No. 128. TWEEDE BLAD. NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 29 October 1910. Zelandia Antiqua WEELDE. Onze Wetten. FEUILLETON. ELSA (Het oude Zeeland). Schouwen en Duivel and. VIII. Merkwaardig, om de gevoelens te toe ren kennen van. de nnenschen uit (ie toon gevende kringen diier dagen, zijin zeker da gesprekken, die Jhr. van Dorp 30 Juni en 1 Juli de overgave geschiedde op 2 Juli met Mondragon op den Sions- dijk gehouden heeft. Laat ik eenvoudig afschrijven, wat Dr. Nuyens uit een Brus- selsch handschrift aanhaalt: „De goever- neur van Zierikzee stelde, toen hij met den kolonel over de overgave der stad onderhandelde, dezen voor, dat het nu tijd was om. over een akkoord en, alge meen® overeenkomst te onderhandelen, behoudens de goed® gezindheid des ko- nings. Hij bood aan, daartoe met zijne verwanten, voorname leden der Staten van Holland en Zeeland, die toegang bij den Prins van Oranje hadden, naar zijta. beste weten mede te werken,- Hij zeide, wel te weten, dat mien de snaar van den godsdienst niet moer zou roeren, zoo als men er op aangedrongen had in (de bijeenkomst te Breda, zoodat, wanneer men „weder tot do gehoorzaamheid aan Z. M. terugkeerde jen de sterkten terug gaf, het voornaamste punt afgemaakt was; dat er dan niets meer overbleef dan de bijkomende voorwaarden, om, welk© men zulk een verdienstelijk werk (als het slui ten des vredes) niet mocht achterwege laten. Hij verzocht Mondragon don hoe ren van den staatsraad hiervan kennis te geven. Om die zaak in des te gunstiger licht te stellen, wees hij er op, hoe in Holland en Zeeland het beste deel der bevolking nog piet van de genegenheid jegens zijnen landsvorst en den ouden godsdienst vervreemd was, zoodat pien inet goede orde en «egel den staat van zaken kon verhelpen en op den vorigen voet brengen. Hij voegde er bij, zeker te weten, dat de piins van Oranje onderhan delde, om de voornaamste plaatsen, die hij bezet hield, in de handen, der Franscha Hugenoten en andere bondgenoot an te hel pen, iets, waartoe de wanhoop hem dreef. Dit alles mishaagde hem (van Dorp) zeer, Jomdat hij weinig van de Franschen hield." Met de twee andere Zeeuwsche gou verneurs had Jhr. van Dorp ten vorigen jare aan de vredesonderhandelingen te Breda deelgenomen. De Kalvinistan ech ter begeerden den vrede niet. Zij begon nen zich reeds ©enigermate te gevoelen als het uitverkoren volk Gods, dat tot roeping had de Philistijtaen en de andere afgodische stammen zoo niet uit te roeien dan toch in verdrukking en dienstbaar heid te houden. Zeer tot misnoegen zjjiner voornaamste partijgangers zocht Oranje van den beginne af hulp bij Frankrijk, vooral sedert hij (Juni 1575) gehuwd was met 'een dochter van den Hertog van Montpejisier, een gewezen abdis, maar aan het hof van een Duitsch vorstje in de kalvinistische loer onderwezen. De Staten der heide opgestane gewesten wil den den katholieken godsd.enat verboden zien, maar dat zou plücht de gevoeligheid van het Fransch© hof opgewekt hebben. De Prins bewerkte, dat er voor in de plaats gesteld werd: godsdiensten strijdig met het evangelie, waardoor men volko men hetzelfde bereiken zou. En toch, het beste deel der bevolking in Holland en Zeeland was nog niet van de genegenheid jegens zijn vorst en den ouden godsdienst vervreemd. Dat de gouverneur zich inder daad in dien geest beeft uitgelaten op den Sionsdijk, blijkt ook uit de