singen, Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden. Ér 't Rundvee No. 59. Zaterdag 20 Mei 1905. Eerste Jaargang. Verduidelijking. FEUILLETON, BUITENLAND, Verschijnt eiken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND, Drukkers-Uitgevers: OOSTERBAAN LE COINTRE, G O E S. Hereenigd. lir eene lezing van dhr |ïearts, te Kruiningen, lEEÏiE, W. S. te Goes. banco p. p. 13 cent. ik Cointre, Goes. BT „SCHELDE." fins. 23 8,30 12,— ^oen.24 8,80 11, pond. 25 6,30 1, rijd. 26 8,30 11,30 pater. 27 9,12 pond. 28 9,— 8,30 laan. 29 10,— 9,30 pins. 30 9.10, 7oen.31 2,30 4, hchter een datum is het tweede getal Ram.) ITD1ENSÏ j-HANSWEERT. I Vlake op den Spoor op den tram.) lijks. lar Hansweert 5.45, Ir Walsoorden 7.48* jrorden geen goede- iMDIENST MIDDELBURG. Zeilm. vm. 4.40r, 11.40; nm. 12.30, f 4.15, 5.f 5.50, 30, 10.20. (Badhotel), nise. (Markt) vm. 5.15, K5, nm. f 12.35, 1.20, BO, f 5.5, 5.55, 7.5, 11.5. goederen. 4.40 van Vlissingen burg zullen op Zon- rijden. (DIENST IRG VLISSINGEN. en 10 u. vm., 2.15, aar Veere 8.30 vm., nm. aar Vlissingen 11. laar Middelburg en nm. ELB. ROTTERDAM, a. |derd 's Zondags, van van Middelburg 8.45 9.45 uur. I TELEGRAAF. !ei. gelijks (behalve Maan- fvan Antwerpen dage- -smorg. 7 uur. ÈLBURG-ZIER1KZEE. lagelijks half 8. Van 3 uur. Maar Zondag HAVENDIENST. 6.20, 7.—, 7.50, -, 10.12, 10.40, 11.—, 1.—, 1.25, 2.40*, 3.—, 6.15, 6.55, 7.15, 6.10, 6.30, 7.20, 8.— 0, 10.30, 10.50, 11.10, 1.15, 1.35, 2.50*, 3.10, 10, 6.30, 7.05, 7.25, ■ukte afvaarten vallen AMDIENST. Walsoorden v.m. 4.45, 5, 5.10, 8.5. naar Hulst v.m. 6.20, 35, 6.30, 9.10. Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. Abonnementsprijs: per 3 maanden Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling) -.95 -.05 Adverfentiënvan 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. Wfj~ moeten nog eens terugkomen op do „Allerzielen"-quaestie; we hopen nu voor 't laatst. De heer Fransen van de Putte, die, zooals men weet,, de bekende motie van afkeuring tegen den burgemeester had ingesteld, heeft zich nu gewend tot den hoogleeraar Oppenhei m, om diens oordeel te vernemen omtrent de vraag, of hij door het stellen dier motie al dan niet zijne bevoegdheid als raads lid was te buiten gegaan. Het antwoord van den heer Oppen- heim luidde: dat, volgens hem, een raadslid de bevoegdheid bezit, een motie van dusdanige strekking te stellen. Dit was te lezen in het vrijzinnige blad dezer plaats. Onze anti-revolutionaire confrater, die indertijd eenige opmerkingen van ons overnam, plaatste nu ook gedeeltelijk het ingezonden stuk van den heer van de Putte met de opmerking: „Hieruit volgt dat het beroep van de „Nieuwe Zeeuwsche Crt.", door ons blad overgenomen, op 't oordeel van genoem den hoogleeraar onjuist is geweest, en het citaat uit Oppenheims werk foutief." „De Zeenw" is ietwat voorbarig ge weest en heeft zich van de beschuldi ging van „clericale verliefdheid" willen ontlasten. Daardoor echter is het blad van de Scylla in de Charybdis verzeild geraakt door zich nu blijkelijk te laten leiden door benepenheid voor de vrijzinnigen. De aanmerking van „De Zeeuw" is on juist en.... precies andersom; daaruit moet dus volgen, dat ons beroep op het oordeel van prof. Oppenheim niet onjuist ii) Eindelijk was de rechter zijne gewaar wordingen weer geheel meester en ging voort: „Gij vraagt mij naar het laatste gedeelte van uw getuigeniswat dan, miss Leavenworth Uw vraag noopt mij, u te antwoorden, dat geen inbreker of ge huurde moordenaar, nadat hij met deze revolver zijn bloedig werk had volbracht, de moeite zou genomen hebben om het wapen schoon te maken niet alleen, maar zelfs het opnieuw te laden en weer in de lade te sluiten, waar hij het tot dit doel had uitgenomen. Op deze opmerking gaf zij geen ant woord, maar ik zag hoe de heer Gryce er op zijn eigenaardige manier met een veelzeggenden hoofdknik nota van nam. „Ook zou het", ging hij steeds ernstiger voort, „voor ieder, die niet gewoon was op alle tijden van den dag mijnheer Lea venworth's