No. 7. TWEEDE BLAD NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 16 _Jannari 1915. t 1001 sendaal, LEN If iEDA. KBANK n kantore der DER MINNE. reden. o es, ruitkweekers. CORSTANJE Jz., dig, net en b 111 (J k* Gemengd Nieuws. FEUILLETON. EEN DOORNENKROON. out, Kerkbanken, Ibanken enz enz. |ijks velen, en onge- te vallen, jideren ring bij de rten. 'kfuren zifting In hel |nk- en Effecfenzaken IK. 5e beveelt zich beleefd onderhouden van en Boomgaarden. IS. ES, SIGARENAAN- irijzen verkoopen. 19 cent 36 5 9 |sjes 5 29 9 n |r hangend en 8 4 n oopend 137 leutel 9 inbak en pr. slot 73 107 57 189 7 n 10 87 16 16 10 39 37 6 73 11 20 aie-gebitten ppen met steel per Meter ig Electriciteit. pje, model S il ïhel, compleet element I, per Meter 15 cept 69 83 19 10 2'/s 11 9 163 line, porease pot 53 roor den spotprijs ven Nieuwjaarsgebruiken. In ons land was ook in vorige eeuwen het ge ven van geschenken op Nieuwjaar alge meen, zelfs de overheid deed daaraan, mede! Onze vaderlandsche geschiedenis getuigt het, dat men op den len Januari een vorst zijn hulde ging bieden waarbij tevens geschenken gevoegd waren van groote waarde. Op Nieuwjaarsdag kregen de gevangenen vermindering of kwijtschel ding van straf en deelden liefdadigheids gestichten brood en kleeren uit aan de armen. Een andere gewoonte was het schieten met vuurwapenen, als de klok op Oude jaarsavond twaalf uur sloeg. Dit gebruik bestaat nog, al is liet dan ook niet meer in zoo sterke mate. Vroeger was op som mige plaatsen dit gebruik zoo erg, dat hooren en zien verging en een kruitdamp hoven de stad hing, alsof ze door een vijand belegerd werd. Een ander gebruik was 't maskeeren, waarvoor men huiden van dieren ge bruikte, waarin men hossend en zingend de straten door rende. Het misbruik dat van de maskerades gemaakt werd, deed haar spoedig door de overheid verbieden. In vele dorpen van Limburg, vooral in het Noorden, zoo lezen wij be staat een eigenaardige gewoonte, die waarschijnlijk nog dagteekent uit de mid deleeuwen, toen het meerendeel der be volking zich nog weinig met de tijdre kening bezig hield. In den nacht van 31 Dec. en 1 Jan. kon digt de nachtwacht het aanbreken van het nieuwe jaar aan door het jaartal met krijt op de deuren van alle woningen te schrijven. Nieuwjaarsdag en de volgende dag gaat hij dan bij de gegoede burgers één voor één Nieuwjaar wenschen en ont vangt er zijn fooi. Zelfs in het stadje Gennep bestond deze gewoonte voor en kele jaren nog; eerst bij het overlijden van den vorigen nachtwacht geraakte ze daar in onbruik, daar de nieuwe functio naris zijn medeburgers hiervoor te ver licht acht. In Goes bestaat de gewoonte, dat op het einde van het jaar arme jongens en meisjes hun rommelpot opzoeken, en in troepjes van vijf of zes voor de huizen, der meer gegoede en goedgeefsche inge zetenen hun bedeliedjes gaan zingen. Soms worden zij binnengelaten, en staat in een oogenblik de gang vol met arme kleine artisten, die ijverig den rommelpot bewerken en het volgende armoe-Iiedje zingen: Klein zieltje, klein zieltje staat achter de deur Klein zieltje, klein zieltje waar trenr je toch veur. Val dan op je knieën en bid dan tot Hod. En bid dan tot God met een groot fatsoen Dan zal Hij den hemel wel open doen En als Hij den hemel heeft opengedaan, Dan zie je die arme zondaren staan. Een kistje met een strooien band, Zoo reizen wij naar het anderen land. Het andere land is veel beter dan hier, Daar zingen de engeltjes van tierelier. Nieuwjaarswenschen zijn zoo oud als kalenders en de gestoken en gedrukte ge lukwenschkaartjes zoo oud bijna als de boekdrukkunst zelve. Uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn verscheidene van die kaarten en facsimiles daarvan bewaard ge bleven, doch merkwaardigerwijze zijn daarop bijna alleen ernstige, Bijbelsehe tafereelen afgebeeld, of verzoeken om aal moezen. Ook speelde de politiek een rol in de Nieuwjaarskaarten. Men heeft kaarten