abonneert 0! Nieuwe Zeeuwsclie Courant Dagblad voor Zeeland NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT ZATERDAG 26 AUGUSTUS 192£ Lezer die voor de eerste maal met dit Blad, de kennis maakt, lees het aandachtig door en bevalt zij U, laat het dan niet bij de kennismaking', maar kabinetten uit. Voortmaken! De trein ging' onT 5 uur' 7 min. „We hebben 't mooiste gebacl!" wist hij zich omkeerend en beiden stonden vool liet „Bruidje" v,an Thijs Maris.. Ze keken eerst naar 't schilderij^ en toen elkander aan. Daarna tuurden vier oogen weer op. „Oooorekte de kweekersvrouw van Bodegraven lang uit, „nou zie ik 't pas, dat is een „Gezicht", maar wat raar!" De kweeker keek! en wist. Expliceer de: „Kijk, dat is een Bruid. Je ziet do Witte sluier. En daar zie je de witte bloesem in 'r haar z'ittien". „Een bruid?. Een bruid?" herhaalde de kweekersvrouw veirbaabd. „Hoe krij gen ze 't zoo!.?" Ze zocht iets. „Wat zoek je? vroeg hhaar man. „Ik zoek den bruigom." „Die staat, 'r niet op. Die zit zeke? al in 't Tijtuig." Er was eenige diening in de lijven va» den k'Weeker en diens vrouw, zoo ver wonderd, zoo onderste-boven waren zo van de „nieuwste" schilderkunst. En wat was dat. Ze tuurden alle-twee op de grijze mistige hei van Thijs Maris, waar de berke-stammetjes, fijn en toeh sterk, op- kronkelden naast de vluchtende wittig beidjes, de vier geitjes in het midden van de g-rouw-grijze hei. "Wat is dat?" vroeg zij. „Even kijken," kalmeerde hij.' „Ik! weet die dingen niet zoo direct. Ik vermoed, dat het een slagveld is. Want je ziet de kruitdamp." „Ooo jaaa stemde de vrouw in. „Een slagveld. Met vier lijkeu! Kijk) Eén. Twee. Drie. Vier. Zie je wel? Dui- dclijk."- ,jMisschien het slagveld bij Ieperen", achtte de kweeker niet onmogelijk. Voort-maken. De trein ging om 5 uur 7. Gauw. Da's mooi! Da's aardig'! Die kippen met dien haan Die bloemen zijn ook goedNou maar, hoe vind je die zee met dat schip Mooi. Prachtig'. We hebben niet veel tijd meer. Gauw voort maken. Die poes is ook goed! Ileel goed.... heel mooi!" Ze stonden op straat. Hij prees uit bundig, met kennis. „Prachtige schilderijen zijn daar." Zij zuchtte, beaamde: „Prachtig. Die bruid was magnifiek. Zeg man. kunnen we nog niet voordat we met den trein Van 5.07 naar Bodegraven gaan. ergens een 'lekkere, groote pot Pils d'rinken, want ik heb van die schilderijen vreese- lijke dorst gekregen. Een ballon-avontuur. Vliegen is tegenwoordiger veiliger dan in een drukke, straat wandelen. Maar vliegen met een gewonen ballon heeft nog de romantiek van doodstrotseeren behou den. Dat blijkt uit. het volgende avontuur van een Italiaansehe ballonrcis. De ballon ging'om half vijf te Genéve de lucht iu, was om acht uur boven Lausanne en passeerde om half elf Bern. Intusschen was er een hevig onweer- komen opzetten. Te middernacht- was men boven Zurich. Het bleek ondoenlijk aan het onweer te ontkomen en weldra brak het noodweer los. De Trionfale IX bood schitterend weerstand; de ballon steeg tot 3500 M. en laler tot 4000 M., waar het iets kalmei- was, hoewel het onweer ook boven den ballon moedde. Majoor Valle en zijn reis genoot besloten tot eiken prijs de vlucht vonrl te zetten, hoewel reeds het grootst deel van den ballast verbruikt was. Het weder werd gaandeweg' kalmer en de bal lon droogde snel, terwijl hij zich nog 500 M. verhief. De snelheid bedroeg 90 K.M. per uur e.n men bevond zieli geruimen tijd op 6300 M. hoogte. Voarlberg en Salzburg werden gepas seerd en reeds bespeurt men in dp verte Weenen. De ademhaling' word. steeds moeilijker, zoodat gas moet worden uit gelaten om wat te dalen; bij liet open trekken der klep viel een regen van ijske gels in het schuitje en de ballon begon met. geweldige