No. 128. TWEEDE BLAD. NIEUWE ZEEUWSCHE COURANT Zaterdag 29 October 1910.
Zelandia Antiqua
WEELDE.
Onze Wetten.
FEUILLETON.
ELSA
(Het oude Zeeland).
Schouwen en Duivel and.
VIII.
Merkwaardig, om de gevoelens te toe
ren kennen van. de nnenschen uit (ie toon
gevende kringen diier dagen, zijin zeker
da gesprekken, die Jhr. van Dorp 30 Juni
en 1 Juli de overgave geschiedde op
2 Juli met Mondragon op den Sions-
dijk gehouden heeft. Laat ik eenvoudig
afschrijven, wat Dr. Nuyens uit een Brus-
selsch handschrift aanhaalt: „De goever-
neur van Zierikzee stelde, toen hij met
den kolonel over de overgave der stad
onderhandelde, dezen voor, dat het nu
tijd was om. over een akkoord en, alge
meen® overeenkomst te onderhandelen,
behoudens de goed® gezindheid des ko-
nings. Hij bood aan, daartoe met zijne
verwanten, voorname leden der Staten
van Holland en Zeeland, die toegang bij
den Prins van Oranje hadden, naar zijta.
beste weten mede te werken,- Hij zeide,
wel te weten, dat mien de snaar van
den godsdienst niet moer zou roeren, zoo
als men er op aangedrongen had in (de
bijeenkomst te Breda, zoodat, wanneer
men „weder tot do gehoorzaamheid aan
Z. M. terugkeerde jen de sterkten terug
gaf, het voornaamste punt afgemaakt was;
dat er dan niets meer overbleef dan de
bijkomende voorwaarden, om, welk© men
zulk een verdienstelijk werk (als het slui
ten des vredes) niet mocht achterwege
laten. Hij verzocht Mondragon don hoe
ren van den staatsraad hiervan kennis
te geven. Om die zaak in des te gunstiger
licht te stellen, wees hij er op, hoe in
Holland en Zeeland het beste deel der
bevolking nog piet van de genegenheid
jegens zijnen landsvorst en den ouden
godsdienst vervreemd was, zoodat pien
inet goede orde en «egel den staat van
zaken kon verhelpen en op den vorigen
voet brengen. Hij voegde er bij, zeker te
weten, dat de piins van Oranje onderhan
delde, om de voornaamste plaatsen, die
hij bezet hield, in de handen, der Franscha
Hugenoten en andere bondgenoot an te hel
pen, iets, waartoe de wanhoop hem dreef.
Dit alles mishaagde hem (van Dorp) zeer,
Jomdat hij weinig van de Franschen
hield."
Met de twee andere Zeeuwsche gou
verneurs had Jhr. van Dorp ten vorigen
jare aan de vredesonderhandelingen te
Breda deelgenomen. De Kalvinistan ech
ter begeerden den vrede niet. Zij begon
nen zich reeds ©enigermate te gevoelen
als het uitverkoren volk Gods, dat tot
roeping had de Philistijtaen en de andere
afgodische stammen zoo niet uit te roeien
dan toch in verdrukking en dienstbaar
heid te houden. Zeer tot misnoegen zjjiner
voornaamste partijgangers zocht Oranje
van den beginne af hulp bij Frankrijk,
vooral sedert hij (Juni 1575) gehuwd was
met 'een dochter van den Hertog van
Montpejisier, een gewezen abdis, maar
aan het hof van een Duitsch vorstje in
de kalvinistische loer onderwezen. De
Staten der heide opgestane gewesten wil
den den katholieken godsd.enat verboden
zien, maar dat zou plücht de gevoeligheid
van het Fransch© hof opgewekt hebben.
De Prins bewerkte, dat er voor in de
plaats gesteld werd: godsdiensten strijdig
met het evangelie, waardoor men volko
men hetzelfde bereiken zou. En toch, het
beste deel der bevolking in Holland en
Zeeland was nog niet van de genegenheid
jegens zijn vorst en den ouden godsdienst
vervreemd. Dat de gouverneur zich inder
daad in dien geest beeft uitgelaten op den
Sionsdijk, blijkt ook uit de geruchten, die
er geloopen hebben Over van Darp's „on
betrouwbaarheid."
