:hen,
iai
Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden.
RN
No. 60.
Dinsdag 28 Mei 1905.
Eerste Jaargang.
FEUILLETON.
KINKEL.
AIER
I!
SSiNGEN.
otograaf.
j „De Gans".
o t en
Verschijnt eiken flVAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND,
Drukkers-Uitgevers:
OOSTERBAAN LE C01NTRE,
-4 G O E S. o-
Brieven van een Oud-Journalist.
hereeni
UIT DE PERS.
idicaat.
|0 Kilo.
lóO
In zonder
lugelingen
5 en G.
as eemge jaren
bomt en lichter
poomen, is een
ordt en is door
>0.oompleet.
|f; en Vf aide's
5n., Goes.
e richting met
de kamer een
chen voldoende
er dan eens de
t ben zeker dat
;eaohte clientèle
n atelier werk-
orkom en.
orden afgewerkt
vertrouwen bij
imeel,
la lk.
Middelburg.
geruisehloozen
zoowel in 't
Aassey-Harris
is van extra
len in soliditeit;
machine voor
|ne(in 1904
LOOHMAAIEN
uur aaneen kan
evestigd op de
YRKEN
Een en ander dit blad betreffende te zenden:
wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers.
*Vbonnementspri)s: per 3 maanden
Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's.
Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling)
-.95
-.05
ftdverfentlën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets.
Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend.
Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs.
Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels.
Reclame-berichten: 25 ets. per regel.
XVI.
Hebt gij de brochure van den Pater-
Capucijn, Celestinus gelezen, getiteld:
„W aten hoe in onze geloofsver-
d e d i g i n g", een lezing, onlangs te
Utrecht gehouden voor de Katholieke Uni
versiteitstudenten
Een merkwaardig geschrift. Een nuttige,
leerzame lezing voor die jonge mannen,
die eenmaal tot de toongevende kringen
onzer maatschappij zullen behooren en al
licht invloed oefenen op 't weten, denken
en voelen in hunne omgeving. Heilzaam
tevens voor allen, bij wie in den strijd
der geesten onzer dagen de twijfel aan
kloppen mocht, om de zekerheid des ge-
loofs te kunnen behouden en der ge
moedsrust ook.
Het is niet de eerste lezing en 'teerste
geschrift van dien geleerden Pater. Deze
brochure echter is, wel beschouwd, de
uiteenzetting, het bewijsschrift van het
standpunt, dat Z.Eerw. bij de vorigen heeft
ingenomen. Men kent b.v. zijn „S c h e p-
pingsdagen" en „Adam en Eva in
het paradijs".
Hij staat niet alleen op zijn standpunt,
een wetenschappelijk modern standpunt.
Edoch, is 't te veel gezegd, dat hij velen
onzer geloofsgenooten geschokt heeft,
ik beweer niet in hun geloof maar in
de piëteit huns geloofs? Dat anderen,
zooal niet met bezorgdheid, dan toch met
verbazing jiebben afgevraagd: Oü le mo
dernisme va-t-il se nicher? Zoo'n bruine,
barrevoeter pater modern? Gerechte
hemel I
Ja, modern, gelijk reeds zoovele andere
trouwe wetenschappelijke zonen onzer H."
Kerk. Schrik niet mijn brave, eenvoudi
ge lezer. Het is geen moderniteit in den
bijna geijkten slechten zin, waar gij het
woord zoo dikwerf hoort of leest. Onze
tijd heeft zijn gebreken en zwakheden, zijn
fouten en afdwalingen, zijn luchthartige
illusies en zijn misdadige strevingen, op
zoo menig gebied, op dat der wetenschap
vooral. Die mannen zijn er niet blind voor.
12)
„Weet ge ook, waarom zij des nachts
zoo somber was?"
Een lichte blos overtoog bij deze vraag
haar wangen; 't was moeieiijk te zeggen
of dat door de vraag kwam of door den
toon waarop zij gedaan werd. „Neen mijn
heer, zij maakte mij nooit deelgenoote
van hare geheimen",
„Kunt gij ons dan misschien ook zeggen,
waarheen zij zich waarschijnlijk heeft be
geven, na deze woning verlaten te
hebben?"
