No. 135 TWEEDE BLAD NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 14 November 1914 BUITENLAND. EEN DOORNENKROON. Losse Oorlogsberichten. Op een vraag. In zijn kwaliteit van lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, als afgevaar digde voor Steenwijk, had kapitein Duij- maer van Twist den minister van Oorlog verzocht, of niet op ruimer schaal dan tot nu toe verloven aan militairen zou den kunnen worden verleend. De gep. luit.-generaal W. Snijders, (niet te verwarren met den opperbevel" hebber) noemt in de „Nieuwe Courant die vraag van Van Twist een „domme vraag" en gaat den vrager te lij fop een minder parlementaire wijze, ja, schroomt niet het optreden van den heer Duijmaer in de Kamer als militaire specialist een oneer te noemen voor ons leger en zijn persoon te schetsen als iemand, „die door zijn redevoeringen en vragen niet alleen zichzelf blameert wat z ij n zaak is maar, wat méér zegt, de natie verveelt, ergert en tot ongepast verzet tegen ge paste regeeringsmaatregelen prikkelt." De „Standaard" noemt den uitval van den luitenant-geneaaal Snijders een ui ting van militairisme en vraagt: Is het wel ooit voorgekomen, dat een militair van hoogen rang aldus allen eerbied voor de Staten-Generaal te grab bel wierp? Onwillekeurig rijst zelf de vraag, of de redactie van de „Nieuwe Courant" wel op goeden voet met de eischen van het eonstitutioneele leven bleef, toen ze zulk een militaire hakzetterij tegen een lid der Staten-Generaal zelfs zonder een enkel woord van critiek opnam." In de Vereenigde Staten, en zelfs in Engeland, ware zoo iets ondenkbaar geweest. Rusland was er het land voor!" Intusschen is de heer Duymaer van Twist het antwoord ook niet schuldig gebleven. Hij schrijft in de „Nieuwe Cou rant" als volgt: „Waakzaam." Mijnheer de Redacteur, De heer W. G. F. Snijders, luitenant- generaal b. d., heeft de vrijheid genomen een hoeveelheid hatelijkheden aan mijn adres in uw blad te schrijven, Daarin heeft die opperofficier getoond nog steeds de oude te zijn en niets te hebben geleerd. In zijn militaire carrière heeft zijn ruw en onoordeelkundig optreden aan velen in het leger heel wat leed veroorzaakt. Onze onvergetelijke kameraad Thomson, die de harde hand van den generaal duchtig gevoeld heeft, heeft de edele karaktereigenschappen van den heer Snijder goed leeren onderscheiden. Maar ook de oud-minister Colijn is niet vrij gebleven van de vriendelijkheden van den oud-inspecteur van de infanterie. In het nummer van 13 December 1911 van de „Nieuwe Courantkon men van de hand van den heer W. G. F. Snijders gep. luitenant generaal een artikel aan treffen, waarin een vocabulaire van aller lei grofheden was te vinden, die die opper-officier zich destijds tegen den toen- inalligen minister van Oorlog durfde ver oorloven. Terecht heeft de heer Colijn den gene raal in het openbaar een flinke afstraffing toegediend. Helaas, zonder ander resul taat dan dat de verhouding nog ver ergerde Tot soortgelijke verergering zou ik door een tegenschrift mijnerzijds niet gaarne aanleiding geven. Ik doe er daar om liet zwijgen toe, te meer, waar ook nu weer blijkt op wat lichtvaardige en verdachtmakende wijze de generaal ge woon is zijn meening uit te spreken. De heer W. G. F. Snijders blijkt noch den inhoud noch de bedoeling van mijne vraag aan den minister van Oorlog be grepen te hebben, nog op de hoogte te zijn van hetgeen ten aanzien van mijne 54) „Wat zullen de menschen wel denken," lachte hij, „wanneer zij den ouden kapi tein von Arnum in een damesmantel zien?" Nu ging het gesprek weder lustig door, tot zij1 in huis gekomen waren, waar het avondeten retods klaar stond. Terwijl nu Bertha en Johanna's eetlust door den tocht in den scherpen wind was opge wekt, en zij terdege de toebereid--- spijzen