Tweede Blad
Minister Aalberse.
ZATERDAG 12 MAART 1921
KERKNIEUWS
Voor de Keuken.
Gemengd Nieuws.
VE ZEEUWSCHE COURANT
Veteranus schrijft in zijn Schetsen
uit ons Parlement, voorkomende in
de „Gooi en Eemlander" het volgende
over minister Aalberse:
Tot de goede eigenschappen van
den bewindsman, die het eerst de
portefeuille van Arbeid, als leider
van afzonderlijk daartoe in het leven
geroepen departement, heeft aanvaard,
mogen zeker worden gerekend t
rustig-bescheidene van z n opti eden
en zijn daarmee in nauw verband
staande afkeer van breedsprakige
langdradigheid.
Het Tweede Kamerlid mr. Aalberse
hield zich liefst zooveel mogelijk op
den achtergrond. Met de nauwgezet
heid, hem eigen, bereidde hij steeds
een uit te spreken rede met groote
zorg voor. En zijn wijze van voor
dracht teekende wel zeer sterk het
ongekunsteld-eenvoudige van zijn
aard. Er is weet men een soort
van bescheidenheid, die Socrates eens
deed zeggen van zulk een zeer-
nederige, dat hij „'s mans hoogmoed
duidelijk kon zien door de gaten van
zijn ouden en veelgelapten mantel
heen" Men kent die nederigheid,
dat zich steeds in ootmoed willen
effaceeren op de manier van Dicken's
Uriah Heep
Bij mr. Aalberse is hiervan geen
sprake. Het luidruchtige, het rumoer
van de „politieke markt" ze trekken
hem niet aan, hebben zelfs iets angst
wekkends en verontrustends voor
hem. Hij is de man van de studiecel,
liet rustige onderzoek, de nijvere
napluizerij-. Wat niet beteekent, dat
mr. A. geen oog zou hebben voor de
„praktijk des levens" en hare eischen.
't Tegendeel is waar.
Om sociale toestanden goed, deugde
lijk te leeren 'kennen, is het „lezen
van boeken", al zijn 't er ook nog
zoovele, niet voldoende. Dat heeft de
heer Aalberse steeds begrepen. Hij
wist zijn oorspronkelijk ietwat-schlich
tere en teruggetrokken geaardheid te
beheerschen, waagde zich in het
volle gewoel der menigte. Toen de
Middenstandsbeweging nog in haar
periode van opkomst was, nog moest
georganiseerd worden, in de richting-
geleid waar zij thans met zooveel
succes zich ontplooit, was mr. Aalber
se een van de „voortrekkers", van
de meest-gewaarde adviseurs.
En waar deze bekwame en kundige
man van raad dient, daar geeft hij
nooit autoritair of opdringend zijn
oordeel, maar met een zachte be
scheidenheid en vriendelijke hulp
vaardigheid, zooals men inderdaad
niet vaak aantreft ook bij degenen,
die niet kunnen verdacht worden van
iets, naar zelfverheerlij kingzweemend.
Strijdlustig, naar den politieken
kamp dorstend of hunkerend, is mr.
Aalberse stellig niet. Trouw lid van
de Katholieke partij mag hij worden
genoemd, het zakelijke trekt hem
bij de beoordeeling van welke kwestie
ook, allermeest aan; het objectief,
onbevangen wikken en wegen van
wat hij in een voorstel, een ontwerp,
een advies of wenk aan voor en na-
deelen ziet. Bij sommigen wordt
allereerst „het politiek instinct" ge
prikkeld; zij vreezen bij voorbaat,
als het initiatief uitgaat van een, die
andere „politieke kleuren" voert,
addertje onder 't gras, valstrik of
of listig-gelegde hinderlaag.
De heer Aalberse zal bereid worden
bevonden, ook met den tegenstander
„in politicis" saam te werken. Zooveel
en zoo lang als 't kan. Hij is de figuur
van het compromis, het zooveel doen
lijk ontwijken van kleinere bezwaren,
desnoods 't ten offer brengen daarvan
om een goed en vruchtbaar resultaat te
bereiken. Zulk een was noodig aan
het hoofd van het Arbeidsdepartement.