Niet onvoorwaardelijk herkreeg Jhr. van
Dorp zijn vrijheid. Toen Leiden belegerd
werd, verzamelde Lodewijk van Nassau
een leger in Duitschland en trok daar
mee langs de Limburgsche Maas naar
het Noorden. Op de Moakerhei leden de
Nassauschen een volkomen nederlaag,
maar de voordeelen gingen voor Reque-
sens verloren, doprdat het krijgsvolk mui
tend© naar Antwerpen trok. Het gelukte
het volk met 400.000 kronen in geld
en in koopwaren te bevredigen (27
Mei 1574). Nu was het „feest" op de
pleinen der Scheldestad en de Watergeu
zen overvielen de Spaansche schepen bij
Lillo en voerden den onder-admiraal
Adolf van Haeiftstede als gevangene mee.
Van Dorp na had binnen een maand
Haemstede's loslating te bewerken.
Een week van herstel ving aan, waar
van ik slechts een paar bizoadierheden
weet mee te deeten. De Prior der Predik-
heeren, Willem van Gangelt, had, toen
de Watergeuzen (Aug. 1572) als overwin
naars Zierikzee binnentrokken, een toe
vluchtsoord gevonden, te Aken. Nauwelijks
was hem de gelukkige ommekeer ter oiare
gekomen, of hij nam de terugreis aan,
om het begonnen werk voort te zetten en
de geleden stormschaden weer zoo goed
mogelijk in voegen te brengen. Met grooten
en veel arbeid, zegt een lofredenaar uit
de 18e eeuw op> de Unie van Utrecht,
predikte de Prior zeer bevallig tweemaal
daags voor een talrijk gehoor in de oude
St. Lieven.
Maar dat ruwe, losbandige soldaten
volk? De verovering van Zierikzee heeft
meer tot eer, dan tot voordeel of winsit
gestrekt, heeft ©en Spaansch schrijver uit
die dagen geziegd, en de schuld daarvan
komt op rekening van de muitende krijgs
benden. In geen 22 maanden hadden die
heden soldij ontvangen en nu was de
kans, om zich door plundering schade
loos te stellen, verkeken. Met verbittering
schreeuwden de Spanjaarden en Walen
om het achterstallige.
Op 12 en 13 Juli sloegen de Spanjaar
den tot volslagen muiterij over en bet
platteland weid in vuur en vlam gezet.
Vooral de dorpen Haamstede, Dripschar
en Nieuwerkierk moesten het ontgelden.
De verdeeling |der aanzienlijke geldsom,
door Zierikzee bijeengebracht tot afkoop
der plundering, voor de helft als geschenk
en overigens tot voldoening van de soldij,
bleef zonder uitwerking, evenals een brief
van den Raad van State aan het Spaan
sche krijgsvolk. Op den 13©n, kwamen
de Walen in beweging en de Spanjaards,
die in de stad aangetroffen werden, sloe
gen zij dood, zielfs tegenover Mandragon's
huis. De Grootc Mossel werd doorzocht,
maar de kolonel, die zich reeds 2 of 3
dagen verborgen hield, vond men niet.
Daar verscheen eensklaps de grijze krijgs
man te midden van de woestaards en
riep, op zijn ontbloote borst wijzend, dat
zij ook hem dan maai' vermoorden zouden.
Beschaamd weken zij:, maar voor ©en korte
poos. De Duitsche troepen waren bij be
sluit van den Staatsraad betaald en af
gedankt.
De Spaansche kapiteins waren den 13en
naai' Brussel gereisd, om te zien, of zij
ook betaling konden bekomen voor hun
manschappen. De aanbieding echter van
2 maanden soldij weid onvoldoend© be
vonden en de Spanjaarden joegen hun
officieren weg, kozen zich ©en Eletto met
een raad en trokken over Tholen naar
Noord-Brabant, om naar gewoonte op
eigen gelegenheid oorlog te gaan voeren
(16 Juli). De zoetelaars, die voor het eten
van het krijgsvolk zorgden, waren al te
voren heengegaan. Op Schouwen en Dui-
veland was het zoo ellendig gesteld, dat
er niets meier te eten of te breken viel.
