Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden. iS, 'AGEN, No. m Dinsdag 17 October 1905. Eersie Jaargang. arij „Oe Gans' te koop n prijs, Breakje en Lier", a ST. GEN pen, inteis, C. enz. Verschijnt eiken fllAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. OOSTERBAAN LE COINTRE, Brieven van een Oud-Journalist. F EÜITL ETÖNT^ Hereenijd. Syndicaat. an 50 Kilo 50 sel, enz. enz. ïouwkalk. e Kap, schikt voor klein ïjerichfe :hikt. itraat, Goes. JEN. uziekinstrumenten. Hardt. an en Miller. vanaf f5. -0.65 - f 1.80 -5.125 -3.75 mi -stens 6 stuks. vanaf f2.75 -2.75 orden -6.75 - 7— Neptdn. or H.H. Musici. J. GEIJSEN. I.H. Handelaren. KEUZE NIH ZEBMSt» COUP Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. -.95 Abonnementsprijs: per 3 maanden Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling)—.05 Drukkers-Uitjevers: G O E S. (- Advertenliën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. Ik meen voldoende in 't licht gesteld te hebben, dat de theorie, als zou de weelde van maatschappelijk nut en voor- doel wezen, zoowel dwaling als waarheid bevat, juister gezegd, slechts waar is, wan neer zij eenzijdig wordt opgevat en aan hare toepassing deze grens gesteld, die er bijna niets van overlaat, namelijk, dat nous et n o s amis de eenigen zullen zijn, die haar in praktijk brengen. Daar zijn trouwens meerdere economische theo- riën, die in zulk geval verkeeren en slechts voorstanders bezitten in hen, die er van profiteeren. Evenwel behoeft men nog niet alle weelde hare zedelijke waarde in het midden gelaten te veroordeelen en is 'tnog geen vereischte, dat alle men- schen kool planten, aardappelen pooten, kortom zich bepalen bij de productie van noodzakelijke Ievensbenoodigdheden. Dit slechts heb ik aangemerkt en getracht te bewijzen, dat men verkeerdelijk in de weelde, of liever in de uitgaven voor weel de een bron van rijkdom voor de mensch- heid of van maatschappelijken welstand ziet, en dat de weelde veeleer eene natie of het. menschdom in 't algemeen geno men, verarmt dan verrijkt. Dit voorop gesteld of onder dit voorbe houd, wil ik gaarne toegeven, dat de weel de voordeelen kan aanbrengen, welke in vele gevallen tegen hare nadeelen opwe gen. Evenals een particulier rijk genoeg kan wezen, om zich eenige buitensporig heden te veroorloven, zonder zijne fi- nanciëele positie in gevaar te brengen, zoo kan ook eene natie zich in zulk een guu- stigen economischen toestand bevinden, dat zij' zonder te veel schade eenige im productieve uitgaven doen kan. Daar is meer. Een zekere weelde kan aanbevelenswaardig, zelfs noodzakelijk zijn. Immers het zou voor ons menschen in 't algemeen niet goed zijn, immer en altijd den prozaïschen kant van ons le- 67i „Ja", zeide hij, „ik vrees dat gij gelijk hebt, waarlijk, ik vrees het maar al 'te zeer". En na een korte poos zwijgens, gedurende welke ik een flauwe hoop koesterde, ging hij voort: „Toch is 'tjam mer, zoo'n schoon en vindingrijk schep seltje. O, o, 'tis zoo jammer. Ik wil rond uit bekennen, nu de zaak haar beslissing nadert, dat 't mij bijna spijt, zoo wél ge slaagd te zijn. Het is zeer vreemd, maar 'tis toch de waarheid. Wanneer er ook maar de kleinste uitweg was. Maar neen, die is er nu eenmaal niet. Alles is nu zoo klaar als de dag". Hier hield hij' eensklaps op en begon met groote stappen de kamer op en neer te loopen, terwijl hij blijkbaar in gedach ten verzonken was, en