aanspraken, roerde von Annum ternau wernood iets aan, en bekende eindelijk in het scherpe verhoor, dat de jonge vrouw hem over zijn bevinden deed, dat hij zijdesteken had, en zich onwel ge voelde. Dientengevolge moest hij nu, (rots alle tegenspraak, aanstonds naar bed, terwijl de dienstbode naar den genees heer werd gestuurd. Deze was ör dan ook spoedig, schreef het litem passende geneesmiddel voor, ten gaf aan Bertha, die hem buiten de ziekenkamer wachtte, en met grooten angst naar den toestand van haar oom vroeg, met bedenkelijk ge zicht te kennen, dat naar alle waarschijn lijkheid een longontsteking in aantocht beschikbaarstelling bij het begin dei- mobilisatie heeft plaatsgehad. Met beleefden dank voor de plaatsing. Hoogachtend, L F. DUYMAER VAN TWIST. Den Haag, 11 November. Generaal Snijders heeft zijnerzijds hier op weer geantwoord, doch wij achten het bovenstaande voldoende ter karak teriseering van het conflict. KWCt ELAN». De opening van het Engel- sche Parlement. Woensdag na de opening van het parlement door den koning, verklaarde verschillende partijlei ders dat Duitsehland's eenige kans op de overwinning thans voorbij was De minister-president Asquith verklaar de De oorlog heeft tusschen alle partijen een solidariteit en een uiting van sympa thie van het geheele volk zonder onder scheid van geloof en-stand gebracht, zoo als wij dat nog nimmer hebben beleefd. De 'troepen der bondgeuooten hebben het hoolddoelwit van de keizer geheel en al verijdeld. Het Britsche rijk had thans zijn proef te doorstaande drie maanden, die achter ons liggen, hebben ons echter de vaste hoop gebracht, dat, hoe langer die proef duurt, Engeland des te duidelijker zal te voorschijn treden als de kampioen van de gerechte zaak. Beide Huizen keurden het adres van antwoord op de troonrede goed. MEXICO. Naar aanleiding van de berichten uit Washington over een nieuwen burger oorlog in Mexico, tusschen de aanhangers van Caranza en Villa, heeft de Mexicaan- sche zaak gelastigde te Londen zijn regee ring om inlichtingen gevraagd en ten antwoord gekregen dat hij de berichten over burgeroorlog zoo stellig mogelijk kan logenspreken. (N. R. C.) NEW YORK. 11 November. (Reuter). Carranza heeft genoegen genomen met de door de Ver. Staten gestelde voor waarden ten aanzien van dc ontruiming van Vera Cruz. CHINA. De „Tiigliche Rundschau" verneemt uit Milaan, dat China de algemeene mo bilisatie bevolen heeft. De consulaten der Chineesche republiek in Italië zouden reeds oproepingsbevelen aan de Chinee sche onderdanen gezonden hebben. XlJID-AFltlKA. De opstand. PRETORIA, 12 Nov. (R.O.) Een regeeringsorder richt zich tot alle opstandelingen om zich vrijwillig met hun wapeneu over te geven vóór den 21en November. Allen, die zich aldus overgeven, zal toegestaan worden naar huis terug te keeren op voorwaarde, dat zij verder geen deel meer zullen nemen aan den opstand. Deze amnestie strekt zich niet uit tot de leiders der rebellen. Op alle opstan delingen, die verzuimen deze order op te volgen, zal de wet in haar volle ge strengheid worden toegepast. Wilde Frankrijk België's neutraliteit schenden Een Redacteur van het Persbureau Vaz Dias had een onderhoud met den heer Gustave Jaspaers, redacteur van de „Ma- tin" te Antwerpen, die op het laatste oogenblik, onder de bommenregen, zijn was, die bijl de hoog© jaren van den pa tiënt weinig vooruitzicht op genezing gaf. Het laat zich begrijpen, welken indruk deze woorden op de armte Bertha maak ten; sidderend hield zij zich aan de leu ning van een stoel vast, en bad ten be zwoer den genetesheer, zonder zelf eigen lijk te weten, wat zij sprak, toch alles te doen, wat in zijn vermogen was, om dat dierbare leven te redden. Hij be loofde dit, en dacht, tegen 12 uur 's nachts terug te komen. Doodsbleek keerde