Wat het Kerstkind bracht Tweed© Blad ZATERDAG 24 DECEMBER 1921 IHEUWE 1EEUWSCHE COURANT V Een Eeuwfeest. Buitenland BELGIË Kerknieuws Heden, vigiliedag van Kerstmis, is het 100 jaren geleden, dat de bekwame, energieke en vrome Don Garcia Moreno werd geboren. De Katholieke Zuid-Amerikaansche Staatsman, die president was van Ecuador en viel onder den dolk der samenzweerders. Beteekenisvol noemt de Spaanschen corresp. van „De Tijd" dien geboorte datum voor iemand, die altijd de be waker van den Chr. godsdienst was. Daarbij een ongewoon talent, een onvermoeibaar werker en een onge- loofelijk wilskrachtig man. Hij stu deerde tot 's nachts 3 uur, met zijn voeten in koud water, om niet in slaap te vallen, en om verschoond te blijven van soirees en tertulias, schoor hij zich het hoofd kaal. Dat een zoo knap en energiek jongmensch op rijper leeftijd door zijn landgenooten tot President van Ecuador werd ge kozen, was een zegen voor het land, op elk gebied. Want de jonge Ameri- kaansche republieken vielen al spoedig ten prooi aan zelfzuchtige, .geheime sekten en vrijzinnige, anti- clerikale gelukzoekers. Dat ellendige anti-clericalisme was' en is de pest vooral voor Zuid- en Middel-Amerika. Het bracht nooit wat duurzaams tot stand, en wist nooit wat beters te doen, Jan scholen op te heffen, kloosters en kerkelijke bezittingen te rooven en de geeste lijkheid te knechten. Bolivar, de groote bevrijder, zei het zelf: „Wij hebben nu de onaf hankelijkheid gewonnen, maar al het andere verloren." En onder dat „andere" was de godsdienstvrijheid en de rust. Het volk werd verpletterd onder de belastingen en de eeuwige „pronunciamientos" (revoluties). Garcia Moreno's bestuur was gewijd aan de bevestiging van den Gods dienst en de welvaart van zijn land. Het was nu uit met de strooptochten van „generaals doorgaans uit een of andere loge gekropen. Hij was ook het eenige staatshoofd, clat protes teerde tegen den roof der Kerkelijke Staten. Dat zoo iemand vroeg of laat een slachtoffer zou worden van het maeonisch gespuis, was te voorzien. Hij viel met 5 a 6 kogels in het lijf en 4 messteken, meerendeels toege bracht door Br. Rayo. Maar het gezicht was ongeschonden, en het lijk werd in een Cliapelle Ardente ge bracht, op een fauteuil geplaatst en bekleed met de insignes van zijn ambt tentoongesteld, beweend door .alle rechtschapenen. Aan dit relaas van den brief schrijver kunnen wij nog toevoegen dat Moreno, reeds stervende, nog de woorden stamelde: „God sterft niet", daarmede te kennen gevende, dat de boosheid zich al moge wreken op menschen, die voor Gods rechten opkomen, maar dat zij niet in staat is God te j dooden en Diens rechten (een KerstverteUing) 't Is alsof ik het nog voor mij zie, dat arbeidershuisje, midden in de heide, een kwartier van het dorp gelegen. Een stukje grond, voet voor voet ontwoekerd aan de schrale heide, lag er achter en van de opbrengst, bestaande uit aardappelen en groenten, leefden de bewoners voor een groot gedeelte, evenals de geit, die hun melk en boter verschafte. In een klein huisje woonde de kleine Anna met hare moeder en grootmoeder de vader rustte reeds vele jaren op het eenzame kerkhof bij de lieve dorpskerk dat brave, godsdienstige maar behoeftige men schen waren. De vader had vroeger de tuinen van het nabij gelegen kasteel en die van de bui-gers in het dorp, in orde gehouden en iedereen hield dan ook veel van hem. Het werken in de tuinen op een paar gure dagen in Maart had hem echter een longont steking bezorgd, waaraan hij na enkele dagen overleed. Een