had met carricaturen van Napoleon, met tafreelen uit oorlogen enz. en ook suiker zoete idyllen en smachtende liefdesver klaringen. In den ouden tijd werd van de kaar ten, die wij thans „ansichten" of prent briefkaarten noemen, veel werk gemaakt, maar men kocht er toen ook nog geen tien voor een dubbeltje, zooals nuDie kaarten werden met het penseel geschil derd en gewoonlijk werd er slechts één exemplaar van vervaardigd, wat natuur lijk geld kostte. De postkaart zoowel als de prentbrief kaart zijn van Oostenrijkschen oorsprong. Een schilder wiens zeventigsten verjaar dag in April 1908 gevierd werd, begon spoedig, nadat de correspondentie- kaart was ingevoerd (in W.eenen ongeveer in 1835) die kaarten te versieren met landschappen of andere kleine schetsen en zond die naar zijn vrienden. Deze kaarten brachten het post- bestuur, dat toen nog lang niet was, wat het nu is, veel zorgen. Veel ging verloren, maar veel ook bereikte zijn doel. Niet iedereen kon zijn kaarten zelf il- lustreeren. Toen ontstond in de laatste twintig jaar de prentbriefkaarten-industrie die thans een zoo hooge vlucht genomen heeft. Maar of de Nieuwjaarswensch geschre ven staat op prachtige sprekende kaarten of op eenvoudigste kaartjes hoofdzaak blijft, dat die wensch uit oprechte harten komt. N.B. Bovenstaande lazen wij in „Het Centrum". In het Goesche Nieuwjaarsvers is intusschen een regel vergeten, n.l. deze: Kou ik er niet treuren, want 'k heb er geen lot, die dan de 3e versregel moet worden van het gedicht. Red. 66) (Slot.) Den volgenden morgen zag men in het huis in de via della quattro fontane lou ter verwarde gezichten. Trots haar ver langen naar huis, viel Bertha het afscheid van die goede lieden toch bovenmate zwaar. Monaldi, zijne vrouw en Bianca begeleidden de verirekkenden tot aar het station, en toen de trein zich einde lijk in beweging zette, wtenkten drie witte zakdoeken nog lang, lang de terugkeeren den na, totdat zij uit de oogen van de in de Eeuwige Stad achterblijvenden waren verdwenen. Den volgenden Zaterdagavond kwamen Bertha en Johanna welbehou- den in Frankfort aan, waar zij alles de volmaakste orde terugvonden. De trouwe dienstbode had zorgvuldig voor alles gewaakt. Daags na hare aankomst was het eer ste bezoek aan het graf van den dierba ren oom gewijd. Daarop schreef zij een langen brief aan Amalia, of liever, zij voleindigde een schrijden aan hare vrien din, t welk zij bereids in Rome begonnen, maar niet ten einde gebracht had. Het is ons niet gelukt, van dit schrijven inzage te krijgen. Daarentegen ontving zij reeds den volgenden Donderdag leen brief van Ten Voorbeeld. In de Indische bladen komt het volgende verhaal voor van den secretaris van het Belgische co mité te Soerabaja: „Beschroomd kwam hiji bij me thuis om mij te spreken, een leerling van een der scholen te Soerabaja. Mij een pakje geld overhandigende: „Mijnheer, wilt u dit voor mij afdragen aan het Belgische Co mité?" „Wel' zeker ,mijn jongen. Zeg eens, ben je miet in de kost bij mijnheer N.?" „Ja mijnheer." „En weet mijnheer N. hiervan?" Zijn verlegenheid nam merkbaar toe. „Neen mijlnheer." Ik had intusschen het pakje geopend en vroeg: „Dit is zeker door de. verschil lende kostkinderen hij elkaar gelegd?" „Neen mijhheer, het is van mij." „Beste jongen, hoe kom je aan zooveel geld?" Mijln onbescheiden vraag voerde zijn ver legenheid ten top en stamelend antwoord de hij: „Ja, ziet u, mijnheer, ik ben pas jarig geweest en toen kreeg ik van mijn vader tien gulden cadeau. Ik dacht toen niet dadelijk aan den oorlog, mijnheer, en toen heb ik er een halven 'gulden van gebruikt. i Nu wilde ik graag de overblijvende f9.50 aan de arme Belgen geven. Ik heb alles, wat ik veriang, en wil dit geld dus gaarne missen. Zij kunnen het beter gebruiken dan ik". Ziet, deze jongen, voor zichzelf geen gebrek kennende, voelde evenwel-de dien de van hem totaal vreemde menschon mede. Hij gaf alles, wat hij