Bertha in de zieken kamer terug; vervolgens stuurde zij de wennend© Johanna naar bed, terwijl zij haar troostend zeide, dat oom zich den volgenden morgen wel weer beter zoude gevoelen. Ach, in haar hart was zij1 zelve reeds hopeloos. Tegen '11 uur begon de zieke te hoesten, ■en toen de dokter, volgens belofte, circa 12 uur wederkeerde, was ook 'reeds het het gevaarlijke bloed opgeven begonnen. De ziekt© kwam met groote hevigheid op, en verergerd© gedulrende den nacht en nacht en den volgenden dag zoozeer, dat von Arnum zelf Dinsdagmorgen naai den priester verlangde. Ofschoon zeel- zwak en krachteloos, bleef hij' toch hij volle kennis, en ontving met stichtende aandacht en overgeving in Gods wil de li. Sacramenten. In tranen badende kuiel- stad verliet. Deze verklaarde dat België, inplaats van zich bij Duitsehland's vij anden te voegen, aanvankelijk weigerde den door Frankrijk aangeboden steun. Dit blijkt reeds uit de diplomatieke cor respondentie, gepubliceerd in liet En- gelsclie witboek en het Engelsche grijs boek. Niettemin wekt deze weigering onze verbazing op. België immers had, na den Duitschen inval, het recht Frank rijk ter hulp te roepen en de Fransche legers waren gereed om België bij te staan vanaf den 3en Augustus, ofschoon gelijk verder blijken zal, tot op dien da tum niet de minste verstandhouding be staan had tusschen de commando's der beide legers. „Waarom riepen de Belgen de hulp niet in?" Hieromtrent vertelde de heer Jaspaers ons het volgende„Ik stond aan het sterfbed van een hooggeplaatst officier, die te Luik doodelijk verwond was ge worden. Hij vei zekerde mij, dat de Bel gische opperbevelhebber, ridder de Sel- liers de Moranville, Frankrijks hulp ge weigerd had. Den 3en Augustus hadden de Franschen hem voorgesteld met een belangrijke legermacht naar Luik op te trekken en een front te maken gaande van Hasselt over Leuven, Luik, Namen en Dinant naar Givet. Maar om welke reden weigerde gene raal de Sellier de Maranville het Fran sche aanbod? België was een neutraal land en mocht niet dulden, dat twee vijandelijke legers het tot hun slagveld maakten, want zoo wel Frankrijk als Duitschland hadden hierbij groot belang gehad. Eerst den 7en Aug. besloot de Fransche Staf het garnizoen van Namen met een paar Fransche regimenten te versterken. Het is t jch zoo klaar als goud, dat als wan neer er maar een schijn van verstand houding was geweest tusschen België en Frankrijk, de Franschen geen oogen blik zouden geaarzeld hebben hun front op te stellen langs de Maas vanaf Givet tot de Hollandsche grens. Niet alleen zouden zij aldus groote kans gevon den hebben hun land van den Duit schen inval langs België te vrijwaren, maar zij hadden aan de Maas zelve een natuurlijke verschansing, die bijna on mogelijk door den vijand te overschrijden was. België meende dus (en volgens deze overtuiging handelde generaal de Moranville) dat het in deze kritieke da gen het meest zou gebaat zijn door vol gens eer en geweten zijn plichten van neutralen staat in haar uiterste conse quentie te aanvaarden, en de Bondge- nooten, niet minder trouw aan het ver pande woord, eerbiedigden deze ziens wijze, ofschoon Frankrijk zich hierdoor een onberekenbaar strategisch voordeel liet ontgaan. Omtrent de beweegredenen, die generaal de Moranville tot zijn wei gering deden besluiten, deelde de heer Jaspaers ons nog meer mede, dat thans echter niet voor openbaarmaking geschikt is. „Trouwens", vervolgde onze zegsman, „ik heb persoonlijk een onomstootelijk bewijs, dat er geen schijn kon bestaan van verstandhouding tusschen België en Frankrijk vóór den oorlog. Indien die verstandhouding werkelijk bestaan had, zou Frankrijk zonder de weigering van de Moranville van den eersten dag af in de mogelijkheid geweest zijn te komen in