vertrekken in en uit te gaan, onmogelijk zijn geweest, om zijn kamer zoo laat binnen te treden, deze revolver uit haar bewaarplaats voor den dag te halen, en vervolgens door de kamer te gaan tot op zoo geringen afstand van zijn slacht offer als de feiten hebben bewezen, dat noodzakelijk zijn geweest dit alles zou hem onmogelijk zijn geweest, zeg ik, zon der dat uw oom ten minste even terzijde zou hebben gekeken, het geen volgens de verklaring van den dokter niet kan zijn geschied". Dat was een uiterst kras gezegde, en ieder zag naar Eleonore, in de verwachting dat zij verschrikt terug zou deinzen. Het was echter Marie, die nu gereed stond was en dat het citaat uit Oppenheim's werk niet foutief was. Wat het laatste betreft, door ons is geen enkel citaat van genoemden hoogleeraar aangehaald, dus kan er geen enkel foutief zijn. Wij hebben ons beroepen op prof. Op- heim totaal niet om te bewijzen dat een raadslid het recht zou derven in deze quaestie een motie te stellen; daar van hebben wij niet gerept. Maar dit was eene conclusie van ons zeiven, voortvloeiende uit ons beroep op den hoogleeraar om aan te toonen, dat volgens hem een burgemeester het recht heeft de opvoering van een tooneelstuk te verbieden, wanneer dit z ij n s inziens in strijd is met de openbare orde of goede zeden. Dit laatste blijft waar: dat is de mee ning van genoemden professor. Het punt, waarover het nu loopt, het bezitten van bevoegdheid al dan niet tot het stellen dier motie is eene zaak van subjectieve opvatting van persoonlijke appreciatie. Zonder natuurlijk in het minst iets op de groote kunde van den heer Oppenheim te willen afdingen, moeten we er bijvoe gen, dat ons juristen bekend zijn, die eene andere meening zijn toegedaan. En dat wij ons aan de zijde dier laat- sten gesteld hebben en nog stellen, heeft zijn grond in de volgende overweging: Een van beide, óf de burgemeester heeft geen recht een toonedstuk te verbieden, wanneer het zijns inziens strijdt met de openbare orde of goede zeden, óf hij bezit dat recht wel. Wanneer nu de persoonlijke meening van een burgemeester ook volgens Oppenheim gewicht in de schaal legt; wanneer een burgemeester zijn raadsleden om haar diep gevoel lucht te geven. Ver ontwaardigd van haar stoel oprijzende, zag zij met een snellen blik de geheele ver gadering rond en wilde toen het woord nemen; maar Eleonore keerde zich lang zaam om, wenkte haar om zich bedaard te houden en antwoordde op kalmen, be rekenden toon „Hetgeen u zegt is nog volstrekt niet zeker. Wanneer mijn oom de revolver tot het een of ander doel gisteren bv. heeft afgevuurd iets wat mogelijk, zoo niet waarschijnlijk is dan zouden daaruit dezelfde gevolgen voortspruiten en de zelfde waarnemingen te maken zijn". „Miss Leavenworth", hernam de rech ter, „de kogel is uit het hoofd van uw oom te voorschijn gehaald". „Ah!" „De kogel is in vorm en grootte gelijk aan die, welke gevonden zijn in het doosje en draagt het nommer, dat bij deze re volver gebruikt wordt". Eleonore boog het hoofd op de borst, terwijl haar oogen strak op den grond ge vestigd bleven en haar geheele voorkomen groote ontsteltenis aanduidde. Toen de rechter dit zag, werd hij nog gestrenger in zijn onderzoek dan te voren. _,,Ik heb u nu nog eenige vragen te doen met betrekking tot den avond van gisteren. Waar hebt gij dien doorgebracht?" „Alleen in mijn kamer". „Gij zijt echter gedurende dien tijd toch wel langer of korter met uw oom of nicht samen geweest?" „Neen, mijnheer; na het diner heb ik niemand meer gezienbehalve Tho mas", liet zij er eenigszins aarzelend op volgen. „Hebt ge ook met hem gesproken?" „Hij kwam mij een kaartje brengen van een heer, die mij wenschte te spreken". „Mag ik den naam vragen van dien niet vooraf behoeft te raadplegen op dit stuk, dan dunkt het ons logisch, dat hij gevrijwaard moet blijven tegen mo ties der raadsleden en dat de bevoegd heid om hem eventueel te berispen, moet berusten in hoogere handen. Dit lijkt ons meer consequent; immers in het tegenovergestelde