snelheid te dalen. Het bleek, dat er ijs tusschen de. klep was gekomen en deze niet meer gesloten kon worden. Het leven Va.n den ballon was in gevaar en niet minder dat van zijn be stuurders. Alle ballast, touwen en levens middelen werden- over boord gegooid, ten einde den val te remmen. Men had' den indruk van in een oven te komen, door de snel toenemende temperatuur; van 8 graden onder nul steeg de thermometer ia geen tijd tot 20 graden daarboven! Men nadert snel de aarde, en in weinige oogen- blikken landde de ballon op een den- nenbóseh te Ilobe Wanal bij Weenen. In negen minuten was men 6300 M. ge daald. Na een half uui' werden de com mandant, majoor Valle, en zijn helper, dooi boschwacliters uil h,uu benarde posi tie bevrijd. Aan den rand dor mcnsehlieid. De deelnemers aan cle Wetgnschappe"; lijke Congressen te Brugge, hebben onder leiding van dr. Sano, on andere genoesheeren-specialisten, een bezoek aan bet krankzinnigengesticht voor vrouwen gebracht. Dit gesticht heeft op dit oogenblik ongeveer een zestien honderdtal zieken onder dak. Nonnen met zwarte kappen, bet zachte, rozo gelaat gevat in een doek van fijn wit linnen, vergezellen ons door bet ruime gebouw. In de eerste kamer, welke zich voor ons opent, een groote luchtige speelzaal, zegt de verslaggever van de „Standaard", verrast ons klaviergetokkel. Een oude dame in het zwart, grijs van haren, zit er aan de piano met een muziekalbum vóór zich. Dit is een Engelsclie, verklaart de non ons. Hier zijn veel Engelschen. Het is hier de afdeeling der rustige zieken. Die spelen dus piano? O ja. Die schilderen ook. Die doen aan kantwerk en borduursel. Dat men maar niet zegge dat krank zinnigen niet werken kunnen, zie even hier. En de zuster wijst ons op een prachtig geborduurd tafeltapijt. Omheen de tafel, in leunstoelen, en ook bij het breede raam, dat uit kijkt op mooie hovingen, zitten tal van vrouwen, en velen onder hen hebben een borduurwerk in de han den. Het witte daglicht speelt over strakke gelaatstrekken, als in roer loosheid versteven. Enkelen onder deze in het zwart gekleede dames kijken even op bij ons voorbijgaan, en wagen een hoffelijken hoofdknik. Andere roeren niet. Het kan hun niet schelen, dat de zon om hen heen schuift, en de wereld zijn gang gaat. Bij de tafel zit er een met de hand aan de kin, en die zingt aanhoudend. In de hovingen hier staan zij met heele rijen aan de ramen geleund, of zitten neer op bankjes. Anderen een zaam, wars van alle gezelschap, schui ven langs de paden onder het zware zomerloof der boomen. Velen schrijden instinktmatig op ons toe. Weten niet of zij spreken zouden, of zij lachen willen of ernstig zijn. Laten de vin geren nerveus over hunne jakken loopen, en wenden zich dan plots om met een onbedaarlijk lachen. Spreek die daar eens aan, zegt de zuster ons. Die bezit een gladde tong. Het is een oud, echt-Vlaamsche moederken, met tallooze vinnige rim pels, in het hard gesneden gelaat. Haar ingevallen mond, met de twee lange, dunne lippen, staat schelmsch. He wel Marieke? Ja menheere? U zijt kontent hier? „Stif" kontent. Maar 't is toch veel beter „buiten" weet-ie! Hoe zoo, Marietje, komt de non tusschenbeide. Zie eens wat al mooie bloemen gij hier voor u hebt. Smijt die bloempotten maar op de kasseie. Daar geef ik niks om. Zet er liever eten! Maar u wordt toch goed gevoed hier? En nu rolt er plots uit den snibbi- gen mond van het vrouwken een vloed van kort gehakte woordjes: er is geen eten genoeg, zij worden ver ongelijkt, getreiterd enz. In de zaal komt een zwaarlijvige vrouw - het type der West-Vlaam- sche boerin, op ons toegeschreden Hewel, wanneer zullen wij hier nu eindelijk buiten mogen? Nog wat geduld, paaien wij. Aan alles komt een einde. Ja, als de spade van den graf maker zal afgevaagd zijn! Als wij op St.