No. 7. TWEEDE BLAD NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 16 _Jannari 1915.
t
1001
sendaal,
LEN
If
iEDA.
KBANK
n kantore der
DER MINNE.
reden.
o es,
ruitkweekers.
CORSTANJE Jz.,
dig, net en b 111 (J k*
Gemengd Nieuws.
FEUILLETON.
EEN DOORNENKROON.
out, Kerkbanken,
Ibanken enz enz.
|ijks velen,
en onge-
te vallen,
jideren
ring bij de
rten.
'kfuren zifting In hel
|nk- en Effecfenzaken
IK.
5e beveelt zich beleefd
onderhouden van
en Boomgaarden.
IS.
ES, SIGARENAAN-
irijzen verkoopen.
19 cent
36
5
9
|sjes 5
29
9 n
|r hangend en
8
4 n
oopend 137
leutel 9
inbak en pr. slot 73
107
57
189
7
n
10
87
16
16
10
39
37
6
73
11
20
aie-gebitten
ppen met steel
per Meter
ig Electriciteit.
pje, model S
il
ïhel, compleet
element
I, per Meter
15 cept
69
83
19
10
2'/s
11
9
163
line, porease pot 53
roor den spotprijs ven
Nieuwjaarsgebruiken. In ons
land was ook in vorige eeuwen het ge
ven van geschenken op Nieuwjaar alge
meen, zelfs de overheid deed daaraan,
mede! Onze vaderlandsche geschiedenis
getuigt het, dat men op den len Januari
een vorst zijn hulde ging bieden waarbij
tevens geschenken gevoegd waren van
groote waarde. Op Nieuwjaarsdag kregen
de gevangenen vermindering of kwijtschel
ding van straf en deelden liefdadigheids
gestichten brood en kleeren uit aan de
armen.
Een andere gewoonte was het schieten
met vuurwapenen, als de klok op Oude
jaarsavond twaalf uur sloeg. Dit gebruik
bestaat nog, al is liet dan ook niet meer
in zoo sterke mate. Vroeger was op som
mige plaatsen dit gebruik zoo erg, dat
hooren en zien verging en een kruitdamp
hoven de stad hing, alsof ze door een
vijand belegerd werd.
Een ander gebruik was 't maskeeren,
waarvoor men huiden van dieren ge
bruikte, waarin men hossend en zingend
de straten door rende. Het misbruik dat
van de maskerades gemaakt werd, deed
haar spoedig door de overheid verbieden.
In vele dorpen van Limburg, vooral
in het Noorden, zoo lezen wij be
staat een eigenaardige gewoonte, die
waarschijnlijk nog dagteekent uit de mid
deleeuwen, toen het meerendeel der be
volking zich nog weinig met de tijdre
kening bezig hield.
In den nacht van 31 Dec. en 1 Jan. kon
digt de nachtwacht het aanbreken van
het nieuwe jaar aan door het jaartal met
krijt op de deuren van alle woningen te
schrijven. Nieuwjaarsdag en de volgende
dag gaat hij dan bij de gegoede burgers
één voor één Nieuwjaar wenschen en ont
vangt er zijn fooi. Zelfs in het stadje
Gennep bestond deze gewoonte voor en
kele jaren nog; eerst bij het overlijden
van den vorigen nachtwacht geraakte ze
daar in onbruik, daar de nieuwe functio
naris zijn medeburgers hiervoor te ver
licht acht.
In Goes bestaat de gewoonte, dat op
het einde van het jaar arme jongens en
meisjes hun rommelpot opzoeken, en in
troepjes van vijf of zes voor de huizen,
der meer gegoede en goedgeefsche inge
zetenen hun bedeliedjes gaan zingen.
Soms worden zij binnengelaten, en staat
in een oogenblik de gang vol met arme
kleine artisten, die ijverig den rommelpot
bewerken en het volgende armoe-Iiedje
zingen:
Klein zieltje, klein zieltje staat achter
de deur
Klein zieltje, klein zieltje waar trenr je
toch veur.
Val dan op je knieën en bid dan tot Hod.
