Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden. No. 116 Dinsdag 3 October 1905. Eersie Jaargang. Verschijnt eiken /1VAANDAG-. WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND, Drukkers-Uitgevers G O E S. Brieven van een Oud-Journalist. Hereenigd. WE ZEEUWSCHE COURANT Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. —95 Abonnementsprijs: per 3 maanden Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling) —.05 OOSTERBAAN Sc LE COINTRE, Adtferfenfiën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. Wordt, na de noodzakelijke behoeften bevredigd te hebben, het geld, dat men overhoudt, opgespaard, dan heeft er de gemeenschap niets aanhet algemeen wel zijn ontgaat een voordeel. Wordt het ech ter verteerd, uitgegeven, dan wordt er de algemeene welstand door bevorderd, komt het geld ten goede aan werklieden en fabrikanten, winkeliers, ambachtslieden en hoe de middenstanders verder heeten. Zoo wordt geredeneerd door velen. Oppervlakkig beschouwd, ziet deze rede neering er niet kwaad uit. Om een voor beeld te nemen: een mijner lezers heeft een inkomen van f 10.000, doch aan f 5000 heeft hij ruimschoots genoeg, om aan zijne behoeften en die der leden van zijn gezin te voldoen. Het laat zich begrijpen, dat lieden, die leven van de fabricatie van en den handel in al die artikelen, waarmede men zijn woning karji opschikken, kortom zijn leven veraangenamen en opluisteren, liever zien dat de f5000, welke hij over houdt, terecht komen in hunne kas dan hij zijn bankier. Als hij er kostbare tapijten en meubelen mee aanschafte, zijn dochters eenige costumes meer liet aankoopen, fijner wijnen opdeed, aan ieder zijner vijf kinde ren 'n fiets gaf, een equipage of automobiel er op na houden ging, natuurlijk zijn leve ranciers en dezer leveranciers, fabrikanten, werklieden zouden er van profiteeren en alle dezen zouden op hun beurt tot meer dere uitgaven in staat gesteld worden, meer geld laten rollen. En wanneer niet hij alleen, maar zoovele anderen dat ook deden, zouden zij een krachtig orgaan van regelmatig verbruik vormen, in andere woorden, dientengevolge zou de productie een grooter afzet vinden. Daarentegen als renteniers, die het breed hebben, het niet breed laten hangen, en hetgeen zij van hun inkomen overhouden op interest uitzetten, dan, zoo wordt gezegd wordt de productieve ac tiviteit belemmerd, geknot, verliest zij haar reden van bestaan; industrieelen, kooplieden, winkeliers, werklieden gera- feuIlletok. 61) „Niet? Ook met wanneer ge bedenkt, dat ons daardoor elke gelegenheid schijnt ontnomen te zijn, om te weten te komen van welk groot vel papier dit kleine af komstig is?" „Neen." „Hml dan zijt ge nog meer leek in 't vak dan ik dacht. Ziet ge niet, dat daar Hanna bij hst schrijven van haar laatste woorden volstrekt geen reden kon gehad hebben, om de herkomst van het papier, waarop zij die schreef, verborgen te houden, dat geheele ding door iemand anders moet zijn klaargemaakt?" „Neen," zeide ik, „om u de waarheid te zeggen, kan ik dat niet inzien." „Kunt ge dat niet? Welnu, antwoord mij dan op deze vraagKan men van Han na, een meisje dat op 'tpunt staat een zelfmoord te begaan, werkelijk veronder stellen dat zij eenige moeite zal hebben ge daan om te zorgen, dat wie haar bekentenis zou lezen, niet te weten zou komen van waar, uit welke lessenaar of lade, het papier waarop zij schreef afkomstig was?" „Neen." „En toch heeft men hier blijkbaar moei te gedaan om dat doel te bereiken." „Maar ken in de klem; geen bestellingen, geen werk, geen werkloonde zaken „marchee- ren" niet, geven geen winsten; het peil van nationalen welstand daalt; 't algemeen welzijn lijdt en kwijnt. Ziedaar hoe geredeneerd wordt, hoe de vertering der geldhebbers, de uitga ven worden beschouwd door velen. Zij zien daarin een onuitputtelijke bron van algemeene welvaart, van publieken wel stand, om het even waarvoor die uitgaven worden gedaan. En wanneer op de levenswijze wordt gespaard, het uit gespaarde rentegevend wordt gemaakt, heet dit een werkeloos, roerloos ka pitaal, onvruchtbaar voor de maatschappij. Om de economische