Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden. No. 113. Dinsdag 26 September 1905. Eerste Jaargang. FEUILLETON, Verschijnt eiken JT\AANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. OOSTERBAAN LE COINTRE, G O E S. Brieven van een Oud-Journalist Hereenigd. NIEUWE ZEEUWSCHE COUP Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. {Abonnementsprijs: per 3 maanden Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling) -.95 -.05 Drukkers-Uitgevers fldverfenfrën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. XX. Vergun mij, waarde Redacteur, met alle respect voor uw zienswijze, enkele indruk ken weer te geven, die de Troonrede op mij gemaakt heeft. Vooraf moet ik opmerken, dat ik over 't algemeen aan zoo'n Staatsstuk slechts waarde heb leeren hechten, wanneer daar in de politieke richting, waarin het ver antwoordelijk ministerie zich zal bewegen, onomwonden en duidelijk wordt aange kondigd gelijk dit o. a. geschied is in de eerste Troonrede onder het kabinet-Kuy- per. Tegenover al het andere willen en wouwen, de voornemens en plannen, toe zeggingen en beloften eener Troonrede die van 19 September is waarlijk er van overladen ben ik zeer sceptisch ge stemd, sta ik op 'tstandpunt van zien- komen, van afwachten op en hoe een en ander in wetsvoordrachten zal worden verwezenlijkt, 's Lands vergaderzaal is ge plaveid geworden met Troonrede-beloften of voornemens, die niet of eerst na tal van jaren werkelijkheid zijn geworden. Wel behoeft men bij een Troonrede wel niet al tijd te denken aan Veel beloven, weinig geven, Doet den mensch in hope leven. Men mag aan een ernstig willen ge- looven, maar op het kunnen komt het aan, en hiertoe ontbreekt gewoonlijk de gelegenheid of liever de tijd. Het ministe- rieele leven is zoo broos. Alzoo vónd ik in deze zoo overladen Troonrede zelfs iets vermakelijks. Wij hebben nu een Cabinet d' affaires of eene regeering' die, heet het, haar werk zaamheid zal bepalen tot de neutrale zóne, maar in ieder geval een ministerie van de liberale concentratie. Ik ben geen vriend van polemiseeren eir zal dus over de vraag, of het niet een gemengd Cabinet d' affaires had kun nen en mogen zijn, het zwijgen toe doen. Ik wil in alle bescheidenheid opmerken, dat ik van deze regeering geen lang leven verwacht, zelfs niet dat zij het vier jaren 59) „Ja wel, aan u ook niet; aan niemand", sprak zij, terwijl haar bleek tot akelig wit oversloeg; „en ik zal ook doen wat ik beloofd heb; al zouden zij mij pijnigen, ik zou toch niets zeggen". Zij zag mij zoo vastbesloten aan en geheel haar per soonlijkheid was zoo ongelijk aan het be deesde, ingetogen wezentje, dat ik mij her innerde uit de dagen onzer eerste ken nismaking, dat ik haar slechts in angstige verbazing kon blijven aanstaren, zonder verder te durven aandringen. „U zal mij toch niet wegzenden", zeide zij„u zal mij toch zeker wel willen hier houden?" „Ja", antwoordde ik, „ik wil u hier hou den en zal u niet wegzenden". Deze laatste verzekering scheen haar gerust te stellen. Zij bedankte mij en volg de mij toen zwijgend naar boven. Ik bracht haar naar de kamer waar gij haar ge vonden hebt, omdat die voor haar het vei ligst was, en daar is zij sinds verborgen gebleven en voor zoover ik heb kun nen bemerken tevreden en voldaan, tot op dezen dag vol verschrikking en ellende. „En is dit alles?" vroeg ik. „Hebt ge ook later geen de minste verklaring uit haar kunnen krijgen?" Heeft zij u nooit zal uitzingen. Juist hierom vind ik de over lading van de Troonrede wel wat verma kelijk. Ik heb in mijn leven geen cabinets d' af faires met vierjarigen levensduur gekend. Bij gebrek aan regeeringsmeerderheid, wel ke het nieuwe ministerie op den keper be schouwd ook mist, staan zulke Kabinet ten zóó zwak, dat ze bij 't kleinste stootje omver vallen. Louter zaken doen, blijven binnen de neutrale zóne, het klinkt heel mooi in 't afgetrokkene. Het politiek bewustzijn echter laat zich niet lang onderdrukken, zeker geen 4 jaren lang. De politiek is daarenboven zeer indringerig, mengt zich gaarne zelfs in zaken, waarmede zij vol strekt niet te maken heeft. Dit is altijd zoo geweest en zal wel zoo