En bid dan tot God met een groot fatsoen
Dan zal Hij den hemel wel open doen
En als Hij den hemel heeft opengedaan,
Dan zie je die arme zondaren staan.
Een kistje met een strooien band,
Zoo reizen wij naar het anderen land.
Het andere land is veel beter dan hier,
Daar zingen de engeltjes van tierelier.
Nieuwjaarswenschen zijn zoo oud als
kalenders en de gestoken en gedrukte ge
lukwenschkaartjes zoo oud bijna als de
boekdrukkunst zelve. Uit de vijftiende en
zestiende eeuw zijn verscheidene van die
kaarten en facsimiles daarvan bewaard ge
bleven, doch merkwaardigerwijze zijn
daarop bijna alleen ernstige, Bijbelsehe
tafereelen afgebeeld, of verzoeken om aal
moezen.
Ook speelde de politiek een rol in de
Nieuwjaarskaarten. Men heeft kaarten
had met carricaturen van Napoleon, met
tafreelen uit oorlogen enz. en ook suiker
zoete idyllen en smachtende liefdesver
klaringen.
In den ouden tijd werd van de kaar
ten, die wij thans „ansichten" of prent
briefkaarten noemen, veel werk gemaakt,
maar men kocht er toen ook nog geen
tien voor een dubbeltje, zooals nuDie
kaarten werden met het penseel geschil
derd en gewoonlijk werd er slechts één
exemplaar van vervaardigd, wat natuur
lijk geld kostte.
De postkaart zoowel als de prentbrief
kaart zijn van Oostenrijkschen oorsprong.
Een schilder wiens zeventigsten verjaar
dag in April 1908 gevierd werd, begon
spoedig, nadat de correspondentie-
kaart was ingevoerd (in W.eenen
ongeveer in 1835) die kaarten te
versieren met landschappen of andere
kleine schetsen en zond die naar zijn
vrienden. Deze kaarten brachten het post-
bestuur, dat toen nog lang niet was, wat
het nu is, veel zorgen. Veel ging verloren,
maar veel ook bereikte zijn doel.
Niet iedereen kon zijn kaarten zelf il-
lustreeren. Toen ontstond in de laatste
twintig jaar de prentbriefkaarten-industrie
die thans een zoo hooge vlucht genomen
heeft.
Maar of de Nieuwjaarswensch geschre
ven staat op prachtige sprekende kaarten
of op eenvoudigste kaartjes hoofdzaak
blijft, dat die wensch uit oprechte harten
komt.
N.B. Bovenstaande lazen wij in „Het
Centrum". In het Goesche Nieuwjaarsvers
is intusschen een regel vergeten, n.l. deze:
Kou ik er niet treuren, want 'k heb er geen
lot,
die dan de 3e versregel moet worden
van het gedicht. Red.
66) (Slot.)
Den volgenden morgen zag men in het
huis in de via della quattro fontane lou
ter verwarde gezichten. Trots haar ver
langen naar huis, viel Bertha het afscheid
van die goede lieden toch bovenmate
zwaar. Monaldi, zijne vrouw en Bianca
begeleidden de verirekkenden tot aar
het station, en toen de trein zich einde
lijk in beweging zette, wtenkten drie witte
zakdoeken nog lang, lang de terugkeeren
den na, totdat zij uit de oogen van de in
de Eeuwige Stad achterblijvenden waren
verdwenen. Den volgenden Zaterdagavond
kwamen Bertha en Johanna welbehou-
den in Frankfort aan, waar zij alles
de volmaakste orde terugvonden. De
trouwe dienstbode had zorgvuldig voor
alles gewaakt.
Daags na hare aankomst was het eer
ste bezoek aan het graf van den dierba
ren oom gewijd. Daarop schreef zij een
langen brief aan Amalia, of liever, zij
voleindigde een schrijden aan hare vrien
din, t welk zij bereids in Rome begonnen,
maar niet ten einde gebracht had. Het
is ons niet gelukt, van dit schrijven inzage
te krijgen. Daarentegen ontving zij reeds
den volgenden Donderdag leen brief van
Ten Voorbeeld. In de Indische
bladen komt het volgende verhaal voor
van den secretaris van het Belgische co
mité te Soerabaja:
„Beschroomd kwam hiji bij me thuis om
mij te spreken, een leerling van een der
scholen te Soerabaja. Mij een pakje geld
overhandigende: „Mijnheer, wilt u dit
voor mij afdragen aan het Belgische Co
mité?"