„Neen, dat kan ik niet".
„Ik ben verplicht ging de rechter
voort 'U nog een andere vraag te doen.
Getuigen hebben verklaard, dat gij het
zijt geweest, die last hebt gegeven om
het lijk van uw oom uit de kamer waar
men het vond, over te brengen naar het
aangrenzende vertrek".
Zij knikte ter bevestiging.
„Was het u niet bekend, dat 't onge
oorloofd is het lijk van een vermoord ge
vonden persoon van de plaats te ver
wijderen, dan in tegenwoordigheid van de
bevoegde macht?"
„Ik raadpleegde bij hetgeen ik deed
alleen mijn hart, mijnheer, en niet mijn
verstand".
Maar zij beschouwen hem niet met een
zwarten bril, zien er ook de lichtzijden
van en wanhopen niet aan de toekomst.
Zij oordeelen het kinderachtig niet alleen,
doch gevaarlijk tevens, in de oude ge-
schiedboeken te neuzen, enkel met het
doel, in zich den afkeer voor het heden
levendig te houden en de droefheid over
een verleden, 'dat niét meer is en niet
terugkeert.
Wij 'leven nu eenmaal in onzen tijd, en
welke moeite 't ook koste, zij ploegen er
hun vore in, vol moed en hope. De bodem
is week of hard, toegankelijk voor de ploe-
ge of gevuld met sleenen. Dit is het, wat
men behoort te weten. Niet om er bij
te staan treuren, doch om er het werk
tuig in te dringen, met evenveel voor
zichtigheid als kracht. En evenals de
anderen onderzoekt -denk hier aan de
wetenschap, ook aan de schriftuurlijke
onderzoekt deze geleerde Capucijn den om-
geploegden grond. En vindt hij in de aan
het Christendom meest vijandige stelsels
een greintje waarheid, hij raapt haar blijde
op en verkondigt haar met den eenvoud,
de soberheid en oprechtheid van een dei
wereld afgestorven kloosterling. Ziedaar
zijn modernisme, dat Gods openbaring on
aangetast laat en het leergezag der H.
Kerk in eere houdt. I.ees even:
„De Openbaarder is God. Zijn waar
achtigheid. waarborgt het onfeilbare in
Zijn woord. Gods gezag en waarachtig
heid eischen, dat onze geest zich buige
voor Gods woord en als onfeilbaar waar
erkenne, wat God als waar leert. Al
leen zulke waarheden zijn wij zed e-
1 ij k verplicht als waarheden te
erkennen en te verdedigen tegen aan
vallen. Wijmogennietdenschijn
op ons laden, die waarheden prijs te
geven. Dat mogen wij w 1 in kwes
ties van zuiver wetenschappelijken
aard" (bl. 4).
„Wat het is, hetgeen God ons ge
openbaard heeft, zegt ons de Kerk met
onfeilbare zekerheid
.„Juist dat, Wat de Kerk als te
eélooven geopenbaarde waarheid leert,
juist dat, niet meer of minder, is krach
tens die leer onfeilbaar zeker gereve
leerde waarheid, en voor juist dat ur-
geert de zekere plicht van geloofsverde-
„Ik moet dus aannemen, dat 't uw hart
was, 't welk u ingaf bij de schrijftafel te
te blijven staan, inplaats van het lijk te
volgen en toe te zien, dat het behoorlijk
werd neergelegd. Wellicht ook", ging hij
op bijtenden toon voort, „werd uwe aan
dacht door een stukje papier, dat ge daar
vond liggen, te zeer bezig gehouden, dan
dat ge genoegzame zorg kondt besteden
aan de eischen van het oogenblik?"
„Papier", zeide zij, het hoofd verwon
derd opheffende. „Wie zegt, dat ik een
stuk papier van de tafel heb genomen?
Ik ontken dit bepaald".
„Een getuige heeft verklaard, dat hij
u in gebogen houding bij de tafel heeft
zien staan, waarop verschillende papieren
lagen; een andere, dat toen zij u eenige
oogenblikken later in den corridor ont
moette, gij bezig waart een stuk papier
in uw zak te steken. Maak nu zelve de
gevolgtrekking, miss Leavenworth".
