No. 144 TWEEDE BLAD NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 6 l)ec. 1913.
BINNENLAND.
FEUILLETON.
Hot VïordJe g©b@4
KERKNIEUWS.
Kerk en Schriftuur.
Ouderdomsrenten aan behoeftigen.
liet wetsontwerp tot verleening' van
ouderdomsrenten aan behoeftigen, dat
onlangs door de Regeering bij den Raad
van State ter overweging werd aanhangig
gemaakt, houdt, naar men verneemt, o.a.
in, dat recht op eene ouderdomsrente
heeft ieder die aannemelijk maakt, dat
hijzeventig jaar is of ouderb. behoeftig
is'; c. niet na het bereiken van den leeftijd
van vijf en-zestig jaar onderstand heeft
genoten van een gemeente of van een
instelling van weldadigheid, voorkomende
op de lijst, in art. 3 der Armenwet be
doeld, en indien hij gehuwd isd. dat
ook zijn echtgenoot behoeftig is, zulks
behoudens eenige in de wet genoemde
uitzonderingen.
De rente gaat in op den dag, waarop
de aanspraak op rente is verkregen, doch
niet vroeger dan drie maanden vóór den
dag, waarop de rente-aanvrage bij het
gemeentebestuur inkwam.
Van het recht op ouderdomsrente wordt
uitgesloten hij diea. na het bereiken
van den leeftijd van zestig jaar bij een
vonnis, dat onherroepelijk is geworden,
is veroordeeld tot gevangenisstraf of tot
plaatsing in een Rijkswerkinrichting, een
en ander voor een jaar of langerb.
misbruik van drank pleegt te maken of
op andere wijze een bekend slecht levens
gedrag leidt.
Mede worden uitgeslotena. Neder
landers of Nederlandsche onderdanen,
die niet gedurende de laatste vijf jaren
vóór hun rente-aanvrage onafgebroken in
Nederland hun hoofdverblijf hebben ge
had; b. anderen dan Nederlanders of
Nederlandsche onderdanen, die niet ge
durende de laatste twintig jaren vóór hun
rente-aanvrage onafgebroken in Neder-
hun land hoofdverblijf hebben gehad.
Zij, die gedurende zes maanden onmid
dellijk voorafgaande aan den dag van
aanvrage der rente, onafgebroken in
Nederland hun hoofdverblijf hadden,
worden geacht, gedurende het hiervoren
bedoelde tijdvak van vijf resp twintig
jaren, onafgebroken in Nederland hun
hoofdverblijf te hebben gehad, als zij in
dat tijdvak niet gemiddeld een maand per
jaar of langer hun hoofdverblijf buiten
Nederland hadden.
Voorgesteld wordt het bedrag der ouder
domsrente te bepalen op 104 gulden per
jaar, doch voor ieder der echtgenooten
aan wie beiden een ouderdomsrente is
toegekend, 78 gulden per jaar.
De ouderdomsrente wordt gebracht ten
laste der gemeente, waar de rechtheb
bende zijn hoofdverblijf had op het tijd
stip vaii de aanvrage. Door het Rijk
wordt aan de gemeenten eene vergoeding
verstrekt van 50 gulden per hoofd.
Aan gemeenten wier kosten voor de
uitvoering der wet over het afgeloopen
kalenderjaar niet worden gedekt door die
vergoeding, kan door de Kroon een toelage
uit 's Rijks schatkist worden toegekend.
De uitbetaling der rente geschiedt een
maal per week.
Ingeval de betrokkene in een krank
zinnigengesticht, gevangenis of 's Rijks
werkinrichting verblijft of zich door vlucht
aan de gevolgen eener veroordeeling
heeft onttrokken of zijn hoofdverblijf
buiten 's lands heeft, wordt de rente tijde
lijk niet uitbetaald.
Voorts worden nog bepalingen voor
gesteld omtrent verjaring van de uitbe
taling (na i jaar), omtrent beroep van
de beslissing van het gemeentebestuur
over de al of niet uitbetaling bij Ged.