Men kan zeggen, dat de achturen-
wet „in de lijn" lag van onzen tijd
en niet slechts paste in het sociaal
program van het kabinet-Ruys, doch
daarvan een onmisbaar deel vormde,
toch is 't zeer de vraag, of een
bewindsman met minder tact en
minder geschiktheid en bereidvaardig
heid tot het systeem van „geven en
nemen" zou bereikt hebben in de
beide takken der Vertegenwoordiging,
wat mr. Aalberse mogelijk was.
Hij en minster De Visser zijn bij het
Parlement 't meest „in den pas", en
speciaal in de rood-getinte parlemen
taire gelederen vindt mr. Aalberse
tal van vrienden, dip hem waar
achtige sympathie en bewondering
toedragen.
Men vertrouwt den minister van
Arbeid; beseft volkomen, dat zijn
joviaal-vriendelijke manier van op
treden volstrekt geen „taktiek" is,
geen masker dat gelijk ook wel
eens 't geval is hoovaardij of
kleinachting van anderer opvatting
moet verbergen, maar dat ze samen
hangt met zijn wezelijke natuur. Er
is geen bijzonder scherpen kijk op
„physionomische aanduiding" voor
noodig om bij mr. Aalberse te kunnen
gissen „wien men voor zich heeft
Het smalle, nog jeugdige gelaat,
door zwart puntbaardje omlijst, ver
toont bijzonder zachte trekken en de
donkere oogen zien u van achter de
lorgnetglazen aan, met zoo opgewekte
vriendelijkheid, dat ook de meest
bedremmelde erdoor op z'n gemak
wordt gebracht. Die rustige eenvoud
en dat ongekunsteld aanmoedigende
is mr. Aalberse ook bij gebleven,
toen hij lid werd van den Raad der
Kroon. Van stijf-afgepaste en statige
deftigheid moet hij niets hebben.
Ook als minister hoort hij argumen
ten, tegen de zijne ingebracht, aan
zonder eenig vertoon van „hoogheid",
die bestrijding ternauwernood duldt
en zooal dan toch steeds in extra-
deferenfen, nederig bescheiden toon
Excelentie Aalberse, op zijn departe
ment met lieden van allerlei slag
confereerond, is gebleven dezelfde,
die hij was als „gewoon Kamerlid,"
óók toen hij op den voorgrond trad,
gebruik makend van het parlementair
initiatief-recht, en den Middenstand
gerievend met zijn wettelijke aan
vulling tot bestrijding van deloyale
concurrentie.
Met dit alles is intusschen aller
minst beduid, dat mr. Aalberse tot
de slappe, zwakke, tot allerlei ge
schipper en „gemodder" bereid te
vinden figuren moet gerekend, Aller
minst! Niet slechts zal hij geen
inbreuk gedoogen, waar 't principieele
opvattingen betreft, maar óók zal hij
onwrikbaar palstaan, wanneer na lang
en deugdelijk wikken en wegen zijn
overtuiging op een bepaald punt is
gevestigd. Dan zal elke poging, om
hem te doen wankelen, tot toegeven
te nopen, falen.
Zij, die vaak met mr. Aalberse in
aanraking komen, weten dat. En
evenzeer, dat hij onverzoenlijk en
bijster „ongenaakbaar" wordt, die
zelfde zacht joviale en zeer bescheiden
manwanneer hij ontwaart te doen
te hebben met onbillijke beoordeeling-
van zijn daden of beweegredenen,
met een pogen om hem tegen te werken
te dwarsboomen. Of wel: hem tot
slachtoffer te maken van oneerlijke
taktiek, van onoprecht gedoe. De
eerlijke en loyale inborst van dezen
rechtschapen man komt daartegen in
feilen opstand, en wanneer zijn ver
trouwen eenmaal werkelijk geschokt
is, dan zal die breuk niet licht geheeld
worden.
„Au fond" is de heer Aalberse een
krachtige, zelfstandige natuur; iemand
die graag „uit eigen oogen kijkt" en
die zelfs bij overstelpende zware ar
beidstaak zich liever meer inspanning-
getroost dan zijn krachten eigenlijk
gedoogen, dan op anderer kompas
in zee te gaan Hoofd te zijn, zeker
in dezen tijd, van een departement
als Arbeid is eene taak, die forsch-
lieid van physiek, van weerstands
vermogen, vergt. Wie er lichamelijk
niet tegen opgewassen waren en toch
de „krachtproef" wilden doorzetten
men denke aan wijlen Talma,
eenmaal een reus van arbeidskracht,
maar die zijn kunnen overschatte en
onder den loodzwaren last bezweek!
kwamen bedrogen uit.
