No. 35.
Donderdag 31 Hlaart 191$. Veertiende Jaargang.
Tl.
ndstoffen.
ito Mink.
Rel kwaad ii de wereld.
ten
en
ike
ten.
iwe Modes
RPETTEN,
randstoffencommissie
rt bij dezen het pu-
dat in de week. van
Maart geen brand-
Idistributie zal plaats
i, noch voor huisbrand,
voor kleimndustne.
Goas worden geen be-
ijen aangenomen na
22 Maart a.8. "ljj\
prachtige sorteering
isdoeken Tafelkleeden,
A, MENHEERE,
Verschijnt eiken MAAHIAG-.JEBENSMB- en fHIUUNU.
Kantoor v. d. AdmlnlalratleBoudewIJn de Wltfestraat A 135* GOES.
IB ft. p. r. Bij abonnement speciale pifa.
Advertaatiën van 1I mdi f8. W, Ma» aegel raav If it
Een eel Me advertentie 3 x geplaatst, wordt 3 X berekead.
FEU1LLETON.
Onder den grond.
ve|k wder zullen wij hebben?
GOES
de ONTVANGST der
tr hel a. 3. seizoen,
ot bezoek uitnoodigend.
uur ■••loten, y f~
indsteffmcoir,missie te Goes,
Heden ontvangen:
Id met zwart en gekleurd, in
epte en gebloemde dessins,
mooie sorteering
gezochte kleuren voor den
bstand, Fantasieklaedje*
naaimachines enz, puike
tan, in verseüiliende prijzen,
'•rzoilan, Looparzeilen,
klaadjaa, Paurmatton,
da ttiokjesmattan, enz. enz.
Aanbevelend,
's-tlevrennueK.
WE ZEEOWSCHE COUP
Abonnementsprijs p. 3 maanden voor Goes f i.—daartraitas f 1.85.
Afzonderlijke nummers 6 cent, dubbele bladen 10 cent.
Advertentiën worden ingewacht vóór half een our 's namiddags.
Tel. interc.Directie no. 94. Redactie no. 97.
Eene vereeniging, die zich noemt „an
ti-o o rlog-b e we g ing", heeft een
„oproep aan Nederlandsche kiezers"
verspreid, „om een groep te vormen van
ten minste tien personen uit geheel Ne
derland, teneinde 'de leiding te nemen
voor deze beweging. Het doel der ver
eeniging is o.m. te bewerken, dat de
Nederlandsche Staat zich bereid verklaart,
met alle beschaafde staten een verbond
te sluiten, volgens hetwelk alle interna
tionale geschillen tusschen bedoelde sta
ten worden beslecht door arbitrage".
Wat de Katholieken betreft, zij1 behoe-
zich niet bij deze anti-aorlog-beweging
aan te sluiten, daar zij' als georganiseer
de politieke partij streven naar ontwa
pening en arbitrage volgens de beginse
len en ideeën der vredesnota van Z. H.
den Paus.
W ijhadden dus omtrent dezen „op
roep" gevoegelijk het zwijgen kunnen be
waren en de brochure, waarin die oproep
is vervat, terzijde leggen, ware het niet,
dat eene jmdere zeer gewichtige reden;
ons tot bespreking dezer brochure had
genoopt. De schrijver, een zekere H. Ha
verkamp, is over den oorlog en wat daar
mede samenhangt aan het filosofeeren
gegaan en lanceert als gewrocht van zijn
philosophise!! brein o.m. het navolgende:
„Er bestaat godsdienst en de kerke
lijke leiders prediken, dat de oorlog
een straf is van God voor de groote
zonden der menschen. De Christelijke
godsdienst leert echter tevens, dat er
niets ter wereld gebeurt, Zonder den
wil yan God. Volgens deze leerstelling
laat God met zijn wil toe, dat de men
schen zondig' worden en daarna wor
den zij voor hunne zonden op afschu
welijke wijze gestraft.
Waar dergelijke dorre dogmatiek te
slikken wordt gegeven en zondbr vorm
van protest geslikt wordt, daar hapert
het den kerkelijken aan moed om tegen
dergelijke stellingen te protesteeren of
hun geestelijke ontwikkeling staat op
geen hoog peil.