België. Die mogelijkheid bestond niet, zelfs niet op het einde der eerste oor- logsweek, dit kan ik persoonlijk bewijzen." Hoe zoo Frankrijk had geen kaarten van België vóór den 8en Augustus. Dit kan ik met le meer zekerheid volhouden, daar ik het zelve ben, die de Belgische kaarten naar het Fransche kamp heb overgebracht. Dit schijnt ons van het hoogste belang. Kunt u ons ook zeggen op welke wijze dit geschiedde? „Volgaarne, ofschoon men mij verzocht heeft omtrent mijn zending het stilzwij gen te bewaren. Maar nu zijn er reeds tie Bertha met haar kind voor het bed neder. Toen de priester htet vertrek had ver laten, gaf hij haar teeken mtet de hand, dat zij nader zoude komen. „Kind" sprak liij met zwakke stem, „houd op met weenen; ik hen nu bijna 79 jaar oud, en het is zeker niet vóór den tijd, als de goede God mij tot zich roept. Ik bon geheel tevreden, ja verheug mij, dat ik de wereld verlaat. Bij God is het immers veel schoon'er en beter." „Maar ik dan, oom," zuchtte Bertha, „ik hen nu met Johanna gehe'el alleen. Wie zal mij nu beschermen? 0 God, ik kan het mij niet voorstellen, dat gij ons zult ontnomen worden, het is zoo vrceselijk hard." „Neen oom, gijl zult nog niet stervten," prevelde Johanna, terwijl zij onder tra nen de hand des grijsaards vatte ten kuste, „ik heb er zooveel om gebeden tot de Moeder Gods." „Wel Johanna, gunt gij mij dan de vreugden des hemlels niet?" sprak hij glimlachend; „ik dacht, gijl moest er om bidden, dat ik zeer spoedig hij den goe den God kom doch, daar is do dok ter, hij zal mij nu zeggen, hoe lang ik nog leven kan? Hoe staat het, dokter, hoe lang kan ik nog leven?" Spreek open hartig, want ik weet, dat het met mij: meer dan twee maanden verloopen en er is reeds zooveel gebeurd dat ik er geen enkel bezwaar meer in zie, temeer daar ik het mij als een plicht beschouw zooveel mogelijk het mijne bij te dragen tot het publiceeren der waarheid," Ziehier dus: „Daar ik een auto tot mijn dispositie had, had ik mijn diensten aan mijn va derland aangeboden. Op Vrijdag 7 Augustus vroeg een luitenant, inge deeld bij het „Institut Cartographique" te Antwerpen of ik niet met de auto, kaarten naar Brussel wilde brengen. In de hoofdstad zou men mij zeggen of ik verder gaan moest. Met genoegen nam ik de zending aan en een vriend verge zelde mij. We namen alle kaarten mede, die zich in het Instituut bevonden. Het was een gansche stapel, zooveel dat de auto boordevol was en rond 9 uur ver trokken wij met onze last naar Brussel. In het hotel van den Minister van Oorlog vroeg men ons verder te willen gaan naar een bestemming, die men ons onder weg zou aanwijzen. Een officier reed voor ons uit in een andere automobiel en geleide ons naar Namen. In deze versterkte stad was nog geen Fransche soldaat te zien Van Namen gingen we verder naar Dinant. Toen wist ik dat we naar een Fransch kamp moesten en het is slechts te Yvoire, dat we de eerste Fransche soldaten ontmoetten, vijf of zes hoogstens, die met een kleine afdeeling Belgische jagers wielrijders een brug bewaakten. Aan de volgende bruggen vonden we nog kleine detachementen Fransche soldaten, tel kens zeer weinig in getal. In het geheel waren er geen duizend van af Vvoire tot aan de Fransche grens, Dinant inbe grepen. Het is eerst voorbij de Fransche grens dat we de eerste Fransche post van eenig belang aantroffen, maar deze was nog niet zoo groot daar zij slechts door een kommandant aangevoerd werd. Deze officier wachtte ons met ongeduld want zeide hij, de Fransche troepen konden niet in België komen, daar ze geen kaarten bezaten. Ook gelastte hij ons aan het „Institut Cartographique" te zeggen zooveel kaarten bij te maken en ze ten spoedigste naar Frankrijk te zenden daar welke we aanbrachten op verre na niet talrijk genoeg waren. Dit alleen