waarde dezer rede neering te kunnen wegen, moeten wij haar beide deelen onder de oogen zien -en de verschijnselen nagaan, die door besparing of door vertering worden in het leven geroepen. Al dadelijk kan men zien, dat elke uit gaaf, om 't even of er een voorwerp mee gekocht of een dienst of arbeid mee be taald wordt, in één woord dat elke uitgaaf, die niet het karakter heeft van een gift of geschenk, altijd ten gevolge heeft, dat er zekere arbeid wordt verricht. Wanneer ik behoefte heb aan een nood zakelijk voorwerp of aan een luxe-artikel, koop ik het en doe ik het vervaar- di gen. Ook dan wanneer ik het ge- maakt of afgewerkt koop, betaal ik den arbeid van den maker of vervaardiger. Hij, die bij machte is veel uit te geven, is ook in staat eene groote hoeveelheid arbeid in beweging te brengen. „Wie eene rente heeft van f48.000, kan 48 werk lieden werk bezorgen", zegt Gide. En wanneer men zegt, dat de rijken „groote verteringen maken", wil men ook te ken- ken geven, dat zij veel werk geven. En is dat niet, zooals het behoort, wordt op gemerkt. Daar wordt immers werk ge vraagd. Arbeid geeft loon, en als er veel werk is, gaat het den werkman naar den vleeze. Edoch, er dient hierbij onderscheid ge maakt tusschen nutteloozen en nut- „Er is nog iets. Lees de bekentenis zoo als zij daar ligt en zeg mij dan wat gij er uit opmaakt." „Wel," zeide ik na eenig nadenken, „dat het meisje, door angst en berouw gefol terd, besloten heeft zich het leven te be nemen, en dat Henry Clavering „Henry Clavering Deze vraag werd met zooveel nadruk gedaan, dat ik onwillekeurig opkeek. „Ja," zeide ik. „O, ik wist niet, dat de naam va.i Clave ring er in genoemd werd; neem me niet kwalijk." „Zijn naam wordt niet genoemd, maar de beschrijving van den persoon komt zoo juist met zijn voorkomen overeen....)/' „Komt het u niet een weinig zonder* ling voor," viel Gryce mij in de rede, „dat een meisje als Hanna een beschrij ving zou hebben gegeven van iemand, dien zij bij name kende?" Ik zag verwonderd op en kon niet an ders als toegeven, dat dit zeer onaanne melijk was. „Gij slaat geloof aan het verhaal van juffrouw Belden, niet waar?" j,Ja „Dan moet ge ook gelooven, dat Han na, de boodschapster bekend was met Cla vering en wist hoe hij heette." „Natuurlijk." „Waarom, noemde zij den naam dan niet terwijl zij dien kende? Wanneer het hare bedoeling geweest is, om zooals zij tigen arbeid, en derhalve ook deze vra gen beantwoord: Waarin bestaat de nut tigheid van den arbeid? Welk is zijn voorwerp Het voorwerp van den arbeid is voor ziening in onze behoeften: behoeften aan onmisbare dingen, zonder welke wij niet of niet m e n s c h w a ar dig leven kun nen; behoef ten aan overbodige dingen, die het levensbestaan veraangenamen; behoef ten aan verfijnde inrichting van contort, aan kunstgenot, die het gevoel streelen. Alles, wat dienen kan ter bevrediging onzer behoeften stelt de natuur ter onzer beschikking, doch slechts in den staat van grondstof. Deze grondstof evenwel kan slechts ten koste van zekere krachtsinspan ning onzerzijds in een staat worden ge bracht, waardoor zij ons tot nut wezen kan. In deze krachtsinspanning nu bestaat juist de arbeid. Zonder den arbeid zou het zijn, alsof de schatten der natuur niet bestonden. Alle voorwerpen, waarvan gij n bedient, mijn waarde lezer, hebben ar* beid gevorderd. En als ik op dit, door iedereen gekend, feit wijs, doe ik dit, om dat het herinnert aan eene waarheid, die eene waarheid als een koe heeten mag, namelijk, dat de arbeid absoluut nood zakelijk is voor ons aller bestaan, jiat, zonder arbeid, 'tgeherie menschdom bin nen korten tijd zou omkomen en wel, om dat de producten van den arbeid door het verbruik onveranderlijk worden ver teerd. Van den eenen kant produceert de arbeid eene reusachtige verzameling van verschillende bewerkte en ter voorziening in onze behoeften geschikt gemaakte voor werpen, die het gemeenschappelijk bezit der menschheid vormen. Van den anderen kant staat het verbruik, hetwelk, aan een bodemloozen afgrond gelijk, dien rijkdom verzwelgt en vernietigt, bijna in dezelfde mate