Wij weten niet, of domheid, dan wel
kwade trouw hier de pen van den heer
Haverkamp heeft bestuurd. Wat èf: van
zij, de ergerlijke onzin, die in deze pas
sage wordt uitgekraamd dient op de kaak
te worden gesteld, opdat de heer Haver
kamp wete, dat de geestelijke ontwikke
ling der „kerkelijken" hoog genoeg is,
om een gedrochtelijke wanvoorstelling van
de verheven waarheden des Christendoms
te onderscheiden van het juiste begrip
dier waarheden. Van moed, die den „ker
kelijken" zou haperen, kan hier natuur
lek geen sprake zijn. Voor het rechtzet
ten van nonsens is geen moed noodig;
wel veel geduld enmedelijden met
den stakker, die den nonsens verkon
digde.
Veronderstellende, dat geert kwads
trouw hier in het spel is, blijkt dat wat
de heer Haverkamp schreef te zijn voort-
66)
Een gebrekkige, half verlamde grijs
aard, gekleed in een afgesleten toog, ge
noodzaakt op dien hangmat te blijven
liggen, nam voor zich alleen de helft
van de enge ruimte in; wat voor zijn
lotgenooten overschoot, was zoo bekrom
pen, dat het hun onmogelijk was te gaan
liggen, en zij bijkans zells niet konden
zitten en daar de weinige versche lucht,
die vau boven in dat vochtige hol drong,
ternauwernood voor hunne ademhaling
toereikende was, bevonden Zij zich in
een dömperigé, verpestende atmosfeer, die
zoo zwaar was, dat een kaars er nau
welijks in zou hebben kunnen branden.
De strooper, gewoon aan de vrije lucht,
viel bijkans in zwijm; de gezonde geker
kerde priester had medelijden met hem.
„Neem mijne plaats bij het luchtgat in",
Zeide hij tot hem; „ik ben hier reeds
gewend en ïk zal de stiklucht heter uit
houden".
Wilhelm na het aanbod mat gretigheid
aan, hij stikte, en «erst nadat zyn longen
gekomen uit volslagen onkunde aangaan
de het vraagstuk van-het .kwaad in
in de wereld.
Nu geven wij aanstonds toe, dat de
kwestie geen gemakkelijke is en reeds
van oudsher placht menigeen zich af te
vragen: hoe komt het toch, dat de mensch
in zijn sterfelijk leven aan allerlei ram
pen en wederwaardigheden van den meest
uiteenloopenden aard blootstaat. Hoe kon
God den mensch, van nature tot het
geluk bestemd, belasten met het zware
lijdensjuk, zoodat Job reeds uitriep: „de
mensch, korten tijd levende, gaat onder
vele rampen gebukt". Velen lieten zich
bij de beantwoording dier vraag tot een
noodlottig pessimisme vervoeren, meenen-
de dat de mensch, een speelbal van het
noodlot, door een gril van een onverstan
dig alwezen voor het ongeluk werd geboren.
Zulk een leer, die door de geschriften
van een Schopenhauer, Hartmann, Bol
land e. a. wordt gevoed, beneemt aan het
hart allen troost en aan den wil alle
kracht, terwijl zij tenslotte tot wanhoop
brengt.
Slechts klein is het getal dergenen, die
tot een geheel tegenovergestelde bevinding
kwamen. Leibnitz, een derzulken, meen
de, dat wij leven in de beste der we
relden. Deze meening is klaarblijkelijk
valsch, wijl zij, afgezien van de philo-
sophische onmogelijkheid eener zoodanige
wereld, geen grond vindt in de realiteitl
des levens, dat met zijn jammer en el
lende, zijn ziekte en kommer, zijn ver
driet en tegenspoed de meest welspre
kende weerlegging vormt van deze op
timistische beschouwing over het
kwaad in de wereld.