Staten en verder bij den Centralen Raad
van Beroep bedoeld in de Beroeps wet enz.
„Het Centrum" formuleert bedenkin
gen tegen verschillende bepalingen van
bovengenoemd wetsontwerp.
Zoo is daar bijv. de bepaling, dat hij
in aanmerking komt, die aannemelijk
maakt, „dat hij niet na het bereiken van
den leeftijd van vijf-en-zestig jaar onder-
51
Daarenboven zijn hier in dit, pakje dui
zend guldens aan banknoten zjj zijn
voor u; waarlijk, gij hebt ze eerlijk en
ruim verdiend
Hoe? duizend guldens? riep Josef
verwonderd uit, maar toch volstrekt niet
met zooveel blijdschap, als de pachter
het misschien van den armen jongeling
wel verwacht had.
Ja, duizend guldens, schijnt u dio
som misschien wat te gering toe?
God beware mij, integendeel, 'tis
veel te vee]waarom geeft gij mij zoo
veel geld? gjj zijl mij eigenlijk geen pen
ning schuldig. Ik heb niets meer gedaan
dan ik, als een c.hristenmensch ver
plicht was te doen, en waartoe God mij
duidelijk genoeg gekozen had.
De pachter beleekende hem, dal bij
dit geld moest aannemen en het ook met
het beste geweten ter wereld kon, en
werd een weinig kregelig, toen Josef het
standvastig bleef weigeren. Den hebzuch-
tigen man was het nog niet overkomen,
stand heeft genoten van een gemeente
of van een instelliug van weldadigheid
voorkomende op de lijst, in art. 3 der
Armenwet bedoeld".
Nu laat zich gemakkelijk gissen, hoe
veel zeventig-jarigen, die juist in de ter
men zond.en vallen, om de ouderdoms-
uitkeering te ontvangen, daarvan ver
sloken zullen blijven 1
Mensclien tusschen de 65 en 70 jaar
zullen dikwerf in de noodzakelijkheid
verkeeren, of verkeerd hebben, onder
stand te aanvaarden, al is bet slechts
tijdelijk.
De beheerders onzer kerkelijke instel
lingen van weldadigheid weten er van
mee te spreken.
En zulke behoeftigen worden met een
pennestreek buiten gesloten, wanneer
zij eindelijk de 70-jarige grens hebben
overschreden.
Wil men de ouderdomsrente althans
eenigermate aan haar doel laten beant
woorden, dan mag deze bepaling nog wel
eens goed worden onderhanden genomen.
Een bepaling, die ook wel bezwaren-
materiaal zal opleveren, is die, waarbij
de rente gebracht wordt ten laste dei-
gemeente, waar de rechthebbende zijn
hoofdverblijf bad op het tijdstip van de
aanvrage.
Wel wordt aan de Gemeente door het
Rijk een vergoeding verstrekt van 50
gulden per hoofd, maar wanneer men
nu weet, dat de uitkeering 104 gulden
per persoon en 78 gulden aan gehuwden
zal bedragen, begrijpt men, dat er voor
de gemeente nog aardig wat te betalen
overblijft.
Vooral voor de groote gemeenten, die
meestal reeds met ernstige iïnancieele
moeilijkheden te kempen hebben, dreigt
dit een zware post te worden.
Onderwijs en armenzorg hebben haar
sinds lang op hooge kosten gejaagd en
het percentage der inkomsten-belasting
niet onbelangrijk doen stijgen.
Ze krijgen er nu een groot deel der
ouderdomsregte nog bij uit te keeren,
en zullen zich in menig geval wellicht
gedwongen zien een beroep te doen op
de toelage, welke de Kroon boven de
Rijksvergoeding van 50 golden nog kan
toestaan, om bet gemeentelijk tekort te
dekken.
Het is echter de vraag, of de Kroon
ook altijd z a 1 doen, wat Zij k a n doen.
