Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden.
No. 52.
Donderdag 4 Mei 1905.
Eerste Jaargang.
FEUILLETON.
Verschijnt eiken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
OOSTERBAAN LE COINTRE,
„Allerzielen" in den gemeenteraad van Goes.
Hereenigd.
brieven van een Oud-Journalist.
WE ZEEM COUP
Een en ander dit blad betreffende te zenden:
wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers.
Abonnementsprijs: per 3 maanden
Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's.
Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling)
-.95
-.05
Drukkers-Uitgevers:
o G O E S.
Adverfenfiën: van I— 6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets.
Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend.
Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs.
Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels.
Reclame-berichten: 25 ets. per regel.
In de raadsvergadering van Zaterdag
j.I. werd door het raadslid Fransen
van de Putte voorgesteld een motie,
houdende eene afkeuring van de handel
wijze des burgemeesters, die volgens den
voorsteller art. 188 der gemeentewet zou
hebben overtreden door „Allerzielen" te
verbieden.
Nu, dat zoo'n motie wordt voorgesteld,
is feitelijk niet zoo iets heel bijzonders
over alles en nog wat kunnen moties
worden voorgesteld.
Maar dat die motie werd aangeno
men, is van meer bijzondere beteekenis,
omdat daardoor een eigenaardig licht
wordt geworpen op degenen, die haar
steunden.
En dit om twee redenen.
Reeds vroeger hebben wij aangetoond,
dat art. 188 der gemeentewet, goed ge
ïnterpreteerd, ook volgens prof. 0_p p e n-
h e i m, den burgemeester en hem alleen
en uitsluitend het recht geeft en ook den
plicht oplegt, een tooneelstuk te ver
bieden, wanneer dat stuk ZIJNS INZIENS
in strijd is met de openbare orde of zede
lijkheid.
Wanneer nu de heer van de Putte in
den Jge™eenteraad beweert, dat de burge
meester het stuk verboden heeft, omdat
het strijdig zou zijn met „de Christe
lijke beginselen", slaat hij den bal
glad mis.
Immers, wanneer een burgemeester, aan
wien alleen het oordeel in deze zaak toe
komt, van meening is, dat door de op
voering van een tooneelstuk de Christe
lijke „gevoelens" worden gekwetst,
waardoor de openbare orde zou
kunnen in gevaar raken, is het
zijn plicht art. 188 toe te passen.
Het verband tusschen een en ander
schijnt den voorsteller niet te zijn opge
vallen, endit schijnt ook ontgaan te
5)
Er was in dezen geheelen persoon vol
strekt niets meer opmerkelijks dan aan
ieder voorbijganger in de drukke straten
eener groote stad, tenzij men het waas van
waardigheid en vastberadenheid uitzonder
de, dat op dit oogenblik als het ware met
dezen man scheen één te zijn. Misschien
zou zelfs dat betoon van waardigheid nog
niets opmerkelijks hebben gehad, wanneer
hot niet klaarblijkelijk een gewone eigen
schap ware geweest van iemand, die in
zijn jonge leven veel verdriet en weinig
vreugde, veel beproeving en weinig genot
had gekend.
De rechter op wien zijne verschijning
geen bijzonderen indruk scheen te maken,
begon hem dadelijk onomwonden en zon
der bijwegen te ondervragen.
„Uw naam?"
„James Trueman Harwell".
„Uw beroep".
Gedurende de laatste acht maanden ver
vulde ik de betrekking van geheim-secre
taris bij den heer Leavenworth.
„Gij zijt immers de persoon die den heer
Leavenworth het laatst levend hebt ge
zien?"
„Volstrekt niet, daar ik niet de man ben,
die hem doodde".
Dit antwoord, dat ons op onaangename
wijze wekte uit de ernstige spanning,
waarin wij allengs geraakt waren, vervulde
ons plotseling met een gevoel van weerzin
zijn aan de vóórstemmers.
Dit is het eerste punt van meer bijzon
dere beteekenis.
Het tweede is dit: Volgens hetzelfde
art. 188 is het al of niet verbieden van
een tooneelstuk een zaak, welke alleen
den burgemeester aa n_g a a t.
Wanneer nu op dit stuk de burgemeester
zijn bevoegdheid zou te buiten gaan, is
het volstrekt niet aan den raad noch
aan een afzonderlijk gemeenteraadslid
hem daarover te kapittelen.
Dat recht is in hoogere handen.
Door de aanneming der motie is dus
de gemeenteraad van Goes zijn b e-
v o ejg d h e i d te buiten gegaan.
Dat heeft de raad aan den heer van
de Putte te danken.
Evenals de „G oesche Courant"
hare verwondering uitsprak over het feit,
dat de als vrijzinnige te boek staande
heer Risch tegen de motie stemde,
zoo moeten wij er onze bevreemding over
uitspreken, dat de als R. Katholiek
te boek staande heer v. d. Leeuw voor
do motie van afkeuring stemde.