De taak, sinds October 1918 door
mr. Aalberse vervuld, is zwaarder
dan de meesten begrijpen. En zeèr
zeker heeft die periode van ruim twee
jaren de sporen nagelaten op het wel
wat verouderde, verbleekte gelaat,
dat nu en dan trekken van afgemat-
zijn vertoont. Tot zijn geluk heeft de
heer Aalberse zeer sterke zenuwen,
die hij stevig onder bedwang weet te
houden.
Hij heeft een rustige, kalm-systema-
tische manier van werken, goede
gewoonte getrouw blijvend van zich
steeds aan slechts ééne zaak tegelijk
te geven, zich te hoeden tegen
het zenuwafmartelend en krachten-
verspillend door elkaar dwarrelen en
overhoop halen van rijp en groen,
waardoor zoovelen, die goed en vrucht
baar resultaat konden bereiken, on
danks alle inspanning tot weinig of
niets geraken.
Mr. Aalberse verstaat de groote en
moeilijke kunst om zijn gedachten
geheel te concentreeren op het onder-
weip, waarmee hij zich op 'n gegeven
moment bezig houdt en al het verdere
dan „uit te schakelen". Die goede
gewoonte is bevorderlijk aan de deug
delijkheid van wat men wrocht en ïs
tevens kostelijke medicijn tegen de
prikkelbaarheid, die het onvermijde
lijk gevolg is van gemis aan „vaste
lijn" bij den arbeid.
Oók wanneer het kwik in den par
lementairen „thermometer" zeer hoog
is gerezen, er wilde onstuimigheid
heerscht op de parlementaire water
vlakte, blijft Minister Aalberse het
beeld van rustige kalmte. En die on
verstoorbare bedaardheid werkt vaak
als olie op de wilde golven Ook
op zulk oogenblik wordt de toon van
de steeds zeer zacht sprekende stem
nauwelijks iets luider.
De heer Aalberse blijft zich vol
komen meester Vindt zelfs nog
lust tot het wagen van een kwinkslag,
een luimig woord, dat op de koortsige
stemming werkt als kahneerende,
even wicht-herstellende medicijn
Zelfbedwang is een der sterkste
wapenen, waarover een bewindsman
in het Parlement-up to date kan be
schikken. Wie het wapen mist, zal
telkens „in gevaar" verkeeren op de
parlementaire, zoo onbetrouwbare
vlakte
Mr. Aalberse heeft zich dusdanig
op het kostbare wapen weten te
„trainen", dat hij sinds lang den
meesterrang heeft verworven. En de
hand, die het voert, is gelijk reeds
opgemerkt even rustig als stevig
gespierd!
Aan het Katholieke Yolk van
Nederland.
Van verscheiden kanten hoor ik
met hoeveel vrucht en ijver er in
mijn Moederland geijverd wordt voor
de Missiën. Jezus' H. Hart toonde
steeds een voorliefde voor de armen,
de geringen. Mag ik nu aan mijn
eigen volk de kleinste en nederigste
Missie aanbevelen V
Mijn Bisdom van Noord-Bulgarije
is zeer uitgestrekt. Nogthans telt het
slechts 16.000 Katholieken tusschen
2 millioen Scliismatieken, ruim een
half millioen Mahomedancn.
De protestanten uit Duitschland en
Amerika werken hier zonder ophou
den, waartoe hunne ruime geldmid
delen hen in staat stellen. Daartegen
over sta ik machteloos als er geen
hulp komt.
Elders is het leven twee maal
duurder dan vroeger; hier twintig
tot vijf en twintig maal. Overal kan
gebouwd, gesticht. Hier moet eerst
hersteld worden, wat door den oorlog
is gevallen.
Vóór één jaar heb ik weder een
zestal jonge Bulgaren vereenigd,
welke de kern zullen zijn van een
toekomstig Seminarie. De opleiding-
van Inlandsche Priesters is de grootste
weldaad voor de Missie en wordt
daarom door onzen H. Vader den
Paus, ten zeerste aanbevolen.