En de voorgestelde regeling, al zullen
daarvoor ook wel redenen zijn aan te
voeren, brengt dus de gemeente in
groote onzekerheid, wat het dekken dei-
kosten betreft, terwijl ook de deur
wordt opengezet voor de kans, dat de
rentetrekkers elders gaan verteren, wat
zij voor een goed deel van een gemeente
ontvangen, waar zij tijdens de aanvrage
hun hoofdverblijf hadden.
Het „Dagbl. v. N.-Brabant" wijst er op,
dat wat mr. Treub voorstelt wel een
prullerig staatspensioen, maar een staats
pensioen in den strengst prinoipieelen
zin van bet woord is.
„En de voorstanders van staatspension-
neering zullen wel zorgen, dat de renten
klimmen en de leeftijdsgrens dalen zal.
Bij elke verkiezing zal het een bod
worden naar de verkiezersgunst ik geef
drie gulden per week, ik vier, ik vijf....
En ik stel de leeftijdsgrens op 65, ik
op 60, ik op 55.
Waarmee ons politieke leven, dat altijd
bestaan heeft uit kracht van beginselen,
naar liet laagste peil getrokken wordt...
van bet recht naar de knikkers, van de
beginselen naar de centen.
En dat bezorgt ons de heer Treub.
Hij, (lie in 1909 nog zeide te weigeren
om een „verkiezingsstrijd uit te vechten
op de ruggen der oude arbeiders",
hij werpt alle stembuscampagnes van
volgende jaren op deze oude ruggeu.
Hjj, die fier uit de concentratie getre
den is, wijl hij zeide niet gesneden te
zijn uit het hout, waar men bekeerlingen
van maakt; hij heeft al zijn fierheid heel
zijn verleden geofferd aan de schittering
van den ministersrok."
dat een bedelarmc jongeling duizend gul
dens van de hand wees, en hij vermoedde,
dat daarvoor wel eene of anclerc geheime
reden moest bestaan.
Gij hebt zeker eene bijzondere reden,
waarom gij het geld niet aanneemt, zei
de hij ten laatste op een onvcrgenocgden
toon; dat is duidelijk. Zeg mij maar
recht uit welke reden dat is? En hij
hield hij den oprechten jongeling zoo lang
aan, tot dat deze hem eindelijk openhartig
verklaarde: lk ben afkeering van dit
geld, omdat ik het er voor houd, dat er
geen zegen Gods op rust.
Waarom niet?
Gij1 zijt een hartvochtig en hebzuchtig
heer, en schraapt uw geld van alle kan
ten en op allerlei manieren zooals dit
een christenmensch niet kan goedkeuren,
hij elkander. En Josef, wien nu eenmaal
de tong ontbonden was, sprak fiks van
zich af. en zeide hem onbewimpeld de
waarheid over de wijs, waarop het in het
hadhuis toeging, alwaar onder de oogen
des pachters zooveel zondings en onge
oorloofds- gebeurde, en waar in alles de
eenige toeleg was> zooveel mogelijk geld
geld te verdienen. Daarbij vergat hij ook
niet de onedele handelwijs, welke zich de
pachter ten aanzien van de vervolgde
Magdalena veroorloofd had.
„De Nederlander" wijst op de ongewone
manier, waarop 's Ministers bekeering
tot het Staatspensioen tor kennis is
gebracht van het publiek. Vóór zijn ont
werp den Raad van State, die advies
heeft uit te brengen, verlaten heeft, is
het al bekend gemaakt. Intusschen niet
volledig genoeg, om er een eindoordeel
over te kunnen uitspreken. Men weet
alleen de hoofdstrekking. „En die is, zegt
„De Nederlander", niets anders dan een
van Staatsarmenzorg of liever van Stads-
armenzorg. De bedeelden krijgen niets;
daarentegen zijn de f 2 per week niet
voor de oude arbeiders alleen, maar voor
alle „zelfstandigen" die aan lager wal
zijn geraakt. De Rijkswetgever schuift
echter de behandeling dezer zaak maar
weer op den rug der Gemeentebesturen,
die een soort loterij gaan spelen. Zij
krijgen voor eiken 70-jarige f 50 en
moeten aan de „behoeftigen" f 104 uit-
keeren of aan man en vrouw samen
f 156. Zij kunnen er op winnen en zij
kunnen er op verliezon, al naar de
Gemeenteraden royaal of knijperg zijn
en het tournooi aan de stembus verloop.
