De Scheepsramp aan den Hoek. Dinsdag 26 Februari 1907. Derde Jaargang. Verschijnt eiken NMWU-.IKKMfi- en VMIDMOND. KATHOLIEK ORGAAN VOOR DE ZEEUVfSCHE EILANDEN. geïllustreerd zondagsblad voor abonné's f0.377t, voor niet-abonné's„0A5 No. 25. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Goes fO.75, daarbuiten f 0.96 Afzonderlijke nummers A contant 0.05 BureauLANGE VORSTSTRAAT, GOES. Advcrtentiën van 16 regels 10.50iedere regel meer 10 Ct Eenzelfde advertentie 3 X geplaatst, wordt 2 X berekend. Dienstaanbiedingen 5 regels voor 25 Ct. A contant. Reclameberichten 25 Ct. p. r. Bij abonnement speciale prjja. De met ontzetting slaande scheepsramp, het vergaan van de mailboot „de Berlin", vlak voor onze kust, waarbij van de circa 150 opvarenden slechts een 15-tal werd gered, terwijl de anderen een jammerliji- ken dood in de golven vonden, houdt steeds de droeve aandacht en de mee lijdende belangstelling gevangen. Het is dan bekend geworden, dat in het geheel 15 personen zijn gered, die zich nog op het wrak bevonden in 't luguber gezelschap van verschillende lijken. Ook deze dooden zijn nu van het wrak ge- haald. In 't. geheel zijn slechts een 40 a 50 lijken aangespoeld, zoodat nog de meeste opvarenden worden vermist, die gedeeltelijk door de zee verzwolgen zijn, en deels zich vermoedelijk nog in het ge zonken schip, onder water, zullen be vinden. Te dezer plaatse Laten we eenigszins uitvoerig volgen de beschrijving van de droef-ontzettende gebeurtenissen, zooals we die in verschillende groote bladen vonden. Voor de redding was aller hoop geves tigd op kapitein Jansen en zijn reddings- boot. Verschillende malen deden de on verschrokken helden het uiterste om de overlevenden op het wrak te redden. Zij zagen eerst het dek leeg, floten, en twee mannen kwamen uit de stuurmans- kamer op, om in nieuwe wanhoop terug te vallen. Voorbijgaande schepen, alle mèt de vlag gen halfstok, rapporteerden dat zij hadden hooren roepen van het wrak, mannen ger zien hadden die zich tegen het voorhoofd sloegen van razenden pngst. Maar de verbolgen elementen gaven geen karnf. Als er een man ter wereld is, die er hen afhaalt zeiden de zeelieden dan Ss het Jansen. Het mocht niet. zijn Omstreeks 10 uur Vrijdag is toen Prins Hendrik in zijnauto aan de Berghaven hier aangekomen, gekleed in admiraalsuniform (klein tenue). Z. K. H. bracht den burge meester uit naam van de Koningin op rechte deelneming over. De Prins ging aan boord van het loods-instructiesclnp „Jan Spanjaard", waarmee hij in gezelschap van genoemde heeren den Waterweg uitstoom- de en het wrak dicht passeerde. Inmiddels herhaalde de reddingsboot haar pogingen, echter te vergeefs. Z. K. H. zag op het wrak duidelijk enkele menschen. Daarna zwaaide het loodsschip en bracht den Prins naar de rouwzaal, waar hij zichtbaar ontroerd tusschen de haag van lijken doorschreedt. Vervolgens wandelde de Prins 'door de sneeuwbuien naar de Berghaven, om de reddingsboot te bezichtigen. Jansen en zijn mannen sprak hij moed in en hij beloofde 's mid dags om 1 uur weder op het loodsschip naar buiten te gaan, als de reddingsboot opnieuw zou trachten het wrak te be reiken. En zoo gebeurde het. Jansen had nu een jol achter zich, bemand met vier ma trozen van het loodswezen. En waarachtig, die jongens hebben er het begin mee ge maakt, al was de zee ook nog zoo moei lijk en spaarden de kwade buien hen aller minst. Die jol kreeg verbinding met het Noorderhoofd, waar