na links en rechts te hebben rondgekeken, ten slotte bleef stilstaan voor een soort van visch- kom, waarin een paar waterbewoners langzaam rondzwommen. „Zou 't u veel leed doenT~inijnheer Ray mond", vroeg hij, zonder mij aan te zien, hoewel ik de overtuiging had, dat hij juist mij alleen zag en niets anders, „zou 'tu veel leed doen wanneer miss Marie Lea venworth werd gearresteerd onder be schuldiging den moord gepleegd te hebben?" „Ja", zeide ik, „dat zou mij onbeschrif- vensbestaan onder de oogen te zien. Na volbrachten arbeid hebben wij behoefte aan rust en ontspanning; en aange zien zekere dingen voor onze rust en ontspanning noodzakelijk, onmisbaar zijn, moet de arbeid die wel voortbrengen. Indien men zich er toe bepaalde, de strikt noodzakelijke dingen te producee- ren, zou er geen vooruitgang zijn; de menschheid zou in een toestand van ru dimentaire beschaving, zelfs van bar- baarschheid als de primitieve volkeren geraken. En het behoort toch tot het we zen van den mensch te trachten zijn le venspad meer en meer effen, gemakkelijk, aangenaam, zonnig te maken, de natuur voortdurend met, nieuwe middelen aan zich dienstbaar te doen zijn. Daarom zoekt hij naar eene volmaking dier middelen welke hij tot dusver kon ontberen en die der halve in zekere male overtollig zijn. Maar zij blijven niet overtollig. Alzoo zijn ook de spoorwegen bijv., hoewel men het eeu wen lang zonder hen heeft gesteld, in onzen tijd volstrekt noodzakelijk gewor den. Verdwenen ze nu, het zou een ver schrikkelijke ramp zijn en het levensbe- staan van een onnoemelijk aan tal men- schen vernietigen. Men kan dus gerust de noodzakelijk heid van sommige induslriën voor weelde- behoeften erkennen. Is eenmaal zoodanige industrie gevestigd met alles wat voor eene winstgevende exploitatie benoodigd is, bedrijfskapitaal, werklieden, "enz., dan vertegenwoordigt dat alles een zekere hoe veelheid, als ik 'tzoo zeggen mag, v a s t- gelegden arbeid. Deze is niet meer beschikbaar voor een andere productie, zonder eene moordadige krisis door te maken. Een van beide dus: of wel die arbeid moet aangewend blijven voor de productie, waarvoor hij is georganiseerd, of hij staat stil. Evenwel, wij zijn van den anderen kant niet in staat, de verhouding' van het verbruik tot de productie te be rekenen. Gebeurt het nu in 't .algemeen, dat de productie beneden het verbruik felijk veel leed doen". „En toch moet het geschieden", her nam hij, hoewel zonder den gewonen toon van beslistheid in zijn stem. „Ik zal verplicht zijn het te doen als een [ge trouw beambte, aan wien het is opgedra gen den moordenaar van den heer Lea venworth over te leveren in de handen, der bevoegde macht". Opnieuw deed iets bijzonders in zijn toon en manieren een glimp van hoop in mijn hart opgloren. „En dan mijn naam als lid der geheime politie", ging hij voort, „ook dat moet ik in aanmerking nemen. Ik ben niet rijk, noch bekend genoeg om het. succes dat mij hieruit wacht geheel te loor te laten gaan. Neen, hoe beminnelijk zij ook is, doorzetten moet ik het". Maar aldus spre kende geraakte hij steeds dieper in ge dachten verzonken, en staarde met zoo veel aandacht op den morsigen bodem van de half gebroken vischkom voor hem, dat 't mij niet zou verwonderd hebben wanneer de redelooze bewoners er van zich eenparig naar zijn kant hadden ge wend om zijn blik te beantwoorden. Wat was het, dat zijn geest zoo ernstig