ers.
S
d. Rijn.
ning
No. BO.
Zaterdag 9 Maart 1907.
Derde Jaargang.
RIN Gr
IE K.
KBANK,
s 99 pet
Uitschijnt eiken MAANDAG-IKKOM- in ÏÏIIDABAÏBHO.
Bil flit nummer Behoort een Bijvoegsel.
de te Goes
ES.
iO ES.
iLLIHG.
terdam",
KATHOLIEK ORGAAN VOOR DE ZEEUWSCHE EILANDEN.
Korte lnlioud Zondagsblad,
Godsdienst en Zelfmoord.
FEUILLETON.
SLAVENKETENEN.
UIT ZEELAND.
HART 1907,
3 uren,
worden nieuwe
onder strengste
per keer of bij
S:
I en 4 uur,
it.
Coupon 1 Juni
ne Kade.
hebbende, ia door een
genezen en biedt ook
ir.
-:n.
lindhoven.
v. Staten te Hulst.
het
van verzekering op 1
,'ens, berekende prennén-
ier leiding van Dr J
jelegging en verzekering
omen bjj heeren Agen'fn
lan Le Cointre, Goes-
Abonnementsprijs per 3 maanden voor Goes f0.75, daarbuiten f 0.95
Afzonderlijke nummers A contant 0.05
GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD
voor abonné's f 0.377j, voor niet-abonné's045
Bureau: LANGE VORSTSTRAAT, GOES.'
Advertentiën van 1—5 regels f 0.50iedere regel meer 10 Ct
Eenzelfde advertentie 3 X geplaatst, wordt 2 X berekend.
Dienstaanbiedingen 5 regels voor 25 Ct. A contant.
Reclameberichten 2i Ct. p. r. Bij abonnement speciale prjjs.
Gedenksteen-onthulling voor 80 arbei
derswoningen te Maastricht; verschillende
foto's, de ramp aan den Hoek betreffend,
als het echtpaar Wennberg, kapitein Jan
sen, Klaas Ree, de Sperlings, de beman
ning der reddingsboot; het aan land bren
gen der geredden; nieuwe foto van het
wrak; de Prins bij het duiken; kapitein
Precious; het hotel America; de begrafenis
der slachtoffers; de stoamreddingsboot bij
de redding in de brandingportretten van
omgekomenen; operaties bij dieren; ope
ning van 'tEngelsche Parlement; militaire
wedstrijden in skyloopen met tekst. Ver
haal: mededingers.
Reeds hebben wij melding kunnen ma
ken van de bekentenis van „a n t i-c 1 e r i-
cale" Fransche bladen, dat het meest
ongodsdienstige Fransch departement
IJonne, tevens is het departement, waarin
de meeste zelfmoorden plaats hebben.
In 1906 zijn daar 116 zelfmoorden ge
constateerd en 16 pogingen daartoe.
Logisch (redeneerknndig) is het, dat in
een streek of land, waarover de godsdienst
heeft opgehouden zijn zegeningen uit te
storten, het getal der zelfmoorden groot is.
Men kan zich er zelfs over verbazen, dat
in een land, waar de godsdienst is uit
geroeid, het getal dergenen, die zelfmoord
plegen, nog niet grooter is.
Maai1 toch is dit verklaarbaar: want,
wat men ook zeggen moge, in het hart van
bijna alle menschen wortelt diep een re
ligieus, een godsdienstig geloof; zelfs bij
hen, die openlijk zich als ongodisten ver
klaren, beeft de angst voor de onzeker
heid van het hiernamaals; als bij intuïtie
voelen ook deze, dat er moet bestaan een
onfeilbare rechtvaardigheid en een recht
vaardige vergelding.