als hij wordt voortgebracht. Immers de meest© voorwerpen gaan bij een nor maal verbruik te niet. Welke is nu de relatieve kracht dier beide factoren Is de arbeid in staat, al datgene voort te brengen, wat noodig js voor het verbruik of wel is het verbruik schrijft, Eleonore van alle verdenking te zuiveren, zoo zou zij daartoe, in hare om standigheden vooral, toch wel den kortst- mogelijken weg gekozen hebben. D.ze be schrijving van iemand, dien men door het eenvoudig noemen van zijn naam veel be ter en juister had kunnen aanduiden is niet het werk van een jong en onont wikkeld meisje, maar van iemand die daarvoor heeft willen doorgaan en zijn rol niet goed heeft gespeeld. Maar dit is niet alles. Volgens uwe mededeeling, houdt juffrouw Belden vol, dat Hanna bij haar komst beweerde, door Marie Leavenworth gezonden te zijn. In dit stuk echter ver klaart zij dat het de gentleman met den zwarten knevel was, die haar zond." „Dat is waar; maar kan het ook niet geweest zijn, dat zij beiden haar bevel tot vertrekken gegeven hebben?" „Ja, dat zou mogelijk kunnen zijn, her nam hij, maar het blijft toch altijd een zeer verdachte omstandigheid, wanneer er tegenstrijdigheid gevonden wordt tusschen het gesproken en het geschreven getuige nis van een persoon. Maar wat hebben wij hier langer onzen tijd te verbeuzelen, wanneer een paar woorden van die juf frouw Belden, over wie gij zoo druk spreekt, waarschijnlijk de geheele zaak op eens duidelijk kunnen maken." „Een paar woorden van juffrouw Bel den," herhaalde ik. „Ik heb vandaag dui- zende woorden met haar gewisseld en ik ben nog geen zier verder gekomen/' bij machte meer te verteren dan de arbeid produceert? Eene gemakkelijk te beant woorden vraag. Trouwens iedereen weet, dal do ontelbare meerderheid der men schen, het totaal bijna, in een toestand van behoefte leeft, wel te verstaan, in een staat, waarin niet alle gevoelde behoeften worden bevredigd. Kan dit gezegd van onze beschaafde wereld, waar de opeengehoopte rijkdom en de voorwaarden voor welstand, als daar zijn veiligheid, een ordelijk, re gelmatig, standvastig regeeringsbestuur, den gemiddelden levensloestand meer dan dragelijk maken, van de half en heel bar- baarsche landstreken kan het niet. Hier kan men honderden mijlen afloopen, zon der iemand te ontmoeten, die in eenigs- zins "goeden doen" is, laat staan in weelde leeft. Ellende en ontbering is er het alge meene levenslot en ook van meer dan de helft des menschdoms. Alzoo is 't duidelijk, dat de hoeveelheid menschelijke arbeid niet genoeg voort brengt, om ruimschoots in al de behoeften van het menschdom te voorzien. Dit moet zich derhalve tevreden stellen met een deel er van te bevredigen en het grootste deel onvoldaan te laten. Het komt er nu op aan, te weten, welke behoeften onbevredigd moeten gelaten. Een keuze alzoo, en dan kan 't antwoord m. i. bezwaarlijk anders luiden, dan dat de menschheid zich moet onthouden van vol doening te geven aan behoeften van weel de en dat zij moet trachten door arbeid de noodzakelijke dingen te verschaffen. Dit is een eisch van gezond verstand, zou ik meenen. Een in de eenzaamheid, van de overige wereld afgescheiden, levend mensch, indien hij zijne vijf zinnen ten minste bij elkander heeft, doet niet anders. Hij' tracht eerst het noodige te krijgen; aan het overtollige denkt hij later, veel later. Onderstel eens, dat een groep van 20 menschen terecht komt op een eenzaam eiland, welks maagdelijke bodem in over vloed de grondstoffen bevat, die door ar beid tot allerlei verbruiksartikelen kunnen worden bewerkt. Voorwaar, deze groep zou „Gij hebt zooveel woorden met haar ge wisseld," zeide hij. „Maar ik nog niet. Wees zoo goed, haar even hier te laten komen." Ik stond op om aan zijn verzoek te vol doen, maar voor ik ging, bedacht ik mij en zeide„Nog een vraag„Wanneer Han na eens dat stuk papier gevonden had, ge lijk het nu is, en het zonder erg gebruikt heeft voor haar doel." „Hm," zeide hij, „dat is nu juist wat wij nu wenschen te onderzoeken." Toen ik bij juffrouw Belden de kamer binnenkwam, vond ik haar in staat van zenuwachtige