-Michiol zullen liggen! Dan zal het gedaan zijn. Kom, kom, zoo slecht is het niet. Heb nog wat geduld, Zie maar eens, zegt de zuster om haar te troosten, de oorlog heeft vier jaar geduurd, en daar is ook een eind aan gekomen. Ja, pa, als de spade van den grafmaker zal afgevaagd^ zijn! En plots vaart zij uit: Ik heb ook den oorlog meegedaan weet u? Gekoord eu gebonden heeft men mij hier binnengebracht. Het is een schande! en zij bonkt met de vuist op de tafel. Sedert 23 Novem ber heb ik een brief aan den koning- geschreven, maar men houdt het ant woord achter. En dit is alles geschied door dien „telegraphe sansfil"! De télégraphe saus til"? Dat bestaat immers niet? zegt de zuster schelmsch. Hoe zoo? Dat bestaat niet? En in de ministeries dan? En in de duikbooten? Dank daaraan is de oor log geëindigd. Had ik het eer geweten, dan zouden wij den Yzer niet gehad hebben. De zuster legt ons uit: Zij komt uit dc verwoeste gewesten. De Duitschers vielen bij haar binnen. Een harer schoonbroeders werd gefusil leerd. De oorlog heeft haar krank zinnig gemaakt. En als een nachtmerrie vervolgt haar nu aanhoudend het idee van dien „télégraphe sans til"! Eindelijk landen wij in do zaal der woelige zieken aan. Als wij daar binnentreden brult er, vervaarlijk, de stem eener volksvrouw, die, met een gelaat hoogrood van opwinding en met vreeselijke gebaren, te midden van het vertred tiert in Eranseh van bedenkelijk allooi: N'oubliez pas nos martyrs: Zonder ademen vaart zij voort. Het is als een kokende, ziedende stroom van volzinnen, telkens eindigend met den brullenden uitroep: N'oubliez pas nos martyrs! En na dezen uren-langen tocht door dit oord van ellende, waar het licht zoo tragisch valt op ziellooze aange zichten, deed het goed weerom buiten te staan in de frissche lucht. En dan bleef deze eene, machtige indruk ons bij: het geduld, de offervaardig heid, de zelfverloochenende toewijding dag aan dag, uur aan uur, ongemeten geplengd door deze zusters van liefde, wier zoete woordjes bijwijlen terug wat klaarte van ziel kunnen tooveren over dorre, versteende trekken. En als gij hun even iets over die offervaardigheid rept, dan klinkt het zoo grootsch en sereen„Och mijnheer, dit alles doen wij immers voor ons Lieve-Heer!" Nederland in den vreemde. O. d. S. vertelt in het „Hbld.": In den trein, die, nauwelijks een kwartier geleden, het grensstation heelt verlaten, tracht ik een plaatsje te bemachtigen, ondanks de troost rijke verzekering van den conducteur, dat alles wel bezet zal zijn. Uit volgepropte compartimenten staren verveelde gezichten, gevolg' van den veelal slapeloos doorgebrach- ten nacht, mij aan; en plichtmatig herhaal ik bij iederen coupé mijn vraag: „Is hier iets vrij?" „Wel ja," klinkt eindelijk de vrien delijke invitatie, „kommen Sie maar binnen." En op hetzelfde oogenblik worden zes handen hulpvaardig uit gestoken naar mijn suit-case en regenjas. „Kommen Sie maar binnen en nemen Sie Platz." „Och, menseh, ga door, de dame speekt toch Hollandscli!" „Nou ja, asje zóó uitMoffrika komt, bin je 't niet anders meer gewend",... Ik heb mij geïnstalleerd en neem mijn reisgezelschap tersluiks op. Twee struische vrouwen aan den overkant met in haar midden een manspersoon. Ik zie glimmende lak schoenen aan onbehouwen voeten en lichte zijden kousen, getrokken over plompe vrouwenbeenen. Groote fluweelen hoeden, op toren- hooge kapsels geplant, verraden de komende lierfstmode. En als ik mijn blikken langs de grove gabardine mantels laat glijden, toegeknoopt tot aan den hals, schemeren tusschen de knoopsgaten schelle, harde kleuren. „Valuta-jagers" luidt mijn