abonneert 0!
Nieuwe Zeeuwsclie Courant
Dagblad voor Zeeland
NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT
ZATERDAG 26 AUGUSTUS 192£
Lezer die voor de eerste maal
met dit Blad, de
kennis maakt, lees het aandachtig
door en bevalt zij U, laat het dan
niet bij de kennismaking', maar
kabinetten uit. Voortmaken! De trein
ging' onT 5 uur' 7 min.
„We hebben 't mooiste gebacl!" wist
hij zich omkeerend en beiden stonden vool
liet „Bruidje" v,an Thijs Maris.. Ze keken
eerst naar 't schilderij^ en toen elkander
aan. Daarna tuurden vier oogen weer op.
„Oooorekte de kweekersvrouw
van Bodegraven lang uit, „nou zie ik
't pas, dat is een „Gezicht", maar wat
raar!"
De kweeker keek! en wist. Expliceer
de: „Kijk, dat is een Bruid. Je ziet do
Witte sluier. En daar zie je de witte
bloesem in 'r haar z'ittien".
„Een bruid?. Een bruid?" herhaalde
de kweekersvrouw veirbaabd. „Hoe krij
gen ze 't zoo!.?"
Ze zocht iets. „Wat zoek je? vroeg
hhaar man.
„Ik zoek den bruigom."
„Die staat, 'r niet op. Die zit zeke?
al in 't Tijtuig."
Er was eenige diening in de lijven va»
den k'Weeker en diens vrouw, zoo ver
wonderd, zoo onderste-boven waren zo
van de „nieuwste" schilderkunst. En wat
was dat. Ze tuurden alle-twee op de grijze
mistige hei van Thijs Maris, waar de
berke-stammetjes, fijn en toeh sterk, op-
kronkelden naast de vluchtende wittig
beidjes, de vier geitjes in het midden van
de g-rouw-grijze hei.
"Wat is dat?" vroeg zij.
„Even kijken," kalmeerde hij.' „Ik! weet
die dingen niet zoo direct. Ik vermoed,
dat het een slagveld is. Want je ziet
de kruitdamp."
„Ooo jaaa stemde de vrouw
in. „Een slagveld. Met vier lijkeu! Kijk)
Eén. Twee. Drie. Vier. Zie je wel? Dui-
dclijk."-
,jMisschien het slagveld bij Ieperen",
achtte de kweeker niet onmogelijk.
Voort-maken. De trein ging om 5 uur
7. Gauw. Da's mooi! Da's aardig'! Die
kippen met dien haan Die bloemen zijn
ook goedNou maar, hoe vind je die
zee met dat schip Mooi. Prachtig'. We
hebben niet veel tijd meer. Gauw voort
maken. Die poes is ook goed! Ileel goed....
heel mooi!"
Ze stonden op straat. Hij prees uit
bundig, met kennis.
„Prachtige schilderijen zijn daar."
Zij zuchtte, beaamde: „Prachtig. Die
bruid was magnifiek. Zeg man. kunnen
we nog niet voordat we met den trein
Van 5.07 naar Bodegraven gaan. ergens
een 'lekkere, groote pot Pils d'rinken,
want ik heb van die schilderijen vreese-
lijke dorst gekregen.
Een ballon-avontuur.
Vliegen is tegenwoordiger veiliger dan
in een drukke, straat wandelen. Maar
vliegen met een gewonen ballon heeft nog
de romantiek van doodstrotseeren behou
den. Dat blijkt uit. het volgende avontuur
van een Italiaansehe ballonrcis. De ballon
ging'om half vijf te Genéve de lucht iu,
was om acht uur boven Lausanne en
passeerde om half elf Bern. Intusschen
was er een hevig onweer- komen opzetten.
Te middernacht- was men boven Zurich.