opwinding met tal van vra gen op de lippen. Zou, naar mijne gedach te, de rechter nog lang wegblijven? Zou die geheime poli.iebeambte misschien wel veel voor haar kunnen doen? Was het niet verschrikkelijk, zoo geheel alleen en in onzekerheid den afloop der zaken te moeten afwachten? Ik bracht haar zoo goed mogelijk tot kalmte, terwijl ik haar zeide, dat de de tectie! nog weinig met mij gesproken had, maar dat hij haar eerst eenige vragen wenschte te doen. Zij zou daar zeker niets tegen hebben. Zij stond dadelijk op, om mij te volgen. Alles was beter te dragen, dan dat een zaam afwachten, zeide zij. De heer Gryce, die gedurende mijne kor te afwezigheid een zoo vriendelijk en wel willend mogelijke houding had aangeno men. ontving juffrouw Belden met vol- niet. anders doen dan die eenling. Die 20 menschen, indien zij hunne "behoeften niet. voorbij zien, zullen alleen die werkzaam heden verrichten, waarmede zij in die be- behoeiten kunnen voorzien en er oók geen oogenblik mee dralen. Zij zullen den ar beid verdeelen: dezen zullen een woning optrekken, genen de spijzen bereiden, ande ren kleederen maken, weer anderen den. grond bewerken, 't-Vervaardigen van luxe- voorwerpen zullen zij wel nalatenr 't Ge meenschappelijk belang,'de solidariteit, die hen vereenigt, dringen zich te zeer op, dan. dat zij bij de keuze en verdeeling van. dein arbeid tot zulk eene bespottelijke dwaling kunnen vervallen. Doch onderstel ook eens," dat de kok, terwijl al de anderen aan hun arbeid zijn, het in 't hoofd kreeg om, in plaats van den maaltijd te bereiden, .de woning te be schilderen of haar wanden te bebeeldhou- wen of een bloemrijk tapijt te weven. On getwijfeld zouden de anderen, met eene hongerige maag thuiskomende, aanstorids, zonder de staathuishoudkunde bestudeerd te hebben, heel goed begrijpen, dat de kok geheel nutteloos zijn arbeid, noodzakelijk om in de behoeften van allen te voor zien, nutteloos had besteed of ont trokken aan het voorwerp van zijn arbeid. Zij! zouden ook kwalijk gestemd zijn, om zijn kunstgewrocht naar deszelfs waarde te schatten, hetwelk de plaats ver vangt van het verlangde en noodige maal. Voor hen is 't overduidelijk, dat de kok, door zijn arbeid te besteden aan een, wel is waar, 'toog streelend voorwerp, edoch zoo weinig noodzakelijk, dat zij er niet eens aan hebben gedacht, dien arbeid heeft ontstolen aan iets, waaraan de behoefte zich levendig doet gevoelen en men mag. aannemen, dat zij in niet mal&che termen hun kameraad aan het versland hebben gebracht, zich vergrepen te hebben aan het gemeenschappelijke belang. In zoo'n kleine maatschappij zou geen of bitter weinig arbeid besteed worden ter voldoe ning van overbodige behoeften. Dit zou zoo overduidelijk blijken volkomen in strijd te zijn met het belang van al hare leden, doende beleefdheid en hoffelijkheid, om indruk te maken op een vrouw als zij, die, zich veel aan de meening van een ander omtrent haar liet gelegen liggen. „Zoo, dit is dus de dame, in wier wo ning dat pleizierig akevielje heeft plaats gehad", zeide hij, half opstaande om haar te groeten. „Mag ik n verzoeken plaats te nemen," vervolgde hij, „wanneer het althans een vreemdeling is veroorloofd, een dame in haar eigen huis zulk een verzoek te doen „Het heeft vandaag al heel weinig van mijn eigen woning," antwoordde zij, hoe wel niet op boozen, maar veeleer op be droefden loon; zoozeer had zijn hoffelijke bejegening haar reeds voor hem ingeno men. „Ik ben hier zoo goed als een gevan gene, ik kom of ik ga, ik spreek of ik zwijg, al naar mij geboden wordt; en dit alles omdat een ongelukkig kind, dat ik met de meest onbaatzuchtige bcdo, l'ngen opnam, in mijn huis is overleden." „Gij hebt gelijk," zeide Gryce, „dat is zeer-onaangenaam. Maar daarom juist wil len wij nu trachten de zaken zoo spoedig mogelijk te regelen, en ik heb alle reden om te gelooven, dai wij hierin uitstekend zullen slagen. De oorzaak van dit plotse ling sterfgeval zal wel niet zoo heel ver zijn te zoeken. Gij zegt, dat gij geen ver gif in huis hadt?" „Neen, mijnheer." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1