„Wel' zeker ,mijn jongen. Zeg eens,
ben je miet in de kost bij mijnheer N.?"
„Ja mijnheer."
„En weet mijnheer N. hiervan?"
Zijn verlegenheid nam merkbaar toe.
„Neen mijlnheer."
Ik had intusschen het pakje geopend
en vroeg: „Dit is zeker door de. verschil
lende kostkinderen hij elkaar gelegd?"
„Neen mijhheer, het is van mij."
„Beste jongen, hoe kom je aan zooveel
geld?"
Mijln onbescheiden vraag voerde zijn ver
legenheid ten top en stamelend antwoord
de hij: „Ja, ziet u, mijnheer, ik ben pas
jarig geweest en toen kreeg ik van mijn
vader tien gulden cadeau. Ik dacht toen
niet dadelijk aan den oorlog, mijnheer,
en toen heb ik er een halven 'gulden van
gebruikt. i
Nu wilde ik graag de overblijvende
f9.50 aan de arme Belgen geven.
Ik heb alles, wat ik veriang, en wil
dit geld dus gaarne missen. Zij kunnen
het beter gebruiken dan ik".
Ziet, deze jongen, voor zichzelf geen
gebrek kennende, voelde evenwel-de dien
de van hem totaal vreemde menschon
mede. Hij gaf alles, wat hij bezat."
Wat een mooi nobel voorbeeld gaf
deze Indische schooljongen, terwijl waar
schijnlijk zijn jonge hart alleen geroerd zal
zijn geweest door het lezen van de oor
logsellende, die over het oude Europa
is gekomen.
Hij zit daar ver in een mooi, zonnig,
bloeiend land, waarover de verschrikking
van den oorlog haar zwarte schaduw nog
niet heeft geslagen.
En wij zelve hier te lande weten ons
omringd van het oorlogsrumoer, dat tot
over onze grenzen dringt, wij hebben het
jammer van den krijg gezien, in de^einde-
looze stoeten van Belgische vluchtelingen,
Monaldi, welke in het hart der jonge
vrouw wel is waar de nauwelijks geslo
ten wonden weder openreet, maar toch
voor ha.ar van 'groot gewicht was, wijl hij
nadere berichten over het leven van haar
echtgenoot, van af den dag zijlner vlucht
tot aan zijn dood, behelsde.
Weinige dagen na hare afreis uit de
Eeuwige Stad, dus schreef mijnbeer Mo
naldi, was een der aanhangers van de re
volutie, dien de 20 September naar Rome
had gevoerd, tot hem gekomen, om naar
den man te vernemen, die op dien mor
gen voor zijn buis door de zouaven was
doodgeschoten. In de hoop, iets naders
omtrent Bertha's overleden echtgenoot te
vernemen, had hij bereidwillig inlichting
gegeven en hem tevens gevraagd, of hij
met Brandt nader bekend was. Op deze
vraag had de vreemde bevestigend geant
woord, en. hem 't volgende megededeeld.
Hij had in het jaar 1859 als vrijwilliger
in het Italiaansche leger gevochten en na
den oorlog als leider der geheime ge
nootschappen ten gunste der eenheid van
Italië te Florence gewerkt. Hier had hij
voor de eerste maal Brandt gezien, die,
bijna van geldmiddelen geheel ontbloot,
doch van uit Genève aanbevolen, zich aan
hem voor den dienst der „H. zaak" had
aangeboden. Daar hij in hem een bruik
baar man had gezien, had hij; hem aan
zijne oversten voorgesteld, die hem dan
ook in hunne vereeniging opgenomen en
die ons om dak, brood en bescherming
kwamen vragen. I
En bijl dat levend beeld der oorlogs
verschrikking hebben wij wel overwogen,
dat elk uur eenzelfde lot ons deej kan
worden.