Deze muiter^ zou vérstrekkende gevolgen
hebben.
Versterkt door de Spaansche soldaten
uit Goes en ©enige vendels van het regi
ment van Valdez, trokken de muiters, nu
1600 man tellende, naar het Zuiden, ten
einde zich in het bezit te stellen van een
of andere groote stad. Zou het Antwerpen
zijn. Mechelen of Brussel? Laatstgenoem
de stad scheen het te moeten ontgelden,
toen de groote rooversbende eensklaps
naar het Westen zwenkte,, Vlaanderen bin
nentrok en na een kort gevecht Aalst
vermeesterde (25 Juli), juist een week na
Rozendaal verlaten te hebben. Tot twee
maal toe had de Staatsraad een poging
beproefd, om de muiters tot inkeer te
brengen: eerst overreding de Zeeuw
sche eilanden moch toch niet onverde
digd gelaten worden en beloften va.n
betaling, toen kwijtschelding van het op
roer aangeboden en spoedige voldoening
der soldij1, maar de soldaten hadden de
onmogelijkste eischen gesteld. Een der rijk
ste en vruchtbaarste streken der Neder
landen, het land van Aalst, met zijn meer
dan honderd dorpen, ging stelselmatig uit
geplunderd worden.
Over dit onderwerp had de „Limburger
Koerier" onlangs de volgende causerie
De buitensporigheden van de mode neb
ben mij sinds lang vermaakt.
Maar geschreven heb ik er nooit over.
Laat de menschen maar tobben heb ik
altijd gedacht. Er zal toch wel ooit een
reactie komen.
Maar de reactie is tot heden uitgebleven.
En de modefabrikanten maken het elk
jaar erger. Storen zich aan niets en aan
niemand. Aan onze beurzen heelemaal niet.
O neen, daaraan het minst. Daar hebben
zij het natuurlijk op voorzien.
Koop je voor je vrouw een hoed van de
allerlaatste mode, bijvoorbeeld een met 'n
heel grooten rand, zoo'n paraplumedel, en
grijp je dan eens wat dieper in den zak,
omdat men je vertelt, dat je vrouw met
dat dure hoofddeksel toch wel een jaar
of wat zal kunnen pareeren de mode
fabrikant lacht je het volgend j aar smake
lijk uit. Het eene jaar een breede rand,
het andere een smalle, decreleert hij. En
daarmee verplicht hij iedereen, om elk jaar
wat nieuws te koopen.
Precies gelijk gaat het met mantels, met
jassen, brosken, vesten. Met alle lijfdracht.
Verleden week zei m'n jongen, dat ik een
ouderwetschen horlogeketting droeg. En
mijn dochter vond, dat ik niet de nieuwste
veters in mijn schoenen hadZoo kun
je aan den gang blijven. Ik trek er mij in
den regel niet veel van aan, maar gister
morgen ben ik toch uit mijn slof geschoten
Mijn oudste zoou heeft een snoes van
een meisje, zoo'n lilliputteitje van een jaar
of drie. Een engelenkopje met lichtblonde
krullen, donkerbruine kijkers en lipjes van
kersenrood. Heel den zomer d,or heeft het
kleine ding een leuk flaphoedje gedragen,
met een fleurige roode bies erop Dat stond
zoo lekker op de blonde krullen en omlijstte
het ronde kopje zoo prettig.
Maar nu is die lieve kleine bij me geko
men met een klok op het arme hoofdje,
zwaar van bloemen en linten.
Moeder achter haar aan, met een paar
oogen vol verwachting.
Dat ik zou uitroepenhè, hoe prachtig.
Macr ik meende heusch, dat het kind
den hoed van haar moeder op had.
En toen men mij had beduid, dat dit nu
het nieuwste was voor kinderen en dat ik
een achterlijk oud heer was, omdat ik niet
had opgemerkt, hoe ze dezen zomer en zelfs
verleden jaar al bezig waren geweest aan
de mismakiDg onzer lieve jeugd, toen ben
ik voor den eersten keer van mijn leven
ernstig nijdig op de medefabrikanten
geworden.