bewijst reeds voldoende, dat Frankrijk er in het geheel niet aan ge dacht had België te moeten binnenrukken, anders had de Fransche staf bij voorbaat wel gezorgd de kaarten te bezitten. Daar ik persoonlijk die kaarten naar het Fransche karnp bracht kunnen twintig personen bevestigen en hier heb ik nog de papieren, die me als doorgangsbewijs dienden om door de verschillende posten te komen". Dit zeggende toonde de lieer Jaspaers ons inderdaad de papieren, die eigen handig geteekend zijn door Baron de Broqueville, minister van oorlog. De Duitsche Keizer in het Bismarckhuisje. Een medewerker te Berlijn schrijft ons Iu liet Franschie plaatsje Donchery, waar dit jaar evenals :iii 1870 de oorlog heeft gewoed, vindt iiuen pen smalle strook tuin tusschen Iandstraat ien spoordijk, die in tee,n kerkhof Jis herschaplen. Gelijkvor mige witte kruisen gev|en ier de laatste rustplaats jaap van Duitschers ten Fran schen. Helm Ien kepie zijn er op elk graf- opgesteld. Een paar passen van de straat af, iet wat 'ter zijtte aa;n pen helling, staat het nederige lage (huisje, [dat u daar ieder kind zal aanwijzen, als „La maison de Ia premiere eintrlevnie." Rie|r had Napoleon, op den morgen van 2 September 1870 liet vermaarde onderhoud met Bismarck, waarin de keizer tevergeefs moeite deed, om telen beetje meer meegaandheid in de voorwaarden van overgave te verkrijgen. Ieder Duitsch slagveldbezoeker kent htet huis en zijn geschiedenis pn hij denkt er aan pp ipderen ,S!eda.ndaig. Kort geledien ten einde gaat, en ik vrees den dood niet. Dus, hoelang nog?" „Ilm," antwoordde: de> arts ©enigszins verlegen, nadat hij dién pols gevoeld had, „wanneer ik openhartig zal spreken, is er voor 5 uur dezen avond nog geen ge vaar, maar dan kan het spoedig gaan." Met^ een jammerkreet zonk Bertha op de knieën nedter en bedekte haar aange zicht met de handen, terwijl Johanna luidop begon te weienen. „Maar ik bid u, kinderen," sprak de grijsaard, „wat geeft gij u aan zulk een onredelijke droefheid over. Sterven moe ten wij toch eenmaal. Ik dank u," wendde hij zich vervolgens lot den arts, „voor uw openhartig antwoord; zoo is het recht; een eerlijk soldaat gaat den dood met open oogen te gtemoet." Diep bewogen groette de arts, ten ging heen. Er was in de kalmte van den ziekte iets grootsch ien verhevens, zoo als maar zelden gezien wordt. Nu, het is waar, het was, voor een man als von Arnum, niet hard te sterven, wijl hij zoo geleefd had, dat hij den dood niet behoefde te vree- zen. De grootst© schrik, die ons voor den dood vervult, komt vn.n de zonde. Toen d© arts de kaniier verlaten had, greep von Arnuni de hand van Bertha en Johanna, hield ze leenige oogenblikken in de zijlnp geklemd, en staarde haar hoeft, paar uit een oorlogscorrespondentie in de „Dpitsch© Tagtesz." bleek, de Duit sche keizer aan dit [eenvoudige plekjlef gronds een bezoek /gebracht. Langs een smal houten trapje komt men in dia woning der eigenares, Madame Fournaise-Liban, een eenvoudige, opge wekte oude dame van ,71 jaar. Zij1 kan zich de giebe.urfcenissten, die ;zich eens onder 'haar eenvoudig dak in 1870 af speelden, [nog zeer goed herinneren en vertelde aan den correspondent: „Ik *wa,s 28 jaar oud en wist in 1870 heel goed, wie dip twee grootheden wa ren len waarover ze met elkaar in mijn eenvoudige woonkamer praatten. Maar stel U voor, (toen d© vorige week Uw keizer kwam, 'heb ik een tijdlang niet geweten, wie Ier zoo vriendelijk met me sprak. Reeds 'hadden we ons pen kwartier lang onderhouden, geheel ongedwongen, zoo als ik met iedereen spreek, toen hij had vjerteld, hoe de Franschen thans in den oorlog Degen Duitschland wilde volksstam men gebruikten, Senegal eozen, Marokka nen jen weet ik veel wat nog meer. En toen pas heb ik .'door een opmerking vain pen der fiooge 