Zeker is, dat men op dezen weg nimmer
terug kan keeren en dat alle eigen hulp,
waartoe de wet-Talma een overgangs
maatregel was, terzijde wordt gezet.
Gezwegen nog van de Invaliditeitsrente,
die geheel in de verdrukking dreigt te
komen, nu de Minister, volgens zijne in
de Eerste Kamer afgelegde verklaring,
de uitvoering der wet-Talma laat rusten,
totdat hij met zijn wijzigings-voorstellen
gereed zal zijn".
De begrooting van Buitenlandsche Zaken
en de Vredesbeweging.
„De ondergeteekende erkent met waar
deering de diensten, welke de vredesbe
weging in vele opzichten aan de maat
schappij bewijst door zich te wijden aan
de voorbereiding, door woord en geschrift
van de openbare meening omtrent alles
wat ter voorkoming of beperking van den
oorlog kan worden gedaan. Door hare
werkzaamheid op dit gebied lieeft zij
ongetwijfeld een belangrijk aandeel in
alles wat dienaangaande tusschen de Sta
ten gezamelijk of tusschen afzonderlijke
Staten is tot stand gebracht."
Deze woorden van onzen nieuwen Mi
nister van Buitenlandsche zaken ademen
wel een geheel anderen geest dan de
schampere wijze, waarop zijn voorganger,
die immers alle heil geheel afhankelijk
zag van den arbeid der diplomaten, de
vredesbeweging gewoon was te beje
genen.
„Het belangrijkste gevolg der Vredes
conferenties is misschien wel dit, daar
door in alle landen Vredesvereenigingen
zijn ontstaan, die het volk opvoeden in
(le goede richting." Aldus ongeveer sprak
Minister Loudon in December 19i.O te
Washington. De hierboven aangehaalde
in zijn Memorie van Antwoord voor de
begrooting voorkomende waardeerende
uiting voor de Vredesbeweging, bewijst
dat hij sindsdien niet van meening ver
anderd is.
En toch zal de lezing dezer Memorie
van Antwoord bij menigeen, die met den
nieuwen Minister een nieuwe koers ver
wachtte, een onebvredigendenindruk ach
terlaten.
En wel, door het gebrek aan Neder-
landsch initiatief, dat hieruit weder moet
worden afgeleid. Gebrek aan initiatief
ten aanzien van Bryan's Vredesplan
Gebrek aan initiatief ten aanzien der
Derde Vredesconferentie
In Augustus verklaarde de Nederland
sche Regeering „in beginsel" haar instem
ming met het voorstel van Bryan, den
Amerikaanschen Minister van' Buiten
landsche Zaken, dat de Staten zich zou
den verbinden ieder geschil, dat niets
langs (liplomatieken weg kon worden
opgelost, aan een internationale commis
sie van onderzoek te onderwerpen en
hangende liet onderzoek geen oorlog te
verklaren. Thans, eind November, wordt
dit punt nog altijd niet- meer dan „over-
De pachter stampte van gramschap met
de voeten op den grond, en zijn wrevel
vlamde in alle kleuren over zijn aange
zicht. Maar zijne gramschap bedaarde,
toen hij Josef in de oprechte en getrouwe
oogen zag, en deze thans zijne moedige
en krachtige vermaning sloot met de bede:
Nu is liet er uit! ik heb u dit moeten
zeggen 1 bet heeft mij reeds lang op het
hart gelegen! Neem bet mij niet kwalijk
mijnheer! God weet het, ik meen het goed
met ul Uw geweten zal zelfs u wel zeg
gen, dat er in alles, wat ik u gezegd heb,
geen enkel woord tegen de waarheid, of
te veel was. Gij wilt toch ook in den hemel
komen, maar bedenk, dat de Heer zegt:
Wat baat liet den mensch, al winne
hij ook de geheele wereld, indien hij scha
de aan zijne ziel lijde?
leder woord had den pachter getroffen.
