m Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche !37 - Goes. Een liberaal over de liberalen. No. 80. Dinsdag 11 Juli 1005. Ëersie Jaargang. RICT DINERS. ING FEUILLETON, ■anje". HET BESTUUR. tinier. Middelburg. ide Goederen. 'se artikelen. Verschijnt eiken mAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. OOSTERBAAN LE COINTRE, Hereenigd. te Middelburg. ir de aftredende leden van ellen, en hun herkiezing |n in het Aftredende mannen: Len hooger. "9K P SPOTGOEDKOOP ipoedig uitgevoerd, mkousen 60,50,45 en 40 ct. '5 en 65 cent. pen en broeken nu 70 cent. 45, 40, 35 en 30 cent. jnstruien f 1,80,70 en 60 ct. (ode en witte, 13,10 en 8 ct. eken 14, 13, 12 en 10 cent. 20, 18 en 15 cent. dekens 45 en 40 cent. ■dekens nu 95 en 90 cent. kens nu f 1,20 en 100 cent. v. doeken en beuken 75 ct. nendoeken nu 50 cent. inddoeken 20,16 en 13 cent. irten met banden nu 60 ct. deken nu f3,60. ie deken nu f4,50. sn nu f7,20. jn nu f9. of uit te knippen, tan bovengestelde op zicht gezonden, srelke wij niet alle lagen. ran de groote man Iboers KRUIDEN; OER van Oude Pekela. arvan een ongestelde maag traag zond. ost. Ie voornaamste Winkeliers en rovisie. V. Hubregtse, Johs. de Roos, ;e Hoek bij De FouwKrab- A. C. Beniest; Terneuzen Aagtekerke J. Maljaars den Deurwaarder; Rilland- leer A. de Wilde. Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. -.95 £bonnementspri)s: per 3 maanden Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling)—.05 Drukkers-Uitgevers: 1G O E S. <y- jldverfentiën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. De liberale hoogleeraar H o 1 w e r d a heeft een brochure het licht doen zien, getiteld: „Wie zijn wij zelf?" In dat geschrift legt de professor op gevoelige wijze den vinger op menige wonde in de liberale partij. Wanneer we de bewuste brochure op den voet volgen, dan zien we, dat ze in een kleiner en een grooter deel is in te deelen, handelend over godsdienst en onderwijs. Godsdienstwe geven hier het woord alleen ter verduidelijking van wat we be- bedoelen, want professors intellectueelen zijn juist in zake godsdienst zeer misdeeld, gelijk wij straks van hemzelf zullen verne men. Van geestesrichting gewaagd de schrijver. „Wij zijn overwegend rationa listen", zegt hij in antwoord op zijn eigen vraag, of er hij het verlichte deel der natie niet een geestesrichting is, die men met min of meer recht als de overheerschende kan aanmerken. „Onze geestelijke voorou ders zijn vooral mannen als Voltaire, Di derot en Frederik de Groote. Wij hebben altijd nog heel veel van gewone Fransche vrijdenkers". „De Rede, zegt de schrijver, dat is een klein beetje logica, een wringen van de gansche wereld in enkele vooropgezette verstandelijke begrippen. Men beseft niet dat onze menschelijke kennis het produkt is der samenwerking van tal van de meest verschillende faculteiten van 's mensehen geest en van 's menschen gemoed. Erg naïef is ook de manier waarop de Rede vaak tegenover de Openbaring van onze vijanden gesteld wordt. Wat voor hen de Openharing is, zou voor ons de Rede zijn Zij is een absolute macht, die in ons uitspraken doet. Op zoodanige wijze ver heft men zijn eigen inzichten van het oogenblik tot eenige onomstootelijke, men zou ook wel kunnen zeggen, geopenbaarde waarheden". Zegt niet de schrijver op zijne wijze zeer duidelijk, dat er, als er sprake zal zijn van godsdienst dan sprake is van een eigenge maakten „godsdienst" tegenover de Goddelijke Openbaring? de Rede-, dat kleine beetje logica, te genover de eeuwige Waarheid? En hooren wij dan, hoe het met der intellectueelen wezenlijken godsdienst en wezenlijke godsdienstkennis staat: „Tegen over niets echter staan wij intellectueelen zoo stomp als tegenover alles wat den 31) „Maar gij moet toen toch gemeend heb ben, dat er voor uw vreeselijke beschuldi ging eenige reden bestond," zeide ik, „of anders