ieder had medelijden met de vrouwen en het kind, die nu broode loos waren. Doch de Pastoor en Kape laan hielpen hen en hadden spoedig zooveel geld bijeen, dat zij het huisje met den grond en nog een groot stuk heide er bij konden koopen van den eigenaar, den bewoner van het kasteel, die hun bovendien er een geitje bij gaf; nu moest de weduwe voor het overige zorgen. Tal van goede menschen lieten de vrouw nu en dan wat verdienen met schoonmaken, de wasch doen en der gelijk vrouwenwerk, doch hoewel het er krap toeging, klaagde zij nooit, maar zocht slechts kracht en troost in het gebed. Als zij niet thuis was, zorgde de oude, ruim tachtigjarige grootmoeder voor alles en 't ging haar allemaal goed af, al hadden de jaren haar rug gekromd. Zij was altijd tevreden, op- te knotten, als wilde Moreno met die woorden alle ware christenen bezielen tot een onverpoosde strijd tegen de duistere machten, die liet op de ver nietiging van den godsdienst hebben gemunt. De Augustusdagen van 1914. Mededeelingen van Woeste. De „Maasbode"-correspondent te Brussel schreef onlangs aan zijn Blad In de „Revue bibliographique" brengt de katholieke staatsminister, graaf Woeste, enkele aanvullende gegevens over de geschiedenis van de bij bet uitbreken van den oorlog aan België beloofde Fransche en Engelsche hulp. In zijn bekende „Mémoires" heeft de Belgische luitenant-generaal de Selliers de Moranville, de bewering weerlegd, als zou Frankrijk op 3 Augustus 1914 aan België de onmid dellijke hulp hebben aangeboden van 5 legercorpsen. De generaal bewijst, dat bedoeld aanbod niet is gedaan en dat het bijgevolg onjuist is te zeg gen, dat het door den Belgischen generaal staf werd afgewezen. De heer Woeste, van oordeel, dat enkele nadere inlichtingen hierom trent niet overbodig zijn, geeft nu de volgende aanvullende détails: Op de vergadering van den kroonraad, gehouden in den nacht van 2 op 3 Augustus 1914, werd, zonder tegen spraak verklaard, dat het voorbarig was een beroep te doen op de garan- deerende mogendheden, omdat men nog hoop had, dat Duitschland zou afzien van zijn voornemen om België binnen te vallen. De raad was een parig van oordeel, dat aan Duitsch land geen enkel voorwendsel tot aan val mocht worden gegeven. Men weet wat toen volgde. Op 4 Augustus, tegen den middag, op het oogenblik, dat beide kamers op het punt stonden uiteen te gaan, deelde de premier mede, dat hij juist de schending van het Belgisch grondge bied vernomen had. De kamers gin gen uiteen onder den indruk, dat het nationaal eergevoel een energieken tegenstand eisqjite. Ik was, zoo vervolgt graaf Woeste, nog maar slechts één uur op mijn landgoed te Üalevoet teruggekeerd, toen men mij per auto kwam halen, om aanwezig te zijn bij een hoog dringend samengeroepen kroonraad. Ik kwam een weinig te laat. Men bracht mij gauw op de hoogte: de raad was bijeengekomen om te be raadslagen over* het aanbod van on middellijke hulp, dat terstond na de zitting der kamers door Sir Francis Villiers uit naam van Engeland aan België was gedaan. Toen ik de vergaderzaal binnen trad. gaf een lid der vergadering.de voorwaarden te kennen waarop, vol gens hem, het aanvaarden van Engel sche hulp moest geschieden. geruimd en vol ijver, en als Anna thuis was, hielp,zij grootmoeder een handje mee. De kleine Anna ging alle dagen trouw, door weer en wind, naar de Zusterschool in het dorp. Zuster Theresia hield zeer veel van haar, omdat ze zoo'n gewillig, goed kind was, dat vlijtig leerde. De herfst was voorbij, 't was winter. De Noordewind blies fel door