No. 144 TWEEDE BLAD NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 6 l)ec. 1913. BINNENLAND. FEUILLETON. Hot VïordJe g©b@4 KERKNIEUWS. Kerk en Schriftuur. Ouderdomsrenten aan behoeftigen. liet wetsontwerp tot verleening' van ouderdomsrenten aan behoeftigen, dat onlangs door de Regeering bij den Raad van State ter overweging werd aanhangig gemaakt, houdt, naar men verneemt, o.a. in, dat recht op eene ouderdomsrente heeft ieder die aannemelijk maakt, dat hijzeventig jaar is of ouderb. behoeftig is'; c. niet na het bereiken van den leeftijd van vijf en-zestig jaar onderstand heeft genoten van een gemeente of van een instelling van weldadigheid, voorkomende op de lijst, in art. 3 der Armenwet be doeld, en indien hij gehuwd isd. dat ook zijn echtgenoot behoeftig is, zulks behoudens eenige in de wet genoemde uitzonderingen. De rente gaat in op den dag, waarop de aanspraak op rente is verkregen, doch niet vroeger dan drie maanden vóór den dag, waarop de rente-aanvrage bij het gemeentebestuur inkwam. Van het recht op ouderdomsrente wordt uitgesloten hij diea. na het bereiken van den leeftijd van zestig jaar bij een vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is veroordeeld tot gevangenisstraf of tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting, een en ander voor een jaar of langerb. misbruik van drank pleegt te maken of op andere wijze een bekend slecht levens gedrag leidt. Mede worden uitgeslotena. Neder landers of Nederlandsche onderdanen, die niet gedurende de laatste vijf jaren vóór hun rente-aanvrage onafgebroken in Nederland hun hoofdverblijf hebben ge had; b. anderen dan Nederlanders of Nederlandsche onderdanen, die niet ge durende de laatste twintig jaren vóór hun rente-aanvrage onafgebroken in Neder- hun land hoofdverblijf hebben gehad. Zij, die gedurende zes maanden onmid dellijk voorafgaande aan den dag van aanvrage der rente, onafgebroken in Nederland hun hoofdverblijf hadden, worden geacht, gedurende het hiervoren bedoelde tijdvak van vijf resp twintig jaren, onafgebroken in Nederland hun hoofdverblijf te hebben gehad, als zij in dat tijdvak niet gemiddeld een maand per jaar of langer hun hoofdverblijf buiten Nederland hadden. Voorgesteld wordt het bedrag der ouder domsrente te bepalen op 104 gulden per jaar, doch voor ieder der echtgenooten aan wie beiden een ouderdomsrente is toegekend, 78 gulden per jaar. De ouderdomsrente wordt gebracht ten laste der gemeente, waar de rechtheb bende zijn hoofdverblijf had op het tijd stip vaii de aanvrage. Door het Rijk wordt aan de gemeenten eene vergoeding verstrekt van 50 gulden per hoofd. Aan gemeenten wier kosten voor de uitvoering der wet over het afgeloopen kalenderjaar niet worden gedekt door die vergoeding, kan door de Kroon een toelage uit 's Rijks schatkist worden toegekend. De uitbetaling der rente geschiedt een maal per week. Ingeval de betrokkene in een krank zinnigengesticht, gevangenis of 's Rijks werkinrichting verblijft of zich door vlucht aan de gevolgen eener veroordeeling heeft onttrokken of zijn hoofdverblijf buiten 's lands heeft, wordt de rente tijde lijk niet uitbetaald. Voorts worden nog bepalingen voor gesteld omtrent verjaring van de uitbe taling (na i jaar), omtrent beroep van de beslissing van het gemeentebestuur over de al of niet uitbetaling bij Ged. Staten en verder bij den Centralen Raad van Beroep bedoeld in de Beroeps wet enz. „Het Centrum" formuleert bedenkin gen tegen verschillende bepalingen van bovengenoemd wetsontwerp. Zoo is daar bijv. de bepaling, dat hij in aanmerking komt, die aannemelijk maakt, „dat hij niet na het bereiken van den leeftijd van vijf-en-zestig jaar onder- 51 Daarenboven zijn hier in dit, pakje dui zend guldens aan banknoten zjj zijn voor u; waarlijk, gij hebt ze eerlijk en ruim verdiend Hoe? duizend guldens? riep Josef verwonderd uit, maar toch