het wrak zit. Werd tegen de pier gesmeten, zoodat wij dachten dat zij te pletter zou slaan. Maar in plaats daarvan gaf Klaas Ree zichzelf een gooi en joempte op de steenen, waar de bran ding overheen liep. Half! loopende, half zwemmende, tot den hals in de golven en het water is koud scharrelde hij voort naar den kop. Ieder oogenblik vreesden wij hem te zien wegslaan. Maar hij bereikte een paal, kroop erop, en bleef er wel een half uur op zitten. Met een lijn zat hij aan de reddingsboot vast. „Inmiddels volgden zijn drie kameraden uit de jol zijn dapper voorbeeld, joempten ook op de keien, waarover heen de bran ding raasde. De reddingsboot was intus- schen voor anker gegaan. „Toen grepen de vier jongens eikander vast, om steun te hebben tegen het geweld van de zee, en zwemmende, loopende, gin gen zij al verder naar buiten, tot zij allen het hoofd bereikten, op een 50 meter van waar het wrak zat. En het geschreeuw en gewuif van de schipbreukelingen misschien ook wel de Prins die hen gade sloeg maakten de jongens zoo dapper als leeuwen. „Nu wilde het geluk dat er van ,,de Berlin" nog een tros afhing in zee, op gewaaid door den storm naar hen toe. Hieraan werd een lijn verbonden. Telkens werden de jongens door de sneeuwvlagen en de kruiskoppen aan onze oogen onttrokken. En toen ik zag" zei de kapitein van de loodsboot „hoe die vier arme jongens daar tobden met de zee, dacht ik: Ze moeten en ze zullen hulp hebben. En ik vroeg aan de mannetjes aan boord: „Kom jongelui, wie wil er?" Meteen kreeg ik er veel te veel. En daar zaten alweer vier anderen van mijn loods boot i»i de tweede jol. Op dezelfde wijs kwamen zij aan de Noorderpier, sprongen op de overspoelde keien, ploeterden arm in arm door de branding naar de keien, tot er daar acht jongens samen waren aan het hoofd, vaak tot de halzen in het koude bad". „Het wrak lag 5 meter boven ons uit, de tros in de schuinte naar de pier zal een 20 meter lang zijn geweest. Op het wrak was een steward, die begreep ons. En hij maakte het zjjn verkleumde gezellen duide lijk. Toen eerst kwamen er twee stokers naar voren: zij' bonden zich een lijn om het middel en lieten zich glijden; dan kwam de steward zelf, dan twee vrouwen en de anderen, tot tien in het tal, alle maal met de handen glijdende langs het eind. Wij met ons achten, arm in arm, kwamen zoo ver mogelijk in de branding vooruit, grepen de stumpers bij armen en beenen om hen vast te vatten, want ze waren zoo slap door al die ellende. Een enkele sloeg te water, kwam weer op, en we' grepen hem. Twee aan twee zwemt mende brachten we ze stuk voor stuk eerst naar een droogte op de pier. Die arme vrouwen, alle fut was er uit. Over onze ruggen sjorden we haar „Ja" - zei de kaptein „en toen op een moment kwam er weer een stuk wa ter dat de jongens met vrouwen en al omsmeet. Wij zijn voor geen klein ge ruchtje vervaard, maar we stonden te trillen aan boord, om de kerels". „Die vrouwen hebben we eerst op een baken gelicht, en door een Rotterdamsche jol, die ik nog niet ken, kregen we toen waarachtig weer verbinding met de red dingsboot. Zoo haalden we van daar een dikkere lijn naar de baken en daaraan trokken ze hen stuk voor stuk naar de schuit van Jansen. „Je hield je hart vast. Ze waren van al die kou, zoo doorwaternat, onbeschut onder het sloependek van het wrak tot in hun merg uitgeput. Toen we kwamen, lagen ze als lam over de verschansing, maar nog wuifden de stakkers, terwijl ze al