geruchten, die er geloopen hebben Over van Darp's „on betrouwbaarheid." Niet onvoorwaardelijk herkreeg Jhr. van Dorp zijn vrijheid. Toen Leiden belegerd werd, verzamelde Lodewijk van Nassau een leger in Duitschland en trok daar mee langs de Limburgsche Maas naar het Noorden. Op de Moakerhei leden de Nassauschen een volkomen nederlaag, maar de voordeelen gingen voor Reque- sens verloren, doprdat het krijgsvolk mui tend© naar Antwerpen trok. Het gelukte het volk met 400.000 kronen in geld en in koopwaren te bevredigen (27 Mei 1574). Nu was het „feest" op de pleinen der Scheldestad en de Watergeu zen overvielen de Spaansche schepen bij Lillo en voerden den onder-admiraal Adolf van Haeiftstede als gevangene mee. Van Dorp na had binnen een maand Haemstede's loslating te bewerken. Een week van herstel ving aan, waar van ik slechts een paar bizoadierheden weet mee te deeten. De Prior der Predik- heeren, Willem van Gangelt, had, toen de Watergeuzen (Aug. 1572) als overwin naars Zierikzee binnentrokken, een toe vluchtsoord gevonden, te Aken. Nauwelijks was hem de gelukkige ommekeer ter oiare gekomen, of hij nam de terugreis aan, om het begonnen werk voort te zetten en de geleden stormschaden weer zoo goed mogelijk in voegen te brengen. Met grooten en veel arbeid, zegt een lofredenaar uit de 18e eeuw op> de Unie van Utrecht, predikte de Prior zeer bevallig tweemaal daags voor een talrijk gehoor in de oude St. Lieven. Maar dat ruwe, losbandige soldaten volk? De verovering van Zierikzee heeft meer tot eer, dan tot voordeel of winsit gestrekt, heeft ©en Spaansch schrijver uit die dagen geziegd, en de schuld daarvan komt op rekening van de muitende krijgs benden. In geen 22 maanden hadden die heden soldij ontvangen en nu was de kans, om zich door plundering schade loos te stellen, verkeken. Met verbittering schreeuwden de Spanjaarden en Walen om het achterstallige. Op 12 en 13 Juli sloegen de Spanjaar den tot volslagen muiterij over en bet platteland weid in vuur en vlam gezet. Vooral de dorpen Haamstede, Dripschar en Nieuwerkierk moesten het ontgelden. De verdeeling |der aanzienlijke geldsom, door Zierikzee bijeengebracht tot afkoop der plundering, voor de helft als geschenk en overigens tot voldoening van de soldij, bleef zonder uitwerking, evenals een brief van den Raad van State aan het Spaan sche krijgsvolk. Op den 13©n, kwamen de Walen in beweging en de Spanjaards, die in de stad aangetroffen werden, sloe gen zij dood, zielfs tegenover Mandragon's huis. De Grootc Mossel werd doorzocht, maar de kolonel, die zich reeds 2 of 3 dagen verborgen hield, vond men niet. Daar verscheen eensklaps de grijze krijgs man te midden van de woestaards en riep, op zijn ontbloote borst wijzend, dat zij ook hem dan maai' vermoorden zouden. Beschaamd weken zij:, maar voor ©en korte poos. De Duitsche troepen waren bij be sluit van den Staatsraad betaald en af gedankt. De Spaansche kapiteins waren den 13en naai' Brussel gereisd, om te zien, of zij ook betaling konden bekomen voor hun manschappen. De aanbieding echter van 2 maanden soldij weid onvoldoend© be vonden en de Spanjaarden joegen hun officieren weg, kozen zich ©en Eletto met een raad en trokken over Tholen naar Noord-Brabant, om naar gewoonte op eigen gelegenheid oorlog te gaan voeren (16 Juli). De zoetelaars, die voor het eten van het krijgsvolk zorgden, waren al te voren heengegaan. Op Schouwen en