bezig hield?" Na een korte poos wendde hij zich weer tot mij, terwijl zijne vastberadenheid ge heel was teruggekeerd. „Wees zoo goed, mijnheer Raymond", zeide hij, „hier om drie uur terug te ko men. Tegen dien tijd zal ik mijn rapport gereed hebben voor den superintendent en het zal mij aangenaam zijn het u eerst blijft, dan kan in bijzondere gevallen zich het tegenovergestelde verschijnsel voordoen, vooral wanneer 't nieuwe voort brengselen betrett, die voor de groote me nigte niet bereikbaar zijn en aan welker behoefte men nog niet is gewoon geraakt. Hieruit volgt, dat er een wezenlijk maat schappelijk nut in gelegen is, weelde- uitgaven te doen, om in een exceptionee- len en voorbijgaanden economischen toe stand verbetering te brengen. Zelfs zou zich het geval kunnen voordoen, dat eene industrie, die volstrekt niet het karakter van eene weelde-industrie heeft, in een toestand geraakte, dat zij, om te kunnen voortbestaan, genoodzaakt werd hare ver bruikers te verzoeken, met hare produc ten weelderig om te gaan of deze meer dan noodig te verbruiken. Trouwens daar zijn een massa dingen, waarvan een be perkt gebruik normaal heeten moet en werkelijk is, en welk gebruik een luxueus karakter krijgt, slechts dan, wanneer men er eene groote hoeveelheid van verbruikt. Zoo is eene zekere hoeveelheid licht bijv. noodzakelijkdoch veel lichten kunnen be trekkelijke weelde zijn. Alzoo kan men niet zeggen, dat de arbeid, bestemd om licht voort te brengen, aan een weelde-arti- kel wordt besteed; want een matig gebruik van het licht heeft dat karakter niet. Het is bekend, dat, om een voorbeeld te nemen, de industrie van calcium- koolzuur, noodig voor de productie van het acetyleengas, in den laatsten lijd eene krisis van overproductie beleeft. Zeer ze ker zou men aan de menschen, die van deze industrie bestaan, een dienst bewij zen, wanneer men voor verlichting eene grootere hoeveelheid acetyleengas ging ge bruiken, drie- of viermaal meer pitten, dan noodig is, aanstak. Dit is echter slechts eene uitzondering, gemotiveerd door bepaalde en betreurenswaardige om standigheden. Er Volgt geenszins uit, dat het van algemeenen nutte wezen zou, een groot aantal gebouwen a giornote ver lichten, om de fabrikanten, van dat cal- voor te lezen. Laat mij er dus vast op kunnen rekenen". Er was iets zoo gekunstelds in zijn uit drukkingen, dat ik mijne nieuwsgierigheid niet kon bedwingen en vroeg: „Hebt ge reeds een besluit genomen?" „Ja", zeide hij, op eigenaardigen toon en met een eigenaardige beweging van het hoofd. „En gaat ge o.ver tot de arrestatie van welke zoo even sprake was?" „Kom te drie uur terug!" XXXVI. Het webbe vol we ven. Precies op het door hem aangegeven uur stond ik op de stoep van Gryce's woning. Hij wachtte mij reeds in de gang. „Ik heb u hier opgewacht", zeide hij half fluisterend, ten einde u te' verzoe ken gedurende ons onderhoud te blijven zwijgen, wat er ook gebeure. Ik zal de sprekende, gij de zwijgende rol vervul len. Ook moet ge n volstrekt niet ver wonderd toonen, wanneer gij mij 'teen of ander mocht zien doen. Ik ben in een wonderlijke bui en zou 'tin mijn hoofd kunnen krijgen om u aan te spreken met een anderen naam dan den uwen". „Wanneer dat werkelijk gebeurt, doe dan maar juist of 'tzoo hoort. En vooral, spreek geen woord". En zonder mijn ver wonderden blik met een enkelen wenk te beantwoorden, ging hij mij voorzichlig voor naar