Wel hoe, hebben die heeren dan niet
genoeg aan de exploitatie van de ijdelheid
der groote menschen? Is het al niet vol
doende dat zij de ijdelheid der volwassen
menschen uitbuiten, moeten zij nu ook nog
de kinderkopjes mismaken ter wille van
bun geldbuidels?
Arme kleine dingen. Er zijn moeders,
die haar leven geven aan de kinderen die
in de zorg voor de opvoeding van het
jonge geslacht de krachten harer beste jaren
verslijten, doch die in deze toewijding, in
dit zich-geven dan ook de hoogste voldoe
ning van het moederschap smaken.
Echter zijn er ook moeders, die kinderen
heuden voor haar pleizier. Om er mee te
geuren en te pronken. Er daags een kwar
tiertje mee te spreken, een uurtje mee te
wandelen, een middagje mee op visite gaan
en verder den last der verzorging overlaten
aan dienstpersoneel. Dit soort moeders
snijdt tegen elkaar op en tracht elkaar te
overtreffen in het uitdosschen der kinderen.
Het wil mij vooekomen, dat voor dit
slag vrouwen, de dure, gegarneerde kinder-
hoeden zijn uitgevonden, die onze jeugd
verouwelijken en van een net schalksche
kindergezichtje een grootmoedertje maken.
Hier hebben die edele dames een nieuw
terrein gevonden voor haar ouderlingen
wedstrijd in ijdelheid. Dure kleedij voor
zichzelve, even dure voor de kinderen. De
modefabrikanten weten wel wat zij doen
zij prikkelen eerst de ijdelheid van de
vrouw en als zij deze hebben uitgebuit be
ginnen zij aan de ijdelheid der moeder.
Nu wil ik niet zeggen, dat alle moeders,
die dure hoeden met bloemen en linten op
de hoofdjes barer kinderen zetten zulks doen
uit ijdelheid. O neen Er zijn er die erin
loipen. Die zoo vast gelooven, dat mode
en mooi synoniem zjjn, dat ze een kind
grootmoeder snoezig vinden en in haar
moederlijke groothartigheid schatten weg
geven om haar kinderen te verleelijken.
Maar deze moeders leveren toch niet de
groote bate Het zijn degenen, die door de
ziekte van onzen tijd, de weelde, zijn aan
getast, een ziekte, welke nulke ernstige
gevolgen meesleept, dat breede kringen van
ernstige menschen zich erover bezorgd maken.
Want de weelde huist niet enkel in de
hoogere standen Was dat maar zon. Als
hij die wat missen kan, jaarlijksch een
stuk geld meer opmaakt, d»n hij noodig
heeft, lijdt de gemeenschap geen schade
Integendeel. Maar het ergste is, dat de
weeldebacil is doorgedrongen in alle standen
en vele slachtoffers maakt. Honderden
dwingt tot een leven boven hun stand.
Dat drijft niet enkel tot hooge uitgaven
voor pronk en praal, maar wekt behoeften,
welke vroegere geslachten van denzelfden
stand nooit hebben gekend.
Iedereen klaagt en jammert over het
dure leven, over de hooge prijzen der eerste
levensbehoeften. Werklieden vragen loons-
verhooging, wijl de levensstandaard zoo hoog
is; ambtenaren eischen vermeerdering van
salaris, omdat zij honger lijden de uit
drukking is uit een dezer dagen verzonden
rekwest - bij den tegenwoordigen duren
prijs der levensmiddelen Wij willen aan
nemen, dat deze verzoeken billijk zijn en
gerechtvaardigd. Maar toch kunnen we
onze verbazing geen enkelen keer bedwingen
telkens als wij ter gelegenheid van publieke
vermakelijkheden het geld zien rollen, alsof
het geen waards had. Wie liet dezen zomer
niet een handvol geld in Brussel, om
maar 'ns een enkel voorbeeld te noemen
Nu moet men mij niet voor 'n zwart
kijker aanzien.
Dat ik den menschen een behoorlijke
uitspanning misgunnen zou.