Anders staat het met hen, die geloo-
ven in God, den Almachtigen Vader,
Schepper en Bestierder van hemel en
aarde. Ook zij ondervinden maar al te
zeer, dat wij menschen, niets anders zijn
dan „ballingen, kinderen van Eva, zuch
tende en weenende in dit dal van tra
nen." Ook zij weten, dat de wereld be
zocht wordt met tal van rampen, maar
zij weten ook, dat de hand die ons slaat,
de hand is van een al wij zen en lief
derijken vader. De geloovige chris
ten onderschat de beteekenis van het
kwaad niet. Integendeel. Door het geloof
is zijn natuurlijk verstand niet ontaard,
maar veredeld. Door hooger licht bestraald
van Hem, die eens gezegd heeft: „zalig
zij, die niet gezien en toch geloofd heb
ben" kent hij den oorsprong van het
kwaad, als straf voor de zonde, door
onzen stamvader bedreven en op al zijn
nakomelingen overgegaan. Hij weet ook;
hoe God machtig is om uit het kwade
het goede te trekken en aan den bitteren
boom des lijdens zoete vruchten van
geestelijk heil te doen gedijen, overeen
komstig Paulus' woord, dat voor hen die
God liefhebben, alles ten goede werkt.
Volkomen begrijpelijk achten wij dan ook
wat een christelijk wijsgeer onzer dagen
zegt: „g-een vraagstuk spoort den christe-
lijken wijsgeer tot inniger dankbaarheid
aan voor het licht der bovennatuurlijke
openbaring dan het vraagstuk, handelend
over de verhouding der Voorzienigheid
tot de rampen der wereld.
zich een weinig uitgezet hadden, kon hij
de groote naastenliefde van den priester
naar waarde schatten, die niet zulk een
heldhaftige zelfopoffering het eenige goed
had afgestaan waarover hij nog kon be
schikken, een weinig lucht.
De nieuwe gevangene wilde hem nu
die kostbare plaats teruggeven, doch de
priester weigerde. „Wij zullen die ieder
op onze beurt innemen", antwoordde hij,
„dat zal onze dagelijksche wandeling
zijn".
„Gelukkig hebben wij ook die van de
binnenplaats", merkte Wilhelm aan;
„daar Hen minste kunnen wij ieder op
onze beurt voorraad van lucht opdoen".
„Men kan wel zien, dat gij nog een
nieuweling zijt in de gevangenis", ant
woordde met een bitteren glimlach de
voormalige politieagent, een dappere, ge
decoreerd bij de bestorming van de Ma-
lokof f-toren„waren wij1 moordenaars,
brandstichters of andere groote booswich
ten geweest en hadde de Commune geen
gevangenbewaarders of gendarmen van
ons gemaakt, zouden wij evenals Tropp-
inann recht hebben op twee uren wan-
delens; doch priesters, bewaarders der
openbare orde en Versaillanen worden
geheel anders behandeld, en de deuren,
Ware de heer Haverkamp een der
„huisgenooten des geloofsniet moe.lijk
zou het jziijn, .hem te doen inzien, dat
tusschen het kwaad in de wereld en
Gods voorzienigheid geen schrynea.de te
genstelling beslaat.
De hierboven gegeven uitlating des hee-
ren Haverkamp doet echter vermoeden,
dat hij behoort tot die moderne „ver
lichte" geesten, we,ke, Gods openbaring
verwerpende, zich een z..g. vrij© opinie:
hebben gevormd over de diepzinnige:
vraagstukken des levens. Welke in dit
geval 'dan hierin bestaat, dat dergelijke
menschen uit den altijd wassenden vloed
van het kwaad, dat de were! overstroomt
wie denkt hier niet aan den huidigen
gruwelijken wereldkrijg een argument
putten voor de loochening van Gods voor
zienigheid, ja izelfs van Diens bestaan.
Toch behoeft men er niet aan te wan
hopen, ook zulke mensehen op ziuiver
verstandelijke gronden van het ongerijmde
hunner denkwijze te overtuigen, tenzij
onverzettelijk vooroordeel ot bewuste
kwade trouw hunnerzijds iederen weg tol
redelijke overtuiging afsnijden. Hoe lasdg
ook de kwestie van het kwaad in be
trekking met Gods 'voorzienigheid moge
schijnen, kan toch ons natuurlijk ver
stand, mits goed gebruikt, veel wat
tegenstrijdig schijnt in dat vraagstuk, op
eene bevredigende wijze oplossen, hetgeen
wij thans gaan beproeven.