Het bleek ondoenlijk aan het onweer te
ontkomen en weldra brak het noodweer
los. De Trionfale IX bood schitterend
weerstand; de ballon steeg tot 3500 M.
en laler tot 4000 M., waar het iets kalmei-
was, hoewel het onweer ook boven den
ballon moedde. Majoor Valle en zijn reis
genoot besloten tot eiken prijs de vlucht
vonrl te zetten, hoewel reeds het grootst
deel van den ballast verbruikt was. Het
weder werd gaandeweg' kalmer en de bal
lon droogde snel, terwijl hij zich nog 500
M. verhief. De snelheid bedroeg 90 K.M.
per uur e.n men bevond zieli geruimen tijd
op 6300 M. hoogte.
Voarlberg en Salzburg werden gepas
seerd en reeds bespeurt men in dp verte
Weenen. De ademhaling' word. steeds
moeilijker, zoodat gas moet worden uit
gelaten om wat te dalen; bij liet open
trekken der klep viel een regen van ijske
gels in het schuitje en de ballon begon
met. geweldige snelheid te dalen. Het
bleek, dat er ijs tusschen de. klep was
gekomen en deze niet meer gesloten kon
worden. Het leven Va.n den ballon was in
gevaar en niet minder dat van zijn be
stuurders. Alle ballast, touwen en levens
middelen werden- over boord gegooid, ten
einde den val te remmen. Men had' den
indruk van in een oven te komen, door
de snel toenemende temperatuur; van 8
graden onder nul steeg de thermometer ia
geen tijd tot 20 graden daarboven! Men
nadert snel de aarde, en in weinige oogen-
blikken landde de ballon op een den-
nenbóseh te Ilobe Wanal bij Weenen.
In negen minuten was men 6300 M. ge
daald. Na een half uui' werden de com
mandant, majoor Valle, en zijn helper,
dooi boschwacliters uil h,uu benarde posi
tie bevrijd.
Aan den rand dor mcnsehlieid.
De deelnemers aan cle Wetgnschappe";
lijke Congressen te Brugge, hebben
onder leiding van dr. Sano, on andere
genoesheeren-specialisten, een bezoek
aan bet krankzinnigengesticht voor
vrouwen gebracht. Dit gesticht heeft
op dit oogenblik ongeveer een zestien
honderdtal zieken onder dak.
Nonnen met zwarte kappen, bet
zachte, rozo gelaat gevat in een doek
van fijn wit linnen, vergezellen ons
door bet ruime gebouw.
In de eerste kamer, welke zich voor
ons opent, een groote luchtige
speelzaal, zegt de verslaggever
van de „Standaard", verrast ons
klaviergetokkel. Een oude dame in
het zwart, grijs van haren, zit er
aan de piano met een muziekalbum
vóór zich.
Dit is een Engelsclie, verklaart
de non ons. Hier zijn veel Engelschen.
Het is hier de afdeeling der rustige
zieken.
Die spelen dus piano?
O ja. Die schilderen ook. Die
doen aan kantwerk en borduursel.
Dat men maar niet zegge dat krank
zinnigen niet werken kunnen, zie
even hier.
En de zuster wijst ons op een
prachtig geborduurd tafeltapijt.
Omheen de tafel, in leunstoelen,
en ook bij het breede raam, dat uit
kijkt op mooie hovingen, zitten tal
van vrouwen, en velen onder hen
hebben een borduurwerk in de han
den. Het witte daglicht speelt over
strakke gelaatstrekken, als in roer
loosheid versteven. Enkelen onder
deze in het zwart gekleede dames
kijken even op bij ons voorbijgaan,
en wagen een hoffelijken hoofdknik.
Andere roeren niet. Het kan hun niet
schelen, dat de zon om hen heen
schuift, en de wereld zijn gang gaat.
Bij de tafel zit er een met de hand
aan de kin, en die zingt aanhoudend.