Dit was zoo rondweg gesproken, dat
wij verwachtten haar geheel in verwarring
te zien, maar geen enkele spier bewoog
zich.
„Het is aan u om gevolgtrekkingen te
maken en het feit te bewijzen, zeide zij
fier.
Dit antwoord was de waarheid zelve,
en het verwonderde niemand den rechter
een weinig van zijn stuk te zien. Hij her
stelde zich echter spoedig en zeide:
„Ik ben genoodzaakt u nogmaals te vra
gen, miss Leavenworth, of grj al dan niet
digingEn zooveel als de Kerk
op profaan-wetenschappelijk gebied stel
lig als dwaling aanwijst, strijdend met
een geopenbaarde waarheid, zooveel
(niet meer of niet minder] is krachtens
die aanwijzing onfeilbaar zeker
dwaling, en voor zooveel ur
ge e r t de zekere plicht van be
strijding.
„Waar niet het onfeilbaar getuigenis
der Kerk heeft beslist, daar treedt
individueel inzicht als getuige op; daar
worden argumenten aangevoerd, waar
van de zwaarste lang niet altijd voor
ieder den doorslag geeft. Waar het ge
zag der Kerk niet meer spreekt, daar
begint het gebied der vrijheid. Op dit
gebied is voor onfeilbaar zeker geen
plaats. Dit ligt op 't terrein, waar de
Kerk in onfeilbaar getuigenis spreekt.
Beide terreinen moeten geëerbiedigd
worden. Wij mogen het .vrijheidsgebied
niet uitbreiden len koste der onfeilbaar-
béid, noch op eigen gezag het terrein
der' onfeilbaarheid vergrooten met wat
wij aan 't vrijheidsgebied onttrokken",
bl. 9 en 10.
Zoo schrijft Pater Celestinus. Men zou
zoo willen zeggenC'est clair comme
l'algèbre et simple comme bonjour. En
toch wij hebben 'treeds gezegd 'tis
die piëteit voor oude meeningen omtrent
vragen, die binnen het vrijheidsgebied lig
gen en waarover de Kerk zich niet heeft
uitgesproken: die bezorgdheid, welke be
denkelijk het hoofd schudden doet over
de navorschingen en ontdekkingen der
wetenschap, die nieuw is, en die
rich met haar goed en kwaad modern
betitelt, die zoovelen telkens kippenvel krij
gen doet, daarom alleen! I
Och ja, die wetenschap heeft gefaald
en dikwijls gefaald, vooral waar het do
hoogste levensvragen geldt. Edoch, moet
en mag men haar deswege voor goed in
den ban doen, haar immer met minachting
en onbepaald wantrouwen bejegenen?
Dwalen is menschelijk en er is niets vol
maakt in de wereld. Maar al 't ondermaan-
sche is toch vatbaar voor verbetering en
vooruitgang. En het bankroet van Bruno-
tière treft de moderne wetenschap toch
slechts in zooverre als de ongeloovige lof
redenaars haar 't scalpeermes der kriliek
iets van de schrijftafel hebt genomen?
„Zij vouwde de armen op de borst, en
zeide met groote kalmte„ik weiger deze
vraag te beantwoorden".
„Vergeef mij", hernam de rechter, „ik
moet er op blijven aandringen dat gij
?antwoordt."
„Wanneer eenig verdacht papier bij mij
wordt gevonden", zeide zij, terwijl de trek
van vastberadenheid om haar mond zich
verscherpte, „zal 'tvoor mij steeds tijd ge
noeg zijn om te verklaren, hoe het in
mijn bezit is gekomen".
Op dit antwoord scheen de rechter niet
voorbereid; hij was geheel verbluft.
„Weet ge wel, wat gij u door dit ant
woord op den hals kunt halen
Zij boog het hoofd en antwoordde: „Tot
mijn spijt moet ik u zeggen: ja, mijnheer".
De hand van den heer Gryce speelde
zachtkens met een der kwasten van het
venstergordijn.
„Blijft gij bij uw weigering?"
Zij bleef op deze vraag geruimen tijd
het stilzwijgen bewaren en de rechter
scheen het niet gewenscht te achten, ver
der aan te dringen.