de boomen, waaraan hij zelfs het laatste blaadje had ontnomen. Sneeuwbuien maakten de wegen onbegaanbaar. De weg naar het dorp was zeer moeilijk te beloopen,maar Anna stapte er steeds dapper op los en veelal ging Marietje van het kasteel met haar mede. Onderweg babbelden zij dan over schoolwerk, overhoorden elkaar 'uit den kleinen Catechismus en hadden dikwijls de grootste pret. Zoodoende waren 't kind van het kasteel en het kind uit de hut, vriendinnetjes geworden. „Weet je, hoeveel dagen het nog duurt, eer het Kerstmis is?" vroeg Marietje op zekeren dag aan Anna, toen zij huiswaarts gingen. „Nou of ik", antwoordde Anna. „Ik heb het al uitgerekend. Nog twaalf!" „O, ik ben zoo blijde!" jubelde Marietje haar door de kou verstijfde handen wrijvende. „Ik krijg heel veel van het Jesukind. Ik heb hem een nieuwe jurk, een handmof, een mooi mandje, een bonten muts en nog veel meer gevraagd. En gij Anna?" „Och als ik maar een paar nieuwe warme schoenen kreeg, zoodat ik niet thuis behoef te blijven, als ze naar den schoenmaker moeten, dan ben ik al meer dan tevreden", antwoordde Anna en keek tegelijk naar hare schoenen, die vol sneeuw zaten, als wilde zij ze verzoeken, het asjeblieft nog langen tijd uit te houden. „Eu, jij bent gauw tevreden", lachte Marietje. „Ik vraag heel wat meer en dat moet gij ook doen". „Met nieuwe schoenen zou ik al o! zoo gelukkig zijn. Kreeg ik ze maar; doch ik ben bang, dat het Kerstkind Na enkele oogenblikken geluisterd te hebben, veroorloofde ik mij een onderbreking om op te merken, dat, wanneer het huis in brand staat, het niet het geschikte oogenblik is om te beraadslagen over den aard en de opportuniteit der te nemen maatrege len, doch dat men moest handelen, en onverwijld en zonder voorwaar den het aanbod dat gedaan was aan nemen. De leden stemden hiermede in en een hunner, die voor de eerste maal een dergelijke bijeenkomst bij woonde, zeide mij„Blijf aandringen, want alleen deze oplossing mag in gang vinden." De regeering op haar beurt ging er mede accoord, alleen vragende, dat het aan Engeland te geven ant woord zou vermelden, dat België zelf de verdediging der vestingen op zich zou nemen. Hiertegen werd geen enkel bezwaar gemaakt en toen heeft de heer Davignon aan den raad de mededeeling gedaan, dat hij van den Franschen gezant een aanbod had ontvangen, analoog aan dat van En geland. Ik merkte op, zoo besluit Woeste zijn artikel, dat wij op dit tweede aanbod moesten antwoor den, zooals op het Engelsche voorstel en het is na deze dubbele beslissing, dat de Raad uiteenging. Het is juist, zooals Selliers de Morauville schrijft, dat er in die vergadering geen spraak is geweest van onmiddellijke tusschen- komst van 5 Fransche legerkorpsen. (Zie voor het vervolg van de rubriek Buitenl. Ie blad). Op het Kerstfeest in de eerste Mis. Epistei van den II. Paulus tot Titus H: 11—15. Allerliefsten! de genade van God, onzen Zaligmaker, is alle menschen verschenen; welke ons leert, dat wij de goddeloosheid en wereldsche begeerten verzaken, en matig, recht vaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en heerlijke verschijning van onzen grooten God en Zaligmaker Jesus Christus, die zich zeiven voor ons gegeven heeft, om ons van alle ongerechtigheid af te koopen,-en tot een volk te reinigen, hetwelk Hem aangenaam en naijverig tot goede werken is. Verkondigt deze dingen, en stelt "ze aan het volk voor, door Jesus Christus, onzen Heer. Evangelie, Lucas II: 114. In dien tijde ging van den Keizer Augustus een gebod uit, om de geheele wereld op te -Schrijven. De eerste opschrijving is geschied, toen Cyrinus stedehouder van Syrië was. En zij gingen allen om zich aan te geven, ieder in zijn eigene stad. Josef trok dan ook van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea in de stad van David, die Bethlehem genoemd wordt, omdat hij van het huis en geslacht van David was, om zich aan te geven met Maria, zijne vrouw, die zwanger ging. En het geschiedde, toen zij daar ons in 't geheel niet zal kunnen vinden", sijrak Anna. „Daar geloof ik niets van", zéi Marietje. „Het Kerstkind is een vriend van arme en rijke kinderen en daar hij in den Hemel alles ziet en hoort, weet hij ook dat je graag nieuwe schoenen wilde hebben. Hij zal 't nu al wel weten". Al pratende waren zij op de plaats gekomen, waar ieder een anderen weg op moest. Marietje ging naar het kasteel en Anna naar het armzalig hutje. Toen Anna binnentrad, zeide zij als naar gewoonte: „Gelooid zij Jezus Christus". „In alle eeuwigheid, Amen", was dan het antwoord. „Dag grootmoe, dag moeder!" groette zij verder, beiden een kus gevende. En dan begon ze dadelijk te bidden, want zij had honger en haar boter hammen stonden klaar en terwijl moeder buiten nog iets verrichtte, ging Anna op een stoof aan groot moeders voeten zitten. „Grootmoe", vroeg zij, „wat dunkt u, zou het Kerstkind mij niet ver geten?" „Waarom zou hij je vergeten, Anna „Och, ik weet niet, ik dacht het maar zoo, we wonen zoo ver van 't dorp en ofts huisje staat zoo alleen. En als het gesneeuwd heeft, kan hij ons hutje heelemaal niet vinden". „Wees maar gerust Anna, het Jesu kind zal je wel vinden". „Toe grootmoe, vertel me nog eens wat van dien goeden Heilige", vleide kleine Anna toen. En grootmoeder vertelde haar, hoe lief God de wereld had gehad, dat hij Zijn Eenigen Zoon als een aan minnig kindje in den stal te Bethle hem deed geboren worden, waarboven de engelen het „Vrede op aarde" zongen en hoe dat Goddelijke Kind naarmate de menschen het meer liefhebben en navolgen, ook meer zegent, vooral de gehoorzame, brave kinderen die door Hem in den Kerst nacht met geschenken worden verrast. waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij zoude baren. En zij baarde haren eerstgeboren Zoon, en wond hem in doeken, en legde hem in eene krib, wijl voor hen geene plaats in herberg was. En in diezelfde land streek waren herders, die waakten, en de nachtwacht hielden over hunne kudde. En zie, een engel des Heeren stond bij hen, en de luister des Heeren omscheen hen, en zij werden met eene groote vrees bevangen. En de engel zeide hun: vrees niet; want ziet, ik breng u eene blijde tijding, die tot groote vreugde zal zijn voor al het volk; want heden is u de Zaligmaker, die Christus de Heer is, in de stad van David geboren. En dit zij u het teeken: gij zult een kind, in doeken gewonden, in de krib vinden liggen. En terstond kwam bij den engel eene menigte van het hemelsche heer, die God loofden en zeiden: eere zij God in den hoogste, en op aarde vrede den menschen van goeden wille. Op het Kerstfeest, in de tweede Mis. Epistel van den H. Paulus tot Titus III: 4—7. Allerliefstende goedertierenheid en menschenliefde van God, onzen Zaligmaker, is verschenen. Hij heeft ons niet om de werken der recht vaardigheid, welke wij gedaan hebben, maar volgens zijne barmhartigheid zalig maakt, door het bad der weder geboorte en vernieuwing des heiligen Geestes, welken Hij rijkelijk in ons heeft uitgestort door Jesus Christus, onzen Zaligmaker; opdat wij, gereccht- vaardigd zijnde door zijne gratie, volgens de