In de hovingen hier staan zij met
heele rijen aan de ramen geleund, of
zitten neer op bankjes. Anderen een
zaam, wars van alle gezelschap, schui
ven langs de paden onder het zware
zomerloof der boomen. Velen schrijden
instinktmatig op ons toe. Weten niet
of zij spreken zouden, of zij lachen
willen of ernstig zijn. Laten de vin
geren nerveus over hunne jakken
loopen, en wenden zich dan plots om
met een onbedaarlijk lachen.
Spreek die daar eens aan, zegt
de zuster ons. Die bezit een gladde
tong. Het is een oud, echt-Vlaamsche
moederken, met tallooze vinnige rim
pels, in het hard gesneden gelaat.
Haar ingevallen mond, met de twee
lange, dunne lippen, staat schelmsch.
He wel Marieke?
Ja menheere?
U zijt kontent hier?
„Stif" kontent. Maar 't is toch
veel beter „buiten" weet-ie!
Hoe zoo, Marietje, komt de non
tusschenbeide. Zie eens wat al mooie
bloemen gij hier voor u hebt.
Smijt die bloempotten maar op
de kasseie. Daar geef ik niks om.
Zet er liever eten!
Maar u wordt toch goed gevoed
hier?
En nu rolt er plots uit den snibbi-
gen mond van het vrouwken een
vloed van kort gehakte woordjes: er
is geen eten genoeg, zij worden ver
ongelijkt, getreiterd enz.
In de zaal komt een zwaarlijvige
vrouw - het type der West-Vlaam-
sche boerin, op ons toegeschreden
Hewel, wanneer zullen wij hier
nu eindelijk buiten mogen?
Nog wat geduld, paaien wij. Aan
alles komt een einde.
Ja, als de spade van den graf
maker zal afgevaagd zijn! Als wij
op St.-Michiol zullen liggen! Dan zal
het gedaan zijn.
Kom, kom, zoo slecht is het niet.
Heb nog wat geduld,
Zie maar eens, zegt de zuster
om haar te troosten, de oorlog heeft
vier jaar geduurd, en daar is ook
een eind aan gekomen.
Ja, pa, als de spade van den
grafmaker zal afgevaagd^ zijn!
En plots vaart zij uit:
Ik heb ook den oorlog meegedaan
weet u? Gekoord eu gebonden heeft
men mij hier binnengebracht. Het is
een schande! en zij bonkt met de
vuist op de tafel. Sedert 23 Novem
ber heb ik een brief aan den koning-
geschreven, maar men houdt het ant
woord achter. En dit is alles geschied
door dien „telegraphe sansfil"!
De télégraphe saus til"? Dat bestaat
immers niet? zegt de zuster schelmsch.
Hoe zoo? Dat bestaat niet? En
in de ministeries dan? En in de
duikbooten? Dank daaraan is de oor
log geëindigd. Had ik het eer geweten,
dan zouden wij den Yzer niet gehad
hebben.
De zuster legt ons uit:
Zij komt uit dc verwoeste gewesten.
De Duitschers vielen bij haar binnen.
Een harer schoonbroeders werd gefusil
leerd. De oorlog heeft haar krank
zinnig gemaakt. En als een nachtmerrie
vervolgt haar nu aanhoudend het
idee van dien „télégraphe sans til"!
Eindelijk landen wij in do zaal der
woelige zieken aan. Als wij daar
binnentreden brult er, vervaarlijk,
de stem eener volksvrouw, die, met
een gelaat hoogrood van opwinding
en met vreeselijke gebaren, te midden
van het vertred tiert in Eranseh van
bedenkelijk allooi:
N'oubliez pas nos martyrs:
Zonder ademen vaart zij voort. Het
is als een kokende, ziedende stroom
van volzinnen, telkens eindigend met
den brullenden uitroep:
N'oubliez pas nos martyrs!
En na dezen uren-langen tocht door
dit oord van ellende, waar het licht
zoo tragisch valt op ziellooze aange
zichten, deed het goed weerom buiten
te staan in de frissche lucht. En dan
bleef deze eene, machtige indruk
ons bij: het geduld, de offervaardig
heid, de zelfverloochenende toewijding
dag aan dag, uur aan uur, ongemeten
geplengd door deze zusters van liefde,
wier zoete woordjes bijwijlen terug
wat klaarte van ziel kunnen tooveren
over dorre, versteende trekken.