Dui- veland was het zoo ellendig gesteld, dat er niets meier te eten of te breken viel. Deze muiter^ zou vérstrekkende gevolgen hebben. Versterkt door de Spaansche soldaten uit Goes en ©enige vendels van het regi ment van Valdez, trokken de muiters, nu 1600 man tellende, naar het Zuiden, ten einde zich in het bezit te stellen van een of andere groote stad. Zou het Antwerpen zijn. Mechelen of Brussel? Laatstgenoem de stad scheen het te moeten ontgelden, toen de groote rooversbende eensklaps naar het Westen zwenkte,, Vlaanderen bin nentrok en na een kort gevecht Aalst vermeesterde (25 Juli), juist een week na Rozendaal verlaten te hebben. Tot twee maal toe had de Staatsraad een poging beproefd, om de muiters tot inkeer te brengen: eerst overreding de Zeeuw sche eilanden moch toch niet onverde digd gelaten worden en beloften va.n betaling, toen kwijtschelding van het op roer aangeboden en spoedige voldoening der soldij1, maar de soldaten hadden de onmogelijkste eischen gesteld. Een der rijk ste en vruchtbaarste streken der Neder landen, het land van Aalst, met zijn meer dan honderd dorpen, ging stelselmatig uit geplunderd worden. Over dit onderwerp had de „Limburger Koerier" onlangs de volgende causerie De buitensporigheden van de mode neb ben mij sinds lang vermaakt. Maar geschreven heb ik er nooit over. Laat de menschen maar tobben heb ik altijd gedacht. Er zal toch wel ooit een reactie komen. Maar de reactie is tot heden uitgebleven. En de modefabrikanten maken het elk jaar erger. Storen zich aan niets en aan niemand. Aan onze beurzen heelemaal niet. O neen, daaraan het minst. Daar hebben zij het natuurlijk op voorzien. Koop je voor je vrouw een hoed van de allerlaatste mode, bijvoorbeeld een met 'n heel grooten rand, zoo'n paraplumedel, en grijp je dan eens wat dieper in den zak, omdat men je vertelt, dat je vrouw met dat dure hoofddeksel toch wel een jaar of wat zal kunnen pareeren de mode fabrikant lacht je het volgend j aar smake lijk uit. Het eene jaar een breede rand, het andere een smalle, decreleert hij. En daarmee verplicht hij iedereen, om elk jaar wat nieuws te koopen. Precies gelijk gaat het met mantels, met jassen, brosken, vesten. Met alle lijfdracht. Verleden week zei m'n jongen, dat ik een ouderwetschen horlogeketting droeg. En mijn dochter vond, dat ik niet de nieuwste veters in mijn schoenen hadZoo kun je aan den gang blijven. Ik trek er mij in den regel niet veel van aan, maar gister morgen ben ik toch uit mijn slof geschoten Mijn oudste zoou heeft een snoes van een meisje, zoo'n lilliputteitje van een jaar of drie. Een engelenkopje met lichtblonde krullen, donkerbruine kijkers en lipjes van kersenrood. Heel den zomer d,or heeft het kleine ding een leuk flaphoedje gedragen, met een fleurige roode bies erop Dat stond zoo lekker op de blonde krullen en omlijstte het ronde kopje zoo prettig. Maar nu is die lieve kleine bij me geko men met een klok op het arme hoofdje, zwaar van bloemen en linten. Moeder achter haar aan, met een paar oogen vol verwachting. Dat ik zou uitroepenhè, hoe prachtig. Macr ik meende heusch, dat het kind den hoed van haar moeder op had. En toen men mij had beduid, dat dit nu het nieuwste was voor kinderen en dat ik een achterlijk oud heer was, omdat ik niet had opgemerkt, hoe ze dezen zomer en zelfs verleden jaar al bezig waren geweest aan de mismakiDg onzer lieve jeugd, toen ben ik voor den