bezat." Wat een mooi nobel voorbeeld gaf deze Indische schooljongen, terwijl waar schijnlijk zijn jonge hart alleen geroerd zal zijn geweest door het lezen van de oor logsellende, die over het oude Europa is gekomen. Hij zit daar ver in een mooi, zonnig, bloeiend land, waarover de verschrikking van den oorlog haar zwarte schaduw nog niet heeft geslagen. En wij zelve hier te lande weten ons omringd van het oorlogsrumoer, dat tot over onze grenzen dringt, wij hebben het jammer van den krijg gezien, in de^einde- looze stoeten van Belgische vluchtelingen, Monaldi, welke in het hart der jonge vrouw wel is waar de nauwelijks geslo ten wonden weder openreet, maar toch voor ha.ar van 'groot gewicht was, wijl hij nadere berichten over het leven van haar echtgenoot, van af den dag zijlner vlucht tot aan zijn dood, behelsde. Weinige dagen na hare afreis uit de Eeuwige Stad, dus schreef mijnbeer Mo naldi, was een der aanhangers van de re volutie, dien de 20 September naar Rome had gevoerd, tot hem gekomen, om naar den man te vernemen, die op dien mor gen voor zijn buis door de zouaven was doodgeschoten. In de hoop, iets naders omtrent Bertha's overleden echtgenoot te vernemen, had hij bereidwillig inlichting gegeven en hem tevens gevraagd, of hij met Brandt nader bekend was. Op deze vraag had de vreemde bevestigend geant woord, en. hem 't volgende megededeeld. Hij had in het jaar 1859 als vrijwilliger in het Italiaansche leger gevochten en na den oorlog als leider der geheime ge nootschappen ten gunste der eenheid van Italië te Florence gewerkt. Hier had hij voor de eerste maal Brandt gezien, die, bijna van geldmiddelen geheel ontbloot, doch van uit Genève aanbevolen, zich aan hem voor den dienst der „H. zaak" had aangeboden. Daar hij in hem een bruik baar man had gezien, had hij; hem aan zijne oversten voorgesteld, die hem dan ook in hunne vereeniging opgenomen en die ons om dak, brood en bescherming kwamen vragen. I En bijl dat levend beeld der oorlogs verschrikking hebben wij wel overwogen, dat elk uur eenzelfde lot ons deej kan worden. Bij de, ellende van den oorlog voegt zich nu ook nog de hardheid van een strengen winter. Het regenstriemt, het hagelknettert, het sneeuwjaagt ,het is guur, bar en koud, en beter dan de gelukkige bewoners van het zon-koesterend Insulinde, weten wij te beoordeelen, kunnen wijl bevroeden, welk een ellende en ontbering de soldaat te velde thans moet doormaken. Wij maken thans geen onderscheid tus- schen Duitscher en Franschman, Turk en Rus, Serviër en Hongaar, zij zijn thans allen onze medemensehen, waarheen ons medelijden en onze deernis gaat. Hoe gaarne zouden wij de vredesideeën van Charles Boissevain of notaris Brandts willen steunen, als het maar beslist was met het inzenden van ons visitekaartje. Hoe gaarne gaven we al die jonge en kostbare levens weer terug aan hun ge zinnen met straks den zoeten Weihnach- ten-vrede er om heen, als sfeer van zalige huiselijkheid. Maar het zal wel niet gebeuren. Wel zullen er velen van goeden wil zijn, imaar het geluk van den vrede zal nogtoiet tot ons komen. Die jongen in Soerabaja, die slechts mot do oogen zijnor fantasie iets van de Europeesehe oorlogsellende had aan schouwd, schonk alles, wat hij bezat aan menu-plaisir, aan de arme beproefden in Europa. En hoevele grooten onder ons kunnen amper besluiten iets van hun overtollig heid af te staan om in den algemeenen. nood te voorzien. Niet alleen de grooten in aanzien en rijkdom, want -ook bij de benedenlagen der bevolking, die nog in de verdiensten zijn, wordt geleefd, alsof zij geen plicht tot mededeelzaamheid kennen, en aan roeke- looze dingen, onbekommerd om anderen, hun geld mogen verteren. I Wat een nobel voorbeeld aan dezen geeft die jonge knaap in Soerabaja. De verwachting van heel een jaar, zijn vetrjaringsgeschenk, staat hij zonder bedenking af voor anderen, die in nood zijh. En die anderen, hij kent hen nog niet eens, zij