Wat het Kerstkind bracht
Tweed© Blad
ZATERDAG 24 DECEMBER 1921
IHEUWE 1EEUWSCHE COURANT
V Een Eeuwfeest.
Buitenland
BELGIË
Kerknieuws
Heden, vigiliedag van Kerstmis, is
het 100 jaren geleden, dat de bekwame,
energieke en vrome Don Garcia
Moreno werd geboren. De Katholieke
Zuid-Amerikaansche Staatsman, die
president was van Ecuador en viel
onder den dolk der samenzweerders.
Beteekenisvol noemt de Spaanschen
corresp. van „De Tijd" dien geboorte
datum voor iemand, die altijd de be
waker van den Chr. godsdienst was.
Daarbij een ongewoon talent, een
onvermoeibaar werker en een onge-
loofelijk wilskrachtig man. Hij stu
deerde tot 's nachts 3 uur, met zijn
voeten in koud water, om niet in
slaap te vallen, en om verschoond te
blijven van soirees en tertulias, schoor
hij zich het hoofd kaal. Dat een zoo
knap en energiek jongmensch op
rijper leeftijd door zijn landgenooten
tot President van Ecuador werd ge
kozen, was een zegen voor het land,
op elk gebied. Want de jonge Ameri-
kaansche republieken vielen al
spoedig ten prooi aan zelfzuchtige,
.geheime sekten en vrijzinnige, anti-
clerikale gelukzoekers.
Dat ellendige anti-clericalisme was'
en is de pest vooral voor Zuid- en
Middel-Amerika. Het bracht nooit
wat duurzaams tot stand, en wist nooit
wat beters te doen, Jan scholen op
te heffen, kloosters en kerkelijke
bezittingen te rooven en de geeste
lijkheid te knechten.
Bolivar, de groote bevrijder, zei
het zelf: „Wij hebben nu de onaf
hankelijkheid gewonnen, maar al het
andere verloren." En onder dat
„andere" was de godsdienstvrijheid
en de rust. Het volk werd verpletterd
onder de belastingen en de eeuwige
„pronunciamientos" (revoluties).
Garcia Moreno's bestuur was gewijd
aan de bevestiging van den Gods
dienst en de welvaart van zijn land.
Het was nu uit met de strooptochten
van „generaals doorgaans uit een
of andere loge gekropen. Hij was ook
het eenige staatshoofd, clat protes
teerde tegen den roof der Kerkelijke
Staten. Dat zoo iemand vroeg of laat
een slachtoffer zou worden van het
maeonisch gespuis, was te voorzien.
Hij viel met 5 a 6 kogels in het lijf
en 4 messteken, meerendeels toege
bracht door Br. Rayo. Maar het
gezicht was ongeschonden, en het lijk
werd in een Cliapelle Ardente ge
bracht, op een fauteuil geplaatst en
bekleed met de insignes van zijn
ambt tentoongesteld, beweend door
.alle rechtschapenen.
Aan dit relaas van den brief
schrijver kunnen wij nog toevoegen
dat Moreno, reeds stervende, nog de
woorden stamelde: „God sterft niet",
daarmede te kennen gevende, dat de
boosheid zich al moge wreken op
menschen, die voor Gods rechten
opkomen, maar dat zij niet in staat
is God te j dooden en Diens rechten
(een KerstverteUing)
't Is alsof ik het nog voor mij zie,
dat arbeidershuisje, midden in de
heide, een kwartier van het dorp
gelegen. Een stukje grond, voet voor
voet ontwoekerd aan de schrale heide,
lag er achter en van de opbrengst,
bestaande uit aardappelen en groenten,
leefden de bewoners voor een groot
gedeelte, evenals de geit, die hun
melk en boter verschafte.
In een klein huisje woonde de
kleine Anna met hare moeder en
grootmoeder de vader rustte reeds
vele jaren op het eenzame kerkhof
bij de lieve dorpskerk dat brave,
godsdienstige maar behoeftige men
schen waren.
De vader had vroeger de tuinen
van het nabij gelegen kasteel en die
van de bui-gers in het dorp, in orde
gehouden en iedereen hield dan ook
veel van hem. Het werken in de
tuinen op een paar gure dagen in
Maart had hem echter een longont
steking bezorgd, waaraan hij na enkele
dagen overleed.