niet meer op hun beenen konden sta.an. En vierkant hadden ze zich laten zakken. „Toch kregen we er zoo tien op de reddingsboot. Twee vrouwen eronder en een kind zal ik maar zeggen, want het scheen met die plakkende kleeren en drui pende haren nog wel een heel jong deerntje. „Maar waarachtig, drie dames bleven er achter, en een meiske, behalve de lij ken, die er van gebrek al gestorven lagen. En dat was niet om aan te kijken, want die stumpers durfden niet, waren versuft Toch, waarempel, toen ze allemaal op de reddingsboot zijn, zien we een van die dames den laatsten moed samenvatten, en in Godsnaam ook aan de lijn gaan hangen. Maar of haar bewustzijn haar ont zonk, ze kon niet naar beneden komen, en bleef zitten op het berghout. „Dat was niet langer om aan te zien. Want het duurde zoo misschien wel een uur. Wij er weer heen, weer op de pier, haar toegeschreeuwd om toch te volgen, en ineens lietze de handen los en sloeg neer. Maar nog grepen we haar en voerden haar zwemmende mee". „Nooit" zei de kaptein „al zijn we nu ook niet van was, maar nooit zal ik het gehuil vergeten van de drie ramp zalige vrouwen, die niet durfden en die we dus achter moesten laten in de bran ding, op dat ontredderde wrak. Ja, de tranen rolden me uit de oogen. Ik kreeg het zóó te kwaad, dat ik God dankte, toen we uit dat gejammer mochten gaan. De jongelui hadden hun leven gewaagd, niets was er nu meer te doen aan die innige stumpers". Wat een heerlijkheid toen we ze daar allemaal in hun natte plunje aan boord hadden en ze dadelijk in de warme logies konden stoppen, de druipende plunje uit doen, onder dikke dekens, gloeiende krui ken. De hulp van Prins Hendrik daarbij, die 'talles aangezien had, is niet om na te vertellen, zoo hartelijk geweest voor die menschen. Handig hielp hij mee om hen de ijskoude bullen uit te trekken en in het droge goed te steken; van de be manning ging hij kleeren en handschoenen halen om ze hun aan te trekken, en zelf voerde hij hun thee en brood, en sprak met hen als een doodgewoon mensch, zoo hartelijk. Prins Hendrik heeft het hart ge stolen van ieder die hem bezig zag in dat eenvoudige, innige doen, om 'tden bibberenden stakkers maar behagelijk te maken. En u had zijn gezicht eens moe ten zien. Daar straalde de genegenheid uit, en net zoo sprak hij ook met hen. „Uwe Hoogheid moet naar beneden gaan, zal een ziekte oploopen" zei tel kens bezorgd 's Prinsen adjudant. Maar dan glimlachte Prins Hendrik even en schudde manhaftig va,n neentot hij eindelijk kon helpen om de schipbreuke lingen warm te wrijven. Een mooi moment was het, toen de Prins, zelf heelemaal onder de sneeuw, de acht matrozen van het loodswezen., die de redding hadden verricht, liet aan treden om ze rondweg te bedanken en hun ieder de hand toe te steken. Tegen mij zei Zijne Hoogheid: „Kapitein, die 22ste Februari zal mij' lang heugen". Stuk voor stuk, werden de geredde schipbreukelingen uit de logies gedragen, het trapje op eindelijk weer aan den vasten wal. Maar in de brancards worden ze neergelegd, zoo zwak als ze zijn, en in dekens gerold, in plechtig staptempo door de menigte heen gevoerd, op de armen van de stoere dragers. Zoodra, de auto's vol zijn, snorren ze naar het hotel. Dat is voor het publiek gesloten, als hos pitaal ingericht. De, verpleegsters gaan er heen. De Prins komt van boord. Dan meteen breekt door de ontroering de geestdrift. En nooit, heb ik Prins Hendrik zóó warm door het volk toe