zijn hem verre, in landen van over zee. i Wij zien de ellende van nabij, hetijam- mer der Belgische vluchtelingen, den nood en den honger onzer eigen landgenooten, die aan de verarming ten prooi vallen. Een harde en harre winter is reeds aangetreden, zet straks misschien de en kele bedrijven, die nog bezig zijn, stop. De economische druk zal zich nog zwaarder doen gevoelen. De verarming begint, de „Verelendung" is daar. t Laten wij het besef van hulpverleening bij: ons pllen aankvveeken, bezuinigen we op hetgeen wij voor ons levensvermaak anderrs uitgeven om in den levensnood van zoovele anderen te voorzien. De dankbaarheid voor den zegen Gods, dat wijl van den oorlog gespaard bleven, legt ons dit wel tot plicht op. (Maasbode.) W.at wij Van do Belgen kunnen le er en. In een artikel „de Belgen en wij" heeft Neerlandia het over de din gen, die de Belgen tijdens hun gedwongen Verblijf hier te lande konden opdoen, en wat ons volk van de Belgen kon leeren. Aan het slot lezen wij „In dat alles ligt natuurlijk ook voor deel aan onzen kant. In dien omgang toc.h kunnen wijl te onzen profijte heel wat van de Belgen overnemen. Konden wij maar wat van hun ongedwongenheid hun vrijen trant, hun vroolijker Jevens- zich vervolgens van hem in gewichtige aangelegenheden bediend hadden. Eens- daags had Brandt hem verteld, dat hij vroeger in oen stadje aan den Rijn als ontvanger was aangesteld geweest, doch in handen van Joodsche woekeraars was gevallen, die hem vau zijn eigen vermo gen en van dat zjjiner vrouw beroofd hadden. Daar hij: ook nog bovendien aan zienlijke schulden had gehad, was hij, om zich uit den nood te redden, met de hem toevertrouwde kasgelden in 't ge heim op de vlucht gegaan, nadat hij zijn geluk tevergeefs op de speelbank beproefd had. Eerst was hij' naar Straatsburg in den Elzas gereisd, waar hij eene vrien din bezat, met wie hij eenigen tijd had voortgeleefd. Op zekeren dag echter was deze persoon met 'al zijn geld verdwenen, zoodat hij doodarm, niet meer had ge weten, waar hij van zoude leven. In de zen nood had hij zich naar Genève gewend, en zich ter vervoeging gesteld van de hoofden der Europeesehe revolutie, die hem weldra naar Italië hadden gezonden. Vervolgens had Brandt, zoo verbelde de vreemde heer aan Monaldi verder, in het jaar 1867 aan den inval der vrij- scharen van Garibaldi in het pauselijk gebied deelgenomen, doch bij Montana eene wonde aan den arm gekregen, waarom hij ter genezing naar Napels was gegaan. Eindelijk was hij tnet het Italiaansche uiting, hun zwier leeren! Dat zou heel goed samengaan met het behoud Van de gelijkheid, schoon er Wat verloren ging Van die deftigheid, die de bastaard van den ernst is g'eheeten. I „Onze kapitalisten en zak'enmenschen konden ook wat van het voorbeeld der Belg'en leeren. Er zijn er onder onze land genooten, die wat heel vlug zijn met hun oordeel over onsoliditeit van de Bel gen I OnsoliedeHoe zou eeu klein land in handel en nijverheid, ook in land- en tuinbouw, in de bloems en boomkweeke- rij', zoo'n geweldige vlucht kunnen ne men, als het onsoliede was „Neen, dan verdient het veeleer onso liede te heeten, dat zoo velen onzer land genooten voortdurend hun geld steken in Amerikaansohe fondsen, ziooals ze het Vroeger in Spaansche en weten wij' wat voor andere papieren hebben gedaanMul- tatulie sprak Van sjacheren in Integralen. De Belg steekt liever zijn geld in eigen ondernemingen, niet alleen in België, maar overal op de wereld. Vraag niet in welke landen onder de zon Belgisch ka pitaal in groote ondernemingen is belegd. In welke landen niet. „Wij spraken van de taal. Ook daarin konden wij wat van de Vlamingen lee ren. Laten zij die het voorrecht hebben met Vlaamschsprekende Belgische vluchte lingen om te gaan, het oor goed te luis teren leggen. Laten vooral de schrijvers het doen, de krantenschrijvers in de eerste plaats. Men vergelijke eens de kleur rijke, dikwijls gespierde, veelal