En als gij hun even iets over die
offervaardigheid rept, dan klinkt het
zoo grootsch en sereen„Och mijnheer,
dit alles doen wij immers voor ons
Lieve-Heer!"
Nederland in den vreemde.
O. d. S. vertelt in het „Hbld.":
In den trein, die, nauwelijks een
kwartier geleden, het grensstation
heelt verlaten, tracht ik een plaatsje
te bemachtigen, ondanks de troost
rijke verzekering van den conducteur,
dat alles wel bezet zal zijn.
Uit volgepropte compartimenten
staren verveelde gezichten, gevolg'
van den veelal slapeloos doorgebrach-
ten nacht, mij aan; en plichtmatig
herhaal ik bij iederen coupé mijn
vraag: „Is hier iets vrij?"
„Wel ja," klinkt eindelijk de vrien
delijke invitatie, „kommen Sie maar
binnen." En op hetzelfde oogenblik
worden zes handen hulpvaardig uit
gestoken naar mijn suit-case en
regenjas.
„Kommen Sie maar binnen en
nemen Sie Platz."
„Och, menseh, ga door, de dame
speekt toch Hollandscli!"
„Nou ja, asje zóó uitMoffrika komt,
bin je 't niet anders meer gewend",...
Ik heb mij geïnstalleerd en neem
mijn reisgezelschap tersluiks op.
Twee struische vrouwen aan den
overkant met in haar midden een
manspersoon. Ik zie glimmende lak
schoenen aan onbehouwen voeten en
lichte zijden kousen, getrokken over
plompe vrouwenbeenen.
Groote fluweelen hoeden, op toren-
hooge kapsels geplant, verraden de
komende lierfstmode. En als ik mijn
blikken langs de grove gabardine
mantels laat glijden, toegeknoopt tot
aan den hals, schemeren tusschen de
knoopsgaten schelle, harde kleuren.
„Valuta-jagers" luidt mijn diagnose.
Verscholen achter mijn krant (wat
zijn do Hollandsche kranten gróót,
vergeleken bij de Duitsche dagbladen
van tegenwoordig) volg ik den gang-
der gesprekken, beluister ik de ver
halen van lieden, die ten gevolge van
de zonderlinge verhouding tusschen
guldens en marken, enkele weken
mochten toeven in een milieu, dat
allerminst het hunne is.
„Ik kwam in Weimar", zegt de
landgenoot, die rnet een slapenden
Duitscher mijn bank deelt, „en ik
zeg; Wat kost das Zimmer?"
„Tachentig mark per nacht."
„Tachentig mark? Das ist bespot-
telig, ich kom aus Holland und ich
wil best meer besahlen."
„Das hoeft nicht", zegt de hotelier.
„Das hoeft wél, zeg ik. Dachten
Sie, dasz ich bij oens for fiinf und
dreissig cent logieren ga? Das doen
ich nicht."
„En den volgenden morgen heb ik
het dubbele van de rekening betaald
met nog een gehaaide fooi op den
koop toe. O Zoo!"
Triomfantelijk kijkt de spreker het
drietal aan, dat een dergelijk optre
den intusschen slechts matig blijkt
te waardeeren.
„Wij doen niet aan die fratsen",
verklaart de dikste der vrouwen on
omwonden. „Wie dei' niet mee uit
kan, mot het zeggen, dan doe ik in
mijn winkel ook."
„En hebben jullie nog koopjes ge
haald?" in formeert de royale.
Dc vrouwen kijken elkander aan,
wisselen een blik met hun reismak
ker, laten schichtig de oogen gaan
in de richting vau den slapenden
Duitscher, schudden heftig van neen.
„Mot je niet aan beginnen", vindt de
een.
„Geeft je niks as kopzorg en zenuw
achtigheid", constateert de ander.