hooren juichen. Glim lachend dankt Z. K. H. vriendelijk voor deze ovatie, verbleekt even, stapt gauw in zijn automobiel, en rijdt naar het Paleis om Hare Majesteit de Koningin de prach tige tijding te brengenals ooggetuige op de brug, in buien en branding. De geredden in het behagelijk logies, onder do goede verpleging maken het allen bevredigend wel. De meesten begonnen met zich aan bouillon t© goed te doen. De eerste vraag van één jongen kerel was geweestom een sigaar. Een geredde vrouw werd in hetel „Ame rika" binnengebracht in dekens gewikkeld, slechts gekleed in een enkel flaneMetje en met loshangende haren. Later ontdekte men aan haar arm een gouden bracelette en aan haar vingers een kostbaren briljant. Die vrouw was dus een dame uit de groote wereld. 't Ergste lijden was echter bestemd voor de vrouw, die zes-en-dertig uur met ge broken, niet behandelden arm op het wrak al die ellende medemaakteen zich nu nog aan boord bevindt. Pijnlijk was het, nog eenige vrouwen op het schip te moeten achterlaten. Doch blijkbaar was er geen uitkomst. De vloed kwam weder op, geredden eisohten een zorgvuldige behandeling. Men deed het noode, doch men ging. Kapitein Parkinson vertelde: Ik werd door een stortzee van boord geslagen, maar ik wist boven te komen en begon te zwemmen. Eerst trachtte ik een groot stuk wrakhout te bereiken, maar dat ge lukte mij niet. Zee na zee sloeg mij over het hoofd. Een tweede maal zag ik weer iets in mijn nabijheid. Ik slaagde er in het te bereiken en te grijpen. Het was een lijk, drijvend met het hoofd en de ledematen onder water. Toen ik dat had losgelaten, zocht ik weer iets anders en slaagde er eindelijk in een stuk hout te grijpen. Ik zag een boot die uitging, het was een Engelsche boot en ik stak mijn stuk hout op om hun aandacht te trek ken. Ze zagen mij en schreeuwden mij iets toe, doch zij konden niet bij mij ko men. Telkens sloegen de zeeën over mij heen, ik kreeg veel water binnen en werd koud en zeer slaperig. Ik voelde mij alsof ik zacht en aangenaam in slaap begon te gaan. Toen kwam daar opeens de reddings boot. Zij staken mij een bootshaak toe, die ik greep en daarna trokken zij mij aan beide handen aan boord. Nu waren er nog drie vrouwen op het wrak achter. In welken toestand deze men schen zich moeten bevonden hebben, kan men zich zelfs niet verbeelden. Maar ook deze zijn gelukkig aan den haar onophoudelijk t oegrijnzenden klauw des doods ontrukt. Met den pastoor en den kapelaan van Hoek is een reporter van „de Telegraaf" de eenige geweest, die aan boord van de ((Wodan de redding der laatste 3 schip breukelingen heeft meegemaakt. In den zwarten nacht stoomde de „Wo- dan" rechtstreeks op het wrak af en kort bij de pier ging de schokkervisscher Spar ling met zijn twee neven in de vlet naar 't wrak. Eerstgenoemde klom langs 'n sloep- touw aan boord en voiid "daar toen afs eenig overlevenden drie vrouwen: te weten mevrouw Wennberg van de Duitsche Opera met haar dienstmeisje Mina Ripler, beiden uit Berlijn, en Fraulein Theiler, ook van de Opera, te Dresden. Do meeste mannen waren van zwem gordels voorzien, en met een dikksn kabel werd naar de pier gestevend, 'n Heel enkel woord. Alles wordt letterlijk als van zelf begrepen. Het touw wordt gemeerd aan een der palen, die gis golfbrekers dienst doen en twee man blijven daar, totdat de vlet meer menschen haalt.. Weer melden zich vier aan, die nu vlak bij de golfbrekers midden op de pier staand gaan