volstrekt niet met zooveel blijdschap, als de pachter het misschien van den armen jongeling wel verwacht had. Ja, duizend guldens, schijnt u dio som misschien wat te gering toe? God beware mij, integendeel, 'tis veel te vee]waarom geeft gij mij zoo veel geld? gjj zijl mij eigenlijk geen pen ning schuldig. Ik heb niets meer gedaan dan ik, als een c.hristenmensch ver plicht was te doen, en waartoe God mij duidelijk genoeg gekozen had. De pachter beleekende hem, dal bij dit geld moest aannemen en het ook met het beste geweten ter wereld kon, en werd een weinig kregelig, toen Josef het standvastig bleef weigeren. Den hebzuch- tigen man was het nog niet overkomen, stand heeft genoten van een gemeente of van een instelliug van weldadigheid voorkomende op de lijst, in art. 3 der Armenwet bedoeld". Nu laat zich gemakkelijk gissen, hoe veel zeventig-jarigen, die juist in de ter men zond.en vallen, om de ouderdoms- uitkeering te ontvangen, daarvan ver sloken zullen blijven 1 Mensclien tusschen de 65 en 70 jaar zullen dikwerf in de noodzakelijkheid verkeeren, of verkeerd hebben, onder stand te aanvaarden, al is bet slechts tijdelijk. De beheerders onzer kerkelijke instel lingen van weldadigheid weten er van mee te spreken. En zulke behoeftigen worden met een pennestreek buiten gesloten, wanneer zij eindelijk de 70-jarige grens hebben overschreden. Wil men de ouderdomsrente althans eenigermate aan haar doel laten beant woorden, dan mag deze bepaling nog wel eens goed worden onderhanden genomen. Een bepaling, die ook wel bezwaren- materiaal zal opleveren, is die, waarbij de rente gebracht wordt ten laste dei- gemeente, waar de rechthebbende zijn hoofdverblijf bad op het tijdstip van de aanvrage. Wel wordt aan de Gemeente door het Rijk een vergoeding verstrekt van 50 gulden per hoofd, maar wanneer men nu weet, dat de uitkeering 104 gulden per persoon en 78 gulden aan gehuwden zal bedragen, begrijpt men, dat er voor de gemeente nog aardig wat te betalen overblijft. Vooral voor de groote gemeenten, die meestal reeds met ernstige iïnancieele moeilijkheden te kempen hebben, dreigt dit een zware post te worden. Onderwijs en armenzorg hebben haar sinds lang op hooge kosten gejaagd en het percentage der inkomsten-belasting niet onbelangrijk doen stijgen. Ze krijgen er nu een groot deel der ouderdomsregte nog bij uit te keeren, en zullen zich in menig geval wellicht gedwongen zien een beroep te doen op de toelage, welke de Kroon boven de Rijksvergoeding van 50 golden nog kan toestaan, om bet gemeentelijk tekort te dekken. Het is echter de vraag, of de Kroon ook altijd z a 1 doen, wat Zij k a n doen. En de voorgestelde regeling, al zullen daarvoor ook wel redenen zijn aan te voeren, brengt dus de gemeente in groote onzekerheid, wat het dekken dei- kosten betreft, terwijl ook de deur wordt opengezet voor de kans, dat de rentetrekkers elders gaan verteren, wat zij voor een goed deel van een gemeente ontvangen, waar zij tijdens de aanvrage hun hoofdverblijf hadden. Het „Dagbl. v. N.-Brabant" wijst er op, dat wat mr. Treub voorstelt wel een prullerig staatspensioen, maar een staats pensioen in den strengst prinoipieelen zin van bet woord is. „En de voorstanders van staatspension- neering zullen wel zorgen, dat de renten klimmen en de leeftijdsgrens dalen zal. Bij elke verkiezing zal het een bod worden naar de verkiezersgunst ik geef drie gulden per week, ik vier, ik vijf.... En ik stel de leeftijdsgrens op 65, ik op 60, ik op 55. Waarmee ons politieke leven, dat altijd bestaan heeft uit kracht van beginselen, naar liet laagste peil getrokken wordt... van bet recht naar de knikkers, van de beginselen naar de centen. En dat bezorgt ons de heer Treub. Hij, (lie in 1909 nog zeide te weigeren om een „verkiezingsstrijd uit te vechten op de ruggen der oude arbeiders", hij werpt alle stembuscampagnes van volgende