boven. Ik volgde hem. De gelaatsuitdrukking, waarmee Gryce mij wenkte plaats te nomen, was geheim- cium-koolzuur en hunne werklieden veel geld te kunnen laten verdienen. Ten slotte, daar js arbeid, die inder daad slechts aan een enkel voorwerp kan worden besteed en dit voorwerp kan soms een luxe-artikel zijn. Ik denk hierbij aan het kantwerken, dat in de beide Belgi sche Vlaanderens wordt uitgeoefend, voor al ten plattelande en voor welke handin dustrie men sedert eenigen tijd ook de dochteren Eva's van ons land poogt te winnen. Het nut van den huisarbeid voor 't zwakke geslacht wordt door iedereen er kend. De exploitatiekosten van dit kant werken zijn zeer gering, luttel zelfs. Eene exceptioneele bekwaamheid wordt er niet voor vereischt. Moeder-de-vrouw zelfs heeft allicht eenige verloren oogenhlikken, welke zij gemakkelijk, bijna dagelijks aan dezen lichtelijk te onderbreken arbeid wij den kan. Zoo is er ook andere arbeid, die in dezelfde omstandigheden onder de zelfde voorwaarden kan worden aange wend. Zou men nu de kantwerksters moeten aanraden voor haar arbeid een ander voorworp te kiezen, dat, hoewel minder lucratief, nuttiger is, bijv. kousen breien? Immers neen. Want voor den prijs, waartegen zij haar kanten van de hand doen, kunnen zij meer kousen koo- pen dan breien. Daar zijn meer dergelijke voorbeelden aan te halen, die slechts uitzonderingen zijn, welke den regel bevestigen; en waar het zaken betreft, zoo bezwaarlijk te om schrijven als 't noodzakelijke en 't over tollige, is de regel uiteraard zeer rekbaar. Het is dus zeker, dat er immer een ar- beidsexcedent zal wezen, waarvan de aan wending eerst na veel raden en zoeben kan worden gevonden. En indien, nu de weelde, gelijk ik reeds heb aangemerkt, wel verre van te verrijken, verarmt, is dit nog geen voldoende reden, om haar zoo maar absoluut in den economischen ban te doen. Een volk kan rijk genoeg zijn en door andere middelen zich ge noegzaam blijven verrijken, om eenige ver- zinnig en plechtig. „Ge moet maar niet letten op het ver trek", zeide hij op zachten toon. „Het is hier akelig stil en doodsch, dat weet ik, maar wanneer men te spreken "heeft over onderwerpen, als waarover ik u nu wensch te onderhouden, moet men om trent de plaats daartoe niet kieskeurig wezen. Ik ben er mee gereed, Smith!" vervolgde hij op plotseling duidelijker ge worden toon en mij een waarschuwenden wenk gevende met den wijsvinger: „ik ben er mee gereed en de toegezegde be looning is mijn. De moordenaar van den heer Leavenworth is ontdekt en zal bin nen twee uren in hechtenis zijn. Wenscht ge te weten, wie het is?" zeide hij zich naar mij wendende met zeldzame levendig: heid in stem en houding. Vol verbazing zag ik hem aan. „Het was een heele toer, dat kan ik u zeggen," hernam Gryce, de stem reeds meer verheffende, „een werkje van belang; er was een vrouw ook in 'tspel, maar al de vrouwen van de wereld kunnen Ebe- nezer Gryce niet van 't spoor brengen, wanneer hij er eenmaal op is. De moorde naar van den heer Leavenworth en hier werd zijn stem schril en snijdend en van Hanna Chester is ontdekt." „Stil!"' ging liij voort, „gij wist niet, dat Hanna Chester vermoord werd. Nu, vermoord is zij1 dan ook in den eenen zin van het woord niet, maar in den anderen wel, en dat wel door dezelfde hand, die den ouden heer doodde. Hoe ik dat weet? Ziehier! Dit strookje papier is gevonden liezen te kunnen