Maar ik herzeg ditiedereen klaagt over
dure tijden, maar niet ten onrechte,
maar de klagers schijnen geen van allen
nood te hebben als men de vlotte gemak
kelijkheid ziet, waarmede ze het geld laten
rollen voor weeldeuitgaven.
Intussohen, het moet er komen uit de
lengte of uit de breedte.
Die tien gulden in de week verdient, kan
er zoomin elf uitgeven, als een, die er hon
derd wint en tweehonderd verteren wil.
Dat gaat niet.
Dus ontstaat er niet enkel krimp in arme
huishoudens, maar ook bij welgestelden.
Zij zetten de tering niet naar de nering.
Gevolg ervan is een hevige schrik voor
groote gezinnen, een overdreven vrees voor
den kinderzegen. O neen, ik weet het best,
Limburg heeft nog goede cijfers op dat
gebied. Maar wij hebben vroeger al eens
gezegd, dat het kwaad van den rassen-
zelfmoord zijn eerste oorzaak vindt in de
weelde, en om dat in een anderen vorm
te herzeggen, is dit artikel geschreven.
Wij moeten voor zoover wij daarvan
afweken, terug naar den rustigen en
deftigen eenvoud onzer vaderen, dat is
een eisch van den dag, welke door den
Bosschen Katholiekendag niet zonder reden
gesteld is.
Overeenkomst met Dienstboden.
Elk staatsburger wordt geacht de wetten
zijns land te kennen en bij overtreding is
hij strafbaar. Te veel eer voor en overschat
ting van de kennis en het begripssvermogen
57.)
„Aan Elsa hebben we het te danken;
we waren slechte ouders, Hendrik!"
Hij boog het hoofd en zuchtte: „De
macht, het genot der wereld verstikt ten
slotte zelfs de gevoelens djer natuur."
„We kunnen haar niet ontvluchten",
gaf zij droevig toe. „Misschien, ja. waar
schijnlijk zal ons eens het leven, dat we
nu leiden, eenzaam en verlaten toeschij
nen; nu boeit het nog u en mij."
„Dat zal ons echter niet verhinderen,
om ook het kind te geven, wat haar toe
komt, „sprak Bergen.
„Ik wenschte, dat gij het kondt bemin
nen gelijk ik, sedert het oogenblik, waarin
mjj id© oogen geopend werden."
Hjj glimlachte: „Ik zal doen, wat ik
kan, Melitta; in den laatsten tijd scheen
het me toe dat het egoïsme me parten
begon te spelen en de baas werd."
„Elsa heeft ons dus te rechter tijd een
spaak in 't wiel gestoken en ons tot
stilhouden gedwongen," sprak ze, haar
man omhelzend.
Hij zag haar gansch bedremmeld aan.
Een lange poos bleef het stil in de ka
mer.
Diep blikte Bergen in de donkere oogen
de liefde zijner jeugd werd levendig.
Bergen was een man der werkelijk
heid. Hij omhelsde zijne vrouw hartelijk,
dankte haar, maar sprak ten slotte: „La
ten wij van hetgeen we nu gevoelen zoo
veel mogelijk bewaren. Meer dan het mo
gelijke te doen, is geen mensch gegeven."
Toen Elsa des anderen daags bij Anito
kwam, vernam ze, wat er was voorge
vallen.
„Tracht mama te bewegen, dat ze mij
geheel alleen, stilletjes hier laat; ik ben
zoo gelukkig, nu ik weet, dat ze mij
liefhebben wil."
„Lief heeft, niet hebben wil", besliste
Elsa.
Anito ontkende. „Ze zal er nog moeite
genoeg mee hebben."
ZESDE HOOFDSTUK.
Toen de Advent begon en de voorbe
reidingen ter viering van het Kerstfeest
reeds getroffen werden, ging Elsa met
Sidonie meermalen naar het atelier eener
betoemde porttetschilderes, die haiar
beeld als tegenhanger van Gisela's por
tret schilderen zou.