jaren op deze oude ruggeu. Hjj, die fier uit de concentratie getre den is, wijl hij zeide niet gesneden te zijn uit het hout, waar men bekeerlingen van maakt; hij heeft al zijn fierheid heel zijn verleden geofferd aan de schittering van den ministersrok." dat een bedelarmc jongeling duizend gul dens van de hand wees, en hij vermoedde, dat daarvoor wel eene of anclerc geheime reden moest bestaan. Gij hebt zeker eene bijzondere reden, waarom gij het geld niet aanneemt, zei de hij ten laatste op een onvcrgenocgden toon; dat is duidelijk. Zeg mij maar recht uit welke reden dat is? En hij hield hij den oprechten jongeling zoo lang aan, tot dat deze hem eindelijk openhartig verklaarde: lk ben afkeering van dit geld, omdat ik het er voor houd, dat er geen zegen Gods op rust. Waarom niet? Gij1 zijt een hartvochtig en hebzuchtig heer, en schraapt uw geld van alle kan ten en op allerlei manieren zooals dit een christenmensch niet kan goedkeuren, hij elkander. En Josef, wien nu eenmaal de tong ontbonden was, sprak fiks van zich af. en zeide hem onbewimpeld de waarheid over de wijs, waarop het in het hadhuis toeging, alwaar onder de oogen des pachters zooveel zondings en onge oorloofds- gebeurde, en waar in alles de eenige toeleg was> zooveel mogelijk geld geld te verdienen. Daarbij vergat hij ook niet de onedele handelwijs, welke zich de pachter ten aanzien van de vervolgde Magdalena veroorloofd had. „De Nederlander" wijst op de ongewone manier, waarop 's Ministers bekeering tot het Staatspensioen tor kennis is gebracht van het publiek. Vóór zijn ont werp den Raad van State, die advies heeft uit te brengen, verlaten heeft, is het al bekend gemaakt. Intusschen niet volledig genoeg, om er een eindoordeel over te kunnen uitspreken. Men weet alleen de hoofdstrekking. „En die is, zegt „De Nederlander", niets anders dan een van Staatsarmenzorg of liever van Stads- armenzorg. De bedeelden krijgen niets; daarentegen zijn de f 2 per week niet voor de oude arbeiders alleen, maar voor alle „zelfstandigen" die aan lager wal zijn geraakt. De Rijkswetgever schuift echter de behandeling dezer zaak maar weer op den rug der Gemeentebesturen, die een soort loterij gaan spelen. Zij krijgen voor eiken 70-jarige f 50 en moeten aan de „behoeftigen" f 104 uit- keeren of aan man en vrouw samen f 156. Zij kunnen er op winnen en zij kunnen er op verliezon, al naar de Gemeenteraden royaal of knijperg zijn en het tournooi aan de stembus verloop. Zeker is, dat men op dezen weg nimmer terug kan keeren en dat alle eigen hulp, waartoe de wet-Talma een overgangs maatregel was, terzijde wordt gezet. Gezwegen nog van de Invaliditeitsrente, die geheel in de verdrukking dreigt te komen, nu de Minister, volgens zijne in de Eerste Kamer afgelegde verklaring, de uitvoering der wet-Talma laat rusten, totdat hij met zijn wijzigings-voorstellen gereed zal zijn". De begrooting van Buitenlandsche Zaken en de Vredesbeweging. „De ondergeteekende erkent met waar deering de diensten, welke de vredesbe weging in vele opzichten aan de maat schappij bewijst door zich te wijden aan de voorbereiding, door woord en geschrift van de openbare meening omtrent alles wat ter voorkoming of beperking van den oorlog kan worden gedaan. Door hare werkzaamheid op dit gebied lieeft zij ongetwijfeld een belangrijk aandeel in alles wat dienaangaande tusschen de Sta ten gezamelijk of tusschen afzonderlijke Staten is tot stand gebracht." Deze woorden van onzen nieuwen Mi nister van Buitenlandsche zaken ademen wel een geheel anderen geest dan de schampere wijze, waarop zijn voorganger, die immers alle heil geheel afhankelijk zag van den arbeid der diplomaten, de vredesbeweging gewoon was te beje genen. „Het belangrijkste gevolg der Vredes conferenties is misschien wel dit, daar door in alle landen Vredesvereenigingen zijn ontstaan, die het volk opvoeden