Het was nu duidelijk, dat Eleonore Lea
venworth niet alleen zich vast had voor
genomen bij haar verdedigingstelsel te
volharden, maar zich ook volkomen be
wust was van den hachelijken toestand,
waarin zij zich bevond en dat zij bereid
was de gevolgen daarvan af te wachten.
Zelfs haar nicht, die tot dusver bijna, vol
op Gods openbaring en den sleutel voor
levensvragen, die voor 't menschelijk ver
stand slechts levensraadselen kunnen zijn,
in de hand hebben geduwd. Doch hier staat
tegenover, dat op het door de Kerk vrij
gelaten terrein stilstand ook teruggang is.
En nu zal ik niet zeggen, dat deze tot
onkunde heeft geleid. Maar mag ik vra
gen, of het ons tot eere heeft gestrekt,
of wij er iets mede gewonnen hebben,
of den luister onzer Moeder de H. Kerk
verhoogd, o'f onze geloofsgenooten allen
tegen twijfel en ongeloof behoed, als wij
kerkelijke dogma's of uitspraken met para
sieten hébben omgeven en op het gebied
van Gods openbaring surrogaten hebben
geleverd voor waarheid
Niets heeft ons toch belet, de weten
schappelijke schriften te onderzoeken en
het goede te behouden, 't oog aldoor ge
richt op ons baken in de wereldzee, de
Kerke Christi, die immer tijdig genoeg
waarschuwt voor afdwaling. Pater Celes
tinus zegt het ook zoo .duidelijk en kloek:
„Vooreerst zou ik den geloofsverde
digers aanraden, niet aanstonds bij iede
re opkomende nieuwe meening vrees
voor botsing met de Katholieke geloofs
of zedeleer te verraden, ook waar de
nieuwe pieening vinding is van tegen
standers der Katholieke Kerk. Dat eeuwi
ge waarschuwen tegen „moderne nieu
wigheden", dat eeuwige aanmanen tot
„voorzichtigheid" bederft veel, juist om
dat het e e u w i g duurt" „Iedere
nieuwe meening, die van de gangbare
afwijkt, ofschoon die gangbare geen on
feilbaar gezag vóór zich heeft, maar
altijd, blijven wantrouwen en in het wan
trouwen van anderen bljjven aanbeve
len het maar altijd door niet opportuun
vinden die nieuwe meening voor te stel
len met het goede, waarop zij aan
spraak maakt; is dat niet voedsel geven
aan de beschuldiging, dat de Katholie
ke Kerk den voortgang der wetenschap
in den weg staat"? (bl. 19 en 20).
Verschillende omstandigheden en facto
ren werken samen tot 't blootstellen van
den Katholieken Universiteitstudent, later
ook nog, aan een geesteskrisis, niet min
der gevaarlijk dan'die des harten. Het komt
mij voor, dat Pater Celestinus een goed,
komen kalm was gebleven, begon nu hoe
langer hoe meer hare bedaardheid te ver
liezen, ja, toonde zich zeer ongerust. Zij
vond het blijkbaar geheel iets anders, zei
ven eene beschuldiging te uiten, dan deze
te lezen uit de gelaatstrekken van hen,
die in hare nabijheid zaten.
„Het is immers zoo, miss Leavenworth",
hernam de rechter, van batterij verande
rende, „dat gij altijd vrijen toegang hadt
tot de vertrekken van uw oom?"
„Ja, mijnheer".
„Gij hadt dus desnoods zijn kamer des
avonds laat kunnen binnentreden en hem
naderen, zonder dat hem dit het hoofd zou
hebben doen omwenden?"
„Ja", zeide zij, de hand pijnlijk samen
drukkende.
„De sleutel van de bibliotheek werd
vermist, miss Leavenworth".
Geen antwoord.
„Een getuige heeft verklaard dat gij,
voor dat de moord bepaald ontdekt werd,
beproeft hebt naar binnm te gaan. Stak
de sleutel toen nog in het sleutelgat?"
„Ja
„Was er aan dien sleutel iets bijzonders,
wat den vorm of wat de grootte betreft?"