eersten keer van mijn leven ernstig nijdig op de medefabrikanten geworden. Wel hoe, hebben die heeren dan niet genoeg aan de exploitatie van de ijdelheid der groote menschen? Is het al niet vol doende dat zij de ijdelheid der volwassen menschen uitbuiten, moeten zij nu ook nog de kinderkopjes mismaken ter wille van bun geldbuidels? Arme kleine dingen. Er zijn moeders, die haar leven geven aan de kinderen die in de zorg voor de opvoeding van het jonge geslacht de krachten harer beste jaren verslijten, doch die in deze toewijding, in dit zich-geven dan ook de hoogste voldoe ning van het moederschap smaken. Echter zijn er ook moeders, die kinderen heuden voor haar pleizier. Om er mee te geuren en te pronken. Er daags een kwar tiertje mee te spreken, een uurtje mee te wandelen, een middagje mee op visite gaan en verder den last der verzorging overlaten aan dienstpersoneel. Dit soort moeders snijdt tegen elkaar op en tracht elkaar te overtreffen in het uitdosschen der kinderen. Het wil mij vooekomen, dat voor dit slag vrouwen, de dure, gegarneerde kinder- hoeden zijn uitgevonden, die onze jeugd verouwelijken en van een net schalksche kindergezichtje een grootmoedertje maken. Hier hebben die edele dames een nieuw terrein gevonden voor haar ouderlingen wedstrijd in ijdelheid. Dure kleedij voor zichzelve, even dure voor de kinderen. De modefabrikanten weten wel wat zij doen zij prikkelen eerst de ijdelheid van de vrouw en als zij deze hebben uitgebuit be ginnen zij aan de ijdelheid der moeder. Nu wil ik niet zeggen, dat alle moeders, die dure hoeden met bloemen en linten op de hoofdjes barer kinderen zetten zulks doen uit ijdelheid. O neen Er zijn er die erin loipen. Die zoo vast gelooven, dat mode en mooi synoniem zjjn, dat ze een kind grootmoeder snoezig vinden en in haar moederlijke groothartigheid schatten weg geven om haar kinderen te verleelijken. Maar deze moeders leveren toch niet de groote bate Het zijn degenen, die door de ziekte van onzen tijd, de weelde, zijn aan getast, een ziekte, welke nulke ernstige gevolgen meesleept, dat breede kringen van ernstige menschen zich erover bezorgd maken. Want de weelde huist niet enkel in de hoogere standen Was dat maar zon. Als hij die wat missen kan, jaarlijksch een stuk geld meer opmaakt, d»n hij noodig heeft, lijdt de gemeenschap geen schade Integendeel. Maar het ergste is, dat de weeldebacil is doorgedrongen in alle standen en vele slachtoffers maakt. Honderden dwingt tot een leven boven hun stand. Dat drijft niet enkel tot hooge uitgaven voor pronk en praal, maar wekt behoeften, welke vroegere geslachten van denzelfden stand nooit hebben gekend. Iedereen klaagt en jammert over het dure leven, over de hooge prijzen der eerste levensbehoeften. Werklieden vragen loons- verhooging, wijl de levensstandaard zoo hoog is; ambtenaren eischen vermeerdering van salaris, omdat zij honger lijden de uit drukking is uit een dezer dagen verzonden rekwest - bij den tegenwoordigen duren prijs der levensmiddelen Wij willen aan nemen, dat deze verzoeken billijk zijn en gerechtvaardigd. Maar toch kunnen we onze verbazing geen enkelen keer bedwingen telkens als wij ter gelegenheid van publieke vermakelijkheden het geld zien rollen, alsof het geen waards had. Wie liet dezen zomer niet een handvol geld in Brussel, om maar 'ns een enkel voorbeeld te noemen Nu moet men mij niet voor 'n zwart kijker