blijven, zoo lang er menschen zijn, die aan politiek doen. Ik heb één Cabinet d'affaires gekend, dat, wat levensduur betreft, bevoorrecht was. Het stond onder de leiding van zijn minister Heemskerk. Aan partij-politiek had deze bewindsman, als ik 't zoo zeg gen mag, een broerlje dood. Afgebakende politieke beginselen hield hij er spoedig niet meer op na. Hij was een geboren schippeïaar op staatkundig terrein en in de kunst, om zijn ministerieel scheepje, de politieke klippen op de parlementaire wateren te doen ontzeilen, geraakte hij ten lange leste geheel doorkneed. Regee- ren had voor hem geen andere betoeke- nis dan administreeren, en hiervoor be zat hij in ongewone mate de kundigheden en talenten. Van alle markten, ik wil zeg gen, in alle ministerieele departementen, was hij volkomen thuis, en met niet min der succes dan zijn Belgische collega, J. v. d. Peerenboom, zou hij ook dat van oorlog beheerd hebben. Zóó regeeren was zijn lust en zijn leven geworden, en ik hoor hem, ten huize van Des Amorie v. d. Hoeve n, enkele uren, nadat hij de opdracht voor de formatie van zijn derde ministerie had aanvaard, nog zeg gen: „Ze kunnen mij toch maar niet mis sen." eenige inlichting gegeven omtrent hetgeen haar genoopt heeft dien nacht te vluchten „Neen meneer. Zij heeft steeds volhard in haar stilzwijgen. Noch den volgenden dag, toen ik met de dagbladen, die het bericht van den moord bevatten, in de hand, haar kwam vragen of haar vlucht wellicht in verband stond met de misdaad, die gepleegd was ten huize van de familie Leavenworth, heeft zij niets meer uitge laten, dan dat haar plotseling vertrek wer kelijk door die misdaad was veroorzaakt. Iets of iemand had haar gebiedend het zwijgen opgelegd, en gelijk zij het uit drukte: „Geen vuur of geen pijniging zou haar ooit tot spreken brengen". Er volgde nn opnieuw een oogenhlik stilte, waarna ik steeds peinzende op het punt dat mij 't meest ter harte ging, haar vroeg: „Dus is de geschiedenis, die gij mij daar straks verhaald hebt, van Marie Lea venworth's huwelijk en van den hachelij- ken toestand, waarin zij ten gevolge daar van geraakt is -een toestand waaruit niets dan de dood van haar ooim haar redden kon in verband met Hanna's verzekering, dat zij het huis harer meeste res ontvlucht was tengevolge van den ge- pleegden moord en hier een schuilplaats zocht op bevel van Marie Leavenworth dus is dat alles te zamen genomen de grond waarop gij de vermoedens bouwt, van welke gij mij gesproken hebt?" „Ja, meneer, dat alles en het bewijs, Ik zal niet ontkennen, dat de leden van ons nieuwe ministerie knappe menschen zijn, waarvan enkelen, evenals hunne on middellijke voorgangers, Loeff en Iden- burg, nog boven de verwachting kunnen gaan. Maar een Heemskerk, die het minis terieele scheepje binnen de kalme en vei lige wateren houdt, is er niet onder. En gij kent de parlij- en fractieverhoudingen in ons Parlement te goed, mijn waarde, om niet het opsteken van een parlementair politiek stormpje tot de mogelijkheden, zelfs voor eene spoedige gebeurlijkheid te houden. De herinnering aan Heemskerk kwam bij mij op, toen ik in de Troonrede las, dat de regeering voornemens is om, ge lijk onder het derde ministerie-Heemskerk is geschied, (door eene Staatscommissie) te laten onderzoeken, welke wijzigingen in de Grondwet noodig, zijn. Dat de Grondwet, behalve op het kies rechtartikel, wijziging behoeft, wie heeft daar in de 17 jaren na hare laatste her ziening veel van gehoord? Van uitbrei ding van stemrecht ben ik niet afkee- rig en aan het „C e n t r u m", te oordee- len naar een drietal daarin in 1902 ver schenen hoofdartikelen, is men het al even weinig. Ik acht het ook zeer mogelijk, dat de anti-revolutionaire partij, bij leven en welzijn van haar leider, Kuvper, nog tot hare vorige liefde voor het huismanskies recht terugkeert. Dat deze regeering een Staatscommissie heeft uitgedacht als een kapstok voor het blanco-artikel, durE ik niet beweren. Wél, dat zij er de wijziging van. de grondwet telijke regeling niet mede in de hand werkt of bespoedigt. Onze natie heeft met de meeste andere het conservatisme gemeen, dat zij niet gaarne spoedig