart moet wel over
tuigd worden wanneer zij dit hoofd
stuk leest.
En ten slotte, lees eens wat „de
heusche boerendochter" vertelt over
hetgeen ze zag, hoorde, voelde, proefde
en rook om zich heen.
Zij kan het aardig neerschrijven,
maar ik verzeker u, dat menig meisje
van het platteland, braaf en verstan
dig zooals zij, precies hetzelfde zou
getuigen van eigen omgeving. En
iedere boerin, die even nadenkt bij
de lezing, zal moeten zeggen: „het
is zoo".
We kunnen het boekje niet genoeg
aanbevelen.
Aanmerkingen?
'n Paar bijkomstigheden.
Ik mis den naam van den uitgever,
wat onhandig is.
En dan had ik graag op het titel
plaatje een échte boerin gezien in
haar mooie eigen kleederdracht. Want
dat is toch ook zoo jammer dat de
meisjes het pakje en de muts, die
haar zoo veel liever kleedt uittrek
ken voor steedsche plunje.
Maar misschien was de teekenaar
bang, dat, als hij een Noord-Holland-
sche boerin teekende de Brantsche
en de Zeeuwsche, de boerinnetjes uit
het Gooi en uit Limburg zouden
meenen dat het niet voor haar bedoeld
was. En omgekeerd.
Daar kan ik inkomen.
Want het is een boekje voor alle
boerenvrouwen en boerdochters in
ons vaderland.
TETANUS.
Wie onzer lezers voor ziekte en
ongevallen verzekerd is, zal bij na
lezing van zijn polis ook bovenstaande
ziekte vermeld vinden. Wellicht hebt
gij het niet eens opgemerkt, ja mis
schien wist gij niet over welke uit-
heemsche ziekte het hier ging.
Welnu Tetanus is in gewoon Neder-
landsch gezegd: „Wondkramp". Zoo
als deze benaming reeds zegt, is bij
deze aandoening een verwonding in
het spel. De Tetanus wordt veroor
zaakt door de z. g. n. Tetanus-bacil,
die vooral gevonden wordt in modder
poelen en in 'tvuil op onze straten
etc. Wordt een slachtoffer op straat
door een zwaar voertuig aangereden
zoodat er een open seheurwond aan
arm of been ontstaat dan komt zonder
twijfel met andere bacteriën de
Tetanus-bacil in de wond.
Niet altijd zijn de omstandigheden
voor de ontwikkeling van laatstge
noemde bacterie gunstig en wordt
deze door de gewone ettervormende
en ontsteking veroorzakende bacteriën
in haar noodlottig werk verhinderd.
Was dit niet het geval, deze ziekte,
die thans vrij zeldzaam voorkomt,
zou zich veel vaker aanmelden. De
wondkramp kan zeer spoedig na een
ongeval optreden, toch zijn er ge
vallen waarin zij zeer laat optreedt,
zoo laat zelfs dat de wond vrijwel
genezen is. Zoo heeft men gevallen
leeren kennen dat na een tijdsduur
van 2 maanden, ja zelfs na een
periode van 1 jaar de wondkramp
eerst optrad.
rond die er liet leVen hadden afgebracht,
maar zij stelden zich aan als waanzinni
gen en waren niet in staat den gleringisten
'bijstand te bidden.
Zonder ernaar te onderzoeken, of een
ongeluk dan wel een misdaad de oorzaak
was dezer ramp, begonnen Pennyless,
de beide zeelieden en mistress Claudia-
zelve de laatste zonder eenige vrees
om zich de fijne handjes met bloed te
bevlekken met alle macht te werk'cn
aan deze ruïne van hout en ijzer, om
ten minste eenige der beklagenswaardige
slachtoffers aan d-en dood te ontrukken.
Marius die al zijn krachten) inspande
met duwen, trekken, rukken en heffen,
zeide onderwijl
„Kapitein dat is een armentreiu
niets anders dan bruintjes, als ik dat
zoo maar eens zéggen mag'geen enkele
blanke."
„Juist. Het lijkt Wel een emigranten-
trein."
„Och kapitein, kijk eens wat ellendige
geraamten! Groote God, 'tlijkt hier net
een heenderenhuis, als ik het zoo eens zég
gen mag!'-....
Inderdaad, Marius moht gerust het
„zoo maar eens zeggen". -W:ant het geleek
daar cok op. Al w,at de moedige redders
tat dusver te vpareehijn haalden, wairen
Hoe is nu het verloop van deze
aandoening, want de benaming „wond
kramp" licht ons niet voldoende in.
Het meest karakteristieke verschijn
sel is wel dat deze ziekte een totale
spier verstij ving in 't leven roept, zoo
totaal dat wij den patiënt als een
plank van het bed kunnen tillen.