aanzien. Dat ik den menschen een behoorlijke uitspanning misgunnen zou. Maar ik herzeg ditiedereen klaagt over dure tijden, maar niet ten onrechte, maar de klagers schijnen geen van allen nood te hebben als men de vlotte gemak kelijkheid ziet, waarmede ze het geld laten rollen voor weeldeuitgaven. Intussohen, het moet er komen uit de lengte of uit de breedte. Die tien gulden in de week verdient, kan er zoomin elf uitgeven, als een, die er hon derd wint en tweehonderd verteren wil. Dat gaat niet. Dus ontstaat er niet enkel krimp in arme huishoudens, maar ook bij welgestelden. Zij zetten de tering niet naar de nering. Gevolg ervan is een hevige schrik voor groote gezinnen, een overdreven vrees voor den kinderzegen. O neen, ik weet het best, Limburg heeft nog goede cijfers op dat gebied. Maar wij hebben vroeger al eens gezegd, dat het kwaad van den rassen- zelfmoord zijn eerste oorzaak vindt in de weelde, en om dat in een anderen vorm te herzeggen, is dit artikel geschreven. Wij moeten voor zoover wij daarvan afweken, terug naar den rustigen en deftigen eenvoud onzer vaderen, dat is een eisch van den dag, welke door den Bosschen Katholiekendag niet zonder reden gesteld is. Overeenkomst met Dienstboden. Elk staatsburger wordt geacht de wetten zijns land te kennen en bij overtreding is hij strafbaar. Te veel eer voor en overschat ting van de kennis en het begripssvermogen 57.) „Aan Elsa hebben we het te danken; we waren slechte ouders, Hendrik!" Hij boog het hoofd en zuchtte: „De macht, het genot der wereld verstikt ten slotte zelfs de gevoelens djer natuur." „We kunnen haar niet ontvluchten", gaf zij droevig toe. „Misschien, ja. waar schijnlijk zal ons eens het leven, dat we nu leiden, eenzaam en verlaten toeschij nen; nu boeit het nog u en mij." „Dat zal ons echter niet verhinderen, om ook het kind te geven, wat haar toe komt, „sprak Bergen. „Ik wenschte, dat gij het kondt bemin nen gelijk ik, sedert het oogenblik, waarin mjj id© oogen geopend werden." Hjj glimlachte: „Ik zal doen, wat ik kan, Melitta; in den laatsten tijd scheen het me toe dat het egoïsme me parten begon te spelen en de baas werd." „Elsa heeft ons dus te rechter tijd een spaak in 't wiel gestoken en ons tot stilhouden gedwongen," sprak ze, haar man omhelzend. Hij zag haar gansch bedremmeld aan. Een lange poos bleef het stil in de ka mer. Diep blikte Bergen in de donkere oogen de liefde zijner jeugd werd levendig. Bergen was een man der werkelijk heid. Hij omhelsde zijne vrouw hartelijk, dankte haar, maar sprak ten slotte: „La ten wij van hetgeen we nu gevoelen zoo veel mogelijk bewaren. Meer dan het mo gelijke te doen, is geen mensch gegeven." Toen Elsa des anderen daags bij Anito kwam, vernam ze, wat er was voorge vallen. „Tracht mama te bewegen, dat ze mij geheel alleen, stilletjes hier laat; ik ben zoo gelukkig, nu ik weet, dat ze mij liefhebben wil." „Lief heeft, niet hebben wil", besliste Elsa. Anito ontkende. „Ze zal er nog moeite genoeg mee hebben." ZESDE HOOFDSTUK. Toen de Advent begon en de voorbe reidingen ter viering van het Kerstfeest reeds getroffen werden, ging Elsa met Sidonie meermalen naar het atelier eener betoemde porttetschilderes, die haiar beeld als tegenhanger van Gisela's por tret schilderen zou. Deze beeltenis was het Kerstgeschenk voor hare grootouders, die zich zoo moei lijk konden voorstellen, dat dit weldra met de herinnering en de liefde