Bij de, ellende van den oorlog voegt
zich nu ook nog de hardheid van een
strengen winter.
Het regenstriemt, het hagelknettert, het
sneeuwjaagt ,het is guur, bar en koud,
en beter dan de gelukkige bewoners van
het zon-koesterend Insulinde, weten wij
te beoordeelen, kunnen wijl bevroeden,
welk een ellende en ontbering de soldaat
te velde thans moet doormaken.
Wij maken thans geen onderscheid tus-
schen Duitscher en Franschman, Turk en
Rus, Serviër en Hongaar, zij zijn thans
allen onze medemensehen, waarheen ons
medelijden en onze deernis gaat.
Hoe gaarne zouden wij de vredesideeën
van Charles Boissevain of notaris Brandts
willen steunen, als het maar beslist was
met het inzenden van ons visitekaartje.
Hoe gaarne gaven we al die jonge en
kostbare levens weer terug aan hun ge
zinnen met straks den zoeten Weihnach-
ten-vrede er om heen, als sfeer van zalige
huiselijkheid.
Maar het zal wel niet gebeuren. Wel
zullen er velen van goeden wil zijn, imaar
het geluk van den vrede zal nogtoiet tot
ons komen.
Die jongen in Soerabaja, die slechts
mot do oogen zijnor fantasie iets van
de Europeesehe oorlogsellende had aan
schouwd, schonk alles, wat hij bezat aan
menu-plaisir, aan de arme beproefden in
Europa.
En hoevele grooten onder ons kunnen
amper besluiten iets van hun overtollig
heid af te staan om in den algemeenen.
nood te voorzien.
Niet alleen de grooten in aanzien en
rijkdom, want -ook bij de benedenlagen der
bevolking, die nog in de verdiensten zijn,
wordt geleefd, alsof zij geen plicht tot
mededeelzaamheid kennen, en aan roeke-
looze dingen, onbekommerd om anderen,
hun geld mogen verteren. I
Wat een nobel voorbeeld aan dezen
geeft die jonge knaap in Soerabaja.
De verwachting van heel een jaar, zijn
vetrjaringsgeschenk, staat hij zonder
bedenking af voor anderen, die in nood
zijh.
En die anderen, hij kent hen nog niet
eens, zij zijn hem verre, in landen van
over zee. i
Wij zien de ellende van nabij, hetijam-
mer der Belgische vluchtelingen, den nood
en den honger onzer eigen landgenooten,
die aan de verarming ten prooi vallen.
Een harde en harre winter is reeds
aangetreden, zet straks misschien de en
kele bedrijven, die nog bezig zijn, stop.
De economische druk zal zich nog
zwaarder doen gevoelen.
De verarming begint, de „Verelendung"
is daar. t
Laten wij het besef van hulpverleening
bij: ons pllen aankvveeken, bezuinigen we
op hetgeen wij voor ons levensvermaak
anderrs uitgeven om in den levensnood
van zoovele anderen te voorzien.
De dankbaarheid voor den zegen Gods,
dat wijl van den oorlog gespaard bleven,
legt ons dit wel tot plicht op.
(Maasbode.)
W.at wij Van do Belgen kunnen
le er en. In een artikel „de Belgen en
wij" heeft Neerlandia het over de din
gen, die de Belgen tijdens hun gedwongen
Verblijf hier te lande konden opdoen, en
wat ons volk van de Belgen kon leeren.