Hoofd, romp en ledematen buigen
niet door. Het springt in 't oog welk
een enorm gevaar den patiënt be
dreigt n.l. allereerst de voedselopname.
Het kauwen van voedsel is doorgaans
onmogelijk geworden 1loor de kaak-
klem veroorzaakt door de verstijving
van de kauwspieren. Daarnaast loopen
de hartspier en de ademhalings
spieren door hetzelfde euvel gevaar
hun functies te weigeren. Gelukkig
treden echter nu en dan perioden
van eenige verslapping der spieren
op en wordt het spiersysteem voor
de beide laatste levensgewichtige
KLEINE GROENE SAVOYE KOOL
TJES MET GEHAKT.
6 kleine groene savoye kooltjes,
500 gram rundergehakt, 500 gr. var
kensgehakt, 100 gr. oud brood, zout,
peper, nootmuskaat, 1 ei, 75 gr. boter
of vet, paneermeel.
Het oudbakken brood in wat water
of melk weeken en met een vork
fijnwrijven. Hierbij het ei voegen,
wat zout, peper en nootmuskaat en
dit alles door het gehakt mengen tot
een gelijke massa. Hiervan een groote
of twee kleinere ballen maken en
deze met paneermeel bestrijken. Het
vet of de boter in een braadslee smel
ten of lichbruin laten worden en
daarin het gehakt in de oven braden,
een groote bal 1 uur 2 kleinere ruim
'/2 uur. Het vleesch moet telkens met
de jus bedropen worden en zoodra
deze bruin is moet men er af en toe
wat water bijvoegen tot ze niet te
vet meer is.
Intusschen de kooltjes schoonmaken,
maar zoo dat ze in hun geheel blijven.
Ze goed uitwasschen, vooral ook van
binnen en eenigen tijd in water met
zout laten staan. De kooltjes worden
daarna gaar gekookt in ruim kokend
water met zout, en zoodra ze gaar
zijn in een vergiet gedaan om uit te
druipen. Het gebraden gehakt midden
in een vuurvasten schotel gelegd, en
de kooljes er om heen schikken. Een
deel van de gehakt-jus er overheen
gieten en alles met wat paneermeel
bestrooien. De schotel wordt daarna
in de oven gezet om bruin te worden,
organen (hart en longen) niet altijd
aangetast.
Het is zaak deze patiënten in een
rustig gelegen vertrek te verplegen,
want elk geluid, elk geruisch van
buiten af, kan de verstijving der
GEPAREERD.
Schoonmoeder: 't Is vreemd!
Zoo dikwijls als ik bij je kom, is er
onweer aan de lucht!
Schoonzoon: Ja, en u hebt de
voeten nog niet in huis, of het dondert.
G... G... GETROEFD.
Klant vraagt aan stotterend handels
reiziger, of zijn gebrek hem niet hin
dert bij het verkoopen.
Reiziger, geërgerd, antwoordt:
Elk m... m... mensch heeft z... z...
zoo z... z... z'n eigen ....aardigheden.
D... d... die zult u ook w... w... wel
hebben.
Klant: Daar ben ik mij anders
niets van bewust.
Reiziger: R... r... roert u uw t...
t... thee om met uw r... r... recter-
ofmet uw 1... 1... linkerhand?
Natuurlijk met mijn rechter.
N... n... nou dat is d... d... dan
uw... eigen... aardigheid. D... d... de
m... m... meesten g... g... gebruiken
een 1... 1... lepeltje.
lijken in huiveringwekkemden toestand, li
chamen met ontvleesolide beenderen, per-;
kamenten gezichten, platgedrukt!, door
midden gebroken, gedeeltelijk vergjruizeld.
Men h'ooTde nu echter ook pijnlijke
kreten lumen van onder een platform dat
midden tusschen de rails' la.g.
Een jeugdig stemmetje, een kinderstem
metje, riep om hulp in het zuiverste- En-
gelsch en op een toon;' die door de kiel'
sneed.
Pennyless en Claudia liepen er het
eerst heen.,
„Mi ed gehouden I Men komt u te hulp".
Hij trachtte het platform' aan een punt
op te lichten, maar kon, ondanks zijn
spierkraht, ,elr geen beweging in krijgen.
„Johnny!.. Marius!... komt gauw, vrien
den!" riep hij tot de zeelieden.
Nu logen zij alle drie aan het Werk en
trachten het zware stiuk op te tillen met
zooveel inspanning dat hun .aderen er bij
na. van sprongen... Alles vér geef ach, er
was in het logge stuk geen beweging
te krijgen.
(Wordt vervolgd.)