schilder achtige, aan verscheidenheid van uit drukking rijke taal van Vlaamsche kranten en hoeken, met de al te vaak kleurloozie, vlakke, eentonige taal van de onze. „En dan zijn er altijd nog van die kortzichtigen onder onze landgenooten, die lachen om uitspraak en woordkeuze bij Vlamingen, omdat zij verschillen van de onze. Dom bedrijft" i Koffiezetten voor een groot huisgezin. Er wordt in Holland on tegenzeggelijk lekkere koffie gedronken. De Hollandsche huisvrouw, die de koffie filtreert en er in de kopjes warme melk bijdoet, trekt niet minder klantjes, dan de gerepatrieerde Indische, die zelf haar extract maakt en wel zóó sterk, dat een klein beetje ervan voldoende is. Aange vuld met kokende melk wordt het een ver rukkelijk kopje koffie, anders weer van smaak dan de gewone Hollandsohe, die zelf weer hemelsbreed verschilt met de kleintjes koffie, die in de café's geschon ken worden. De koffie op zichzelf is daar dezelfde als thuis, maar in 't café nemen we geen warme melk. Ia de plaats daar van roeren we een scheutje kouden room door de koffie en laten de rest heel voor zichtig, langs 't lepeltje, in een dun laagje er bovenop glijden. In Engeland leerde ik een vierde me thode kennen, die me buitengewoon ge schikt toelijkt voor groote gezinnen of kantoren, en die ik in Holland nog nooit zag toegepast, hoewel dit natuurlijk niet zeggen wil, dat men die wijze van koffie koken hier niet kent. In Engeland leerde ik liters koffie koken in een paar minu ten. In een groote geëmailleerde pan ging een zeker aantal liters melk en daarbij zooveel gemalen koffie als noodig is. De juiste verhouding weet ik niet precies meer, maar die is gemakkelijk aldoecda uit te vinden. Koffie en melk worden op het gas aan de kook gebracht en dan laat men het een paar minuten doorkoken. Dan laten staan om de koffie te laten bezinken en vervolgens een paar maal door een zeer fijne zeef filtreeren. Dan is de koffie klaar om in een groote flinke kan opgediend te worden. (Hand.) Be denkei ij; ke oorlogspropa ganda. Een onderwijzer te Hilchin gaf aan zijn vrouwelijke leerlingen een opstel op over het onderwerp': „Wat ik met den Keizer zou willen doen?" leger naar Rome gekomen, waar hij als begeesterd aanhanger der Italiaansche een heid en als woedende vijand van het pausdom, in den strijd den dood had gevonden. Ten slotte verontschuldigde zich Mo naldi nog dat hij; Bertha al deze treurige berichten had medegedeeld, hij zoude ze voor ziöh hebben gehouden, hadde hij niet gemeend, dat zij voor haar van groot belang moesten zijn. Bovendien had im mers haar echtgenoot zijn onrecht op recht beweend, en zich in den dood met God verzoend. Men kan zich verbeelden, welken in druk deze mededeelingen op Bertha maak ten, wier ergste vermoedens daardoor werden bevestigd. Hare innige overgeving aan Gods wil deed haar intusschen ook deze smart verdragen. Zij had er zich aan gewend in alle lijden, de liefdevolle hand der Voorzienigheid te zien, die haar van de aarde wilde aftrekken en rijp maken voor den hemel. In het volgende jaar verliet zij' Frank fort, om zich met Johanna in de Belgi sche_ stad te vestigen, waar Amalia als sacré-coeur-zuster werkzaam was. Zij bracht Johanna in het voortreffelijke pen sionaat dezer orde-vrouwen en bleef zelf in de stad wonen, om steeds in de nabij heid van haar kind en van hare geliefde vriendin te zijn. Toen Johanna's opvoeding voltooid was, De „Daily News" geeft eenige uittreksels van de opstellen. Als ik den Keizer in handen had, schrijft een van de zachtzinnigste dier schrijfsters, dan zou ik hem naar het eiland St. He lena verbannen. Daar kon hij zich dan verheelden, gebieder van de wereld te zijn. Een voorrzichtige jongedame schrijft: Indien ik den Keizer in handen kreeg, dan zou ik hem aan de politie of de sol daten uitleveren, want ik zelf hen niet groot genoeg, om met hem te vechten. Als ik den Keizer in handen had, schrijft een derde, dan