Een ieder had medelijden met de
vrouwen en het kind, die nu broode
loos waren. Doch de Pastoor en Kape
laan hielpen hen en hadden spoedig
zooveel geld bijeen, dat zij het huisje
met den grond en nog een groot stuk
heide er bij konden koopen van den
eigenaar, den bewoner van het kasteel,
die hun bovendien er een geitje bij
gaf; nu moest de weduwe voor het
overige zorgen.
Tal van goede menschen lieten de
vrouw nu en dan wat verdienen met
schoonmaken, de wasch doen en der
gelijk vrouwenwerk, doch hoewel het
er krap toeging, klaagde zij nooit,
maar zocht slechts kracht en troost
in het gebed.
Als zij niet thuis was, zorgde de
oude, ruim tachtigjarige grootmoeder
voor alles en 't ging haar allemaal
goed af, al hadden de jaren haar rug
gekromd. Zij was altijd tevreden, op-
te knotten, als wilde Moreno met die
woorden alle ware christenen bezielen
tot een onverpoosde strijd tegen de
duistere machten, die liet op de ver
nietiging van den godsdienst hebben
gemunt.
De Augustusdagen van 1914.
Mededeelingen van Woeste.
De „Maasbode"-correspondent te
Brussel schreef onlangs aan zijn Blad
In de „Revue bibliographique"
brengt de katholieke staatsminister,
graaf Woeste, enkele aanvullende
gegevens over de geschiedenis van
de bij bet uitbreken van den oorlog
aan België beloofde Fransche en
Engelsche hulp.
In zijn bekende „Mémoires" heeft
de Belgische luitenant-generaal de
Selliers de Moranville, de bewering
weerlegd, als zou Frankrijk op 3
Augustus 1914 aan België de onmid
dellijke hulp hebben aangeboden van
5 legercorpsen. De generaal bewijst,
dat bedoeld aanbod niet is gedaan
en dat het bijgevolg onjuist is te zeg
gen, dat het door den Belgischen
generaal staf werd afgewezen.
De heer Woeste, van oordeel, dat
enkele nadere inlichtingen hierom
trent niet overbodig zijn, geeft nu
de volgende aanvullende détails: Op
de vergadering van den kroonraad,
gehouden in den nacht van 2 op 3
Augustus 1914, werd, zonder tegen
spraak verklaard, dat het voorbarig
was een beroep te doen op de garan-
deerende mogendheden, omdat men
nog hoop had, dat Duitschland zou
afzien van zijn voornemen om België
binnen te vallen. De raad was een
parig van oordeel, dat aan Duitsch
land geen enkel voorwendsel tot aan
val mocht worden gegeven.
Men weet wat toen volgde. Op 4
Augustus, tegen den middag, op het
oogenblik, dat beide kamers op het
punt stonden uiteen te gaan, deelde
de premier mede, dat hij juist de
schending van het Belgisch grondge
bied vernomen had. De kamers gin
gen uiteen onder den indruk, dat het
nationaal eergevoel een energieken
tegenstand eisqjite.
Ik was, zoo vervolgt graaf Woeste,
nog maar slechts één uur op mijn
landgoed te Üalevoet teruggekeerd,
toen men mij per auto kwam halen,
om aanwezig te zijn bij een hoog
dringend samengeroepen kroonraad.
Ik kwam een weinig te laat. Men
bracht mij gauw op de hoogte: de
raad was bijeengekomen om te be
raadslagen over* het aanbod van on
middellijke hulp, dat terstond na de
zitting der kamers door Sir Francis
Villiers uit naam van Engeland aan
België was gedaan.
Toen ik de vergaderzaal binnen
trad. gaf een lid der vergadering.de
voorwaarden te kennen waarop, vol
gens hem, het aanvaarden van Engel
sche hulp moest geschieden.
geruimd en vol ijver, en als Anna
thuis was, hielp,zij grootmoeder een
handje mee.
De kleine Anna ging alle dagen
trouw, door weer en wind, naar de
Zusterschool in het dorp. Zuster
Theresia hield zeer veel van haar,
omdat ze zoo'n gewillig, goed kind
was, dat vlijtig leerde.
De herfst was voorbij, 't was winter.