diagnose. Verscholen achter mijn krant (wat zijn do Hollandsche kranten gróót, vergeleken bij de Duitsche dagbladen van tegenwoordig) volg ik den gang- der gesprekken, beluister ik de ver halen van lieden, die ten gevolge van de zonderlinge verhouding tusschen guldens en marken, enkele weken mochten toeven in een milieu, dat allerminst het hunne is. „Ik kwam in Weimar", zegt de landgenoot, die rnet een slapenden Duitscher mijn bank deelt, „en ik zeg; Wat kost das Zimmer?" „Tachentig mark per nacht." „Tachentig mark? Das ist bespot- telig, ich kom aus Holland und ich wil best meer besahlen." „Das hoeft nicht", zegt de hotelier. „Das hoeft wél, zeg ik. Dachten Sie, dasz ich bij oens for fiinf und dreissig cent logieren ga? Das doen ich nicht." „En den volgenden morgen heb ik het dubbele van de rekening betaald met nog een gehaaide fooi op den koop toe. O Zoo!" Triomfantelijk kijkt de spreker het drietal aan, dat een dergelijk optre den intusschen slechts matig blijkt te waardeeren. „Wij doen niet aan die fratsen", verklaart de dikste der vrouwen on omwonden. „Wie dei' niet mee uit kan, mot het zeggen, dan doe ik in mijn winkel ook." „En hebben jullie nog koopjes ge haald?" in formeert de royale. Dc vrouwen kijken elkander aan, wisselen een blik met hun reismak ker, laten schichtig de oogen gaan in de richting vau den slapenden Duitscher, schudden heftig van neen. „Mot je niet aan beginnen", vindt de een. „Geeft je niks as kopzorg en zenuw achtigheid", constateert de ander. De trein snelt verder. Dorpen ko men eu verdwijnen, donkere dennc- bosschen maken plaats voor lachende weiden. En het gesprek in den coupé loopt nog altijd over rijtoeren en auto tochten, over maaltijden in deftige restaurants en dwaze situaties, gevolg van het elkander niet kunnen ver staan. „Wui'den Sie bitte meinon Platz freihalten? Ich gehc in den Speise- wagen", zegt de Duitscher en ver dwijnt itt de gang. Nauwelijks heeft hij de coupé deur dichtgeschoven of de beide vrou wen knoopen, als op commando, de dikke, zware mantels los. Ik zie een purperroode zijden jurk, overdadig met zilver bestikt en een ander ge waad, zóó schel paars, dat mijn oogen ternauwernood de kleur kun nen verdragen. Reeds heeft de grootste en dikste van het tweetal zich in haar volle lengte voor mij geplant. „Wat zégt u van zóó'n japon?" „Wat zegt u van die schoenen", informeert nummero twee en legt meteen uit, dat niet één, doch drie paar champagneklourige kousen haar beenen bedekken. De reismakker der beide vrouwen mengt zich nu ook in het discours. ,,'k Vertrouw de Duitschers niet," verklaart hij, mot een blik naar den thans ledigen hoek. „Toen ik hem zag zitten heb ik dadelijk tegen de dames gesmoezeld„Mond dicht", maar nou we Hollanders onder elkaar zijn, nou zullen jullie wat beleven". Lachend kijkt hij mij aan, wendt zich dan tot mijn buurman, duwt hem de blauwe cheviot mouw onder den neus. „Hoe 's dat pakie? en die hoed? echt vilt, voor twaalf honderd mar ken. Moet je bij on§. om kommen! Dat wandelstokkie heb ik óók mee- gegraaid en mijn Engelsch hemd lag gisteren nog met m'n dassie in Bre men in den winkel." Kinderlijk trotsch demonstreert hij zijn lijfgoederen, en weidt daarbij ter dege uit over de supérieure qualfteit. Intusschen hebben de vrouwen mij in 't vertrouwen gonomen. Uit het blonde kapsel halen ze, ik weet niet hoeveel [schitterspelden, uit de lij vige handtasschen komen de meest heterogene prullen te voorschijn doublé armbanden, zoo goed als imi tatie loeren portefeuilles, fleschjes Eau de Cologne en doozen bonbons, 'n half dozijn zijden zakdoeken en een paar elastieken jaretelles, een gummispons en een spirituslampje. Ik ben allang den tel kwijt geraakt en kan mij