Zonder het geloof, zonder de overtui
ging, dat een Goddelijke wil ons leed en
smart toezendt als een noodwendige boete
doening of als middel om een zekeren
graad van volmaaktheid te bekomen, om
daardoor de eeuwige belooning te verdie
nen, zonder dit alles zou voor velen het
leven niet waard zijn, dat het werd ge
leefd I
Want bijna nimmer is er verhouding
tusschen wat men van het leven droomt,
wat men er van wacht, en hetgeen de
werkelijkheid geeft.
Wat ellende bergt de toekomst in haar
schoot 1
Ziekten en lijden; armoede en gebrek;
onophoudelijke worsteling en strijd, die ten
slotte misschien de veren onzer wilskracht
doen brekenleugen, laster en bedriegerij,
waarvan men slachtoffer wordt 't zijn
's menschen trouwe gezellen.
En wat eischt niet van ons het werk;
wat al legt ons plicht niet op; hoeveel
opofferends, wordt er van ons niet ge
vraagd
Er zijn verborgen wondenziele-toestan-
den, die een hel zijn; er kan een levens
moeheid bestaan, die men denkt niet in
staat, te zijn om langer te dragen.
Och, 'tkan soms zoo fier en nobel gezegd
worden, met de gepatenteerde uitdruk
king: „je me moque des mesquineries de
la vie" (ik heb lak aan de armzaligheden
des levens) talrijk zijn degenen, die met
den Psalmist jammeren: „Heiaas, wat
duurt mijn ballingschap lang!"
En dan hebben we nog niet gesproken
van de dood, die onze dierbaren wegmaait,
en ons alleen achterlaat.
Onwillekeurig toeven hierbij onze ge
dachten bij het mooie stukje van den En-
gelschen dichter, die den eenzaam achter-
blijvenden mensch vergelijkt bij „the last
rose of summer" (de laatste zomerroos)
en die het niet over zich verkrijgen kan,
die laatste roos in bloei op het bloemen
perk, welke treurt over 't heengaan van al
haar lieve zusterkens, alleen te laten in
pracht van geur en kleur, ha ar kelk ont
bladert en haar ter ruste legt naast haar
zomer-makkertjes.
Zoo is, voor een ongeloovige, die op
geen weerzien hoopt Hierboven, het alleen-
blijven iets folterends, iets onverdraaglijks.
Wat al redenen dus, voor een groot aan
tal menschen, om het leven te beschouwen
als een onverdragelijken last, dien men
niet verder torsen wil 1
Zoo heeft een droefgeestig en sceptisch
(twijfelachtig) wijsgeer eens gezegd, dat
het geoorloofd is uit het leven te stap
pen, als uit een kamer, waarvan de schoor
steen rookt.
Zeker, wat is er billijker wanneer
men materialist is, en meent dat met den
laatsten doodsnik alles is afgeloopen
dan dat men zegt: het leven verveelt-me;
bijgevolg: „salut, ik verdwijn!"
En helaaszoo zijn er vele ongelukkigen,
die zonder geloof aan vergelding of eeuwig
heid, de hand aan zich zelf slaan, en daar-
59)
„Ja, ik heb veel gearbeid sedert mijn
verblijf alhier", luidde het antwoord„wat
zou ik ook anders doen? Ik begeef mij
overdag niet verder dan mijn tuin, uit
vrees aanstonds door tal van onverschil
ligen herkend te worden; alleen des
avonds maak ik lange wandelingen en
daarbij
»Zijt gij een eerzuchtige, die een naam
wil achterlaten, niet waar?"
„Een naam?" herhaalde hij: „waartoe?