in (le goede richting." Aldus ongeveer sprak Minister Loudon in December 19i.O te Washington. De hierboven aangehaalde in zijn Memorie van Antwoord voor de begrooting voorkomende waardeerende uiting voor de Vredesbeweging, bewijst dat hij sindsdien niet van meening ver anderd is. En toch zal de lezing dezer Memorie van Antwoord bij menigeen, die met den nieuwen Minister een nieuwe koers ver wachtte, een onebvredigendenindruk ach terlaten. En wel, door het gebrek aan Neder- landsch initiatief, dat hieruit weder moet worden afgeleid. Gebrek aan initiatief ten aanzien van Bryan's Vredesplan Gebrek aan initiatief ten aanzien der Derde Vredesconferentie In Augustus verklaarde de Nederland sche Regeering „in beginsel" haar instem ming met het voorstel van Bryan, den Amerikaanschen Minister van' Buiten landsche Zaken, dat de Staten zich zou den verbinden ieder geschil, dat niets langs (liplomatieken weg kon worden opgelost, aan een internationale commis sie van onderzoek te onderwerpen en hangende liet onderzoek geen oorlog te verklaren. Thans, eind November, wordt dit punt nog altijd niet- meer dan „over- De pachter stampte van gramschap met de voeten op den grond, en zijn wrevel vlamde in alle kleuren over zijn aange zicht. Maar zijne gramschap bedaarde, toen hij Josef in de oprechte en getrouwe oogen zag, en deze thans zijne moedige en krachtige vermaning sloot met de bede: Nu is liet er uit! ik heb u dit moeten zeggen 1 bet heeft mij reeds lang op het hart gelegen! Neem bet mij niet kwalijk mijnheer! God weet het, ik meen het goed met ul Uw geweten zal zelfs u wel zeg gen, dat er in alles, wat ik u gezegd heb, geen enkel woord tegen de waarheid, of te veel was. Gij wilt toch ook in den hemel komen, maar bedenk, dat de Heer zegt: Wat baat liet den mensch, al winne hij ook de geheele wereld, indien hij scha de aan zijne ziel lijde? leder woord had den pachter getroffen. Zoo heeft mij nog nooit iemand ter wereld toegesproken, als gij daar gedaan hebt, antwoordde hij, nadat hij eene ge ruime wijl met haastige en groote treden de kamer op en neder had geloopen, als iemand, wien men op de tcenen getrapt heeft; en geen ander had mij dit ook mogen doen, dan gij l u wil ik het niet kwalijk nemen," Maar maak nu ook maar, dat gij de kamer uitkomt! Met deze woorden wees hij Josef de wogen". En aan eenig initiatief van Nederland, om onzerzijds ook met andere landen (lan Amerika dergelijke verdragen te sluiten, wordt blijkbaar niet gedacht. Het is het oude standpuntwanneer een ander land, zooals thans Amerika tot ons komt met een voorstel, dan zijn wij hoog stens bereid daartoe mede te werken. Maar zelf iets beginnen, dat niet. Ditzelfde gebrek aan initiatief, ditzelfde systeem van uitsluitend „afwachten" kenmerkt de houding over de Derde Vredesconferentie. Wijze woorden van bezadigdheid worden hieromtrent gezegd. Een derde Vredesconferentie kan alleen slagen na grondige voorbereiding. Voor treffelijk! Daarom moet vastgehouden worden aan den wensch, dat eerst twee jaren van te voren samenkomt een in ternationaal comité van voorbereiding. Uitstekend I En dus zal de derde Vredesconferentie niet vóór 1916 of 1917 kunnen plaats hebben. Er is niets tegen te zeggen. Maar wat wél gevraagd mag worden,is:hoe komt die onmisbare Internationale Commissie van Voorbereiding tot stand Indien niemand daartoe liet initiatief neemt, kan men ieder jaar dezelfde wijze woor den vernemen, en zal ieder jaar het tijdstip van de bijeenkomst der Derde Vredesconferentie weder op minstens een jaar later worden bepaaldHier moet één Staat liet initiatief nemen. Kan Nederland dit niet zijn? De tijden zijn er nog niet rijp voor zal men zeggen. Scheen de tijd echter wel rijp toen de Czar van Rusland liet initiatief nam tot iets geheel nieuws, tot de Eerste Vredesconferentie Toch is de stichting op die Conferentie van het Hof