Wij zullen geen lange wysgeerige be
schouwingen houden over de natuur van
het kwaad, maar kunnen hier volstaan,
met op gezag van St. Thomas van Aquina
te verklaren, da,t het kwaad noch ieta
positiefs, noch iets negatiefs,
maar .iets privatiefs is.
Niet iets positiefs, Dat wil zeg
gen het kwaad bestaat niet in de natuur
als wezen. Al wat 'hestaat is, in zoo
verre het bestaat, goed, omdat elke ge
schapen zaak eene zij: het dan ook
zwakke afschaduwing is van Gods
goedheid en volmaaktheid. Maar, zoo
werpt men ons allicht tegen, zijn dan
brand, overstrooming, aardbeving, vulka
nische uitbarstingen, hongersnood, oorlog,
die terecht onder de rampen worden ge
teld, niet iets reëels of positiefs? Onge
twijfeld, maar die feiten, welke als een
kwaad gelden, zijn dat niet inzrichzelf,
maar voor een ander. Ons berok
kenen ze kwaad, schade, nadeel, inzoo-
verre zij ons berooven van een
goed, dat ons toekomt: onze goederen,
onze gezondheid, pns leven. Zulke din
gen zijn dus kwaad voor zoover z ij
het kwaad veroorzaken. In dien
zin b.v. is de wolf een kwaad voor het
schaap, wijl hij de oorzaak is van den
dood van het schaap.
Is het kwaad niet iets po'sitiefs,
het is ook niet iets negatiefs, dat
wil zeggen, het is niet eene loutere ont
kenning eener goede eigenschap. .Een
mensch is niet zoo vlug ais een gems
of zoo sterk .als een leeuw, maar het
ontbreken van die e,genschappen is daar
om geen kwaad in hemi.
Het kwaad is iets privatiefs, d.w.z.
het is de herooving van een goed
of het gemis eener volmiaakt-
eenmaal achter de nieuwe afdeeling van
boosdoeners gesloten, gaan niet meer voor
hen open".
„Watl zelfs niet in geval van ziekte?"
„Ten hoogste in geval van overlijden",
verklaarde de jonge priester; „gij ziet
daar dien waardigen geestelijke liggen,
die enkel uit haat tegen den godsdienst
aangehouden is; op zijn leeftjjd en in
zijn ziekelijken toestand is het toch niet
waarschijnlijk, dat hij over den muur zal
klimmen en naar Versailles vluchten; de
dokter heeft voor hem een afzonderlijke
kamer gevraagd, men heeft hem die ge
weigerd; morgen zal hij waarschijnlijk op
gehouden hebben te lijden".
„Een ding verwondert mij dan; dat
men in plaats van ons afzonderlijk op
te sluiten, ons bij elkander geplaats heeft".
„Dat moest wel; er komen cellen te
kort. Er zijn -hierop het oogenblik meer
dan zeventig priesters opgesloten. Aan
vankelijk waren zij niet zoo talrijk en toen
was hun alle gemeenschap met elkander,
zelfs onder het toezicht der /bewakers,
verboden, maar later is het 'onmogelijk
geworden hen afzonderlijk op te sluiten,
en de gevangenen zijn 'twee aan twee,
daarna drie aan drie bij elkander ge
plaatst; thans zijn wij met vieren, mis-
he id, welke in een wezen vereiseht wor
den. Blindheid kv. ziedaar een kwaad
in mensch of dier, want wie bl.na a
is verstoken van een goed, berooid ran
eene volmaaktheid waarop by kra.cn-
tens zijn natuur aanspraak heett.
Let op de gespatiéerde woorden:
krachtens zyn natuur. Dat wij,
menschen, geen vleugels hebben, is
geen kwaad in ons, omdat wy dier an
nature met moeten hebben. Wel, als
wij onze handen missen, zooals vete on
gelukkige verminkten in dezen oorlog.
Voor een vogel evenwel is het met be
zitten van handen geen kvvaad.