liggen, terwijl twee der stoutmoedigsten tot aan hun knieën toe door de zee op het immer zoo gladde bazaltsteen, lang zaam, zich aan ieder paaltje vasthoudend, voetje voor voetje naar den lichttoren gaan. De drie vrouwen vlogen den redder om den hals. Maar deze trad krachtig op, plaatste de vrouwen weer hier en daar neer en wees de eerste voor redding aan. Toen zeide Mina Ribler „dat. zij hel laatst van boord wilde gaan, dat haar mevrouw het eerst moest". Sparling heeft toen eerst mevrouw Wennberg, die evenals de ande ren totaal uitgeput was, met touwen van boord gelaten en daarna de heide anderen. De twee op de pier staande neven vin gen de vrouwen op en brachten ze in de vlet. Sparling overtuigde zich of er nog meer levenden op het wrak waren, maar alleen een twaalftal dooden vond hij en in het ruim zaten sommigen van hen tusschen deuren of andere werkende houtdeeten be klemd. Ook bleef aan boord achter het lijkje van het 5-jarig dochtertje van me vrouw Wennberg, dat eerst zic.h vastge klemd had en toen door de golven was doodgeslagen. Mevrouw Wennberg verloor naast haar eenig kind ook haar man, die hier in de morgue ligt. Na zijn onderzoek begaf Spariing zich weer met veel gevaar voor eigen leven van het «Tak langs het sloeptouw. Hij ging naar de vlet en vijftien minuten later wa ren de drie geredde vrouwen behouden aan boord van de „Wodan" gebracht. Te gen vier uur 's morgens kwamen ze met de „Wodan" voor den wal bij het station. Dr. Diamant werd gehaald en met de automobiel van het dagblad „De Tele graaf" zijn de drie vrouwen toen in twee ritten naar American Hotel gebracht. Hartverscheurend waren de klachten van mevr. Wennberg„Toe, waarom ben ik hier?" Alles verloren. Mijn man, mijn lief meisje, dochtertje, dat ik meenam, omdat ik haar niemand toevertrouwde. Gevm geld, niets meer en toch ben ik gered, ach God, wat moet ik beginnen". Maar luistert verder naar C. Sparling's verhaal. Niet minder dan een 12-tal lijken heb ik op het wrak gezien. De arme vrou wen zaten er compleet op. Ze waren in den nacht niet te herkennen en dan, de tijd drong. Maar zeker is, dat geen levend wezen meer op het wrak aanwezig was, toen ik het verliet. Eerst mevrouw Wenn berg, in de lus van een zwaar touw, toen Fraulein Theiler en ten leste de brave, getrouwe Mina Ripler. Maar eerst nog een ontzettende scène. Mevrouw Wennberg wierp zich op het verstijfde lijk van haar dochtertje, hield 't wanhopig stevig vast en wilde het meenemen. 'tKon niet. Ik zou God danken, als ik de levenden eraf kreeg, kon geen dooden meenemen. En weer trad ik wat stevig op, zei, dat er haast was en met behulp van Mina kreeg ik 'r eindelijk van d'r kind los. 't Was hard voor een moeder, maar het schaap was dood, zou wel aan den wal komen om met haar reeds herkenden vader in één graf te worden gelegd. Mijn neef pakte op de pier de vrouwen aan, droeg ze naar den lichttoren en bracht ze in groot gevaar door de over den dam rollende zeeën met den derden Sparling, behouden in de vlet, die ik ook eindelijk bereikte. Maar op "de .pier moesten we nu en dan schuil gaan achter een golfbreker. Voor het verlaten heb ik alle lijken betast óf sommigen nog slap waren, maar allen wa ren strak en stijf in den ijzigen dood. De rampzaligen lagen bijna, allen op en bij de banken op het bovendek en onder het brugdek en de overlevenden moeten er in dien eenigen, maar onbeduidenden schuilhoek voor de zee wel 'op gezeten hebben. Met de vlet