van Arbitrage naar de algemeene erkentenis een daad van het grootste nut geweest. Hoeveel bescheidener dan een geheel nieuwe Conferentie, is de wensch, die thans van zoovele zijden geuit wordt; een internationale Commissie van Voor bereiding? Opdat de volkeren zien kun nen, dat de Derde Vredesconferentie zal komen. Is zelfs het initiatief hiertoe te veel gevergd van de Nederlandscge Re geering „Nationaal Protestantsch". „De Standaard" wijst op het verschijn sel eener in den regel op den achtergrond blijvende, slechts nu en dan naar voren komende groep, die te klein blijft, om zich alleen „nationaal" te noemen en nu, om iets meer te schijnen, zich tooit met den titel protestantsch". Zij is suprana- tureel in haar religieuze denkbeelden, maar volbloed liberaal-conservatief in de politiek, bang voor al wat roomsch is en bijterig loerend op al wat „fijn" heet. Het is goed, dat zij zich van meet af tegen de vrije christelijke school kant en eigenlijk niets anders wil dan de openbare school met het bekende „chris telijk tintje". Nu kent men haar. „De Standaard" deelt mede, dat deze „partij" een dagblad in- de maak heeft. En dat is iets, wat ons een weinig verwondert. Immers, blijkens hetgeen wij gisteren schreven omtrent de uitlatingen van het „Handelsblad" kan de „Nationaal Prote- stantsche" gioep gemakkelijk terecht bij dit liberaal orgaan. Reeds is zij in den afgeloopen zomer feitelijk bij de Concen tratie ingelijfd geweest. Gaat zij zich nu afzonderlijk organiseeren, dan zal dit weinig aan de zaak veranderen. Mis schien zal zij de Concentratie, zoo deze prijs blijft stellen op haar gezelschap, lteelemaal een „christelijk tintje" doen aannemen. Maar meer dan een .tintje" wordt dat toch niet. Het verschiet da delijk op rood, als de stembus in aan tocht is en het „nationale" zoowél als het „protestantsche" ligt dan „voor oud en half-fatsoen" bij den uitdrager. („De Tijd"). (Zie vervolg dezer rubriek in het le blad). deur, en deze ging van. harte gaarne van hem weg; hij zag, dat zijne boetpreek de gewonde plaats geraakt had. Veertien, dagen lang sprak nu de pachter geen woord met hem; als hij hem tegenkwam; dan groette hij hem; liij groette Wem zon der gramschap, maar met eene soort van verlegenheid. Maar in zijn onderhond en in zijne verzorging liet hij hem. daar niet in liet minste om lijden, integendeel, Jo sef, die nu met zijne moeder en met Magdalena at, had het veel heter dan te voren en leefde met haar bijna op een voet van weelde. Aan, moeder Marianne gaf de lieer Gaming een nieuw kerkboek ten ge schenke, alsmede een schoon crucifix, het welk zij met groot genoegen in hare ka mer plaatste. Aan Magdalena droeg hij het opzicht over het zilverwerk en het linnengoed van het badhuis op en liet het bovendien aan hare keus over, of zij in de keuken liet koken wilde leeren. Daarbij schonk hij haar nog een nieuw kleed. Dat waren allemaal gunstige teeke nen van 's pachters verandering ten goede, en weldra kwamen daarvan nog duidelij ker blijken. Hij ontsloeg alle slechte dienst boden, en met name de heide onzede lijke werkmeiden, welke Magdalena ge hoond hadden; de dienstmaagd, welke, zich door den graaf had laten omkoope.il Onder den schuilnaam Q. T. Wijma schreef de Franciskanerpater B. Kruitwa gen voor een paar maanden een drietal artikelen in „De Tijd" gewijd aan „de Katholieke geloofsverkondiging onder de niet-Katholieken in Nederland." Bij al de liefde en geestdrift welke de schrijver voor dit zoo schoone, dit zoo echt'apostolische werk gevoelt, ontveinst hij zich de moeilijkheden niet, welke de prediking van de Katholieke geloofsleer onder de andersdenkenden met zich brengt. Met name spreekt hij van „de ontelbare en diep ingewortelde vooroor- deelen", die bij onze andersdenkende landgenooten schier zónder uitzondering hebben postgevat en hun den weg tot de waarheid versperren. Van