geval zou dc in terpretatie van a.rt. 188 der Gemeentewet er toe aanleiding geven, dat de bevoegd heid, die de burgemeester bezit, krachtens voormeld arlikel, veel weg krijgt van de bekende wassen neus. De „Middelburgsche Courant" is min der in haar nopjes over de door onze R. K. kiesvereeniging aangenomen motie tegen het optreden van het raadslid van der Leeuw, inzake de tooneelquaestie. Het blad noemt die motie, n.b. „zonder ling en ongemotiveerd", omdat dhr. v. d. Leeuw, als Katholiek optredende, het ker kelijk gezag hooger stelde dan het bur gerlijk! Heilige onnoozelheidalsof het hier ging om kerkelijk gezag! Het was hier te doen om voorkoming van mogelijke ordeverstoring door toe te laten de opvoering van een voor de R. K. ergerlijk tooneélstuk, diep kwetsende de gevoelens van een goed deel der in gezetenen. Daarmede had dus te maken, niet de zeereervv. heer Deken, maar de burge meester. De „Midd. Courant" zal moeten toe geven, dat dhr. v. d. Leeuw de zaak verkeerd inzag. Intusschen, de motie der R. K. kies vereeniging is alleszins gemotiveerd, wanneer men slechts wil bedenken, dat de heer v. d. L„ sprekende in qualiteit van R. K. raadslid, indirect de verdedi- heer?" „De naam die op het kaartje stond was mr. Le Roy Robbins". Deze mededeeling scheen van weinig ge wicht, maar een ernstige beweging van miss Marie deed mij er bijzonder op letten. „Zijt ge, wanneer ge u in uwe kamer bevindt, gewoon, miss Leavenworth, de deur daarvan open te laten?" „Neen, gewoon hen ik dat niet, mijn heer", klonk het antwoord, dat vergezeld ging van een vluchtige, in den blik zicht bare ontsteltenis. „Waarom hebt ge uw deur gisteren avond opengelaten?" „Omdat ik het warm had". „Om geen andere reden?" „Ik weet er geen andere reden voor te geven". „Wanneer hebt ge de deur weer ge sloten „Toen ik mij ter ruste begaf". „Was dat voor of na dat het dienstper soneel naar de slaapplaatsen ging?" „Daarna". „Hebt ge gehoord, dat de heer Harwell de bibliotheek verliet en zich naar zijn slaapkamer begaf?" „Ja, mijnheer". „Hoe lang daarna hebt ge de deur nog opengelaten?" „Ik ik een paar minuten een ik weet het niet geheel zeker", ant woordde zij stotterend. „Weet ge 't niet zeker. Kunt ge 't u volstrekt niet herinneren?" „Ik weet niet precies of ik de deur nog lang heb opengelaten nadat de heer Har well boven kwam". „Was het meer dan tien minuten?" „Ja, wellicht", klonk het met bleeke en bevende lippen gegeven antwoord. „Volgèns verklaring der deskundigen, miss Leavenworth, is uw oom gestorven ging van een tooneelstuk op zich nam, dat de godsdienstige gevoelens zijner R. K. geloofsgenooten ergerlijk bespot en diep kwetst. Over de aanneming der motie met „al- gemeene" stemmen kunnen we mededee- len, dat er meer dan 40 leden tegenwoor dig waren; maar zelfs al ware dit niet het geval, dan zou toch zeker het aantal de „algemeenheid" der vergadering niet wegnemen. Overigens, ter geruststelling van het vrijzinnig orgaan, zij vermeld, dat geen enkel „geestelijke" aanwezig was. V Drankwef-onzin. De „Haagsche Ct" schrijft: „In ons vorig no. deelden wij mede, tot welk besluit commissarissen der Witte Sociëteit zijn moeten komen, wilden zij een societeits-vergunning kunnen krijgen: 'de leden worden door 'de Drankwet ver plicht, afstand te doen van hun bevoegd heid om dames, die niet bij hen in huis wonen, mede te brengen in de 'Tent in 't Bosch! Een moeder, zuster of dochter, die af zonderlijk woont, mag niet meer mee naai de muziek. Gaat men m "t Bosch met familieleden wandelen, zij moeten bui ten 't hek op een bankje gaan zitten, als het lid en zijn „huisgenooten" even in de Tent willen rusten, een krant lezen, enz. Wordt er schaatsen gereden op de vijvers, neem dan geen anderen dan „huis genooten" mee om te kijken, want in de Tent moogt ge die niet brengen. Besloten de leden daar vrijwillig toe, 't zou hun recht zijn. Misschien zelfs goed, al werkte deze strenge bepaling indertijd in den Dierentuin niet gunstig. niet lang nadat mijnheer Harwell hem alleen liet. Daar