Wij willen hiervan alleen maar zeggen,
dat een R. Katholiek van zuiveren
bloede onvoorwaardelijk „Allerzie
len" heeft te veroordeelen en dat
zeer .zeker een R. K. gemeenteraadslid,
verre van een afkeuringsmotie te steunen,
zich moest verheugen over het verbod
der opvoering.
Laten do R. K. kiezers dit onthouden
bij een komende gemeenteraadsverkiezing.
De heer v. d. Leeuw is ongetwijfeld
een knap man, maar zijne verklaring,
„dat de R. Katholieken op dit gebied de
bescherming van den burgemeester niet
noodig hebben", mist alle scherpzinnig
heid.
Laten wij nu zelf het bewuste art. 188
tegen hem uitspelenhet ging hier niet
om bescherming der R. Katholieken,
maar wel om voorkoming van even-
tegen den man, die bij het verhoor om
trent een zoo treurige zaak, zoo lichtvaar
dig een sarcastischen toon kon aanslaan.
Een afkeurend gemompel liet zich aan
alle kanten hooren en het was duidelijk,
dat Harwell door dit eene antwoord al
het vertrouwen had verloren, dat zijne
persoonlijkheid en zijne manieren den aan
wezigen aanvankelijk hadden ingeboe
zemd. Hij scheen dit zelf te beseffen, ten
minste hij hief het hoofd iets hooger, zon
der overigens van houding te veranderen.
„Ik bedoel", zeide de rechter, blijkbaar
ontstemd, dat de jonge man zulk een be
sluit had kunnen trekken uit zijne woor
den. „Ik bedoel, dat gij de laatste moet zijn
geweest, die hem gezien hebt voor zijne
vermoording door een onbekend persoon".
De secretaris vouwde langzaam de
armen op de borst, en het was moeilijk
uit te maken, of hij door deze beweging
trachtte tijd te winnen voor een volgend
antwoord, of wel dat zij geheel onwille
keurig was. ,'jMijnheer", zeide hij einde
lijk, „op de vraag ben ik niet in staat u te
antwoorden. Naar alle waarschijnlijkheid
was ik werkelijk de laatste, die hem voor
zijn vermoording zag, maar in een huis
zoo groot als dit, kan men ook zelfs van
een zoo eenvoudige zaak niet volkomen
zeker zijn.
Maar de ontevreden blikken rondom
zich ziende, voegde hij er langzaam bij
„Mijn betrekking bracht mee, dat ik laat
met hem samen was".
„Uw betrekking van secretaris be
doelt gij?"
Deze vraag werd met een diepe buiging
beantwoord
„Mijnheer Harwell", vervolgde de rech-
tueele ordeverstoring door de
toelating der opvoering- van
een tooneelstuk, kwetsend de
„Christelijke gevoelens".
En dit is heel wat anders.
Door zijn verbod trad de burgemeester
dus niet op als beschermer der R. Ka
tholieken, maar als waker voor de
openbare orde, al bewees hij daar
door onzen geloofsgenooten een grooten
dienst.
En de bewering, als zouden de R. Ka
tholieken van Goes op dit gebied „de be
scherming" van den burgemeester niet
noodig hebben, kan niet ernstig gemeend
zijn, of de heer v. d. Leeuw zou hen moe
ten beschouwen als paria's, ten wier
gunste de bepalingen der wet niet van
kracht zouden zijn.
Er zijn in onzen tijd zich noemende R.
Katholieken, die zich „de kinderschoenen
ontwassen" wanend, voor zich vrijheden
opeischen, die kwetsend zijn voor de R.
Katholieken en die de liberale politiek
aanhangen. Maar de tijden, waarin onzen
geloofsgenooten hunne beste rechten wer
den onthouden, liggen toch meer in het
verlcdene en wij zijn zoo vrij ook op te
eischen onze vrijheidsrechten, die te
lang door de liberalen met voeten zijn
getreden, al beweren zij in gemoede ons
de gulden vrijheid te hebben gebracht.
XIV.
Daar in Engeland leeft thans 77 pCt.
van alle bewoners in steden van meer
dan 5000 zielen. Slechts 23 pCt. dus leeft
er nog op het platteland, en dit kleine
gedeelte bestaat nog grootendeels uit grijs
aards en kinderen. Goed beschouwd is
Engeland thans niets anders dan eene over
eene groote uitgestrektheid gebouwde fa
briekstad, waarvan de huizenmassa's door
groote groene vlakten zijn gescheiden.
ter, „het ambt van geheimschrijver is in
dit land een niet alledaagsche betrekking;
zoudt gij ons eenigszins nader willen in
lichten omtrent de plichten, welke gij in
die hoedanigheid te vervullen hadt, of
liever, waarvoor de heer Leavenworth
uwe hulp noodig had, en op welke wijze
gij hem van dienst waart?"