Uit deze redenee ring volgt, dat n.r.
de dood ,als zijnde het verlies eener
essentiëele volmaaktheid (de herooving
van het bestaan) voor alle wezens be
neden den mensch het grootste kwaad
is. Vandaar, dat de zucht tot zelfbehoud
zoo diep bij hen zit ingeworteld. Men
vergete 'hierbij echter niet uit het oog
te verliezen, dat die dood der lagere we
zens geheel de natuur ten goede komt,
niet het minst den mensch, wien alle
schepselen ten gebruike zijn gegeven als
middelen ter bereiking van zyn doel.
Ook voor den mensch is de dood
het grootste kwaad, iazoover hy als
measch ophoudt te bestaan door de
scheiding van ziel en lichaam. Maar in
zoover de ziel, ten eeuwigen leven voor
bestemd, door den dood des menschen
in het bezit komt van het hoogste goed,
waarvoor zij is geschapen gesteld, dat
de mensch zijn aardsehen pelgrimstocht
behoorlijk heeft volbracht is de dood
voor den mensch een zeer groot geluk
bij een groot ongeluk.
Hier "dieper op in te gaan zou ons
te ver voeren. Bezien we thans de ver-
deeling van het' kwaad met betrekking
tot den mensch.
Men pleegt dan het kwaad te verdeelen
in een natuurlijk (physiek) en een
z e d e 1 ij k kwaad. Het natuurlijk
kwaad is dus de herooving yan een na
tuurlijk goed, het zedelyk kwaad
de herooving van een zedelijk goed. De
natuurlijke goederen kunnen wederom zyn
van tweevoudigen aard, n.l. in- en uit-
wendig.e natuurlijke goederen. Eerstge
noemde zijn de verschillende (wezenlijke
en bijkomstige) volmaaktheden, die deel
uitmaken van onzen persoon. Het ontbre-
ken van die volmaaktheden is alzoo een
natuurlijk kwaad, en des te grooter, naar
mate de volmaaktheid die wy derven ot
die ons ontnomen wordt, van hoogeren
rang is.
Tot de uitwendige natuurlyke goe
deren behoort alles wat de mensch noo-
di<> heeft voor zijn levensonderhoud, voor
de ontwikkeling zijner vermogens of tot de
veraangenaming des levens. Wordt hem
alzoo op de een of andere wyze iets
van die goederen ontnomen, dan overkomt
hem eveneens een natuurlijk kwaad.
Een zedelijk goed is iedere hande
ling, die overeenstemt met de redenjke
natuur van den mensch. Is het voor
ieder wezen, in het algemeen gesproken,
uoed om te handelen volgens de eischen
zijner natuur, wijl het op die mamer
het doel bereikt waartoe het door den
schien zullen .wij in den loop van den dag
met vyven zijn, en het getal zal nog ge
stadig toenemen tot er geen een meer bij
kan. Dan zal men ons met honderden
in de kerkers samenpakken evenals vóór
de beruchte Septembermoorden, of men
zal ons naar een andere bewaarplaats
overbrengen".
„Naar la Roquette, bij voorbeeld zei-
de de agent van politie.
„Indien de Versaillanen er hun den
tijd toe laten", merkte Wilhelm aan.
„Kent gij de jongste tijdingen?"
„Die van gisteren".
„Welnu! vorderen zij?"
„Niet snel!" antwoordde de strooper
en hij vertelde wat hij wist.
„Zij zullen ten slotte wel de stad bin-
nen rukken, maar te laat", mompelde de
agent.
„In ieder geval", hernam de priester,
„moeten wij God danken die tegen de
oogmerken onzer rechters toeslaat, dat
wij ons tot den dood kunnen voorbe
reiden en de troostmiddelen van den
godsdienst ontvangen".
„Inderdaad, ik zou misschien dit jaar
mijne plichten van christen niet yervuld
hebben en dit zal zooveel gewonnen zijn",
merkte do oudsoldaat a&n?, „maar bet
Verwachting tot den avond van 21 Maart:
Zwakke tot matigen, tater wellicht toe
nemende winden uit Westelijke rlohtingen;
tijdelijk opklarendlater weer kans ep
regnn; kans op nachtvorst, vooral In het
oostenIets zachter overdag.