of dikwijls aan 's Lands grondwet wil getornd heb ben. Daarenboven is er wel wat anders te doen, waarvoor zij over 't algemeen meer voelt. Op de eerste plaats de sociale wet geving. Het zal, vermoed ik, voor niet weini gen mijner geestverwanten een blijde ver rassing geweest zijn, uit de Troonrede te dat zij1 gegeven heeft bij de zaak belang te hebben, door het schrijven van den brief dien ik gisteren van haar ontving, en dien gij zegt dat thans in uw bezit is". „Die brief, die noodlottige brief!" „Ik weet", ging juffrouw Belden op ge- dempten toon voort, „dat 'tbij een ern stige zaak, gelijk deze, gevaarlijk is al te haastige gevolgtrekkingen te maken, maar hoe zou het mij mogelijk zijn bij alles wat ik weet, volstrekt geen argwaan te koesteren?" Ik gaf hierop geen antwoord. Mijn geest was te zeer bezig met het peinzen op de oude vraag: was het mogelijk, om, met de wetenschap van al deze latere onthullin gen, te gelooven dat Marie Leavenworth's hand rein en onbesmet was van het bloed haars weldoeners? „Het is wel iets vreeselijks om tot zulk een slotsom te moeten komen", ging juf frouw Belden voort, „en niets dan haar oigen woorden, met haar eigen hand op het papier geschreven, zouden mij ooit tot dat vermoeden gebracht hebben, maar „Vergeef mij, juffrouw Belden", viel ik haar in de rede, „maar gij hebt aan 't be gin van ons onderhoud gezegd, dat vol gens uwe meening Marie geen dadelijk aandeel had in den moord op haar oom. Zijt gij nu bereid die meening te be vestigen?" „Jaja zeker. Wat ook mijne ge dachten mogen zijn omtrent den invloed, dien zij misschien óp het bedrijven der vernemen, dat deze regeering niet voorne mens is, de sociale wetgeving te staken, en dat zij de door het vorig Kabinet inge diende sociale wetsontwerpen niet heeft ingetrokken.'Ik moet evenwel tot mijn spijt bekennen, dat de arbeidswet onder laatst genoemde onvermeld 'is gelaten, al wil dit nog niet zeggen, dat de regeering voorne mens zou wezen haar in te trekken. Met de invoering van de verplichte inva- liditeits- en ouderdomsverzekering wil zij wachten, totdat de daarvoor vereischte gel den beschikbaar zullen wezen. 't Is vol komen waar, dat de invalide en oude werk man alzoo voorloopig niet eens krijgt de f 60, door de liberale pers, tijdens de ver kiezingen, als een krenterig sommetje uit gekreten. Edoch, ik moet bekennen, reeds onder het ministerie-Kuyper dikwerf ge dacht te hebben aan de hoogwijze prak tische les, dat men geen toren houwen moet zonder vooraf de kosten berekend te heb ben, waaronder ik begrijp, dat men de noodige gelden beschikbaar hebben moet of zeker zijn, waar ze te halen. Het kabinet-Kuyper had een sterke re geeringsmeerderheid achter zich en over dezer volgzaamheid heeft het weinig te klagen gehad. En mocht men afgaan op het oordeel der toenmalige ministerieele pers, dan had die meerderheid Harte's Tarisfontwerp er met vlag en wimpel door gehaald. Ik heb mij derhalve nooit kun- Weliswaar viel uit de Troonrede op te maken, dat het nieuwe kabinet de ver plichte invaliditeit- en ouderdomsverzeke ring van Kuyper zou handhaven en daar mee wachten tothet geld er was waarmee de werkman dus voorloopig be drogen uitkwam,nu blijkt, dat door de Regeering ook 'die ontwerpen z ij ninge trokken (zie binnenland). Op 't oogenhlik dus zijn die ook van de baan. Of het ministerie die ontwerpen opnieuw zal indienen, is uit de Troonrede op te maken; maar dan zullen ze op anderen leest geschoeid zijn. En wanneer ze dan logisch worden ingericht naar de jongste stembusleuzen, zal de uitvoering een macht van geld meer vorderen. En waar moeten dan de dubbeltjes vandaan komen Red. misdaad kan hebben uitgeoefend, ik zal haar nooit in staat achten, met eigen hand zulk een vreeselijk wanbedrijf volvoerd te hebben. Neen, o neen! Wat er ook in dien vreeselijken nacht moge geschied zijn, wees hiervan verzekerd, dat Marie Leaven worth zelfs in de verte het moordende wapen niet heeft aangeraakt, noch er bij tegenwoordig is geweest, toen het zijn bloedigen dienst deed". Slechts de man die haar beminde, en de onmogelijkheid inzag haar op eenige andere wijze tot de zijne te maken, kan den wanhopigen