Ik heb geen kinderen, die er eenmaal
waarde aan konden hechten, en wa,t mijzelf
betreft ,zou ik liefst zoo vergeten moge
lijk voortleven; al wie beroemd wordt
houdt op vrij man te wezen; en nu reeds
m j mÜ 1113 6011 misdadiger verbergen
om de bezoeken en uitnoodigingen te ont-
loopen van lieden die mijn gezelschap al-
een zouden opzoeken uit nieuwsgierig
heid of wel omdat zij zich gaarne van
Kunstenaars en schrijvers omringen, iets
■wat meer en meer in de mode kómt",
hmde Delfosse begon hartelijk te lachen.
al"z^r emSUóriep uit: »GÜ spreekt
«J i'°neerbledig over eene godenver-
vón fi tms?chien nog de zoetste vrucht
mS „tir ,mspaiming is.'tEenige, dat
nog troost over al nqjn gekrabbel op
papier ishet geld dat het mij oplevert
natuurlijk uitgezonderd, de wijze waar
op men zich overal mijne tegenwoordig
heid betwist. Ik heb altijd uitnoodigingen
genoeg om er eene goede keus uit te doen.
Als ik op eene partij verschijn, is niets
goed genoeg voor mijontvang ik de aan
genaamste plaats, haalt men voor mij den
oudsten wijn te voorschijn; is de gast
vrouw onuitputtelijk in oplettendheden. Ik
weet wel dat zij daarmede hoopt op eene
grootsche beschrijving van haar feest, eene
loftuiting op hare schoonheid en haar
toilet, al is zij ook nog zoo leelijk en al
bleek de keus harer kleeding ook nog zoo
zoo ongelukkig; ma,ar wat bekommer ik Jmiji
daarover? Al wat ik vraag wordt mij ge
geven: het is overal gevierd te zijn alsof
ik het vaderland gered had; en ik begrijp
niet hoe gij, die daarvoor onverschillig
blijft, nog voortgaat met zulk een hoofd
brekend werk te verrichten".
„Ik zoek daarin toch hetzelfde ais gij
sprak Bonal ernstig: „al zij het dan ook
onder een anderen vorm, en zoo doet een
ieder".
„Dat zou ik wei eens willen vernemen",
mompelde zijn bezoeker verbaasd.
„Wij willen beiden vergeten. Gij, dat het
leven u verveelt, dat uw gedwongen arbeid
u tegenstaat; dat uwe jeugd voorbij zal
gaan; dat de dood in het eind op u wacht;
ik, dat ik onherstelbaar getroffen ben. Al
leen mijn werk schenkt mij die opium-
bedwelming, Voor zoolang als ik over mijne
mee meenen rust te vinden in wat ge
noemd wordt „het niet"!
Zelfs zóóvelen althans in Frankrijk
dat berichten over zelfmoord, wel verre
van iets sensationeels (aandoenlijks) te be
zitten, weinig of geen indruk meer maken,
omdat ze niet zeldzaam zijn 1
Zoover is 't gekomen, dat in Frankrijk
zelfmoord beschouwd wordt als „een ge
woon verschijnsel" niet alleen, maar ook,
dat men daar voor zelfmoord koud, onver
schillig blijft: men is er „blasé" van.
Veel wordt gesproken over den
„m o e d", dien men bezitten moet, om een
eind te maken aan zijn leven.
Ja, die moed, die durf!
Maar is het werkelijk blijk geven van
dien zoo hooggeroemden moed, zoo men
een toevluchtsoord zoekt in den dood,
wanneer het leven weigert te geven,
wat men ervan verlangt?
Zeker niet; integendeel: veel moeielijker
en heldhaftiger is het te leven, en vooral
goed te leven.
Gemakkelijk is 't te leven, ook de meest
ongeloovige, geeft dit toe, wanneer men 'n
plaats gevonden heeft aan den rijk voor-
zienen levensdisch; wanneer men ingeno
men is met zich zelf en met anderen;
wanneer men in staat is van Bles te
genieten.
Maar anderen zijn er, die arm zijn en
ellendig; die zich ongelukkig voelen, die
wanhopig zijn; en er zijn er, wien het ge
not zelf vermoeid heeft tot walgens toe.
En wanneer deze menschen mochten
ongeloovig zijnniet meer zouden gelooven
aan een leven na den dood, wie kan er
zich dan over verwonderen, dat zij hun
ellendig leven vaarwel zeggen.