was uw handeling van een krank zinnige." „Dat behoeft nog niet," zeide hij, ter wijl een donkere wolk zijn voorhoofd over- toog. „Ik heb menschen gezien, die onder den drang der verbazing nog veel gewaag der beweringen uitten dan de mijne, zon der daartoe gevaar te loopen, dat men hen voor krankzinnig hield." „Verbazing?" hernam ik. „Mr. Clave- ring's gestalte of gelaat moet u dan toch zeker zijn bekend geweest. Het eenvoudige feit, een vreemd persoon in de gang te zien, zou toch onmogelijk uw verwondering hebben kunnen wekken, mijnheer Har well." Zijn vingers omklemden krampachtig den stoel waarachter hij was blijven staan, maar hij gaf geen antwoord. „Ga zitten," herhaalde ik, nu met iets gebiedends in mijn stem. „De zaak die wij hespreken, is van hoogst emstigen aard, en het is mijn voornemen haar met de noodige zorg te behandelen. Ge hebt vroeger eens gezegd, dat wanneer u iets bekend mocht zijn. dat Eleonore Leaven- godsdienst betreft. In dit opzicht zijn wij al in zeer hooge mate de echte kinderen van dat aehttiende-eeuwsche voorgeslacht. Om te beginnen, grover onkunde in al der gelijke zaken, dan de onze, laat zich nau welijks denken Onze modernen hebben zeker ook wel eens een tik van onze vrijdenkerij beet, doch de ernstige en vrome mannen onder hen ergeren zich voortdurend over dat niets, zelfs niet een klein beetje weten van de godsdiensten, die toch de overgroote helft van ons volk in oprechtheid belijdt Niet. zonder eenige zalving treuren wij -wij doen dat vooral, als de godsdienst ons wat lastig begint te worden over de heillooze vermenging van godsdienst en staatkunde. Het komt voor dat volsla gen atheïsten zich bezorgd maken over de ontwijding van den godsdienst Geen menschelijke vereeniging, ook de St^at. niet, kan bestaan zonder zedelijke grondbeginselen en iemand, die godsdienst heeft, kan dien godsdienst niet van zijn doen en laten als staatsburger scheiden". De vergoding der Rede belacht de schrij ver; het. gemis van godsdienst-kennis be treur! hijde gevoelens en uitingen van den godsdienstige eerbiedigt en huldigt hij. „l'ils wij wisten wat bidden is" -zegt hij „zouden wij heel natuurlijk vinden, d.a.t iemand den Almachtige smeekt om de zegepraal zijner heiligste beginselen. Bij1 de vraag of A. dan wel B. gekozen wordt, kan de toekomst het eeuwig heil van de eigen kinderen betrokken zijn: „Geef, o God, indien het mogelijk is, dat een man, die u vreest, op het gestoelte der eere moge plaats nemen". Wat kan men tegen zulk -een bidden inbrengen, zelfs al gescheidt het in wat hoekige, ja plompe vormen?" En ten slottehet recht van onze geeste lijke leiders, om inderdaad onze leiders te zijn, erkent hij, verdedigt hij tegenover onze vijanden, z ij n e vrienden „Maar, hoor ik goedig opmerken, och, die menschen zijn zelf zoo kwaad niet, doch zij worden voortdurend opgestookt door de pastoors en de dominé's! Wel zeker, de priesters hebben het gedaan. Nu, onze groote voorganger Diderot wilde die dan ook allen ophangen. Maar denk u nu eens, dat die pastoors en die domi né's meenden, die gemeentenaren bemer ken de gevaren niet, die hen in hunne kinderen dreigen, moeten zij dan die arge- loozen te onzen pleziere in den dut laten?" De schrijver brengt ons zoo vanzelf op het terrein van de school. En zijn eerste worth zou kunnen ontlasten van de op haar rustende verdenking, ge bereid waart het mij mede te deelen." „Ik heb gezegd," hernam hij op koelen toon, „dat wanneer ik iets geweten had, dat zou kunnen strekken om haar uit haar benarden toestand te verlossen, ik reeds lang gesproken zou hebben." „Dat zijn uitvluchten," hernam ik. „Gij weet wel degelijk iets, mijnheer Harwell, in naam der gerechtigheid vraag ik u, zeg mij wat het is." „Gij vergist u," antwoordde hij onver stoorbaar kalm, „ik weet volstrekt niets. Ik heb wellicht mijne redenen om zekere dingen te