hope, erfgenamen des eeuwigen levens worden in Jesus Christus, onzen Heer. Evangelie, Lucas II: 1525. In die tijde spraken de herders tot elkander: laat ons naar Bethlehem gaan, en het Woord aanschouwen, hetgene daar geschied is, hetwelk de Heer ons heeft bekend gemaakt. Zij gingen dan spoedig, en vonden Maria en Joseph, en het Kind, dat in de kribbe lag. Zoodra zij dit zagen, erkenden zij het woord hetwelk hun van dit kind gezegd was. Allen dan, die het hoorden, stonden verbaasd, overhetgene hun door de herders gezegd werd. Maar Maria bewaarde al de woorden, en ovferwoog dezelve in haar hart. De herders keerden nu weder, verheerlijkten en loofden God overal, hetgene zij gehoord en gezien hadden, gelijk het hun gezegd was. Op het Kerstfeest, in de derde Mis. Epistel van den II. Paulus tot de Hebreërs I: 1—12. Menigmaal en op velerhande wijzen heeft God eertijds door de profeten tot de vaders gesproken; eindelijk, in deze dagen, heeft Hij tot ons gesproken door zijnen Zoon, welken Hij tot erfgenaam van alles heeft gesteld, door wien Hij ook de wereld heeft gemaakt; die, daar Hij de luister zijner glorie, en het beeld zijner zelf- Ook van de Herders en Herodes en de Drie Koningen vertelde groot moeder. Zij had het haar al zoo dik wijls verteld en toch zat Anna weder met open mond te luisteren en haar hartje klopte al harder en harder. ,'t Was als warme zonneschijn en heerlijke bloemengeur voor haar, toen grootmoeder zeide, dat Jezus zoo veel van goede en brave kinderen hield, en toen grootmoeders verhaal ten einde was, klapte Anna in haar handen en riep verheugd uit: „O, nu weet ik zeker, dat het Kerstkindje mij niet zal vergeten". 't Was in den vroegen morgen van den hoogheiligen Kerstdag dat Anna aan de hand harer moeder uit de nachtmis terug kwam, die de grijze herder in de lieve dorpskerk aan het schitterend verlichte en versierde altaar had opgedragen. Zij had zoo vurig gebeden, tot het Kerstkindje dat in de kribbe laggomringd door de, H. Maagd en St. Jozef en de herders en het zoo vast beloofd altijd braaf en gehoorzaam te zullen zijn, dat zij nu ook hoopte, dat het Goddelijk Kindje tevreden zou zijn en misschien, misschien haar hartje durfde het haast niet uitspreken. Zij stapte vlug aan met moeder en toen beiden hun hutje bereikten was 't buiten nog donker, maar binnen had grootmoeder met de schamele middelen die het huishouden bood, het binnen zoo vriendelijk en gezellig naogelijk gemaakt: het kacheltje snorde, de lamp verspreidde haar vriendelijk licht over de tafel waar een sober ontbijt stond opgediend. Terwijl moeder en dochter, na door groot moeder te zijn verwelkomd, zich van hun kleederen ontdeden, stapte een man, in een wijden mantel gehuld en met groote laarzen aan op de hut toe. In de eene hand droeg hij een lantaarn en in de andere een tame lijk groot pak. Bij het huisje gekomen klopte hij aan de deur en toen moeder open deed reikte hij het pak over met de woerden: „Dit zendt het Kerstkind voor zijn lieve brave Anna". standigheid is, en alles draagt door het woord van zijne macht, nadat Hij de zuivering der zonden heeft bewerkt, in den allerhoogsten is gezeten aan de 'rechterhand der heerlijkheid; die zoo verre boven de engelen is ver heven, als Hij voortreffelijker naam boven hen heeft verworven. Want tot wien der engelen heeft God ooit gezegd: gij zijt mijn zoon, heden heb ik u geteeld? En elders: ik zal zijn Vader, en Hij mijn Zoon zijn? Weder om, als hij den Eerstgeborene in de wereld invoert, zegt hijdat alle engelen Gods Hem aanbidden! En van de