Als Nederlander verzoek ik U drin
gend, mij te helpen.
De zegen van het H. Hart zij Uw
loon
DAMIANUS THEELEN
(Passionist),
Bisschop van Nicopolis.
N.B. Giften voor de Missie van
Mgr. Theelen worden gaarne in ont
vangst genomen door den Eerw. Pater
Rector, Klooster „Mater Dolorosa" te
Mook en door het Missie-Secretariaat
„Regina Coeli" te Scheveningen.
De Stille Omgang te Amsterdam.
De Stille Omgang, waartoe wij ons
voorbereiden van a.s. Dinsdag af, zal
plaats hebben op Zondag 13 Maart
en de plechtigheden zullen gesloten
worden op Woensdag 16 Maart.
De Stille Omgang is een stil gebed.
En zij, die in den nacht hun wonin
gen verlaten, de Amsterdammers en
die van Kennemerland van Water
land, zelfs van West-Frieslanden van
het Westland en uit-het Sticht, die
allen weten wel, dat het een stille
devotie moet zijn. Bescheidenheid past
ons, de uiterste bescheidenheid, om
al hetgeen wij niet hebben volbracht,
ondanks Gods genade. En zoo als
iedere devotie, zal ook deze licht
werpen op de leegte onzer ziel, op
de armoede van ons geestelijk loven
en op de onvruchtbaarheid van onze
daden.
Maar deze Stille Omgang zal ons
toch ook weer bemoedigen. Juist in
dezen tijd.- In dezen tijd van kerken
vol met niet-katholieken. Want in den
Stillen Omgang, dien wij beginnen
met de eigen verdeemoediging, bid
den we toch allereerst om de bekee
ring onzer dwalende broeders. Zooals
Vondel zong in zijn Eeuwgety der
Heilige Stede, t'Amsterdam. Aen d'oude
burgery
Almogentheit, betuight door d'Of-
ferlammers.
Van tijt tot tijt; geley toch d'Am-
sterdammers.
Uw heirbaan op, in 't eeuwigh-
schijnend licht".
Maar wij zullen te zorgen hebben,
dat men zich aan ons niet ergert.
Op deze gezegende week van den
Stillen Omgang valt het licht der
Katholieke middeleeuwen. De banie
ren zwaaien neer over den stillen
Bagijnenhof, de moderne gildebroe-
ders brengen eere aan het Allerhei
ligste. Wij zullen weer de warmte
der katholieke gemeenschap voelen
en meteen de trouwe burgerzin van
Roomseh Amsterdam.
In onze huizen, op onze ver-gade-
ringen, in onze kerken en op onze
scholen wordt al weer gesproken over
het Mirakel van Amsterdam, zooals
ieder verleden jaar, zooals in de vorige
eeuw, zooals in de vorige vijf en een
halve eeuw. In deze week leeft de
geheele historie van Katholiek Amster
dam weer op. Wij herdenken, en in
alle geval wij doorvoelen het onge
repte geloofsleven der Middeleeuwen,
de verdrukking tijdens en na de her
vorming, den strijd onzer voorvaderen
en wij bidden om de zegening van
ons eigen werk. En wij hooren door
alle eeuwen heen de dichterzangen
op dit geweldige historische moment
in Amsterdam's geschiedenis, van
Broere en Vondel en van Willem van
Hildegaersberch, den eersten dicjiter
„van den Sacramente van Aemster-
dam," die het Mirakel bezingt:
schoon ende claer,
Dat ymmer vel al openbaer
Tot eenre stede in Aemsterlant.
Horen naem is wyde maer:
Men mach wel segghen overwaer,
Aemsterdam is sy ghenant,
Daer dit mirakel binnen schiede".
En die ons opwekt:
„Daerom laet ons alsoe bewaren
Die wijl wy sijn al hier in tleven,
Dat wy die ziel to tide claren.
>Soe sol ons God, al sonder sparen,
Thcmelrijc te lone gheven".
Het is de Roomsche Week bij uit
stek, welke wij ingaan, en die Roomseh
Amsterdam ten zege moge wezen.
Poffertjes.
100 gr. tarwebloem, 100 gr. boek
weitweel, plm. 3Va d.L. lauwe melk,
1 ei, 40 gr. krenten, 40 gr. rozijnen,
20 gr. sueade, 15 gr. gist, 5 gr. zout,
reuzel, boter of kalfsvet.