Zoo heeft mij nog nooit iemand ter
wereld toegesproken, als gij daar gedaan
hebt, antwoordde hij, nadat hij eene ge
ruime wijl met haastige en groote treden
de kamer op en neder had geloopen, als
iemand, wien men op de tcenen getrapt
heeft; en geen ander had mij dit ook
mogen doen, dan gij l u wil ik het niet
kwalijk nemen," Maar maak nu ook maar,
dat gij de kamer uitkomt!
Met deze woorden wees hij Josef de
wogen". En aan eenig initiatief van
Nederland, om onzerzijds ook met andere
landen (lan Amerika dergelijke verdragen
te sluiten, wordt blijkbaar niet gedacht.
Het is het oude standpuntwanneer een
ander land, zooals thans Amerika tot ons
komt met een voorstel, dan zijn wij hoog
stens bereid daartoe mede te werken.
Maar zelf iets beginnen, dat niet.
Ditzelfde gebrek aan initiatief, ditzelfde
systeem van uitsluitend „afwachten"
kenmerkt de houding over de Derde
Vredesconferentie. Wijze woorden van
bezadigdheid worden hieromtrent gezegd.
Een derde Vredesconferentie kan alleen
slagen na grondige voorbereiding. Voor
treffelijk! Daarom moet vastgehouden
worden aan den wensch, dat eerst twee
jaren van te voren samenkomt een in
ternationaal comité van voorbereiding.
Uitstekend I En dus zal de derde
Vredesconferentie niet vóór 1916 of 1917
kunnen plaats hebben.
Er is niets tegen te zeggen. Maar wat
wél gevraagd mag worden,is:hoe komt
die onmisbare Internationale Commissie
van Voorbereiding tot stand Indien
niemand daartoe liet initiatief neemt,
kan men ieder jaar dezelfde wijze woor
den vernemen, en zal ieder jaar het
tijdstip van de bijeenkomst der Derde
Vredesconferentie weder op minstens
een jaar later worden bepaaldHier
moet één Staat liet initiatief nemen. Kan
Nederland dit niet zijn?
De tijden zijn er nog niet rijp voor
zal men zeggen. Scheen de tijd echter
wel rijp toen de Czar van Rusland liet
initiatief nam tot iets geheel nieuws,
tot de Eerste Vredesconferentie Toch
is de stichting op die Conferentie van
het Hof van Arbitrage naar de algemeene
erkentenis een daad van het grootste
nut geweest.
Hoeveel bescheidener dan een geheel
nieuwe Conferentie, is de wensch, die
thans van zoovele zijden geuit wordt;
een internationale Commissie van Voor
bereiding? Opdat de volkeren zien kun
nen, dat de Derde Vredesconferentie zal
komen. Is zelfs het initiatief hiertoe te
veel gevergd van de Nederlandscge Re
geering
„Nationaal Protestantsch".
„De Standaard" wijst op het verschijn
sel eener in den regel op den achtergrond
blijvende, slechts nu en dan naar voren
komende groep, die te klein blijft, om
zich alleen „nationaal" te noemen en nu,
om iets meer te schijnen, zich tooit met
den titel protestantsch". Zij is suprana-
tureel in haar religieuze denkbeelden,
maar volbloed liberaal-conservatief in de
politiek, bang voor al wat roomsch is
en bijterig loerend op al wat „fijn" heet.
Het is goed, dat zij zich van meet af
tegen de vrije christelijke school kant
en eigenlijk niets anders wil dan de
openbare school met het bekende „chris
telijk tintje". Nu kent men haar.
„De Standaard" deelt mede, dat deze
„partij" een dagblad in- de maak heeft.