denken, maar mijn geweten ver biedt mij om in koelen bloede vermoedens mee te deelen, die niet alieen den goeden naam van een fatsoenlijk man zouden in do weegschaal stellen, maar ook mij zelf in den onaangenamen toestand zouden brengen van iemand, die een ander be schuldigt zonder voor zijne beschuldiging voldoende gronden te kunnen aanwijzen." „In dien toestand verkeert ge al reeds", hernam ik met gelijke kalmte. „Niets zou in staat zijn mij te doen vergeten, dat ge in mijne tegenwoordigheid Henry Flavo ring hebt aangewezen als den moorde naar van den heer Leavenworth, ik zou dus denken, da,t ge heter deedt u nader te verklaren, mijnheer Harwell". Hij bleef mij een oogenblik strak aan zien, maar deed vervolgens eenige schre den voomit en ging zilten. stap op dit terrein is terstond in de rich ting van de vrije school. „Nergens echter komt onze zwakheid meer uil. dan hij het schoolwezen. Buiten twijfel hebben wij in dit opzicht groote veidiensten. W ij hebben voor ons lager onderwijs heel wat goeds tot stand ge bracht. VVij hebben waarschijnlijk beter dan iemand anders begrepen, dat goed onderwijs voor het geheele volk van het grootste gewicht is. Maar hoe komt het toch, dat wij maar nooit hebben kunnen hegrijpen, dat anderen tegen onze neutrale volksschool oprecht g e m e e nd e en zeergegronde bezwaren haddenDat lag weer daaraan, dat wij „intellectuels" .geen recht begrip van godsdienst hebben Hier was het weer, dat men zijn godsdienst als m een kastje moest opsluiten. Dal k a n n u e e n m a a 1 n i e t. Als men gods dienst heeft, dan moet die het geheele leven doordringen en vooral is dan een opvoeding zonder haar rein onmogc- 1 ij k. Er moest dus wel degelijk groot be zwaar tegen bestaan, dat liet zeer groote deel van de opvoeding, dat op de lagere school plaats grijpt, geheel buiten gods dienst zou omgaan, dat de schoolopvoe- dmg een gesloten geheel zou vormen, waar j j- °r a's 'ets vreemds eenige godsdienst zou kunnen bijgedaan worden. Hij zulk een systeem kan men zich in sommige gevallen neerleggen, het wen- schen kon men nooit". „Mat zou er zijn tegen deze opvatting: de Staat stelt er hoogen prijs op, dat hare burgers behoorlijk lager onderwijs ontvangen. Hrj begrijpt echter, dat dit bij de bestaande godsdienstverschillen niet voor allen geheel hetzelfde kan zijn, en daarom steunt hij met zijn geldmiddelen alle scholen, onverschillig van welke ge zindte zij zijn, en of zij opzettelijk met geenerlei gezindte iets te maken willen hebben; slechts stelt hij de voorwaarde, (lat het geld goed besteed worde bii den een beter dan bij den andere, dat spreekt vanzelf? Zulk een oplossing zou dunkt mij, vrij natuurlijk wezen landen waar de godsdienst, zoo van de opvoeding wordt gescheiden als bij ons zijn ernietveel. Waarom zou zulle een oplossing met die van ons, intellectueelen kunnen zijn?" En iets verder: „De dominé en de pastoor buiten de school. In het belang der vrijheid moet hun invloed beperkt wor den. Dat is alles misschien heel mooi maar ot het neutraal is? Of men het den domme of den pastoor kwalijk kan „Het zou mij niet haten, hetgeen ge daar zegt. te ontkennen", zeide hij op luchtigen toon. „Zoo gij v.an den stand der zaken gebruik wilt maken en mij dwingen om het wemigje dat ik weet, te openbaren kaai ik met anders dan zwichten voor de noodzakelijkheid en spreken". „Zijt ge dan daarvan tot nu alleen terug gehouden door den drang van uw ge weten „Ja en door de omstandigheid, dat ik voor de waarschijnlijkheid van 't geen ik brengen"!''1 Ze61' W°iüis feilen kan bÜ" „Ik kan over die feiten eerst oordeelen wanneer ze vernomen heb". Hij hief het gelaat naar mij op en tot mijn verwondering las ik in lijne oogen slechts een sterken drang tot spreken- ker°danTng WM bij hem blijkbaar sler' e bezwaren waren. „Gij zijt een rechtsgeleerde en ongetwij feld een zeer practisch