Doe de bloem en het meel in een
kom, maak er een kuiltje in, plaats
daarin het ei, zout en de gist, die
men met een weinig lauwe melk en
wat suiker heeft aangemengd.
Het kuiltje giet men verder vol
met de lauwe melk. Men begint nu
van het midden uit met een houten
lepel te roeren, telkens iets van het
meel meenemende, totdat alles er in
verwerkt is; met klopt het beslag
flink en voegt er langzaam de overige
melk bij. Het laatst worden de flink
gewasschen krenten en rozijnen en
ook de fijngesneden sucade door het
beslag geroerd en men laat dit, toe
gedekt, ongeveer een uur rijzen. Men
moet er op letten, dat het beslag niet
al te warm staat, het gaat dan aan
bakken en gaar worden waardoor er
kluitjes in komen.
Voor het bakken gebruikt men de
bekende poffertjespan, waarvan men
telkens de holten vult mot een weinig-
gesmolten boter ot vet en er dan
dadelijk iets van het beslag bijgiet.
De poffertjes worden zoo vlug moge
lijk en liefst op een houtvuur licht
bruin gebakken aan beide zijden en
zeer warm opgediend met boter en
suiker.
(Krenten, rozijnen en sucade kan
men ook weglaten.)
De slimheid der dieren.
Over de slimheid der dieren wor
den in de Revue der uitvindingen
en ontdekkingen enkele merkwaar
dige voorvallen vermeld. Zoo ook kon
men eenigen tijd geleden te Parijs in
het Zoologisch Instituut een pension-
naire zien, die zich door zijn hatelijk
karakter en anti-sociaal humeur on
derscheidde, n.l. een prachtige kever
van de soort Lucane (vliegend hert)
uit de bosschen van Arcachon afkom
stig. Om soortgenooten aan zijn slechte
behandeling te onttrekken was men
genoodzaakt hem afzonderlijk te plaat
sen en evenals een gevaarlijk wild
dier in een stevige kooi op te sluiten,
waaruit hij niet eens gedurende de
maaltijden vrij gelaten werd om zich
met de andere vliegende herten om
een schotel met honing te verzamelen.
De opsluiting had geen ander uit
werking dan de woede van het insect
tot het uiterste te drijven. Hij was
in beweging, ging heen en weer,
wierp zich met geweld op de ijzeren
tralies van zijn kooi en deed ze met
al zijn kracht schudden.
En wat zag men zekeren dag Het
deurtje van de kooi, waarvan het
slot alle pogingen van het insect
scheen te tarten, stond op een kier
en het vliegend hert was verdwenen,
de kooi was ledig. De natuurkundi
gen stonden er verstomd van. Hoe
was het dier er in geslaagd de vrij
heid terug te krijgenMen ving den
vluchteling weer op, die van zijn
vrijheid gebruik had gemaakt om de
ergste misdrijven te begaan en een
mannetje van zijn soort te dooden;
men zette hem weer in zijn kooi en
bewaakte hem zeer scherp. Hij ont
snapte herhaaldelijk weer; men wist
nu hoe de gevangene te werk ging.
Zijn instinct had hem niet dadelijk
in het mechanicme van de deur den
weg gewezen, ook was hij eerst tas
tend te werk gegaan. Hij schudde de
tralies van zijn kooi de eene na de
andere, zonder verpoozing, door met
een buitengewoon geduld en langs de
wanden klauterend zijn gevangenis
rond te gaan. Eindelijk ontdekte hjj
de beweging die hij moest doen. Het
deurtje ging van beneden naar boven
open. Onder de onderste tralie stak
hij een van zijn groote scharen en
deed een krachtige poging. Het deurtje
gleed in de sponningen en ging om
hoog. Geleidelijk nam het aaptal ver
keerde manoeuvres afbij de dertigste
ontvluchting opende het insect zyn
gevangenis met de. onberispelijke
zekerheid van een ouden cipier.
Dit geval staat niet alleenmeer
dan een gevangene van het dieren
rijk is op dergelijke wijze door de
zucht naar vrijheid geïnspireerd ge
worden. Henri Milne-Edwards vertelt
het geval van een oerang-oetang, die in
een vertrek opgesloten, het slot niet
kunnende bereiken, een stoel ging
halen er op klom en de kruk om
draaide.