alleen nog maar verba zen over het feit, dat de^reticules al die overdaad, verborgen onder snoe- zelige zakdoeken en vettige boterham papieren, hebben kunnen torsen. „Laat mevrouw nou eerst eens goed je jurk bekijken", zegt de groot ste, die met Sjane wordt aangespro ken. De ander zet de handen in de heupen, draait als een tol in 't rond, tilt dan plotseling' de zijden pracht hóóg op. Ik zie dessous van ordinaire kwa liteit, waarlangs véél kleurige guir landes bengelen. En als ik, cenigs- zins beduusd, mijn vis a vis aan-, staar, zegt die lachend: „Zoo lieb ik twaalf dassen over de grens gekregen". „En zóó heb ik voor een heel jaar Emserpastilles gekocht", legt de ander uit, terwijl zij haar parapluie, losmaakt en uit het opgestoken regenscherm toch zeker wel een half dozijn tube tjes laat rollen. Eendrachtig raapt het drietal dien zegen op. En nauwelijks zitten de buisjes veilig in de allesverslindende handtasschen, of de Duischei' her neemt zijn hoekplaats. Dan is 't gesprek verstomd. De man nen turen geïnteresseerd naar buiten; de vrouwen knoopen de mantels weer dicht tot aan den hals. En met een angstigen blik in de richting van den vreemdeling, probeeren zij de glim mende voeten zoover, mogelijk onder de bank te schuiven. Alle verhalen, die men leest over de Hollandsche valuta-reizigers in Duitschland, zijn niet erg vleiend voor onze landgenooten. Zoo lezen we nu weer in „De Tijd" de vol gende correspondentie uit Keuleu: Als men rekent, dat zoo geregeld 30.000 vreemdelingen per dag in Keulen verkeeren en mijn kijkt dan in de Dom, de Gereons, de Apostelen en zoovele andere mooie kerken, dan valt het op, hoe weiuig deze door do vreemdelingen worden bezocht. Vervolgens dc prachtige stedelijke kerkhoven met haar monumentale grafversieringen, waar elk stuk spreekt van kunst en grootheid, waar men dagen kan doorbrengen om al het schoone te zien, daar komt slechts hoogst zelden een vreemdeling, zooals mij de portier verzekerde. Maar in café Bauer, Meijer Co., Germania, ja, daar zijn ze, of in het Lunapark? In die kakelbonte om gevingen amuseeren ze zich, terwijl ze veel wijn drinken en eten, meest met lange tanden, omdal ze do schotels niet kunnen waardeeren. Het is amusant te constatceren hoe men de Dom beziet. De meesten bekijken alleen den voorgevel, dat kunnen ze in 5 minuten en korter, dan de trap op, terloops de portalen bekijkend, naar binnen, verbluft over de hoogte, kijkend naar moois wat ze niet zien, 10 minuten rondgeloopen, komen buiten. Ik mocht coustateeren, dat het verechte Utrechtenaren waren die den uitroep deden: „Zeg Kee vin jij doar nau wat an ik vind 'm echt koal hoor, der is gin pietsie (geen beetje) kleur in." Arme Dom! Toen gingen ze de stad bekijken in een van die groote tour-auto's van de firma Damon, die veel te hard rijden om werkelijk tot zien gelegen heid te hebben. Eerst zure gezichten over de hooge prijzen (en het ritje kost maar 300 Mk. per persoon), vervolgens elkaar in de auto geholpen, wat zonder ongelukken plaats vond. Een paar jodenmenschen waren minder gelukkig. De dame (erg zwaar) werd door haar man Isaac naar boven geduwd, hij kijkt daarop over zijn linkerschouder naar eene andere schoone van lichtere kwaliteit, met het gevolg dat zijn vrouwlief het evenwicht verliest, van de treeplank valt, daarbij haar kous scheurt en haar been schaaft, wat haar aan leiding geeft om echt op zijn Uilcn- burgs meneer Isaac dc waarheid te zeggen, Fertig De auto is klaar, allen moeten nu opstaan om gekiekt te worden, dan kunnen ze, als ze een uur later terug komen, dat kiekje koopen. Ja! dat zijn ondernemende luitjes, die firma Damen. Ik een tram genomen naar „de Duitsche ring" bij het operagebouw. Eenige