De trein snelt verder. Dorpen ko
men eu verdwijnen, donkere dennc-
bosschen maken plaats voor lachende
weiden. En het gesprek in den coupé
loopt nog altijd over rijtoeren en auto
tochten, over maaltijden in deftige
restaurants en dwaze situaties, gevolg
van het elkander niet kunnen ver
staan.
„Wui'den Sie bitte meinon Platz
freihalten? Ich gehc in den Speise-
wagen", zegt de Duitscher en ver
dwijnt itt de gang.
Nauwelijks heeft hij de coupé
deur dichtgeschoven of de beide vrou
wen knoopen, als op commando, de
dikke, zware mantels los. Ik zie een
purperroode zijden jurk, overdadig
met zilver bestikt en een ander ge
waad, zóó schel paars, dat mijn
oogen ternauwernood de kleur kun
nen verdragen.
Reeds heeft de grootste en dikste
van het tweetal zich in haar volle
lengte voor mij geplant.
„Wat zégt u van zóó'n japon?"
„Wat zegt u van die schoenen",
informeert nummero twee en legt
meteen uit, dat niet één, doch drie
paar champagneklourige kousen haar
beenen bedekken.
De reismakker der beide vrouwen
mengt zich nu ook in het discours.
,,'k Vertrouw de Duitschers niet,"
verklaart hij, mot een blik naar den
thans ledigen hoek. „Toen ik hem
zag zitten heb ik dadelijk tegen de
dames gesmoezeld„Mond dicht",
maar nou we Hollanders onder elkaar
zijn, nou zullen jullie wat beleven".
Lachend kijkt hij mij aan, wendt
zich dan tot mijn buurman, duwt hem
de blauwe cheviot mouw onder den
neus.
„Hoe 's dat pakie? en die hoed?
echt vilt, voor twaalf honderd mar
ken. Moet je bij on§. om kommen!
Dat wandelstokkie heb ik óók mee-
gegraaid en mijn Engelsch hemd lag
gisteren nog met m'n dassie in Bre
men in den winkel."
Kinderlijk trotsch demonstreert hij
zijn lijfgoederen, en weidt daarbij ter
dege uit over de supérieure qualfteit.
Intusschen hebben de vrouwen mij
in 't vertrouwen gonomen. Uit het
blonde kapsel halen ze, ik weet niet
hoeveel [schitterspelden, uit de lij
vige handtasschen komen de meest
heterogene prullen te voorschijn
doublé armbanden, zoo goed als imi
tatie loeren portefeuilles, fleschjes
Eau de Cologne en doozen bonbons,
'n half dozijn zijden zakdoeken en
een paar elastieken jaretelles, een
gummispons en een spirituslampje.
Ik ben allang den tel kwijt geraakt
en kan mij alleen nog maar verba
zen over het feit, dat de^reticules al
die overdaad, verborgen onder snoe-
zelige zakdoeken en vettige boterham
papieren, hebben kunnen torsen.
„Laat mevrouw nou eerst eens
goed je jurk bekijken", zegt de groot
ste, die met Sjane wordt aangespro
ken.
De ander zet de handen in de
heupen, draait als een tol in 't rond,
tilt dan plotseling' de zijden pracht
hóóg op.
Ik zie dessous van ordinaire kwa
liteit, waarlangs véél kleurige guir
landes bengelen. En als ik, cenigs-
zins beduusd, mijn vis a vis aan-,
staar, zegt die lachend: „Zoo lieb ik
twaalf dassen over de grens gekregen".
„En zóó heb ik voor een heel jaar
Emserpastilles gekocht", legt de ander
uit, terwijl zij haar parapluie, losmaakt
en uit het opgestoken regenscherm
toch zeker wel een half dozijn tube
tjes laat rollen.
Eendrachtig raapt het drietal dien
zegen op. En nauwelijks zitten de
buisjes veilig in de allesverslindende
handtasschen, of de Duischei' her
neemt zijn hoekplaats.