het bestaan dier vooroordeslen werd niet lang na liet verschijnen der artikelen van Pater Kruitwagen een nieuw bewijs geleverd in „De Nederlan der" (nummer van 1 November 2e blad). Daarin stond een artikel van zekeren heer Swart uit Niekerk, dat tot titel had: „Jojakim noch Rome". Een groot gedeelte van dat artikel was gewijd aan een beschouwing van de Ka tholieke Kerk of zooals het bij de Protestanten bjj voorkeur heetvan „Rome" in haar verhouding tot de H. Schrift. Curieuze dingen werden daarin gezegd, die bewijzen, hoe vooroordeel gepaard met onwetendheid aangaande ae leer der Katholieke Kerk over den Bijbel, zelfs ontwikkelde geesten booze parten speelt, zoodat zij over de Roomsch-Ka- tholieke Kerk sprekende of schrijvende, slechts bij machte zijn een caricatuur van die Kerk te vormen. Wij zullen ons voor lieden bepalen met slechts een enkelen volzin uit'shee- ren Swart's artikel aan een meer nauw keurige beschouwing te onderwerpen. „En mede is de Protestantsche kerk geboren uit het feit, dat Luther de Heilige Schrift uit hare afzondering heeft te voorschijn gehaald en weer gelegd in de handen van het gemeene volk-" De heer Swart slaat hier de plank volkomen mis. Luther had geen „Heilige Schrift uit hare afzondering" te voor schijn te halen om de eenvoudige reden, dat de H. Schrift zich in geen afzondering bevond, maar in het volle licht der open baarheid wijd en zijd onder „het gemeene volk" was verspreid. 'De uitvinding der boekdrukkunst was onmiddellijk door de Roomsch Katholieke Kerk benut voor de verbreiding van Gods Woord onder de geloovigen en wel in hun moedertaal. Van 1460 tot 1517, dus vóór de Her vorming verschenen in Duitschland 21 y o 11 d i g e b ij b e 1 s in druk, in Ita lië, een dier lauden waar volgens den heer Swart in het volksleven het Woord Gods niet doorwerkt, verscheen van 1471 tot 1500 36 maal de gansche Bijbel en 35 maal de Bijbel in gedeelten. In Frank-, rijk telde men negen oplagen tot 1524. In Spanje verscheen de eerste vertaling der gansche ,H. Schrift te Valencia in 1478. In ons land vindt m§p gedeelte lijke vertalingen van 136Ö 'én* 1384, een bijna volledige in 1477, gedrukt te Delft de „Bibel in 't Corte"' yjjrscjieen te Ant werpen 4 maal, een ander, vermoede lijk afkomstig van den kring van Geert Groote werd van I486—150£j,710 maal herdrukt; het Nieuwe Testament werd vanouds veel gelezen in de levens des Heeren",. terwijl van de „epistolaria" en „evangelaria" de overzettingen zeer talrijk en de drukken bijna ontelbaar zijn. In geheel den loop der 16e eeuw werd zoowel het Nieuwe Testament als de geheele Bjjbel door de Katholieken zeer dikwijls herdrukt. om de kippen te vergifUgen^had hij reeds vroeger, na eene geduchte bestraffing, weggezonden In .hare plaats nam, hij Christelijk gezinde "dienstmaagden, en gaf haar behoorlijk kost én loon. Goddelooze gesprekken, onzedelijke - bijeenkomsten, dans en spel wilde hij niet meer dulden, hij kwam ook zooveel hogelijk alle er gernis voor. De kapel van het badhuis, welke geheel vervallen was, deed hij we der opmaken, en hierin schiep niemand meer genoegen dan Marianne met Josef en Magdalena. Deze betere, overal met ernst op zedelijkheid en welvoeglijkheid aanhoudende geest des huisheers drong weldra in de geheele badinrichting dui delijk waarneembaar door en verwierf zich de volledige goedkeuring van al de beter gezinde badgasten. Na verloop van, veertien dagen ontbood de heer Gaming Josef opnieuw bij zich. Welnu, Josef, dus ving hij op vriende lijken toon aan, maakt gjj nog zwarig heid om de duizend guldens van mij aan te nemen? Neen, mijnheer, antwoordde hjj; God loone 't u, indien gij ze rrrjj nog wilt geven. Nu vertrouw ik, dat God er zijn zegen aan zal schenken, en ik zal u, zoo lang ik leef, als mijn weldoener vereeren." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1913 | | pagina 5