Aan het slot lezen wij
„In dat alles ligt natuurlijk ook voor
deel aan onzen kant. In dien omgang
toc.h kunnen wijl te onzen profijte heel
wat van de Belgen overnemen. Konden
wij maar wat van hun ongedwongenheid
hun vrijen trant, hun vroolijker Jevens-
zich vervolgens van hem in gewichtige
aangelegenheden bediend hadden. Eens-
daags had Brandt hem verteld, dat hij
vroeger in oen stadje aan den Rijn als
ontvanger was aangesteld geweest, doch
in handen van Joodsche woekeraars was
gevallen, die hem vau zijn eigen vermo
gen en van dat zjjiner vrouw beroofd
hadden. Daar hij: ook nog bovendien aan
zienlijke schulden had gehad, was hij,
om zich uit den nood te redden, met de
hem toevertrouwde kasgelden in 't ge
heim op de vlucht gegaan, nadat hij zijn
geluk tevergeefs op de speelbank beproefd
had. Eerst was hij' naar Straatsburg in
den Elzas gereisd, waar hij eene vrien
din bezat, met wie hij eenigen tijd had
voortgeleefd. Op zekeren dag echter was
deze persoon met 'al zijn geld verdwenen,
zoodat hij doodarm, niet meer had ge
weten, waar hij van zoude leven. In de
zen nood had hij zich naar Genève gewend,
en zich ter vervoeging gesteld van de
hoofden der Europeesehe revolutie, die
hem weldra naar Italië hadden gezonden.
Vervolgens had Brandt, zoo verbelde
de vreemde heer aan Monaldi verder, in
het jaar 1867 aan den inval der vrij-
scharen van Garibaldi in het pauselijk
gebied deelgenomen, doch bij Montana
eene wonde aan den arm gekregen,
waarom hij ter genezing naar Napels was
gegaan.
Eindelijk was hij tnet het Italiaansche
uiting, hun zwier leeren! Dat zou heel
goed samengaan met het behoud Van de
gelijkheid, schoon er Wat verloren ging
Van die deftigheid, die de bastaard van
den ernst is g'eheeten. I
„Onze kapitalisten en zak'enmenschen
konden ook wat van het voorbeeld der
Belg'en leeren. Er zijn er onder onze land
genooten, die wat heel vlug zijn met
hun oordeel over onsoliditeit van de Bel
gen I OnsoliedeHoe zou eeu klein land
in handel en nijverheid, ook in land- en
tuinbouw, in de bloems en boomkweeke-
rij', zoo'n geweldige vlucht kunnen ne
men, als het onsoliede was
„Neen, dan verdient het veeleer onso
liede te heeten, dat zoo velen onzer land
genooten voortdurend hun geld steken
in Amerikaansohe fondsen, ziooals ze het
Vroeger in Spaansche en weten wij' wat
voor andere papieren hebben gedaanMul-
tatulie sprak Van sjacheren in Integralen.
De Belg steekt liever zijn geld in eigen
ondernemingen, niet alleen in België,
maar overal op de wereld. Vraag niet in
welke landen onder de zon Belgisch ka
pitaal in groote ondernemingen is belegd.
In welke landen niet.
„Wij spraken van de taal. Ook daarin
konden wij wat van de Vlamingen lee
ren. Laten zij die het voorrecht hebben
met Vlaamschsprekende Belgische vluchte
lingen om te gaan, het oor goed te luis
teren leggen. Laten vooral de schrijvers
het doen, de krantenschrijvers in de
eerste plaats. Men vergelijke eens de kleur
rijke, dikwijls gespierde, veelal schilder
achtige, aan verscheidenheid van uit
drukking rijke taal van Vlaamsche kranten
en hoeken, met de al te vaak kleurloozie,
vlakke, eentonige taal van de onze.
„En dan zijn er altijd nog van die
kortzichtigen onder onze landgenooten, die
lachen om uitspraak en woordkeuze bij
Vlamingen, omdat zij verschillen van de
onze. Dom bedrijft" i
Koffiezetten voor een groot
huisgezin. Er wordt in Holland on
tegenzeggelijk lekkere koffie gedronken.
De Hollandsche huisvrouw, die de koffie
filtreert en er in de kopjes warme melk
bijdoet, trekt niet minder klantjes, dan
de gerepatrieerde Indische, die zelf haar
extract maakt en wel zóó sterk, dat een
klein beetje ervan voldoende is. Aange
vuld met kokende melk wordt het een ver
rukkelijk kopje koffie, anders weer van
smaak dan de gewone Hollandsohe, die
zelf weer hemelsbreed verschilt met de
kleintjes koffie, die in de café's geschon
ken worden. De koffie op zichzelf is daar
dezelfde als thuis, maar in 't café nemen
we geen warme melk. Ia de plaats daar
van roeren we een scheutje kouden room
door de koffie en laten de rest heel voor
zichtig, langs 't lepeltje, in een dun
laagje er bovenop glijden.