engelen zegt hijdie de geesten tot zijne gezanten maakt, en de vurige vlammen tot zijne bedienden. Maar tot den Zoon: Uw troon, o God, blijft in eeuwigheid; uw rijksstaf is een staf van gerechtigheid. Gij hebt de gerechtigheid bemind, en de onge rechtigheid gebaat: daarom heeft God, uw God, u gezalfd met vreugdeolie boven uwe medegenooten. En Gij, Heer, hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn de werken uwer handen. Zij zullen ver gaan, maar Gij blijft altijd; zij zullen allen, als een dekkleed veranderen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt dezelfde, en uwe jaren zullen niet eindigen. Evangelie, Joannes I: 14. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is er niets gemaakt, van hetgene er- ge maakt is. In hetzelve was het leven, en het leven was het licht der men schen. En het licht schijnt in de duisternissen en de duisternissen hebben het niet begrepen. Daar was een mensch van God gezonden, wiens naam was Joannes. Hij kwam als getuige, om getuigenis te geven van het licht, opdat allen door Hem zouden gelooven. Hij was het licht niet; maar om getuigenis te geven van het licht. Het was het waarachtig licht, hetwelk alle menschen verlicht, die in deze wereld komen. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt, en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij kwam in zijn eigen, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Maar allen, die Hem hebben aangenomen, heeft Hij de macht gegeven Gods kinderen te worden; dengenen, die in zijnen naam gelooven; die niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne heerlijkheid gezien, eene heer lijkheid als van den eeniggeboren Zoon des Vaders, vol van genade en .waarheid. Op <len Feestdag van den heiligen Steplianus. Lesse uit de werken der Apostelen VI 8—10 en V 11—59. In die dagen Stephanus, vol genade en kracht, deed wonderen eu groote Voor de vrouw een woord van dank kon uitbrengen, was de man, die zijn lantaarn onder zijn mantel verborgen had, reeds in het donker verdwenen, toch had de moeder aan de haar goed bekende stem en zijn houding hem herkend als den knecht van liet kasteel. Nieuwsgierig had Anna naai de deur gekeken en toen moeder in de kamer terug kwam met het groote pak onder haar arm, brak Anna in een luiden juichkreet los: het Kerst kind heeft ons dus niet vergeten". „Hij heeft ons niet vergeten", herhaalde hare moeder, en groot moeder veegde een traan uit" hare oogen, een traan van dankbaarheid voor den goeden gever. En nu werd het pak open gemaakt. Bovenop lagen een paar schoenen, zooals Anna ze gaarne had, verder eenige paren wollen kousen, een mooie jurk en nog een aantal andere nuttige kleederen en ook speelgoed, waarbij een mooie pop en ook nog een prachtig kerkboekje, verguld op snee. Anna was buiten zich zelve van vreugde en geluk, zij klapte in de handjes en riep herhaaldelijk; „Het Kerstkind heeft ons niet vergeten, de goede Jezus heeft ook aan 'ons gedacht". Maar toen de eerste opwelling van vreugde voorbij was, viel Anna op haar knietjes en dankte den goeden God, dat Hij ook aan haar gedacht had en beloofde uit den grond haars harten, geheel haar leven braaf en goed te zullen blijven. En naast het kind knielden moeder en groootmóe- der, vouwden vol dankbaarheid de bevende handen en smeekten den Opperheer, dat Hij den bewoners van het kasteel mocht vergelden, dat zij er voor gezorgd hadden, dat hier in hun schamele woning een blij Kerst feest kon worden gevierd.

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1921 | | pagina 5