De Noordewind blies fel door de
boomen, waaraan hij zelfs het laatste
blaadje had ontnomen. Sneeuwbuien
maakten de wegen onbegaanbaar. De
weg naar het dorp was zeer moeilijk
te beloopen,maar Anna stapte er steeds
dapper op los en veelal ging Marietje
van het kasteel met haar mede.
Onderweg babbelden zij dan over
schoolwerk, overhoorden elkaar 'uit
den kleinen Catechismus en hadden
dikwijls de grootste pret. Zoodoende
waren 't kind van het kasteel en het
kind uit de hut, vriendinnetjes
geworden.
„Weet je, hoeveel dagen het nog
duurt, eer het Kerstmis is?" vroeg
Marietje op zekeren dag aan Anna,
toen zij huiswaarts gingen.
„Nou of ik", antwoordde Anna. „Ik
heb het al uitgerekend. Nog twaalf!"
„O, ik ben zoo blijde!" jubelde
Marietje haar door de kou verstijfde
handen wrijvende. „Ik krijg heel veel
van het Jesukind. Ik heb hem een
nieuwe jurk, een handmof, een mooi
mandje, een bonten muts en nog veel
meer gevraagd. En gij Anna?"
„Och als ik maar een paar nieuwe
warme schoenen kreeg, zoodat ik niet
thuis behoef te blijven, als ze naar
den schoenmaker moeten, dan ben
ik al meer dan tevreden", antwoordde
Anna en keek tegelijk naar hare
schoenen, die vol sneeuw zaten, als
wilde zij ze verzoeken, het asjeblieft
nog langen tijd uit te houden.
„Eu, jij bent gauw tevreden",
lachte Marietje. „Ik vraag heel wat
meer en dat moet gij ook doen".
„Met nieuwe schoenen zou ik al o!
zoo gelukkig zijn. Kreeg ik ze maar;
doch ik ben bang, dat het Kerstkind
Na enkele oogenblikken geluisterd
te hebben, veroorloofde ik mij een
onderbreking om op te merken, dat,
wanneer het huis in brand staat, het
niet het geschikte oogenblik is om te
beraadslagen over den aard en de
opportuniteit der te nemen maatrege
len, doch dat men moest handelen,
en onverwijld en zonder voorwaar
den het aanbod dat gedaan was aan
nemen. De leden stemden hiermede
in en een hunner, die voor de eerste
maal een dergelijke bijeenkomst bij
woonde, zeide mij„Blijf aandringen,
want alleen deze oplossing mag in
gang vinden."
De regeering op haar beurt ging
er mede accoord, alleen vragende,
dat het aan Engeland te geven ant
woord zou vermelden, dat België zelf
de verdediging der vestingen op zich
zou nemen. Hiertegen werd geen
enkel bezwaar gemaakt en toen heeft
de heer Davignon aan den raad de
mededeeling gedaan, dat hij van den
Franschen gezant een aanbod had
ontvangen, analoog aan dat van En
geland. Ik merkte op, zoo besluit
Woeste zijn artikel, dat wij op dit
tweede aanbod moesten antwoor
den, zooals op het Engelsche voorstel
en het is na deze dubbele beslissing,
dat de Raad uiteenging. Het is juist,
zooals Selliers de Morauville schrijft,
dat er in die vergadering geen spraak
is geweest van onmiddellijke tusschen-
komst van 5 Fransche legerkorpsen.
(Zie voor het vervolg van de rubriek
Buitenl. Ie blad).
Op het Kerstfeest in de eerste Mis.
Epistei van den II. Paulus tot Titus
H: 11—15.
Allerliefsten! de genade van God,
onzen Zaligmaker, is alle menschen
verschenen; welke ons leert, dat wij
de goddeloosheid en wereldsche
begeerten verzaken, en matig, recht
vaardig en godvruchtig in deze
wereld leven, verwachtende de zalige
hoop en heerlijke verschijning van
onzen grooten God en Zaligmaker
Jesus Christus, die zich zeiven voor
ons gegeven heeft, om ons van alle
ongerechtigheid af te koopen,-en tot
een volk te reinigen, hetwelk Hem
aangenaam en naijverig tot goede
werken is. Verkondigt deze dingen,
en stelt "ze aan het volk voor, door
Jesus Christus, onzen Heer.
Evangelie, Lucas II: 114.