Deze beeltenis was het Kerstgeschenk
voor hare grootouders, die zich zoo moei
lijk konden voorstellen, dat dit weldra
met de herinnering en de liefde het eenige
zoude zijn, wat hun van Elsa bleef.
Haldenstein had innerlijk zijn toekomst
plannen reeds opgegeven, hoewel hij aan
zijne vrome wenschen nog steeds dacht;
Sidonie zag met bange vertwijfeling de
toekomst tegemoet.
Elsa schreef aan Ruggiero„Padre mio,
bij ons geeft men elkaar met Nieuwjaar
eene bloem of een zak bonbons en met
Kerstmis vereenigt men zich om een
klein, prettig diner of souper.
Hier wordt dit feest op grootsche wijze
gevierd, -schoon noemen z© het; maar
ik kan 't niet vinden. Maar zie, om den
wille der eer moet men al dien onzin
meemaken. Hier imag men niet gelooven,
dat we daartoe niet genoeg geld hebben
en daarom vraag ik u, of ik op den
credietbrief honderd mark nemen mag,
want van het geld, dat ge mij gaaft, neem
ik niets; daarvoor koop ik Carlo een hu
welijksgeschenk."
Ruggiero's antwoord luidde: „Neem
minstens het drievoud, figlia mia, (mijn
dochtertje), nog meer, als ge wilt, in
geen geval minder." En dan klaagde hij:
„o, bracht ge mij met uwe lachende
blauwe kijkers maar een twijgje, een©
bloem! Hoe heerlijk was het vroeger;
hoe eenzaam nu zonder n. Maar wé moe.
ton wachten en willen het, want we we
ten, dat we elkaar liefhebben en dat de
toekomst ons veel waarborgt. Voor u moet
God een bizonder geluk wegleggen, een
geluk zoo schoon, zoo rein als je zelf
zijt lieveling. Maar nu kom ik op het ge
bied van Carlo; hij alleen mag je zulke
dingen eigenlijk maar zeggen. Addio con
tutto il nostro amore."
En nu begon Elsa na te denken en
deed ze eene wandeling, waarbij niemand
haar vergezelde. Haar eerste gang was
naar het groote bankiershuis. Voor de eer
ste maal deed ze eenie geldzaak af. Ze
had er pleizier in, dat o.pi vertoon van
haiai' wissel en 't overleggen harer b©
wijsstukken haar aanstonds het geld werd
uitbetaald. Voorzichtig telde ze het na,
voor ze het in eene daarvoor gekochte
groote beurs stak.
Wat nu te koopen; met wien te beraad
slagen
Nordheim, door haar om raad gevraagd,
stelde zich geheel tot haar beschikking.
van eene massa landskimderen 1 En 't is er
op dit stuk niet beter op geworden, sinds
in de laatste jaren, niet weinig wetten zoo
in bijzonderheden zijn afgedaald, aangevuld
met Kon. Besluiten en Ministérieele beschik
kingen, niet zelden spoedig gewijzigd, dat
iedere wet op zich zelf een labyrinth vormt,
waarin het voor het helderste oog ten langen
leste begint te schemeren.
Blijkbaar bestaat omtrent bovengenoemde
overeenkomst hier en daar, bepaaldelijk
omtrent het recht tot opzegging daarvan,
geen juist begrip. Reden voor ons om voor
de belanghebbenden onder onze lezers daar
voor eenig licht te ontsteken.
Vooraf zij opgemerkt, dat hier geen
spraak is van maand- en weekmeisjes, doch
van dienstboden, die bij de 3 maanden
worden gehuurd of zich verhuren. Vroeger,
vóórdat de nieuwe bepalingen in ons wet
boek waren gebracht bepalingen bekend
als de wet op het Arbeidscontract gold
het gebruik, dat eene dienstbode of hare
weikgeefeter den dienst op den len van
een kwartaal kon opzeggen „met de zes
weken". Bij de nieuwe bepalingen i3 dit
recht vervallen. Thans, volgens de artikelen
1638 h en i der nieuwe regeling mag de
opzegging alleen geschieden tegen den dag,
bij de oveenkomst bepaald of
wanneer geen overeenkomst is aangegaan
tegen de dagen, welke door het gebruik zijn
aangewezen. De termijn van opzegging is
gelijk aan den tijd, die gewoonlijk tusschen
twee opvolgende uitbetalingen van het loon
verstrijkt, doch niet langer dan zes weken.