zaten we gauw aan boord en toen, aldus vervolgde onze held van de zee, toen hadden ze het goed warm, in wollen dekens, ontdaan van de natste kleedingstukken en na de eerste lessching van hun brandenden dorst, want te eten of te drinken hadden ze van Donderdag morgen vroeg niet gehad. Toen de reddingsboot aankwam, waren de geredden reeds aan boord van de Wodan". Alle 15 maken het goed, ook de drie laatst geredden, die evenwel verschrikke lijke pijn hadden in voeten en-beenen. Kapitein Parkinson is reeds naar Amster dam vertrokken. Het gaat met de overigen naar wensch, zei de dokter; rust vooral is noodig voor de menschen om van do ontzetting te hekomen. De 21-jarige Hanna Geibler, die nog haar zuster ontmoette, gaat goed vooruit, maar een der dames droomt nog voortdurend, dat ze op het schip is. Dan krijgt de be- benauwde doodsangst weer vat op haar en roept ze om haar dierbaren. De dokter heeft echter goede hoop en hij verlaat zijn patiënten niet om rust te nemen. Als de menschen maar goed gaan eten hun on- leschbare koortsdorst is overwonnen gaan ze snel vooruit. Wat de dokter dacht van den doods strijd aan boord. Hij meende, dat in hun zeeziekte velen aan boord niet door ver drinking zullen omgekomen zijn, wanneer de zee haar golven over het dek, wierp, maar wel, dat velen in den doodsangst en door den schrik hun bewustzijn hebben verloren. Anderen zijn mogelijk te pletter geslagen. Het verbaasde den medicus zeer, dat de drie vrouwen het hadden uitgehouden. Kapitein Parkinson zeide nog le meenen, dat bij 't gebeuren der ramp velen zeeziek in de kajuit zouden zijn om gekomen, terwijl vele anderen, bewuste loos door angst en ziekte, vanwege hef noodweer, over boord zijn geslagen. De vrouwen liggen in een kamer bij elkaar in de beschikbare ledikanten. Mevr. Wennberg met haar dienstbode in een aparte kamer. De eerste is nu ernstig ziek. De mannen liggen op biljarts en tafels, tegen elkander aangeschoven. Zij zijn haast niet te verwarmen. Er komen veel oppervlakkige verwondingen van beenen voor; een dame wist niet, dat zij gezeten had met een plank op de beenen, waarop zes menschen zaten. Een lichtmatroosje moest een kamferin- jectie worden gegeven. Sommige geredden spreken honderd uit. De Engelschen zeg gen zoo goed als niets. Sterke contrasten zijn er. Dames, die ontkleed binnenkwamen, droegen nog een gouden armband. Een harer vraagt voort durend naar haar gouden horloge; een jongen naar zijn pet, die hij verloren heeft. Omstreeks 11 uur Zaterdag kwam de Prins weer onverwacht. Hij was te zeer benieuwd naar het lot van de drie, om in Den Haag te kunnen blijven. Hij sprak langen tijd met de geredden, bezocht de lijkenzaal, sprak schipper Jansen en be keek de sloep, waarmee de laatste redding redding is gebeurd. Van het omgekomen jongetje 'Hirscli kwam de vader over, die het lijkje herken de. De zwager, die het kind in Engeland aan boord had gebracht, kwam met hem mee. Het was een ontroerend oogenblik. Omdat de kosten voor een begeleider te bezwarend waren, moest het. kind wel al leen reizen. In de antichambre voor de rouwkamer zitten de afgewerkte wachten om de kachel te dutten voor alweer een nacht van wa ken. Als je dan tusschen de zwarte pon tières doorgaat, zie je in de zwarte hal, waar de booglampen mat aan den zolder gloeien, de wit-en-zwarte baren, met de kisten er op, deels' nog ópen. deels ge-

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1907 | | pagina 1