In dien tijde ging van den Keizer
Augustus een gebod uit, om de geheele
wereld op te -Schrijven. De eerste
opschrijving is geschied, toen Cyrinus
stedehouder van Syrië was. En zij
gingen allen om zich aan te geven,
ieder in zijn eigene stad. Josef trok
dan ook van Galilea uit de stad
Nazareth naar Judea in de stad van
David, die Bethlehem genoemd wordt,
omdat hij van het huis en geslacht
van David was, om zich aan te geven
met Maria, zijne vrouw, die zwanger
ging. En het geschiedde, toen zij daar
ons in 't geheel niet zal kunnen
vinden", sijrak Anna.
„Daar geloof ik niets van", zéi
Marietje. „Het Kerstkind is een vriend
van arme en rijke kinderen en daar
hij in den Hemel alles ziet en hoort,
weet hij ook dat je graag nieuwe
schoenen wilde hebben. Hij zal 't nu
al wel weten".
Al pratende waren zij op de plaats
gekomen, waar ieder een anderen
weg op moest.
Marietje ging naar het kasteel en
Anna naar het armzalig hutje. Toen
Anna binnentrad, zeide zij als naar
gewoonte: „Gelooid zij Jezus Christus".
„In alle eeuwigheid, Amen", was
dan het antwoord.
„Dag grootmoe, dag moeder!" groette
zij verder, beiden een kus gevende.
En dan begon ze dadelijk te bidden,
want zij had honger en haar boter
hammen stonden klaar en terwijl
moeder buiten nog iets verrichtte,
ging Anna op een stoof aan groot
moeders voeten zitten.
„Grootmoe", vroeg zij, „wat dunkt
u, zou het Kerstkind mij niet ver
geten?"
„Waarom zou hij je vergeten,
Anna
„Och, ik weet niet, ik dacht het
maar zoo, we wonen zoo ver van 't
dorp en ofts huisje staat zoo alleen.
En als het gesneeuwd heeft, kan hij
ons hutje heelemaal niet vinden".
„Wees maar gerust Anna, het Jesu
kind zal je wel vinden".
„Toe grootmoe, vertel me nog eens
wat van dien goeden Heilige", vleide
kleine Anna toen.
En grootmoeder vertelde haar, hoe
lief God de wereld had gehad, dat
hij Zijn Eenigen Zoon als een aan
minnig kindje in den stal te Bethle
hem deed geboren worden, waarboven
de engelen het „Vrede op aarde"
zongen en hoe dat Goddelijke Kind
naarmate de menschen het meer
liefhebben en navolgen, ook meer
zegent, vooral de gehoorzame, brave
kinderen die door Hem in den Kerst
nacht met geschenken worden verrast.
waren, dat de dagen vervuld werden,
dat zij zoude baren. En zij baarde
haren eerstgeboren Zoon, en wond
hem in doeken, en legde hem in eene
krib, wijl voor hen geene plaats in
herberg was. En in diezelfde land
streek waren herders, die waakten,
en de nachtwacht hielden over hunne
kudde. En zie, een engel des Heeren
stond bij hen, en de luister des Heeren
omscheen hen, en zij werden met
eene groote vrees bevangen. En de
engel zeide hun: vrees niet; want
ziet, ik breng u eene blijde tijding,
die tot groote vreugde zal zijn voor
al het volk; want heden is u de
Zaligmaker, die Christus de Heer is,
in de stad van David geboren. En
dit zij u het teeken: gij zult een
kind, in doeken gewonden, in de krib
vinden liggen. En terstond kwam bij
den engel eene menigte van het
hemelsche heer, die God loofden en
zeiden: eere zij God in den hoogste,
en op aarde vrede den menschen van
goeden wille.
Op het Kerstfeest, in de tweede Mis.
Epistel van den H. Paulus tot Titus
III: 4—7.
Allerliefstende goedertierenheid
en menschenliefde van God, onzen
Zaligmaker, is verschenen. Hij heeft
ons niet om de werken der recht
vaardigheid, welke wij gedaan hebben,
maar volgens zijne barmhartigheid
zalig maakt, door het bad der weder
geboorte en vernieuwing des heiligen
Geestes, welken Hij rijkelijk in ons
heeft uitgestort door Jesus Christus,
onzen Zaligmaker; opdat wij, gereccht-
vaardigd zijnde door zijne gratie,
volgens de hope, erfgenamen des
eeuwigen levens worden in Jesus
Christus, onzen Heer.