Zoo is het de godsdienst, de hoop ojp
een beter leven en de overtuiging der
vergelding, die den zelfmoord tegenhou
den; 'die ook den ongelukkige opbeuren, en
troost 'in smart, kracht in lijden, blijden
levensmoed schenken.
GOES. Het volksverhaal, dat Goes, be
ginnende bij het slot Oostende, door een
gang verbonden is met Wissekerke ('s Heer
Hendrikskinderen), waar Jacoba van Bei
eren met haar gevolg heen vluchtte als het
haar te Goes benauwd werd, en zoo verder
Zuid-Beveland trachtte te verlaten, is nog
nimmer bewaarheid.
Deze gang liep verder, zegt men, van
het slot naar het huis C 58 Groote Markt,
boeken gebogen zit. Hoe zoudt gij dan wil
len dat ik er de handen niet naai- uitstak.
Tien uren daags aan zijne eigene gedachten
ontrukt te worden is een onwaardeerbaar
iets".
„Daar vervalt gij weder in uwe drog
redenen 1" riep Delfosse: „Weet gij wel,
Idat ik mij dikwijls vol verbazing afvraag
hoe het mogelijk is dat ik, een toonbeeld
van opgeruimdheid en levenslust,-nog aan
u kan hechten? Vertel mij eens spoedig
om hoe laat wij ons naar de prinses moe
ten begeven?"
„Wij zouden er eigenlijk reeds moeten
zijn".
„Dan verlaat ik u onmiddellijk om mij
te gaan kleeden en kom u daarna, met mijn
rijtuig afhalen".
Edgar de Bonal wachtte er zich wel voor
hem te bekennen, hoe hij nog tot het
laatst toe gehoopt had de eene of andere
uitvlucht te vinden om zich bij de prinses
te verontschuldigenhij begreep thans niet
meer aan de uitnoodiging te kunnen ont
komen, en terwijl zijn vriend zich in allerijl
verwijderde, nam hij weder zijne plaats
aan het venster, en mompelde:
„Vergeten! Waarom kan ik niet verge
ten Hij heeft gelijk, zoovelen hebben eveh
als ik geleden en leerden toch weder van
het leven te genieten, en de donkere blad
zijde welke hunne jeugd bevatte, voor
altijd dicht te slaan. Waarom moet dat
beeld uit het verleden mij steeds bijblijven?
Ik haat die vrouw: zij heeft mij alles ont
van daar naar huis B 7 hoek Opril-Konmg-
straat en verder naar het huis B 27 Groote
Kade.
Deze huizen waren verblijfplaatsen voor
het gevolg, wanneer het slot Oostende het
gevolg niet kon bevatten.
Nu is gebleken, bij de verbouwing van
perceel B 7, dat "werkelijk zich in dat huis
een onderaardsche gang bevind), komende
van den Opril van de Groote Markt. Tel
kens ontmoet men een trapje, om dieper te
gaan met het afloopen van den Opril.
Het was door het vele _puin en water
niet mogelijk ver in de gang door te drin
gen.
Nog bevindt zich in bedoeld perceel B
7 een zeldzaam mooie eikenhouten bed
stede, met inleg en snijwerk, welke over
gebracht zal worden naar de stedelijke
Oudheid-kamer. (G. C.)
Woensdagavond vergaderde de libe
rale kiesvereeniging „Vooruitgang". De
voorloopige candidatenlijst voor de a.s.
Provinciale Statenverkiezing werd opge
maakt. Wie daarop werden geplaatst,
meldt men niet.
Door ontslagname van de heeren J. A.
van Dijk en W. Temperman, werden als
bestuurslid gekozen de heeren J H. C.
Hollmann en J. Joustra en in eene nog
bestaande vacature de heer J. Blackstone.