het eenige zoude zijn, wat hun van Elsa bleef. Haldenstein had innerlijk zijn toekomst plannen reeds opgegeven, hoewel hij aan zijne vrome wenschen nog steeds dacht; Sidonie zag met bange vertwijfeling de toekomst tegemoet. Elsa schreef aan Ruggiero„Padre mio, bij ons geeft men elkaar met Nieuwjaar eene bloem of een zak bonbons en met Kerstmis vereenigt men zich om een klein, prettig diner of souper. Hier wordt dit feest op grootsche wijze gevierd, -schoon noemen z© het; maar ik kan 't niet vinden. Maar zie, om den wille der eer moet men al dien onzin meemaken. Hier imag men niet gelooven, dat we daartoe niet genoeg geld hebben en daarom vraag ik u, of ik op den credietbrief honderd mark nemen mag, want van het geld, dat ge mij gaaft, neem ik niets; daarvoor koop ik Carlo een hu welijksgeschenk." Ruggiero's antwoord luidde: „Neem minstens het drievoud, figlia mia, (mijn dochtertje), nog meer, als ge wilt, in geen geval minder." En dan klaagde hij: „o, bracht ge mij met uwe lachende blauwe kijkers maar een twijgje, een© bloem! Hoe heerlijk was het vroeger; hoe eenzaam nu zonder n. Maar wé moe. ton wachten en willen het, want we we ten, dat we elkaar liefhebben en dat de toekomst ons veel waarborgt. Voor u moet God een bizonder geluk wegleggen, een geluk zoo schoon, zoo rein als je zelf zijt lieveling. Maar nu kom ik op het ge bied van Carlo; hij alleen mag je zulke dingen eigenlijk maar zeggen. Addio con tutto il nostro amore." En nu begon Elsa na te denken en deed ze eene wandeling, waarbij niemand haar vergezelde. Haar eerste gang was naar het groote bankiershuis. Voor de eer ste maal deed ze eenie geldzaak af. Ze had er pleizier in, dat o.pi vertoon van haiai' wissel en 't overleggen harer b© wijsstukken haar aanstonds het geld werd uitbetaald. Voorzichtig telde ze het na, voor ze het in eene daarvoor gekochte groote beurs stak. Wat nu te koopen; met wien te beraad slagen Nordheim, door haar om raad gevraagd, stelde zich geheel tot haar beschikking. van eene massa landskimderen 1 En 't is er op dit stuk niet beter op geworden, sinds in de laatste jaren, niet weinig wetten zoo in bijzonderheden zijn afgedaald, aangevuld met Kon. Besluiten en Ministérieele beschik kingen, niet zelden spoedig gewijzigd, dat iedere wet op zich zelf een labyrinth vormt, waarin het voor het helderste oog ten langen leste begint te schemeren. Blijkbaar bestaat omtrent bovengenoemde overeenkomst hier en daar, bepaaldelijk omtrent het recht tot opzegging daarvan, geen juist begrip. Reden voor ons om voor de belanghebbenden onder onze lezers daar voor eenig licht te ontsteken. Vooraf zij opgemerkt, dat hier geen spraak is van maand- en weekmeisjes, doch van dienstboden, die bij de 3 maanden worden gehuurd of zich verhuren. Vroeger, vóórdat de nieuwe bepalingen in ons wet boek waren gebracht bepalingen bekend als de wet op het Arbeidscontract gold het gebruik, dat eene dienstbode of hare weikgeefeter den dienst op den len van een kwartaal kon opzeggen „met de zes weken". Bij de nieuwe bepalingen i3 dit recht vervallen. Thans, volgens de artikelen 1638 h en i der nieuwe regeling mag de opzegging alleen geschieden tegen den dag, bij de oveenkomst bepaald of wanneer geen overeenkomst is aangegaan tegen de dagen, welke door het gebruik zijn aangewezen. De termijn van opzegging is gelijk aan den tijd, die gewoonlijk tusschen twee opvolgende uitbetalingen