Men lette er in de eerste plaats op, dat
de wet spreekt van een overeenkomst en
niet uitsluitend van eene schriftelijke
overeeukomst. Ook de gewone afspraak
tusschen werkgever en dienstbode, waarbij
de huur werd aangegaan, geldt als over
eenkomst. Elke dienstbode is alzoo krachtens
eene overeenkomst in dienst en beide par
tijen werkgever en dienstbode zijn
daaameê gebonden. Die overeenkomst om
vat indien niet uitdrukkelijk
anders is bedongen dat de dienstbode
per drie maanden in dienst komt tegen
betaling van haar loon (met wat daar bij
komt) per drie maanden.
Zooals we hierboven uit art. 1638 i
aanhaalden, mag dus de opzegging van den
dienst „alleen" geschieden tegen 't einde
van de drie maanden. En dan nog moet
de opzegging geschieden zes weken van te
voren.
De bepaling van art. 1638i, dat de op
zeggingstermijn „niet langer dan zes weken"
mag zijn, moet men zoo verstaan, dat bij
't aangaan van de huur niet mag worden
bedongen, dat de opzegging drie maan-
deD van te voren moet geschieden. Zij sluit
echter volstrekt niet uit, dat werkgeefster
en dienstboden v r ij w i 11 i g langer dan
zes weken van te voren mogen opzeggen.
Maar de verplichting mag niet worden
bedongen.
Nu heeft juist 't wettelijk voorschrift, dat
de opzegging moet geschieden minstens
„zes weken van te voren", bij velen aan
leiding gegeven tot het misverstand, waar.
van wij hierboven spraken, n. 1. dat de
nieuwe wet ook 't oude gebruik van op
zegging „met de zes weken" zou hebben
in stand gehouden,
De gelijksoortigheid der woorden ver
klaart dat misverstand. Maar een misver
stand is en blijft het.
De wet zegt ondubbelzinnig „De opzeg
ging mag alleen geschieden tegen den
dag, bij de overeenkomst bepaald." Dus
tegen 't einde der drie maanden, en niet
anders.
Natuurlijk is men altijd volkomen vrij,
om met wederzijdsche toestemming
te doen wat men wil. Maar dit staat buiten
de kwestie.
De vraag is, wat bepaalt de wet indien
huurder(ster) en verhuurder(ster) niet tot
eene minnelijke schikking komen? En dan
is het antwoord, zooals wij hierboven heb
ben uiteengezet: uitsluitend opzegging
tegen het einde van de drie maanden. Nooit
dus „met de zes weken" tegen een dag
b.v. midden in 't kwartaal.
Men zal willen vragen, of men dan niet
op eene andere wijze van elkaar af kan,
wanneer zekere omstandigheden voortzetting
Ze vond het niet erg passend, dat ze
samen de winkels bezochten en ook ver
klaarde ze zijne zaakkennis er niet voor
toereikend.
„Dan wend u tot mijne tante", stelde
hij voor, „die is eene autoriteit op 't
gebied der inkoopen."
Elsa liet zich op een morgen bij Ca
milla von Trosten aandienen, verklaarde
de dame hare aangelegenheden en vonjd
bereidwillig gehoor. De jonge dame stal
net hart der anders zoo afgetrokkene
tante en moest vast beloven de bezoeken
bij haar voort te zetten. Wegens de aan
staande verrassingen moest dit verkeer
op de villa Haldenstein verborgen blij
ven tot Kerstmis voorbij was.
En dan, ja dan was een groote
spaime tijds verstreken; dan kwam d©
lente en met haar Carlo.
„Elsa, we moeten mijnheer Ruggiero
en mejuffrouw Louise geschenken zen
den", zei de oude baron en verlangde,
dat ze met hem de inkoopen zou doen.
„Laat dat tot het volgende jaar, groot
vader", verzocht ze.
„Dat kan niet; ik ben het hun schul
dig."
(Wordt vervolgd.)