man", begon hi is ^enWa W6et' ge toch ook wat het is een gevaar te gevoelen voor gij het ziet, u bewust te zijn dat er iets om en inwerkt1 1UCht ZWeeft> d':U sterk °P u werkt zonder u evenwel te kunnen ver- doeTVn' i 'l' da' u (lus machtig aan doet, totdat ge bij toeval gewaar wordt dat op het oogenblik dier zonderlinge gei waar wording u een vijand dicht nabij was of een vriend uwe woning voorbij ging of wel de schaduw des doods langs dé bladzijden gloed v.an het boek, waarin g,j nemen, da.t zij het er niet mee eens zijn? Nu meer, dan minder bewust zijn wij met onze scholen tegen de kerken opgetreden, misschien niet kras, maar de t e g e n s t e 1- 1 i n g was er. Wij beoogden met onze scholen nog iets meer dan onze jeugd geschikt te maken voor het maatschappe lijk leven. Zij werden al te zeer de bol werken der verlichting tegen de duister nis. De school werd alles, de geneesmeeste- res van alle kwalen. Door haar bereikte de mensch zijn hoogste bestemming. Merk waardig is, dat de verheerlijking van de school toenam, naarmate men zich meer en meer van d e kerk afscheidde; een mensch moet. toch iets hebben „Men concurreert tegen de duisterlingen van hun geld, en als onze school dan erg mooi geworden is, dan zeggen wij ziet gij wel, dat onze school veel beter is, en dat kerkelijk onderwijs niet. goed zijn kan Dat alles waren wij ons niet altijd klaar bewust, wij meenden het zoo kwaad niet, maar ondertusschen d e d e n het toch maar. Het teekent ook, dat tegen de Staatsschool opkomen een snood misdrijf is; eigenlijk moest er gevangenis straf op staan. De openbare school leeg pompen, dat is wel zoo wat het gemeenste, wat een mensch doen kan. Maar wat. kan hef ons dan toch schelen, waar de kinderen Ieeren, wat ze leeren moeten? Is het ook niet n a t u u r 1 ij k, dat iemand, die de openbare school verderfelijk vindt, haar bestrijdt? Ja, maar dissenters moesten al blij zijn, als ze geduld worden en iets tegen de staatskerk ondernemen, dat zuilen ,wij ze wel leeren. „De minister wil niet, dat het bijzonder onderwijs de strekking krijge om het publiek onderwijs te verdringen! Aldus Thorbecke in de ver gadering der Tweede Kamer van 25 Nov. 1862". De prof. voegt 'daaraan een noot toe: „Het citaat is ontleend aan de „N. Rott. Courant" van 27 Mei 1905. Toen ik dat net eerst las, was ik wat beduusd, nu nog na. ruim 40 jaar. Zoodra ik echter tot mijzelf kw.am, geraakte ik in een eenigszins vroolijke stemming. Gij moogt wel een school oprichten, maar die mag geen strek king hebben om een andere school te ver dringen. Wie kan een school oprichten zonder kinderen tot zich te trekken, die anders in een andere school zouden terecht gekomen zijn?" Hij begrijpt het heel goed, als een man van de „Volksonderwijzer" huichelaars noemt, degenen, die op een onderwijzers vergadering op de Koningin dronken en zat te lezen, of zich mengde in uw adem tocht, terwijl gij laagt te siapen?" Werktuigelijk en als door zijn vragenden blik tot anlwoorden gedrongen, maakte ik een ontkennende beweging met het hoofd. „Dan kunt ge mij ook niet begrijpen, of verstaan wat ik in de drie laatste weken geleden heb". I)it zeggende leunde hij achterover met een koude onverschillig heid, die mij voor de bevrediging mijner opgewekte nieuwsgierigheid al zeer wei nig deed hopen. „Vergeef mij", zeide ik haastig, „maar ik zie niet in, dat het feit, dat ik nimmer dergelijke gewaarwordingen ondervonden heb, mij zou verhinderen om de gevoelens te begrijpen van anderen, die door geeste lijke invloeden lichter worden aangedaan dan ik zelf". Zijn gestalte richtte zich langzamerhand weer naar voren. „Dan zult gij het ook niet belachelijk vinden", hernam hij, „wanneer ik u zeg, dat ik in den nacht, toen de heer Leaven worth vermoord werd, ,al wat geschieden zou heb vooruitgezien in den droom; dat ik hem zag vermoorden, en ook zag Hij