In Engeland leerde ik een vierde me
thode kennen, die me buitengewoon ge
schikt toelijkt voor groote gezinnen of
kantoren, en die ik in Holland nog nooit
zag toegepast, hoewel dit natuurlijk niet
zeggen wil, dat men die wijze van koffie
koken hier niet kent. In Engeland leerde
ik liters koffie koken in een paar minu
ten. In een groote geëmailleerde pan ging
een zeker aantal liters melk en daarbij
zooveel gemalen koffie als noodig is. De
juiste verhouding weet ik niet precies
meer, maar die is gemakkelijk aldoecda
uit te vinden. Koffie en melk worden
op het gas aan de kook gebracht en dan
laat men het een paar minuten doorkoken.
Dan laten staan om de koffie te laten
bezinken en vervolgens een paar maal
door een zeer fijne zeef filtreeren. Dan is
de koffie klaar om in een groote flinke
kan opgediend te worden. (Hand.)
Be denkei ij; ke oorlogspropa
ganda. Een onderwijzer te Hilchin gaf
aan zijn vrouwelijke leerlingen een opstel
op over het onderwerp': „Wat ik met
den Keizer zou willen doen?"
leger naar Rome gekomen, waar hij als
begeesterd aanhanger der Italiaansche een
heid en als woedende vijand van het
pausdom, in den strijd den dood had
gevonden.
Ten slotte verontschuldigde zich Mo
naldi nog dat hij; Bertha al deze treurige
berichten had medegedeeld, hij zoude ze
voor ziöh hebben gehouden, hadde hij
niet gemeend, dat zij voor haar van groot
belang moesten zijn. Bovendien had im
mers haar echtgenoot zijn onrecht op
recht beweend, en zich in den dood met
God verzoend.
Men kan zich verbeelden, welken in
druk deze mededeelingen op Bertha maak
ten, wier ergste vermoedens daardoor
werden bevestigd. Hare innige overgeving
aan Gods wil deed haar intusschen ook
deze smart verdragen. Zij had er zich aan
gewend in alle lijden, de liefdevolle hand
der Voorzienigheid te zien, die haar van
de aarde wilde aftrekken en rijp maken
voor den hemel.
In het volgende jaar verliet zij' Frank
fort, om zich met Johanna in de Belgi
sche_ stad te vestigen, waar Amalia als
sacré-coeur-zuster werkzaam was. Zij
bracht Johanna in het voortreffelijke pen
sionaat dezer orde-vrouwen en bleef zelf
in de stad wonen, om steeds in de nabij
heid van haar kind en van hare geliefde
vriendin te zijn.
Toen Johanna's opvoeding voltooid was,
De „Daily News" geeft eenige uittreksels
van de opstellen.
Als ik den Keizer in handen had, schrijft
een van de zachtzinnigste dier schrijfsters,
dan zou ik hem naar het eiland St. He
lena verbannen. Daar kon hij zich dan
verheelden, gebieder van de wereld te
zijn.
Een voorrzichtige jongedame schrijft:
Indien ik den Keizer in handen kreeg,
dan zou ik hem aan de politie of de sol
daten uitleveren, want ik zelf hen niet
groot genoeg, om met hem te vechten.
Als ik den Keizer in handen had, schrijft
een derde, dan zoui ik hem meenemen
naar België en hem laten zien al wr.t
hij heeft gedaan en ik zou hern dwingen
alles weer op de bouwen en heel t(e
maken. En ik zou hem dwingen al zijn
eigen schatten aan te dragen en die neer
te zetten in de Belgische huizen, kathe
dralen en kerken. i
Als ik den Keizer in handen kreeg,
meent een vierde, dan zou ik hem zoo
goedkoop mogelijk laten begraven (de
redactie teekent hierbij aan: de jonge
schrijfster heeft blijkbaar den afkeer der
arbeidersklasse van een goedkoope be
grafenis.)
Eindelijk stelt nog een Xantippetje
voor, Z. M. den snor uit te trekken.