En dat is iets, wat ons een weinig
verwondert.
Immers, blijkens hetgeen wij gisteren
schreven omtrent de uitlatingen van het
„Handelsblad" kan de „Nationaal Prote-
stantsche" gioep gemakkelijk terecht bij
dit liberaal orgaan. Reeds is zij in den
afgeloopen zomer feitelijk bij de Concen
tratie ingelijfd geweest. Gaat zij zich nu
afzonderlijk organiseeren, dan zal dit
weinig aan de zaak veranderen. Mis
schien zal zij de Concentratie, zoo deze
prijs blijft stellen op haar gezelschap,
lteelemaal een „christelijk tintje" doen
aannemen. Maar meer dan een .tintje"
wordt dat toch niet. Het verschiet da
delijk op rood, als de stembus in aan
tocht is en het „nationale" zoowél als
het „protestantsche" ligt dan „voor oud
en half-fatsoen" bij den uitdrager.
(„De Tijd").
(Zie vervolg dezer rubriek in het le
blad).
deur, en deze ging van. harte gaarne van
hem weg; hij zag, dat zijne boetpreek
de gewonde plaats geraakt had. Veertien,
dagen lang sprak nu de pachter geen
woord met hem; als hij hem tegenkwam;
dan groette hij hem; liij groette Wem zon
der gramschap, maar met eene soort van
verlegenheid. Maar in zijn onderhond en
in zijne verzorging liet hij hem. daar niet
in liet minste om lijden, integendeel, Jo
sef, die nu met zijne moeder en met
Magdalena at, had het veel heter dan te
voren en leefde met haar bijna op een voet
van weelde. Aan, moeder Marianne gaf de
lieer Gaming een nieuw kerkboek ten ge
schenke, alsmede een schoon crucifix, het
welk zij met groot genoegen in hare ka
mer plaatste. Aan Magdalena droeg hij
het opzicht over het zilverwerk en het
linnengoed van het badhuis op en liet
het bovendien aan hare keus over, of zij
in de keuken liet koken wilde leeren.
Daarbij schonk hij haar nog een nieuw
kleed. Dat waren allemaal gunstige teeke
nen van 's pachters verandering ten goede,
en weldra kwamen daarvan nog duidelij
ker blijken. Hij ontsloeg alle slechte dienst
boden, en met name de heide onzede
lijke werkmeiden, welke Magdalena ge
hoond hadden; de dienstmaagd, welke,
zich door den graaf had laten omkoope.il
Onder den schuilnaam Q. T. Wijma
schreef de Franciskanerpater B. Kruitwa
gen voor een paar maanden een drietal
artikelen in „De Tijd" gewijd aan „de
Katholieke geloofsverkondiging onder de
niet-Katholieken in Nederland."
Bij al de liefde en geestdrift welke de
schrijver voor dit zoo schoone, dit zoo
echt'apostolische werk gevoelt, ontveinst
hij zich de moeilijkheden niet, welke de
prediking van de Katholieke geloofsleer
onder de andersdenkenden met zich
brengt. Met name spreekt hij van „de
ontelbare en diep ingewortelde vooroor-
deelen", die bij onze andersdenkende
landgenooten schier zónder uitzondering
hebben postgevat en hun den weg tot
de waarheid versperren.
Van het bestaan dier vooroordeslen
werd niet lang na liet verschijnen der
artikelen van Pater Kruitwagen een
nieuw bewijs geleverd in „De Nederlan
der" (nummer van 1 November 2e blad).
Daarin stond een artikel van zekeren
heer Swart uit Niekerk, dat tot titel
had: „Jojakim noch Rome".
Een groot gedeelte van dat artikel was
gewijd aan een beschouwing van de Ka
tholieke Kerk of zooals het bij de
Protestanten bjj voorkeur heetvan
„Rome" in haar verhouding tot de
H. Schrift.
Curieuze dingen werden daarin gezegd,
die bewijzen, hoe vooroordeel gepaard
met onwetendheid aangaande ae leer
der Katholieke Kerk over den Bijbel,
zelfs ontwikkelde geesten booze parten
speelt, zoodat zij over de Roomsch-Ka-
tholieke Kerk sprekende of schrijvende,
slechts bij machte zijn een caricatuur
van die Kerk te vormen.