Evangelie, Lucas II: 1525.
In die tijde spraken de herders tot
elkander: laat ons naar Bethlehem
gaan, en het Woord aanschouwen,
hetgene daar geschied is, hetwelk de
Heer ons heeft bekend gemaakt. Zij
gingen dan spoedig, en vonden Maria
en Joseph, en het Kind, dat in de
kribbe lag. Zoodra zij dit zagen,
erkenden zij het woord hetwelk hun
van dit kind gezegd was. Allen dan,
die het hoorden, stonden verbaasd,
overhetgene hun door de herders
gezegd werd. Maar Maria bewaarde
al de woorden, en ovferwoog dezelve
in haar hart. De herders keerden nu
weder, verheerlijkten en loofden God
overal, hetgene zij gehoord en gezien
hadden, gelijk het hun gezegd was.
Op het Kerstfeest, in de derde Mis.
Epistel van den II. Paulus tot de
Hebreërs I: 1—12.
Menigmaal en op velerhande wijzen
heeft God eertijds door de profeten
tot de vaders gesproken; eindelijk,
in deze dagen, heeft Hij tot ons
gesproken door zijnen Zoon, welken
Hij tot erfgenaam van alles heeft
gesteld, door wien Hij ook de wereld
heeft gemaakt; die, daar Hij de luister
zijner glorie, en het beeld zijner zelf-
Ook van de Herders en Herodes
en de Drie Koningen vertelde groot
moeder. Zij had het haar al zoo dik
wijls verteld en toch zat Anna weder
met open mond te luisteren en haar
hartje klopte al harder en harder.
,'t Was als warme zonneschijn en
heerlijke bloemengeur voor haar, toen
grootmoeder zeide, dat Jezus zoo veel
van goede en brave kinderen hield,
en toen grootmoeders verhaal ten
einde was, klapte Anna in haar handen
en riep verheugd uit: „O, nu weet
ik zeker, dat het Kerstkindje mij
niet zal vergeten".
't Was in den vroegen morgen van
den hoogheiligen Kerstdag dat Anna
aan de hand harer moeder uit de
nachtmis terug kwam, die de grijze
herder in de lieve dorpskerk aan het
schitterend verlichte en versierde
altaar had opgedragen. Zij had zoo
vurig gebeden, tot het Kerstkindje
dat in de kribbe laggomringd door de,
H. Maagd en St. Jozef en de herders
en het zoo vast beloofd altijd braaf
en gehoorzaam te zullen zijn, dat zij
nu ook hoopte, dat het Goddelijk
Kindje tevreden zou zijn en misschien,
misschien haar hartje durfde het
haast niet uitspreken.
Zij stapte vlug aan met moeder en
toen beiden hun hutje bereikten was
't buiten nog donker, maar binnen had
grootmoeder met de schamele middelen
die het huishouden bood, het binnen
zoo vriendelijk en gezellig naogelijk
gemaakt: het kacheltje snorde, de
lamp verspreidde haar vriendelijk
licht over de tafel waar een sober
ontbijt stond opgediend. Terwijl
moeder en dochter, na door groot
moeder te zijn verwelkomd, zich van
hun kleederen ontdeden, stapte een
man, in een wijden mantel gehuld
en met groote laarzen aan op de hut
toe. In de eene hand droeg hij een
lantaarn en in de andere een tame
lijk groot pak. Bij het huisje gekomen
klopte hij aan de deur en toen moeder
open deed reikte hij het pak over
met de woerden: „Dit zendt het
Kerstkind voor zijn lieve brave Anna".
standigheid is, en alles draagt door
het woord van zijne macht, nadat Hij
de zuivering der zonden heeft bewerkt,
in den allerhoogsten is gezeten aan
de 'rechterhand der heerlijkheid; die
zoo verre boven de engelen is ver
heven, als Hij voortreffelijker naam
boven hen heeft verworven. Want
tot wien der engelen heeft God ooit
gezegd: gij zijt mijn zoon, heden heb
ik u geteeld? En elders: ik zal zijn
Vader, en Hij mijn Zoon zijn? Weder
om, als hij den Eerstgeborene in de
wereld invoert, zegt hijdat alle
engelen Gods Hem aanbidden! En
van de engelen zegt hijdie de geesten
tot zijne gezanten maakt, en de vurige
vlammen tot zijne bedienden. Maar
tot den Zoon: Uw troon, o God, blijft
in eeuwigheid; uw rijksstaf is een
staf van gerechtigheid. Gij hebt de
gerechtigheid bemind, en de onge
rechtigheid gebaat: daarom heeft God,
uw God, u gezalfd met vreugdeolie
boven uwe medegenooten. En Gij,
Heer, hebt in den beginne de aarde
gegrondvest, en de hemelen zijn de
werken uwer handen. Zij zullen ver
gaan, maar Gij blijft altijd; zij zullen
allen, als een dekkleed veranderen,
en zij zullen veranderd worden; maar
Gij zijt dezelfde, en uwe jaren zullen
niet eindigen.