Dan is 't gesprek verstomd. De man
nen turen geïnteresseerd naar buiten;
de vrouwen knoopen de mantels weer
dicht tot aan den hals. En met een
angstigen blik in de richting van den
vreemdeling, probeeren zij de glim
mende voeten zoover, mogelijk onder
de bank te schuiven.
Alle verhalen, die men leest over
de Hollandsche valuta-reizigers in
Duitschland, zijn niet erg vleiend
voor onze landgenooten. Zoo lezen
we nu weer in „De Tijd" de vol
gende correspondentie uit Keuleu:
Als men rekent, dat zoo geregeld
30.000 vreemdelingen per dag in
Keulen verkeeren en mijn kijkt dan
in de Dom, de Gereons, de Apostelen
en zoovele andere mooie kerken, dan
valt het op, hoe weiuig deze door do
vreemdelingen worden bezocht.
Vervolgens dc prachtige stedelijke
kerkhoven met haar monumentale
grafversieringen, waar elk stuk spreekt
van kunst en grootheid, waar men
dagen kan doorbrengen om al het
schoone te zien, daar komt slechts
hoogst zelden een vreemdeling, zooals
mij de portier verzekerde.
Maar in café Bauer, Meijer Co.,
Germania, ja, daar zijn ze, of in het
Lunapark? In die kakelbonte om
gevingen amuseeren ze zich, terwijl
ze veel wijn drinken en eten, meest
met lange tanden, omdal ze do schotels
niet kunnen waardeeren.
Het is amusant te constatceren hoe
men de Dom beziet. De meesten
bekijken alleen den voorgevel, dat
kunnen ze in 5 minuten en korter,
dan de trap op, terloops de portalen
bekijkend, naar binnen, verbluft over
de hoogte, kijkend naar moois wat ze
niet zien, 10 minuten rondgeloopen,
komen buiten. Ik mocht coustateeren,
dat het verechte Utrechtenaren waren
die den uitroep deden: „Zeg Kee vin
jij doar nau wat an ik vind 'm echt
koal hoor, der is gin pietsie (geen
beetje) kleur in." Arme Dom!
Toen gingen ze de stad bekijken
in een van die groote tour-auto's van
de firma Damon, die veel te hard
rijden om werkelijk tot zien gelegen
heid te hebben.
Eerst zure gezichten over de hooge
prijzen (en het ritje kost maar 300 Mk.
per persoon), vervolgens elkaar in de
auto geholpen, wat zonder ongelukken
plaats vond. Een paar jodenmenschen
waren minder gelukkig. De dame
(erg zwaar) werd door haar man Isaac
naar boven geduwd, hij kijkt daarop
over zijn linkerschouder naar eene
andere schoone van lichtere kwaliteit,
met het gevolg dat zijn vrouwlief het
evenwicht verliest, van de treeplank
valt, daarbij haar kous scheurt en
haar been schaaft, wat haar aan
leiding geeft om echt op zijn Uilcn-
burgs meneer Isaac dc waarheid te
zeggen, Fertig
De auto is klaar, allen moeten nu
opstaan om gekiekt te worden, dan
kunnen ze, als ze een uur later terug
komen, dat kiekje koopen. Ja! dat
zijn ondernemende luitjes, die firma
Damen.
Ik een tram genomen naar „de
Duitsche ring" bij het operagebouw.
Eenige oogenblikken later komt de
auto aangerold, mijn Utrecktsche
vrienden kijken niet vroolijk. Isaac
rookt een groote sigaar met breeden
gouden band en zijn vrouwlief eet
kersen en persiken, daarbij haar
ergernis vergetend.
Wat de reden van de ontevreden
heid der Utrechtenaren was, bleek
mij later in café Meijer Co. Ze
waren zooiets van geradbraakt. Een
der dames zei: „Zeg Kris, vin jjj doar
nau wat an. Wat die kerel gezeid
het deur die koker, doarvan heb ik
geen bliksem verstoan en dan hei je
d'r ok niks an."