zoui ik hem meenemen naar België en hem laten zien al wr.t hij heeft gedaan en ik zou hern dwingen alles weer op de bouwen en heel t(e maken. En ik zou hem dwingen al zijn eigen schatten aan te dragen en die neer te zetten in de Belgische huizen, kathe dralen en kerken. i Als ik den Keizer in handen kreeg, meent een vierde, dan zou ik hem zoo goedkoop mogelijk laten begraven (de redactie teekent hierbij aan: de jonge schrijfster heeft blijkbaar den afkeer der arbeidersklasse van een goedkoope be grafenis.) Eindelijk stelt nog een Xantippetje voor, Z. M. den snor uit te trekken. Gentsche oorlogshumor. In „De Pluim" te Gent zit solemneel voer een reuzen-pint „triepel", een achterneef der Artevelden. 1 Treedt binnen: een Duitsch onderoffi cier, man van de Landstorm, en komt recht op' de tafel van den Gentschen bur- ger af. j Hand even aan den shako. Is 't jepermittierd J De Gentenaar bromt wat, dat evengoed „neen" als „ja" kan beteekenen. De Beier houdt het maar voor een „ja", neemt plaats en besteft „auch so 'n triepel." Daar komt het glas. 't Schuim wappert er als een blanke pluim bovenop. Prosit I zegt de Duitscher, maar de Gentenaar doet of hij; stokdoof is. Prosit! nog eens, en de Beier tikt met zijin glas even tegen dat van den Gentenaar. I Paardoen, 'k en drynke met gien Duitschers. Ach, waaroem sollen Si© nicht mit een 'joedri Deutsoher aanstoszen?.... Sde sind doch net soo joet eien Deutscher als ich.... f Wa zégde... Ik 'n Duitscher?... Natierlich!... Belgien bleibt bei Deutsohland, und auch Jent bleibt bei Deutschland, und wie Jent bei Deutsch- land bleibt... so sind doch alle Jentena- ren Deutscher... Nun... prosit! Wir wer den es best mit einander finden... Lass der Krieg maar einst jedaan zijn... Azuiu... Azuu... tons zijh 'k'nen Duitscher?... Sicher. En 'k magge tons nuk als Duit schers spreken i Waaroem derm nicht?... Awel kameroid en de Gentenaar schoof zijn stoel wat dichterbij en klopte vertrouwelijk zijn nieuwen „landgenoot" op den schouder w' hèn (wij hebben) beetzj© op onzen kóp gekregen aan den Yser!... Door kortsluiting is Woensdag in den ondergrondschen spoorweg te Nieuw York op het kruispunt van de 55e Straat en Broadway brand ontstaan in twee prop volle treinen. Heit geheel© verkeer heeft uren lang stop gestaan en van de 700 passagiers zijn er 300 gekwetst; vele an dere waren bewusteloos toen de brand weer, die den tapn-el moest openbreken, hen redde. Dooden zijn er niet. (N. R. Ct.) Postzegelnieuws. Naar de „XXiéme Siècle" meldt, heeft de Bel gische minister Segers tijdens zijn bezoek was zij aanvankelijk van plan, naar Duitschland terug te koeren. Doch de treurige kerkelijk-politieke toestand, dte inmiddels over dit lang was gekomen, verhonden met de smeekingen van Amalia, hielden haar van dit besluit terug; zij bleef op- de haar dierbaar geworden plaats, vanwaar zij nu ieder jaar met Johanna naar Frankfort reist, om te bid den op het graf van haar onvergetelijken oom. Rome heeft zij nog niet teruggezien; daarentegen werd zij; 't vorig jaar door een bezoek van meerdere weken van me vrouw Monaldi -en Bianca vereerd. Hiermede zijn wij aan het einde van ons verhaal gekomen. Johanna is tot eene bloeiende jonge dochter aangegroeid, een beeld van geestelijke en lichamelijke schoonheid. Bertha brengt, door haar on dersteund, haar tijd door met bidden en weldoen; zij' is in waarheid eene moeder der armen van hare nieuwe woonplaats geworden, en wordt door allen, die haar kennen, hoog geëerd en bemind. Op hare gelaatstrekken rust de stille, zalige vrede in God, eene hovanaardsche rust, die de innige vereeniging met God alleen in staat is te schenken. Tallooze tranen heeft zij reeds gedroogd; en het eenig loon, dat zij van hare pleegkinderen vraagt, is een gebed voor hare afgestorvenen, voor zich en haar kind, en deze bede vindt dage lijks rijke verhooring.

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1915 | | pagina 5