Evangelie, Joannes I: 14.
In den beginne was het Woord, en
het Woord was bij God, en het Woord
was God. Dit was in den beginne
bij God. Alle dingen zijn door hetzelve
gemaakt, en zonder hetzelve is er
niets gemaakt, van hetgene er- ge
maakt is. In hetzelve was het leven,
en het leven was het licht der men
schen. En het licht schijnt in de
duisternissen en de duisternissen
hebben het niet begrepen. Daar was
een mensch van God gezonden, wiens
naam was Joannes. Hij kwam als
getuige, om getuigenis te geven van
het licht, opdat allen door Hem zouden
gelooven. Hij was het licht niet; maar
om getuigenis te geven van het licht.
Het was het waarachtig licht, hetwelk
alle menschen verlicht, die in deze
wereld komen. Hij was in de wereld,
en de wereld is door Hem gemaakt,
en de wereld heeft Hem niet gekend.
Hij kwam in zijn eigen, en de zijnen
hebben Hem niet aangenomen. Maar
allen, die Hem hebben aangenomen,
heeft Hij de macht gegeven Gods
kinderen te worden; dengenen, die
in zijnen naam gelooven; die niet uit
den bloede, noch uit den wil des
vleesches, noch uit den wil des mans,
maar uit God geboren zijn. En het
Woord is vleesch geworden, en heeft
onder ons gewoond, en wij hebben
zijne heerlijkheid gezien, eene heer
lijkheid als van den eeniggeboren
Zoon des Vaders, vol van genade en
.waarheid.
Op <len Feestdag van den heiligen
Steplianus.
Lesse uit de werken der Apostelen
VI 8—10 en V 11—59.
In die dagen Stephanus, vol genade
en kracht, deed wonderen eu groote
Voor de vrouw een woord van dank
kon uitbrengen, was de man, die zijn
lantaarn onder zijn mantel verborgen
had, reeds in het donker verdwenen,
toch had de moeder aan de haar goed
bekende stem en zijn houding hem
herkend als den knecht van liet
kasteel. Nieuwsgierig had Anna naai
de deur gekeken en toen moeder in
de kamer terug kwam met het groote
pak onder haar arm, brak Anna in
een luiden juichkreet los: het Kerst
kind heeft ons dus niet vergeten".
„Hij heeft ons niet vergeten",
herhaalde hare moeder, en groot
moeder veegde een traan uit" hare
oogen, een traan van dankbaarheid
voor den goeden gever.
En nu werd het pak open gemaakt.
Bovenop lagen een paar schoenen,
zooals Anna ze gaarne had, verder
eenige paren wollen kousen, een
mooie jurk en nog een aantal andere
nuttige kleederen en ook speelgoed,
waarbij een mooie pop en ook nog
een prachtig kerkboekje, verguld op
snee. Anna was buiten zich zelve
van vreugde en geluk, zij klapte in
de handjes en riep herhaaldelijk; „Het
Kerstkind heeft ons niet vergeten, de
goede Jezus heeft ook aan 'ons
gedacht".
Maar toen de eerste opwelling van
vreugde voorbij was, viel Anna op
haar knietjes en dankte den goeden
God, dat Hij ook aan haar gedacht
had en beloofde uit den grond haars
harten, geheel haar leven braaf en
goed te zullen blijven. En naast het
kind knielden moeder en groootmóe-
der, vouwden vol dankbaarheid de
bevende handen en smeekten den
Opperheer, dat Hij den bewoners van
het kasteel mocht vergelden, dat zij
er voor gezorgd hadden, dat hier in
hun schamele woning een blij Kerst
feest kon worden gevierd.