Wij zullen ons voor lieden bepalen
met slechts een enkelen volzin uit'shee-
ren Swart's artikel aan een meer nauw
keurige beschouwing te onderwerpen.
„En mede is de Protestantsche kerk
geboren uit het feit, dat Luther de
Heilige Schrift uit hare afzondering
heeft te voorschijn gehaald en weer
gelegd in de handen van het gemeene
volk-"
De heer Swart slaat hier de plank
volkomen mis. Luther had geen „Heilige
Schrift uit hare afzondering" te voor
schijn te halen om de eenvoudige reden,
dat de H. Schrift zich in geen afzondering
bevond, maar in het volle licht der open
baarheid wijd en zijd onder „het gemeene
volk" was verspreid. 'De uitvinding der
boekdrukkunst was onmiddellijk door de
Roomsch Katholieke Kerk benut voor de
verbreiding van Gods Woord onder de
geloovigen en wel in hun moedertaal.
Van 1460 tot 1517, dus vóór de Her
vorming verschenen in Duitschland 21
y o 11 d i g e b ij b e 1 s in druk, in Ita
lië, een dier lauden waar volgens den
heer Swart in het volksleven het Woord
Gods niet doorwerkt, verscheen van 1471
tot 1500 36 maal de gansche Bijbel en
35 maal de Bijbel in gedeelten. In Frank-,
rijk telde men negen oplagen tot 1524.
In Spanje verscheen de eerste vertaling
der gansche ,H. Schrift te Valencia in
1478. In ons land vindt m§p gedeelte
lijke vertalingen van 136Ö 'én* 1384, een
bijna volledige in 1477, gedrukt te Delft
de „Bibel in 't Corte"' yjjrscjieen te Ant
werpen 4 maal, een ander, vermoede
lijk afkomstig van den kring van Geert
Groote werd van I486—150£j,710 maal
herdrukt; het Nieuwe Testament werd
vanouds veel gelezen in de levens des
Heeren",. terwijl van de „epistolaria" en
„evangelaria" de overzettingen zeer talrijk
en de drukken bijna ontelbaar zijn. In
geheel den loop der 16e eeuw werd
zoowel het Nieuwe Testament als de
geheele Bjjbel door de Katholieken zeer
dikwijls herdrukt.
om de kippen te vergifUgen^had hij reeds
vroeger, na eene geduchte bestraffing,
weggezonden In .hare plaats nam, hij
Christelijk gezinde "dienstmaagden, en gaf
haar behoorlijk kost én loon. Goddelooze
gesprekken, onzedelijke - bijeenkomsten,
dans en spel wilde hij niet meer dulden,
hij kwam ook zooveel hogelijk alle er
gernis voor. De kapel van het badhuis,
welke geheel vervallen was, deed hij we
der opmaken, en hierin schiep niemand
meer genoegen dan Marianne met Josef
en Magdalena. Deze betere, overal met
ernst op zedelijkheid en welvoeglijkheid
aanhoudende geest des huisheers drong
weldra in de geheele badinrichting dui
delijk waarneembaar door en verwierf zich
de volledige goedkeuring van al de beter
gezinde badgasten.
Na verloop van, veertien dagen ontbood
de heer Gaming Josef opnieuw bij zich.
Welnu, Josef, dus ving hij op vriende
lijken toon aan, maakt gjj nog zwarig
heid om de duizend guldens van mij aan
te nemen?
Neen, mijnheer, antwoordde hjj;
God loone 't u, indien gij ze rrrjj nog
wilt geven. Nu vertrouw ik, dat God er
zijn zegen aan zal schenken, en ik zal
u, zoo lang ik leef, als mijn weldoener
vereeren." (Wordt vervolgd.)