uw deur openstond, moet gij gehoord hebben, dat iemand de kamer van uw oom binnenging, of ten minste, dat er een pistool werd afgevuurd. Is dit het geval geweest?" „Ik heb geen geraas gehoord". „Hebt gij in 't geheel niets gehoord?" „Ik heb ook geen pistool hooren af schieten". „Vergeef mij, dat ik moet blijven aan dringen. Maar hebt gij volstrekt niets ge hoord „Ik heb een deur hooren dicht doen". „Welke deur?" „Van de bibliotheek". „Wanneer?" „Dat weet ik niet", gaf zij ten ant woord, hare handen krampachtig samen vouwende. „Ik kan het u niet zeggen. Waarom doet u mij zooveel vragen?" Ik haastte mij toe te snellen; zij wan kelde en was bijna in zwijm gevallen. Voor ik haar echter ter zijde was, had zij zich reeds weer hersteld en haar kalmte teruggekregen. „Gij zult mij wel willen verontschuldigen", zeide zij, „ik hen dezen morgen geheel ontsteld". En zich vervol gens tot den rechter keerende, vroeg zij „Wat hebt u mij gevraagd?" „Ik vroeg u", en zijn stem klonk steeds scherper en vaster het was duidelijk dat hare houding tegen haar begon te getuigen „ik vroeg u, wanneer gij de deur der bibliotheek hebt hooren dicht doen?" „Het juiste tijdstip kan ik niet aan geven, maar 't was, nadat de heer Har well naar zijn kamer was gegaan en vóór dat ik de mijne sloot". „En gij hebt geen pistoolschot gehoord?" „Neen, mijnheer". „De rechter wierp een vluchtigen blik naar de jury, die hem met do oogen TVfaar tot zulk een maatregel, tegen zijn wil, gedwongen 'te worden door een wet, die „inperking van de drankzucht" be doelt, maar tot zulken onzin leidde, dat is Nu, laten we maar zeggen: dat is in strijd met de Nederlandsche begrippen van persoonlijke vrijheid. „Dat vrije, vrije volk zijn wij!" Zoo kan men in de liberale bladen nog verschillende staaltjes vinden van de on volledigheid der drankwet. Dat is allemaal nu wel heel mooi, en ook wij zijn er verre van, aan de volmaakt heid der wet te gelooven, maar laat men dan ook bedenken, dat het de liberalen waren, die ons aan de drankwet hiel pen, (wet-M o d d e r m a n) en laat men er niet wederom een politieke kwestie van maken door dr. Kuyper er bij te halen, die ten minste de wet meer aannemelijk heeft gemaakt. Anders wekt men de gedachte, dat het vrijheids begrip, hetwelk de pathetische woorden in den mond legt: „Dat vrije volk zijn wijslechts surrogaat is. OORLOG. De Birzjewija Wedomosti meldt: Te Petersburg en te Kroonstad zijn geruchten, waarvan de juistheid niet is na te gaan, in omloop, volgens welke Rozjestwenski aan een ernstige zenuwstoornis zou lijden en gevraagd zou hebben om hem terug te roepen. De Likstok noemt vice-admiraal Birilef als opvolger van Rozjestwenski. De Peterburgsche correspondent van de Echo de Paris, die het eerst melding heeft gemaakt van het gerucht over een zenuw ziekte van Rozjestwenski, zegt thans uit wenkte om voort te gaan. „Men heeft ons gezegd, miss Leaven worth, dat Hannah, het kamermeisje, giste renavond naar u is gegaan om een of ander medicijn te halen. Is zij daarvoor bij u geweest?" „Neen, mijnheer". „Wanneer kwam hare geheimzinnige verdwijning gedurende den nacht u ter oore?" „Dezen morgen voor 't ontbijt. Molly kwam mij in de gang tegen en vroeg hoe 't met Hannah was. Daar ik deze vraag al vreemd vond, vroeg ik wat dit beduidde, en daarop kwam ik weldra tot de zekerheid dat zij verdwenen was". „Wat was uw eerste gedachte omtrent dit feit?" „Ik wist niet wat ik er van moest denken". „Hadt gij in geen enkel opzicht eenigen argwaan?" „Neen, mijnheer". „Bracht gij het feit niet in verband met de verwonding van uw oom?" „De moord was mij toen nog niet be kend". „En later?" „Wellicht dat later een vluchtige ge dachte bij mij is opgekomen omtrent de mogelijkheid dat zij op eenigerlei wijze er mee bekend kon zijn; maar zeker weet ik dat niet". „Kunt gij ook het een en ander mede- deelen omtrent het verleden van het meisje „Ik kan u daarvan niets meer zeggen, dan u reeds van mijne nicht vernomen hebt". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1