Herkozen als zoodanig werd de heer
A. Neter.
De heer R. de Muralt, ingenieur
van het waterschap „Schouwen", te Zie-
r i k z e e schrijft
Het bericht betreffende een te houden
debat tusschen ingenieur Coomans en mij
aangaande het onderwerp: „Over eenige
verschijnselen, waargenomen bij zeedijken
in Zeeland, bij den stormvloed van 12
Maart 1906", is slechts ten deele juist.
Wam' is, dat de opvatting van den heer
Coomans te Go es, alsof bij den vloed van
12 Maart j.l. tal van calamiteiten zouden
zijn ontstaan door het water dat door en
niet over den dijk kwam, door mij ten
zeerste wordt bestreden. Ook de maatrege
len, die de heer Coomans meent te moeten
nemen voor het geval hij inderdaad ge
lijk had om die calamiteiten te voor
komen acht ik bijna alle „uit den booze".
Alhoewel niet geheel op dezelfde gron
den, kunnen zich met vele van de door
ingenieur Coomans bovenbedoelde aange
geven maatregelen ook niet vereenigen de
ingenieurs: C. J. Hoogesteger te Amster
dam, A. R. van Loon te Neuzen en H.
T. üruyvestein te Vlissingen.
Wat betreft een mondeling debat, met
den heer Coomans te Middelburg te hou
den, kan ik u mededeelen, dat ik den heer
Coomans verzocht heb met mij van ge
dachten te wisselen voor de vergadering
van de vakafdeeling van het Koninklijk
Instituut van Ingenieurs.
Op welke plaats echter zulk een verga
dering wordt gehouden, is volstrekt niet
bekend. Ook heeft de heer Coomans, om
zeer te respecteeren redenen, het door mij
aangeboden debat niet aangenomen.
nomen wat waarde voer mij kon geven
aan het bestaan; ik zou haar beeld uit
mijne herinnering moeten verjagen; zij-
zelve heeft het gewild; zij is verdwenen,
zooals laaghartigen op de vlucht gaan,
niet eens den moed bezittende hare boete
te dragen.
„Wie zal mij ooit zeggen of zij niet
reeds sedert lang is gestorven, en voor
altijd aan de hand van het menschelijk ge
recht ontkwam? Ja, dat is zelfs het waar
schijnlijkst; zij scheen te tenger om met
eene dergelijke zonde op het geweten voort
te leven en zij rust zeker hier of daar, op
het kerkhof eener groote stad, zonder dat
eenig sterveling ooit de knie bij haar graf
komt buigen. OI dat ik die plek mocht
kennen; hoe spoedig zou ik er niet heen
reizen om neer te blikken op de plaats
waar mijne vijandin voor eeuwig voort-
sluimert; om haar nog eenmaal toe te
fluisteren dat ik geen vergiffenis voor haar
zal vinden, hoelang ik ook nog voort moge
bestaan 1"
Toen Emile Delfosse drie kwartier later
wederkeerde, vond hij zijn vriend voor
de tafel zitten, met het hoofd op den
voor hem liggenden arm gebogen; Edgar
hoorde hem niet eens binnentreden en
schrikte als uit een droom wakker, op
het oogenblik dat de vroolijke jonge man
zijn schouder aanraakte.
„Alweer in gepeins verzonken?" brom
de zijn bezoeker ontevreden: „Welk vi
sioen zweefde u daarbij wel voor oogen?"
Hij kwam uit België en vertrouwde
in zijne gemoedelijkheid op de eerlijkheid
der menschen. Nu was hij in Goes en
moest nog naar Middelburg en dan nog
naar Bergenjop Zoom.
Maar hrj had nog al den tijd, want de
trein ging pas omtrent half zes, en het
was pas 4 uur in den middag. Zijn zaken
waren afgehandeld en dwalens moede, be
sloot hij nog wat rust te nemen.