herstellen of aan te vul len, zoowel als om zich eenige offers te getroosten, waarvan het wellicht in de toekomst de vfuchten zal plukken. Dit wil hij slot van rekening zooveel zeggen, als dat het niet mijne bedoeling is geweest, volkomen onthouding van weel de te prediken. Geen haar van mijn hoofd heeft er aan gedacht en het zou ook een prediken in de woestijn wezen. Ik erken ten volle ieders vrijheid, om zijn over tollige behoeften te voldoen: groote na deelen zie ik er niet in, en blind voor de voordeelen of lichtzijden, die het ge ven kan, ben ik evenmin. Men kome mij echter niet aan boord met de bewering, als ware 'teene waarheid die als een paal boven water staat, dat de weelde ons verrijkt. Neen, dat doet zij niet. Zij geeft rijkdom evenals de alcohol soms kracht. Is het sociale organisme sterk en hecht, heeft het soliede reserven, dan zal het een matige dosis zonder nadeel kunnen verdragen. Neemt, het er meer van, dan zijn krachten gedóogen en ge looft het rijkdom en macht te zien in den oogenblikkelijken glans, die er van uitgaat, dan koestert het eene gevaarlijke illusie. Onder een schitterend en verblin dend uiterlijk verbergt de maatschappij kiemen van bederf, verzwakte organen, heimelijk lijden en zij mag ten lange leste nog van geluk spreken, indien ze, even als slecht, gevoede en besmette wezens aan voortdurende stoornissen, verwik kelingen, krisissen ten prooi, niet be zwijkt aan een hevigen aanval van deli rium tremens. Eindelijk: als het aan een oud man als ik door de lezers van dit blad ver gund is, terug te komen op het cha.pitre, waarmede ik deze beschouwing heb in geleid, laat mij dan eindigen met de. ver klaring dat ik, hoe gaarne ook het leven van zijn zonnigen kant beziende, en be- bezield met een warm gevoel voor het vroolijke zoowel als voor het schoone, het voor maatschappij1 en menschen een in haar kamer op den grond; er kleefde nog iets aan van een wit posder; dit weinigje is gisteren-avond onderzoscht en gebleken vergif te zijn. Gij zult echter zeggen, dat het meisje het vergif zelf ge nomen heeft, dat zij een zelfmoord heeft begaan. Gij hebt gelijk, ze nam het zelf en het was een zelfmoord: maar wie heeft haar tot die daad gebracht? Natuurlijk niemand anders als hij, die 't meest vrees moest koesteren voor haar getuigenis. Maar het bewijs, zult gij vragen. Het meis- jej mijnheer, heeft een bekentenis achter gelaten, waarin de geheele misdaad wordt geworpen op iemand, dien men voor on schuldig hield; deze bekentenis was valsch, hetwelk ik u zal bewijzen uit drie feitenvooreerst, dat het papier, waarop zij geschreven is, in het huis, waar het meisje zich toen bevond, niet voorhanden was; ten tweede, dat het schrift is sa mengesteld uit kapitale drukletters van zeer gebrekkigeii vorm, terwijl Hanna, dank zij het onderricht, dat zij genoten had van de vrouw onder wier dak zij zich bevond, toen zeer goed kon schrij ven; ten derde, dat het verhaal, zooals 't luidt, in de bekentenis, niet overeenkomt met dat, wat zij mondeling gedaan heeft. Wanneer ik nu deze feiten in verband breng met het volgende, 't welk eveneens is bewezendat het meisje des morgens van den dag, waarop zij zich het leven benam, van iemand, die goed bekend moet zijn geweest met de familie Leavenworth, een brief ontving, die groot en dik ge noog was, om de bekentenis te bevatten, ,~*y -rit

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1