Schepper bestemd is, van den mensch,
hij wien de rede de kroon spant, mag
men zeggen, dat hij goed handelt, als
hij handelt volgens z ij n re de en hare
voorschriften, opvolgt. Zoodra de mensch
echter afwijkt van den maatstaf welken, de
rede aan zijne handelingen stelt, b.v.
door toe te geven aan zijn ongeregelde
driften derven zijne handelingen de
passende volmaaktheid en zijn z e g e lij k
slecht.
De rede, die den mensch boven
alle andere natuurlijke wezens verheft,
is als het ware een voortdurende Gods-
stem, die den mensch toeroept de door
God gestelde orde te onderhouden. En
zoo kan men ook zeggen, dat het zede
lijke goed bestaat in de overeenstem
ming van 's menschen vrije daden met
de door God gestelde orde en het zede
lijk kwaad in de afwijking daarvan.
De rede treedt niet op als eigenmachtig
wetgever, maar als heraut van den Op
persten wetgever, God zeiven. Hij heeft
gewild, dat de mensch niet zooals de
redelooze wezens uit kracht der nood
zakelijkheid, maar uit plichtsbesef naar
zijn. einddoel streeft. Het v r ij w i 11 i g ver
vullen der goddelijke wet door het licht
der rede hem aangekondigd brengt
den mensch tot zijn einddoel: de berei
king van het hoogste goed: God. Door
de goddelijke wet te overtreden, wijkt de
mensch af van zijn einddoel, verbeurt hij
het hoogste goed. Wie het eerste doet,
stelt zedelijk goede; wie het laatste
doet, zedelijk kwade handelingen.
Al hetgeen tot hiertoe gezegd is, strekt
feitelijk slechts tot inleiding van het vraag
stuk over de verhouding van het kwaad
tot Gods Voorzienigheid. Het is echter
noodig eerst goed te weten waarover men
disputeert, alvorens tot het dispuut zelf
over te gaan. Anders redeneert men in
het honderd of, zooals De Genestet zegt,
als kippen zonder kop. Wij Weten thans,
dat het kwaad bestaat en welke zyn
natuur is. Het spreekt vanzelf, dat het
kwaad steeds mogelyk blijft. Dit volgt
uit onze begrensde en alleszins onvol
maakte natuur. Hoe goed de voorzorgen
ook zijn, die men neemt om het na
tuurlijk kwaad te weren, hoe prachtig en
vernuftig de uitvindingen ook zijn om
het natuurlijk kwaad te voorkomen, de
mogelijkheid daarvan blijft. Al is men
gansch zijn leven nooit ziek geweest, geen
middel is in staat te verhinderen, dat ons
lichaam langzaam slijt en het natuurlijk
kwaad van den dood ons overvalt. 3)
Ondanks alle bliksemafleiders zal het he
melvuur 's menschen bezittingeh blijven
treffen en zoo stevig kunnen de dijken
niet zijn, die 's menschen hand opwerpt
tegen het watergeweld, of overstroomingen
valt wel hard te moeten denken, dat
men onschuldig sterft en drie hulpbe
hoevende kinderen nalaat".
Het onderhoud werd langer dan een
uur in dien geest voortgezet, en de
jonge priester, missionairs geworden, deed
in den duisteren kerker de genaden en
vertroostingen nederdalen, welke het God
behaagt door tusschenkomst Zijner be
dienaren in het hart der ongelukkigert
uit te storten, toen de sleutel in het slot
knarste.
De deur ging open en twee bewaarders
met terugstootend voorkomen, gewapend
met revolvers en vergezeld door een reus-
achtigen huihond, duwden aan de ban
dieten een bak toe, die vier porties go-
kookte rijst bevatte, waarvan het gezicht
en de reuk aan "Wilhelm het stinkende
kooksel herinnerde, waarmede de Prui
sen hunne gevangenen in de casematten
voedden.
Een ronde houten lepel stond in die
lijmerige brij: het was het eenige gereed
schap, dat de voorzichtigheid der beulen
in de handen der gevangenen stelde, die,
op bevel, evenals de ter dood veroordeel
den, van messen en vorken verstoken ble
ven. Om te drinken hadden zij den hals
van de waterkruik. (Wprdt vervolgd.).