van het loon verstrijkt, doch niet langer dan zes weken. Men lette er in de eerste plaats op, dat de wet spreekt van een overeenkomst en niet uitsluitend van eene schriftelijke overeeukomst. Ook de gewone afspraak tusschen werkgever en dienstbode, waarbij de huur werd aangegaan, geldt als over eenkomst. Elke dienstbode is alzoo krachtens eene overeenkomst in dienst en beide par tijen werkgever en dienstbode zijn daaameê gebonden. Die overeenkomst om vat indien niet uitdrukkelijk anders is bedongen dat de dienstbode per drie maanden in dienst komt tegen betaling van haar loon (met wat daar bij komt) per drie maanden. Zooals we hierboven uit art. 1638 i aanhaalden, mag dus de opzegging van den dienst „alleen" geschieden tegen 't einde van de drie maanden. En dan nog moet de opzegging geschieden zes weken van te voren. De bepaling van art. 1638i, dat de op zeggingstermijn „niet langer dan zes weken" mag zijn, moet men zoo verstaan, dat bij 't aangaan van de huur niet mag worden bedongen, dat de opzegging drie maan- deD van te voren moet geschieden. Zij sluit echter volstrekt niet uit, dat werkgeefster en dienstboden v r ij w i 11 i g langer dan zes weken van te voren mogen opzeggen. Maar de verplichting mag niet worden bedongen. Nu heeft juist 't wettelijk voorschrift, dat de opzegging moet geschieden minstens „zes weken van te voren", bij velen aan leiding gegeven tot het misverstand, waar. van wij hierboven spraken, n. 1. dat de nieuwe wet ook 't oude gebruik van op zegging „met de zes weken" zou hebben in stand gehouden, De gelijksoortigheid der woorden ver klaart dat misverstand. Maar een misver stand is en blijft het. De wet zegt ondubbelzinnig „De opzeg ging mag alleen geschieden tegen den dag, bij de overeenkomst bepaald." Dus tegen 't einde der drie maanden, en niet anders. Natuurlijk is men altijd volkomen vrij, om met wederzijdsche toestemming te doen wat men wil. Maar dit staat buiten de kwestie. De vraag is, wat bepaalt de wet indien huurder(ster) en verhuurder(ster) niet tot eene minnelijke schikking komen? En dan is het antwoord, zooals wij hierboven heb ben uiteengezet: uitsluitend opzegging tegen het einde van de drie maanden. Nooit dus „met de zes weken" tegen een dag b.v. midden in 't kwartaal. Men zal willen vragen, of men dan niet op eene andere wijze van elkaar af kan, wanneer zekere omstandigheden voortzetting Ze vond het niet erg passend, dat ze samen de winkels bezochten en ook ver klaarde ze zijne zaakkennis er niet voor toereikend. „Dan wend u tot mijne tante", stelde hij voor, „die is eene autoriteit op 't gebied der inkoopen." Elsa liet zich op een morgen bij Ca milla von Trosten aandienen, verklaarde de dame hare aangelegenheden en vonjd bereidwillig gehoor. De jonge dame stal net hart der anders zoo afgetrokkene tante en moest vast beloven de bezoeken bij haar voort te zetten. Wegens de aan staande verrassingen moest dit verkeer op de villa Haldenstein verborgen blij ven tot Kerstmis voorbij was. En dan, ja dan was een groote spaime tijds verstreken; dan kwam d© lente en met haar Carlo. „Elsa, we moeten mijnheer Ruggiero en mejuffrouw Louise geschenken zen den", zei de oude baron en verlangde, dat ze met hem de inkoopen zou doen. „Laat dat tot het volgende jaar, groot vader", verzocht ze. „Dat kan niet; ik ben het hun schul dig." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1910 | | pagina 5