'officieren gemerkt, mot wiep ,ik sprak." Madame Fournaise is vol bewondering over de beminnelijkheid des keizters, die haar, lals souvenir pan .zijn bezoek, vier goudstukjes heeft gegeven met zijn beel denaar lerop. Ook de Rijkskanselier, vau wien ze met verbaasde pogen verttelt: „Oh, qu'il est grand, grand," en die „niet zulke 'booze oogen maakte .als Bismarck," heeft baar een gouden [aandenken achter gelaten. Ten slotte heeft ook Prins Wal- demar haar ieen twintigmarkstuk met den, beeldenaar van den ouden keizer geschon ken ten baar gevraagd, uf zij op het munt stuk zijn overgrootvader nog erkende. Op don achterkant van een visitekaartje dat in het werkmandje van de oud© dame op de commode lag, had de keizer met potlood zijn naam geschreven: Guillaumo 1. B. 12, 10,44." E;n op een ander kaartje had prins Waldemar het gedenkwaardige bezoek vereeuwigd: „Waldemar Fils du Prince Henri de Prusse, grandamirai, frère de l'Empereuï." Deze souvenirs bewaart de oude dame thans met de (grootste zorg, evenals de vier (gouden Napoleons, die haar door den laatstien keizer der Franschen werdieni geschonken 'in 1870 en (die in een lijstje onder glas de kostbaarste [versiering van hel bescheiden kamertje uitmaken, dat be stemd was tot tooneel te dienen voor een der meest schokkende wereldgebeurtenis sen. 'Alles bevindt zich nog in denzelfden toestand als biet in '1870 was. De matten, stoel, Waarop Bismarck gezeten heeft., is echter 'zoo wormstekig geworden, dat hij1 niet meer stand zou houden onder den last van den nieuwen rijkskanselier. Op de leuning hebben reeds in 1870 Duitsche soldaten hunne namen ingesneden. (De Tijd.) De Duitsche Keizer in de vuurlinie. Een soldaat uit dc Mark schrijft, zooals de „Frankf. Ztg." meedeelt, in' een brief naar huis, dat de keizer onlangs zijn regiment in de vuurlinie bezocht heeft en wel den 26en Oct. des voormiddags om half twaalf. De keizer richtte na de be zichtiging eenige woorden tot de troepen en zeide daarbij o. a. het volgende .Kinderen, ik verheug me u in de vuur linie te zien. Uw regiment heeft zijn taak goed gedaan, zooals ik 't van mannen uit de Mark niet anders had verwacht. Ik verzoek u echter niet eerder te rusten, totdat ge dien ginds de baas zijt." Bij de laatste woorden wuifde de keizer zijn hand in de richting van den vijand, die reeds op 600 M. nabij ons was. Natuur lijk werden deze woorden met 'n loeiend „hoera!" ontvangen en 't was een oogen blik, dat ik nooit vergeten zal. Zoo staan we dan steeds nog trouw en scherp op wacht aan de Aisne (Maasbode) zonder ©en woord te spreken, ten ,al's in diepe ioverwteging verzonken, in het aangezicht. D,a:n sprak hij met zwakke doch héldere stem „Johanna, wilt gij' mij «enigen lijd met mama alleen laten?" Hiet kind kuste hem gehoorzaam de hand ien verwijderde zich. Vervolgens had hij zijn nicht nader bij te komen, en sprak toen, hare hand feeder in, de zijne drukkende: „Berlha, dierbaar kind, alVoirens ik van deze wereld wegga, wilde ik u nog het een en ander op 't hart drukken, zoo wel opziehtens uwen totestand, als dien van uw kind. Ik wil' niet, dat gij! u na mijnen dood ooit nog verwijten maakt wegens uw ge drag jegens mijl, gedurende den tijd, dat gij' met Brandt te zamen lteefdet. God heeft dat falies toegelaten, om u voor zich te winnen en tot diegene te maken, welke gij nu met Zijne genade zijt. Sinds gij hier in Frankfort bij mij woont, hebt gij mij niet alleen, ien ik zeg dit met vertrouwen, in het aangezicht des doods, maar ook uw en mijn God zeer veel vreugde geschonken. Ik was en ben trotsch op n." „O oom, ispreek toch zoo niet," bad hem Bertha onder trapten kleurende. „Zeker, dierbare Bertha, ik zeg het u, om n aan. te moedigen, den ingeslagen!

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1914 | | pagina 5