Bij deze vraag trachtte zij te vergeefs
een plotselinge ontroering te onderdruk
ken; zij zag angstig om naar de groep
knechts en meiden achter haar en zeide
toen op beklemden toon: „Hij verschilde
iets van de anderen".
„Tn welk opzicht?"
een apostolisch werk heeft verricht met
die lezing voor hen te houden; dat hij
hun een kracht heeft gegéven in den strijd
der geesten, waaraan zij zich bezwaarlijk
kunnen onttrekken, en ook een licht in de
duisternis, die hen overvallen kan. Maar
ook voor zoovele anderen houd ik zijn
brochure voor een merkwaardig, zeer
lezenswaardig geschrift.
(Dit schrijven "bevond zich reeds eenige
dagen in ons bezit. Réd.)
Drie getuigenissen.
Over de katholieken is door een drietal
politieke redenaars gesproken, en, wijl de
heeren alle drie tot de Linkerzijde be
hooren, natuurlijk niet in gunstigen zin.
Allereerst vermelden wij den heer Van
Houten, oud-minister, wiens anti-cleri-
calisme met het groeien der jaren eer
schijnt toe, dan af te nemen.
In de Eerste Kamer over de H. O. wet
oreerende, gaf hij vooral zijn vrees te ken
nen, dat doQr deze wet de weg voor katho
lieke universiteiten zou worden geopend.
En dat was voor hem lang geen on
verschillige zaak.
Heel genadig verklaarde de heer Van
Houten, dat hij er niets tegen heeft,
wanneer de katholieken hun godsdienstleer
verkondigen.
Tegenover elke godsdienstige richting
staat hij Van Houten onver
schillig I
Maar de studenten van dergelijke uni
versiteiten zullen tot staatsambten be
noembaar zijn, en dóartegen heeft mr.
Van Houten groot bezwaar.
M. a. w. hij acht de katholieken als
burgers minderwaardig en vindt het fataal,
dat jongelieden, die katholiek universitair
onderwijs hebben genoten, als ambtena
ren optreden.
De oude liberale hoogheidswaan, het
„nul n'aura de l'esprit" spreekt zich in
deze verklaring weer eens onomwonden
uit.
De katholieken zijn nog altijd „staats
gevaarlijk".
Zij zijn als partij ook „reaclionnair"
zuiver reactionnair" zelfs gelijk prof.
T r e u b op een verkiezingsmeeting te
's Gravenhage met aplomb verzekerde.
Waarin dit „zuiver-reactionnair" be
staat, werd niet nader aangegeven.
Alleen zeide de heer T r c u b nog, dat
„Het handvat ervan was gebroken".
„AI. zoo, mijne heeren, het handvat was
gebroken", zei de rechter met een veel-
beleekenden blik naar de jury.
De heer Gryce scheen aan deze méde-
deeling bijzondere aandacht te wijdén,
wanl hii knikte herhaaldelijk op zijn eigen
aardige geheimzinnige manier.
„Gij zoudt dien sleutel dus herkemien,
wanneer hij u getoond werd, miss Lea
venworth?"
„Ik denk ja, mijnheer".
„Zeer goed", zeide hij, met de hand
een beweging makende, ten toeken, dat
haar verhoor was afgeloopen. Gij hebt
de getuigenis gehoord van al de bewoners
van dit huis, mijne heeren", ging hij voort
tot de jury-leden, „enHier naderde
hem de heer Gryce voorzichtig en lang
zaam en legde met nadruk de hand op
zijn schouder. „Een oogenblik", zeide hij,
en zich voorover buigende, fluisterde hij
den rechter een paar woorden in 't oor.
Daarop weer zijn vorige houding aanne
mende, stak hij de rechterhand in den
borstzak en bleef toen onbeweeglijk staren
naar den kandelaar.
Ik durfde nauwelijks adem halen. De
gedachte kwam bij mij op, dat hij wellicht
de door ons buiten het salon onwille
keurig gehoorde woorden aan den rechter
kon hebben meegedeeld. De uitdrukking
op het gelaat van den rechter stelde mij
echter gerust, dat iets zoo ernstigs nog niet
tot zijne kennis was gekomen. Hij zag er