Millot deelde laatst de geschiede
nis van een dwergmuis mede, die hij
in een met een stuk doek afgesloten
stopflesch had. Toen men aan de ge
vangene een paar strootjes had gege
ven om er mede te spelen, maakte
zij er een ladder van, knaagde de
afsluiting harer gevangenis door en
ontsnapte.
Alphonee Milne-Edwards had een
Chimpansee, die voor ontspanning op
een touw schommelde. Daar het zeer
lang was, legde men er een knoop
in. Toch bleef het over den grond
slepen. Onze aap beschouwde den
knoop met aandachtmaakte een
anderen knoop-en kan naar hartelust
schommelen.
Een spin had in een corridor een
web gemaakt, waarvan een der strek
draden midden op den vloer was be
vestigd en dus door het voorbijgaan
werd stuk geloopen, Daar de draad
echter noodig was om het web ge
spannen te houden, bevestigde de
spin aan den loshangenden draad een
gruisje kiezel, doch zoo hoog, dat
iedereen er vrij door kon loopen.
Dat instinct echter nog geen ver
stand is, kan blijken uit het volgende
Zoo bericht dr. L. Greppin, dat
een jachthond wel het verband be
kend is tusschen het opheffen van
een geweer, het schot, en vallen van
den buit en het apporteeren, maar
toch begrijpt hij niet de beteekenis
van een schot. Hij is b.v. wel bang
voor een zweep, maar blijft rustig
staan, als men het geweer op het dier
aanlegt.
Een klein kind, dat te voren nog
geen begrip heeft van een schot,
brengt echter schot en verwonding
van een dier met elkaar in betrek
king en vreest tevens, dat het ge
weer ook hem zelf schade zou kun
nen doen.
Hieruit kan men concludeeren, hoe
een dier in staat is, op grond van
zinnelijke waarnemingen, nieuwe
individueel verworven handelingen
uit te voeren, de normale menscli
beschikt daarentegen niet alleen over
deze bekwaamheid, doch hij kan ook
naar zijn zinnelijke waarnemingen
nog vergelijkingen tusschen de buiten
wereld en zijn eigen persoon maken.
Het dier leert slechts de omstandig
heid kennen, waaraan aangename en
onaangename gewordingen verbonden
zijn; het kan echter nooit zooals dit
bij een mensch het geval is, naar de
oorzaken en het doel dezer voor
waarden zoeken. („C.")
De methode der loge.
Och neen, sommige, vele katholie
ken weten het nog niet of ze geloo-
ven 't maar half, hoe in de duister
nis wordt gewerkt om het licht te
benevelen.
Onder de daartoe gebruikte metho
den behoort, dat men hetgeen katho
lieke of ook geloovig-protestantsche
geleerden doen zooveel mogelijk
negeert.
Men spreekt er niet over, men
schrijft er niet over, men zorgt dat
hun werken niet in openbare biblio
theken komen en vooral niet op de
scholen. Ook wordt hetgeen die ge-
loovige geleerden praesteeren zooveel
mogelijk uit bloemlezingen, encyclo
pedieën enz. weggelaten.
En als dat heelemaal niet meer
gaat men denke b.v. aan Louis
Pasteur dan wordt nog enkel over
de wetenschap, maar nooit over 't
geloof dier geleerden iets vermeld.
D.e „Figaro" kreeg dezer dagen
inzage van een onuitgegeven brief
van Jules Clareti, waarin deze ver
telt over een zitting in 1911 van de
5 Fransche- Academieën.
Het Nobelinstituutwas voornemens
een prijs toe te kennen aan professor
Branly, den eigenlijken en eersten
uitvinder der draadlooze telegrafie,
wiens vinding door Marconi eenvou
dig werd toegepast en vervolmaakt.
Maar Branly was professor aan de
Katholieke Universiteit en daarom
mocht zijn naam niet over de ge
heele wereld bekend worden.
Dat gelukte ook, Branly kreeg den
Nobelprijs niet.
En in den thans gepubliceerden
brief verdedigt Clareti zich, omdat
hij „met de reactionnairen" voor
Branly had gestemd!
Dat was blijkbaar een misdaad.