oogenblikken later komt de auto aangerold, mijn Utrecktsche vrienden kijken niet vroolijk. Isaac rookt een groote sigaar met breeden gouden band en zijn vrouwlief eet kersen en persiken, daarbij haar ergernis vergetend. Wat de reden van de ontevreden heid der Utrechtenaren was, bleek mij later in café Meijer Co. Ze waren zooiets van geradbraakt. Een der dames zei: „Zeg Kris, vin jjj doar nau wat an. Wat die kerel gezeid het deur die koker, doarvan heb ik geen bliksem verstoan en dan hei je d'r ok niks an." Ik heb dat clubje verder aan hun lot overgelaten om ergens anders mijn geluk te zoeken. Ra ra wat is dat? Aan het kerkgebouw van een dorpje in het Zuiden van ons land werd het volgende plakkaat aange plakt Mededeeling. Het Bestuur der Veeartschenij-k. 1. s. te Utrecht Het slackwetje, (het staat tusschen twee kader lijnen in), in 't donkere voorgelicht, aldus onder de zwarte vlag, moet worden voortgesleept, tij delijk, een wet, Coperatief, denk erom, niet met slaap in do oogen te voor schijn komen, de lastdragers, die de last als toonder betalen moeten, heb ben ook recht, van mee spreken, in de slachtwet, aldus 't staat vast, 25 jaren voor dezen tijd, toen het libe raal, Ministerie, aan 't woordt, was, ging 't lastig door de, të minontwik- kelde, menschen, dien tijd is voorbij want in die richting hebben zich veel te veel, mislijdende gevallen voorge daan, de bewijzen zijn er van gele verd t, zooals, op 't Notaris Ambt, school wet, enz enz. van te veel om neer te schrijven, en volgens ooggetuige, wordt nog niet op de helft voorge licht, is 'tsoms te wijten, gemis aan verstand of zou 't soms beneden 't, maximum, gedaalt zijn, zoodat de door- laadbuizen of denkorganen stilstaan, of niet meer verder kunnen de sterk ste en ontwikkelste volksmassa, keurt zoo iets ten strenkste af, aldus die er meer van willen weten, informee- ren, of inlichtingen zijn in te win nen, aldus met '/4 moet, geëindigt, worden, gebrek aan tijd. Om de waarheid te zeggen: hier bij staan onze doorlaatbuizen of denk organen ook stil. Misschien weet een lezer den weg in deze doolhof-mede- decling Vreemd iconorl iX 88" gevangens. Ia een gevangenis te Boston beyond zich een zekere Georg'e Rollins, die in 1917 m'et zijm broeder wegens doodslag tot. laitigdurige gevangenisstraf! was Ver oordeeld. Beide beschuldigden hajdklin tot het; laatste oogenblik bun onschuld staan de gehouden. D:a,ar George Rollins door zijn gned gedrag in do gevangenis uitmuntte, genoot hij verschillende voorrechten;. Zoo werd 't hom o.a. toegestaan, om nu en dan inee te. luisteren als de dra.aidjooze ontvang- installatie in de gevangenis in werking werd gesteld om het d^gelijkseh nieuws op te vangen, dat door de regeeringsstations voor draadlooze "telegrafie en telefonie wordt medegedeeld. Tot. zijn groote blijdschap en ontroering hoorde hij dezer dggen, toen hjj naar de draadloos getelefoneerde berichten luis terde, de nieuwstijding, dat een zekere Jesse Murphy, gedetineerde van ecu straf inrichting te Harrisburg (hoofdstad van Pennsylvania) de bekentenis had afgelegd, dat hij in-1907 te Boston den moord had gepleegd op Ordw.ay Hall, voor welke (mis daad de gebroeders Rollins ten onrechte veroordeeld waren. Later ontvingen de gevangenisautoriteit ton van hel hoofdbureau van politie ter plaatse bevestiging van het nieuws. Dc vreugde van George Rollins was onbeschrijfelijk. Eerst was hij zoo ont roerd, dat hij bleek werd als een doode en bijna gevallen Wias, als een gevangenisbe- ambte hem niet! vastgegrepen had. Maar dadelijk trad de reactie in en schreeuwde hij het uit van blijdschap, terwijl de tranen over zijn wangen liepen.

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1922 | | pagina 6