drukte in onuitsprekelijke opgewon denheid de handen voor het gelaat, terwijl zijn stem afdaalde tot. een angstig fluiste ren „en ook het gelaat zag van den moordenaar!" Verschrikt staarde ik hem aan, terwijl mij een rilling door de leden voer, als had een goestenhand mij aangeraakt. opstonden en het Wilhelmus zongen dat Oranjegezinde ouders voor hun kinde deren een onderwijzer als de(n) schrijver van dat stuk niet wenschen. Een man, waarschijnlijk tot hen behoorende, die vol gens „Maakt front" het „knapst in de neutraliteit" zijn. „En als om te bewijzen" aldus de prof. „dat die neutraliteit in de school niet zoo heel veel waard is, voegt de man aan zijn opmerking de volgende worden toe„Zoo moeten ze maar doen, dan zullen de kinderen en kleinkinderen nóg leven in een moeras van gezagsmisbruik en volksverdomming". De onderwijzers moeten niet op de Konin gin drinken en geen Wilhelmus willen zin gen omhet opkomend geslacht van het juk van Oranje te verlossen. Geen autoriteit mag daar iets van zeggen, want dat is propaganda buiten de school. Ja maar, als de ouders zulk een man in zijn school eens alleen lieten staan. Pas op, dat gij het hun niet aanraadt. Dat zou het misdrijf zijn v.an leegpompen!" Meer vragen worden gesteld. Of men er een flauw begrip van heeft alweer dat hegrijpen van intellectu eelen! wat een inspanning het kostte de bijzondere scholen tegen de concur rentie in staande te houden? En of men niets gevoelt voor de vaak zeer zware offers, die gebracht werden? Daarvoor staat men te hoog, volgens den professor. En of men werkelijk gelooft, dat alleen politieke eerzucht en domme onderworpen heid aan den dominé de beurzen zóó zou openen Gevoelgodsdienstja onze satiricus weet ze toch te ontdekken. „Wij zijn zoo verbazend verdraagzaam", zoo spot hij „en het hindert ons zoo, dat de godsdienstige hartstochten zoo gaande gemaakt worden. M'ant die eenheid des volks, och, die gaat ons toch zoo innig ter harte". Hij ontdekt de gevoelens van pa- penhaat, en afkeer van de fijnen, volgens hem het credo van een groot deel der verlichte Nederlandsche burgerij. Hij ont dekt bij deze, die niet tegen godsdienst is, maar „waarschijnlijk ook niet erg er voor" het levendige bewustzijn, dat zij geroepen zijn om de verlichting en de beschaving tegen de machten der duister nis te beschermen. Hij citeert het lied van „die krachtige ridders der vrije gedachte" Al loeien Bijbelteksten Als stormen langs het strand, Zij zullen ons niet hebben, 't. Zwart volk van Nederland" „Enwas datbegon ik. „Ja, vulde hij aan, „dat was de grond, waarop ik gisteren den man, dien ik be neden in de vestibule zag staan, aanwees als den persoon, die de misdaad gepleegd had." En terwijl hij dit zeide, nam hij met groote droppels op zijn voorhoofd zijn zakdoek en wischte het zweet af, dat daarop parelde. „Gij wilt dus zeggen, dat het gelaat, dat ge in uw droom en in de vestibule hebt gezien, een en 'tzelfde was?" Hij boog stilzwijgend het hoofd. „Vertel mij uw droom," zeide ik, mijn stoel nader bij den zijnen schuivende. „Het was de nacht, voordat de heer Leavenworth vermoord werd," hernam hij op zachten, geheimzinnigen toon. „Ik had mij in de beste stemming ter ruste be geven, tevreden met mij zeiven en de geheele wereldwant, ofschoon mijn léven nu juist niet tot het gelukkigste behoort," hier ontsnapte hem een flauwe zucht „dien avond waren mij een paar vrien delijke woorden gezegd, die mij met Vreugde vervuld hadden. Plotseling echter, terwijl ik bezig was hierover na te den ken, werd mijn hart zeer geschokt en viel de duisternis, die mij even te voren zoo rustig gestemd had, als een looden gewicht op mij, terwijl ik, met bovennatuurlijk, trillend geluid, driemaal mijn naam: „Truemanl Trueman! Truemanl" hoorde herhalen door eene stem, die ik niet her kende. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1