moed hebben gehad tot het plegen van een zoo vreeselijke mis daad". „Gij denkt dus „Dat Clavering de schuldige is Ja, "mijn heer, dat denk ik inderdaaden ach, wan neer gij bedenkt dat hij haar wettige echt genoot is, is 'tdan niét meer dan ver schrikkelijk?" „Ja, dat is 'twel", zeide ik, terwijl ik opstond om haar niet te laten blijken, hoe zeer haar gevolgtrekking mij: schokte. Het scheen echter dat zij' iets in mijn toon van spreken of in de uitdrukking van mijn gelaat opmerkte, dat haar deed vragen„lk hoop dat ik niets heb ge zegd, wat voor mij gevaarlijk kan wor den?" En mij met een eenigszins wan trouwenden blik aanziende., voegde zij er bij„Met het lijk der arme Hanna in mijn huis begrijp ik wel, dat ik dubbel voor zichtig moet zijn, maar nen verklaren, waarom Harte zijn ont werp aan de behandeling heeft onttrek ken. Had zijn Tariefwet het Staatsblad bereikt, het liberaal misbaar dahrover had V* bij de verkiezingen niet grooter kunuen we zen dan het nu o^er zijn ontwerp ge weest is. Maar de" gelden zouden zoo goed als binnen' geweest zijn en geen liberaal opvolger zou er aan gedacht hebben, de bron te stoppen. Want geld.móest er ko. V men èn voor de onderwijswetten èn vdor de' ingediende sociale weften. In 's*Hijks schatkist is 'ter nog niet. Op de Begroo ting voor 1906 is reeds een ongedekt te kort van 4y2 millioen, dat de tegenwoor dige minister v. Fin. op 3ya millioen voor nemens is terug te. brengen, door 10 op- centeft op de Vermogens- en Bedrijfsbelas ting te heffen. "Voor liet onderwijs-subsi* die zal 2y3 millioen noodig zijn. Supple- toire kredieten heeft de minister meteen aangekondigd. Blijven nog de sociale wet ten, waarvan men evenmin met een appel of een ei afkomt. Heusch, ik houd het er voor, dat deze minister van Financiën zeer blijde zou zijn, wanneer Harte, ondanks alle libe raal misbaar, met zijn tarief, zooals de smalle gemeente het noemt, voor de dub beltjes had gezorgd. Trouwens financipelo wetgeving is de lastigste van maakt -er zich weinig vrienden en vele tegenstanders mee, en 99 tegen 1 dat, wan neer dit ministerie te struikelen kom't of eene portefeuille-krisis beleeft) het om een financieel wetsontwerp wezen zal. In tegenstelling met zijn voorganger, Pierson, blijkt minister De Meester van meening te zijji, (lat 4e 'direqje belasting plichtigen nog wat m^e't dragon kunnen; en bij de door hem aangekondigde ver hooging van de indirecte belastingen zal het bestaande tarief wel niet buiten schot blijven. Harte's ontwerp zou wel niet onge-' wijzigd uit den smeltkroes der Kamer beraadslagingen in het Staatsblad zijn weg gevonden hebben. En ik verwacht stellig, wanneer De Meesters financieele plannen in wetsontwerpen zullen zijn belichaamd, dat een en ander liberaal orgaan, bij de „Gij hebt niets gezegd, wat u kan scha den", zeide ik mij naar 4e deur keeronde, om een oogenhlik te ademen buiten een atmosfeer, die mijn* hart zoo'benauwde. „Niemand zal u onaangenaam zijn om het geen gij dezen dag gezegd of gedaan hebt. Maaren hier bleef ik een oogenhlik wachten om haar haastig eenige stappen te naderen „Ik wenschte u nóg één vraag doen. Hebt gij eenige reden, behalve die van natuurlijken onwil om een jonge, schoone vrouw voor schuldig te houden aan een zware misdaad, voor het geen gij zoo even hegt gezegd omtrent Henry Clavering, wiens naam ik tot nu niet anders als mét achting heb hooren uitspreken?" „Neen", zeide zij) met een schijn van hare vroegere opgewondenheid, geen an dere als die gij hebt genoemd". Ik vond die reden onvoldoende en wend de mij af met dezelfde gewaarwording, welke ik ondervond toen ik vernam, dat de gezochte sleutel was gevonden in 't be zit van Eleonore. Gij zult mij wgl een oogenhlik willen verontschuldigen", zeide ik. „Ik heb behoefte om in de eenzaamheid na te denken over alles, wat gij mij zoo even verhaald hebt. Ik zal terstond weer hier zijn". En zonder verdere verklaring verliet ik de kamer. Door een onverklaarbaren drang gedre ven begaf ik mij onmiddellijk naar boven en plaatste mij hij hét linkervenster in de groofe kamer, boven juffrouw Belden's

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1