Ik heb dat clubje verder aan hun
lot overgelaten om ergens anders mijn
geluk te zoeken.
Ra ra wat is dat?
Aan het kerkgebouw van een
dorpje in het Zuiden van ons land
werd het volgende plakkaat aange
plakt
Mededeeling.
Het Bestuur der Veeartschenij-k. 1. s.
te Utrecht
Het slackwetje, (het staat tusschen
twee kader lijnen in), in 't donkere
voorgelicht, aldus onder de zwarte
vlag, moet worden voortgesleept, tij
delijk, een wet, Coperatief, denk erom,
niet met slaap in do oogen te voor
schijn komen, de lastdragers, die de
last als toonder betalen moeten, heb
ben ook recht, van mee spreken, in
de slachtwet, aldus 't staat vast, 25
jaren voor dezen tijd, toen het libe
raal, Ministerie, aan 't woordt, was,
ging 't lastig door de, të minontwik-
kelde, menschen, dien tijd is voorbij
want in die richting hebben zich veel
te veel, mislijdende gevallen voorge
daan, de bewijzen zijn er van gele
verd t, zooals, op 't Notaris Ambt, school
wet, enz enz. van te veel om neer
te schrijven, en volgens ooggetuige,
wordt nog niet op de helft voorge
licht, is 'tsoms te wijten, gemis aan
verstand of zou 't soms beneden 't,
maximum, gedaalt zijn, zoodat de door-
laadbuizen of denkorganen stilstaan,
of niet meer verder kunnen de sterk
ste en ontwikkelste volksmassa, keurt
zoo iets ten strenkste af, aldus die
er meer van willen weten, informee-
ren, of inlichtingen zijn in te win
nen, aldus met '/4 moet, geëindigt,
worden, gebrek aan tijd.
Om de waarheid te zeggen: hier
bij staan onze doorlaatbuizen of denk
organen ook stil. Misschien weet een
lezer den weg in deze doolhof-mede-
decling
Vreemd iconorl iX 88"
gevangens.
Ia een gevangenis te Boston beyond
zich een zekere Georg'e Rollins, die in
1917 m'et zijm broeder wegens doodslag
tot. laitigdurige gevangenisstraf! was Ver
oordeeld. Beide beschuldigden hajdklin tot
het; laatste oogenblik bun onschuld staan
de gehouden.
D:a,ar George Rollins door zijn gned
gedrag in do gevangenis uitmuntte, genoot
hij verschillende voorrechten;. Zoo werd
't hom o.a. toegestaan, om nu en dan inee
te. luisteren als de dra.aidjooze ontvang-
installatie in de gevangenis in werking
werd gesteld om het d^gelijkseh nieuws op
te vangen, dat door de regeeringsstations
voor draadlooze "telegrafie en telefonie
wordt medegedeeld.
Tot. zijn groote blijdschap en ontroering
hoorde hij dezer dggen, toen hjj naar
de draadloos getelefoneerde berichten luis
terde, de nieuwstijding, dat een zekere
Jesse Murphy, gedetineerde van ecu straf
inrichting te Harrisburg (hoofdstad van
Pennsylvania) de bekentenis had afgelegd,
dat hij in-1907 te Boston den moord had
gepleegd op Ordw.ay Hall, voor welke (mis
daad de gebroeders Rollins ten onrechte
veroordeeld waren.
Later ontvingen de gevangenisautoriteit
ton van hel hoofdbureau van politie ter
plaatse bevestiging van het nieuws.
Dc vreugde van George Rollins was
onbeschrijfelijk. Eerst was hij zoo ont
roerd, dat hij bleek werd als een doode en
bijna gevallen Wias, als een gevangenisbe-
ambte hem niet! vastgegrepen had. Maar
dadelijk trad de reactie in en schreeuwde
hij het uit van blijdschap, terwijl de tranen
over zijn wangen liepen.