Op een der huizen van Goes las hij met
groote lettersHier waarschuwt men voor
alle treinen. Waar kon hij beter ingaan
dan daar? Aan „de vrouw met bloote
armen' 'bestelde hij een „potteke bier" en
toen ging hij Vlaamsch zitten „klappen";
en de eene „zulle" volgde op de andere,
evenals het eene potteke bi#r op het an
dere. Toen was het half zes en hij ver
trouwde het niet langer, en vroeg of het
pog geen tijd was, om „gewaarschuwd"
te worden voor den trein van Middelburg.
0, de trein van Middelburg! die is
krek an: daar komen de menschen die er
met mee gekomen zijn.
Toen word hij kwaad, omdat men hem
niet gewaarschuwd had, want hij moest
naar Middelburg en dan nog naar Bergen
op Zoom. Hij vond, dat het „bandieten"
waren, die een mensch „zoo voor den
zot hielden".
Den trein naar Middelburg heeft hij
neg gehaaldmaar Goes is in zijne achting
gedaald en hij zal het aan iedereen zeg
gen, dat ze er niet op moeten vertrou
wen, wanneer ze ergens lezenHier waar
schuwt men voor alle treinen.
Den len April zal het juist 25 jaar
zijn, dat dhr. J. Melse, kantoorknecht aan
het postkantoor alhier, in dienst trad als
brievenbesteller bij de posterijen. Het zal
hem op dien dag gewis niet aan blijken
van belangstelling ontbreken.
MIDDELBURG, Blijkens het 41e jaar
verslag van de „Werkmans-Vereeniging"
alhier was in het afgeloopen boekjaar de
gezondheidstoestand der leden, andere ja
ren in aanmerking genomen, niet ongun
stig; alleen hebben de eerste en laatste
maand ervan zich door een hoog ziekte-
cijfer gekenmerkt.
Aan 110 leden werd geneeskundige be
handeling verstrekt, aan 43 geldelijke uit-
keering met een totaal bedrag van 913
dagen a f0.50 per dag, waaronder enkele
van f0.75 per dag, nl. zij die zelf de ge
neeskundige behandeling bekostigden of
die niet noodig hadden.
Het ledental bedroeg in den aanvang
van dit boekjaar 199, daarvan zijn 3 over
leden; 5 leden hebben bedankt zonder op
gaaf van redenen, 1 is naar elders ver
trokken; terwijl het bestuur zich genood
zaakt zag 4 leden wegens wanbetaling te
royeeren; daarentegen traden 13 nieuwe
leden tot de Vereeniging toe; zoodat het
ledental thans weer 199 bedraagt.
Wat het bezoeken der vergadei'ingen be
treft, valt daarin weinig vooruitgang waar
te nemen, dit kan alleen gezegd worden
Bonal rees overeind en streek zich oyer
het voorhoofd.
„Ik denk slechts aan één persoon",
sprak hij op moedeloozen toon „aan haar
op wie ik mij nooit heb kunnen wreken".
„Daarover behoeft gij u ten minste niet
te beklagen", antwoordde Delfosse nog
altijd op knomgen toon„Zoo gij het ge
wild hadt, was zij aanstonds in hechte
nis genomen".
„En gelooft gij dan dat ik iets dergelijks
kon hebben verlangd? Neen, ook zelfs
later niet, heb ik een oogwenk betreurd
dat ik daartoe niet meewerktemaar trou
wens in die eerste uren van worstelstrijd
tegen den dood, was ik te zeer verdoofd,
te zeer door den dubbelen schok be
dwelmd, om iets anders dan vergiffenis
voor haar te vinden; eerst later verrees
alles onder zijn waar daglicht voor mijne
oogen; zag ik in hoe alles vooraf be
raamd was geworden en leerde ik haar
en haar daad verfoeien".
„Weet gij wel dat het mij altijd nog be
rouwt dien nacht aan uwe zijde te zijn
geweest?"
„Zeg dat niet, het was een der mooiste
daden van uw leven. Gij kendet mij ter
nauwernood en hebt mij niettemin als een
broeder verpleegd en bij u opgenomen".
(Wordt vervolgd.)