Gentsche oorlogshumor. In
„De Pluim" te Gent zit solemneel voer
een reuzen-pint „triepel", een achterneef
der Artevelden. 1
Treedt binnen: een Duitsch onderoffi
cier, man van de Landstorm, en komt
recht op' de tafel van den Gentschen bur-
ger af. j
Hand even aan den shako.
Is 't jepermittierd J
De Gentenaar bromt wat, dat evengoed
„neen" als „ja" kan beteekenen. De Beier
houdt het maar voor een „ja", neemt
plaats en besteft „auch so 'n triepel."
Daar komt het glas. 't Schuim wappert
er als een blanke pluim bovenop.
Prosit I zegt de Duitscher, maar de
Gentenaar doet of hij; stokdoof is.
Prosit! nog eens, en de Beier tikt
met zijin glas even tegen dat van den
Gentenaar. I
Paardoen, 'k en drynke met gien
Duitschers.
Ach, waaroem sollen Si© nicht mit
een 'joedri Deutsoher aanstoszen?.... Sde
sind doch net soo joet eien Deutscher als
ich.... f
Wa zégde... Ik 'n Duitscher?...
Natierlich!... Belgien bleibt bei
Deutsohland, und auch Jent bleibt bei
Deutschland, und wie Jent bei Deutsch-
land bleibt... so sind doch alle Jentena-
ren Deutscher... Nun... prosit! Wir wer
den es best mit einander finden... Lass
der Krieg maar einst jedaan zijn...
Azuiu... Azuu... tons zijh 'k'nen
Duitscher?...
Sicher.
En 'k magge tons nuk als Duit
schers spreken i
Waaroem derm nicht?...
Awel kameroid en de Gentenaar
schoof zijn stoel wat dichterbij en klopte
vertrouwelijk zijn nieuwen „landgenoot"
op den schouder w' hèn (wij hebben)
beetzj© op onzen kóp gekregen aan den
Yser!...
Door kortsluiting is Woensdag in den
ondergrondschen spoorweg te Nieuw York
op het kruispunt van de 55e Straat en
Broadway brand ontstaan in twee prop
volle treinen. Heit geheel© verkeer heeft
uren lang stop gestaan en van de 700
passagiers zijn er 300 gekwetst; vele an
dere waren bewusteloos toen de brand
weer, die den tapn-el moest openbreken,
hen redde.
Dooden zijn er niet. (N. R. Ct.)
Postzegelnieuws. Naar de
„XXiéme Siècle" meldt, heeft de Bel
gische minister Segers tijdens zijn bezoek
was zij aanvankelijk van plan, naar
Duitschland terug te koeren. Doch de
treurige kerkelijk-politieke toestand, dte
inmiddels over dit lang was gekomen,
verhonden met de smeekingen van Amalia,
hielden haar van dit besluit terug; zij
bleef op- de haar dierbaar geworden
plaats, vanwaar zij nu ieder jaar met
Johanna naar Frankfort reist, om te bid
den op het graf van haar onvergetelijken
oom. Rome heeft zij nog niet teruggezien;
daarentegen werd zij; 't vorig jaar door
een bezoek van meerdere weken van me
vrouw Monaldi -en Bianca vereerd.
Hiermede zijn wij aan het einde van
ons verhaal gekomen. Johanna is tot eene
bloeiende jonge dochter aangegroeid, een
beeld van geestelijke en lichamelijke
schoonheid. Bertha brengt, door haar on
dersteund, haar tijd door met bidden en
weldoen; zij' is in waarheid eene moeder
der armen van hare nieuwe woonplaats
geworden, en wordt door allen, die haar
kennen, hoog geëerd en bemind. Op hare
gelaatstrekken rust de stille, zalige vrede
in God, eene hovanaardsche rust, die de
innige vereeniging met God alleen in staat
is te schenken. Tallooze tranen heeft zij
reeds gedroogd; en het eenig loon, dat
zij van hare pleegkinderen vraagt, is een
gebed voor hare afgestorvenen, voor zich
en haar kind, en deze bede vindt dage
lijks rijke verhooring.