„Met genoegen. De heer Leavenworth
bezat, gelijk u misschien bekend zal zijn,
een zeer groot vermogen. Daar hij in be
trekking stond tot verscheidene genoot
schappen, vereenigingen enz. en boven
dien bekend was als iemand, die gaarne en
veel goed deed, ontving hij eiken dag een
menigte brieven, met verzoek om geldelij-
lijken bijstand als anderszins, en het was
mijn taak, die allen te beantwoorden; de
brieven, welke hij persoonlijk schreef, wa
ren altijd te herkennen aan een bijzonder
merkteeken. Dit was echter niet het eenige
wat ik te doen had. Daar mijn patroon
in vroeger jaren veel handel had gedreven
in thee, had hij meermalen de reis gemaakt
naar China, en stelde als zoodanig een
levendig belang in alles, wat er voorviel
op het gebied van onderling verkeer tus
schen dat land en het onze. Veronderstel
lende, dat hij tijdens zijne herhaalde be
zoeken aldaar veel had geleerd en onder
vonden, waarmede het Amerikaansche volk
gaarne zou kennis maken, was hij reeds
sedert eenigen tijd bezig met over dit
onderwerp een boek te schrijven, aan welk
werk ik hom gedurende de laatste acht
maanden geholpen heb, door eiken dag
drie uren lang op te schrijven, hetgeen hij
mij dicteerdehet laatste van die drie uren
was meestal des avonds om half tien tot
half elf. De heer Leavenworth was name-
Op die vlakten zoeken slechts zwakken,
zieken en levensmoeden een toevlucht,
meestal op kosten der algemeene liefda
digheid. Men vindt hier hospitalen, scho
len, geneesinrichtingen, gekkenhuizen en
andere stichtingen, mitsgaders arbeiders
woningen. Maar al brengen kudden scha
pen zoo nu en dan ook eenig leven in
deze eenzaamheid, de normale mensch is
er weg. Daar zijn geen ploegers, geen
zaaiers, geen oogsters meer, geen velden
met wuivende, gelende graanhalmen.
Het lied der dorpelingen is verstomd,
want de dorpen zijn verlaten door hen,
wien het leven nog toelacht en iets
belooft.
Uit een Engelsch boek schrijf ik nog af:
„Vele streken van het oude Engeland,
waar eens de landbouw zoo vlijtig en met
blijde verwachting uitgeoefend werd, zijn
thans reeds zoo verlaten als het Afri-
kaansche veld. De boerenjongen is al
lang een voorwerp van algemeene ver
achting. Zelfs de meisjes uit eigen stand
zien met minachting op hem neer. Hij
is een paria in zijn omgeving. Slechts
de stumperds blijven op het platteland
en daaruit moet de toekomstige landbouw
bevolking voortkomen. Treurig vooruit
zicht! Zij, die het platteland willen ver
laten, worden van hun besluit door niets
teruggehouden; want gevoel voor de plek,
waarop hun wiege stond, gevoel voor de
schoone natuur hebben zij niet; evenmin
gehechtheid of aanhankelijkheid aan hunne
omgeving, aan hun mede-dorpelingen, aan
hen, bij wie en met wie zij hebben samen
gewerkt in Gods vrije natuur." Zij wil
len, zij zullen, zij gaan naar stad, en
vermeerderen daar schrikbarend het hon
gerlijdend proletariaat. Verschrikkelijk is
de uitkomst van een onderzoek, in 1902
naar den maatschappelijken toestand van
verschillende Engelsehe steden van mid
delbare grootte ingesteld met wetenschap
pelijke juistheid. De overbevolking en de
lijk in alles zeer nauwgezet en gewoon,
zijn eigen leven en dat van de menschen
in zijne omgeving mot wiskunstige juist
heid te regelen".
„Gij zegt, dat ge des avonds op moest
schrijven, wat hij dicteerde; deedt ge dat
ook gisterenavond, evenals gewoonlijk?"
„Ja, meneer".
„Wat kunt ge ons zeggen omtrent zijn
gemoedsgesteldheid en zijn wijze van doen
op dat tijdstip Waren die in alle opzichten
gewoon?"
Ik zag het gelaat van den secretaris
voor een oogenblik betrekken.
„Hoe zou hij in eenig opzicht ongewoon
zijn geweest, daar hij toch hoogst waar
schijnlijk geen voorgevoel had van het
lot, dat hem wachtte?"
Dit antwoord gaf den rechter gelegen
heid om den getuige zijn ongepaste aardig
heid van straks betaald te zetten. Op
eenigszins scherpen toon, zeide hij
„Een getuige behoort geen vragen te
stellen, hij moet die alleen beantwoorden".
De secretaris kleurde, en de rekening
was vereffend.
„Welnu dan, meneer; wanneer de heer
Leavenworth eenig vermoeden had van
zijn naderend einde, heeft hij daarvan niet
in het minst blijk gegeven. Integendeel, hij
scheen meer in zijn werk verdiept dan
gewoonlijk. Enkele van de laatste woorden,
die hij tot mij sprak, waren deze: „Over
een maand hopen wij het boek klaar te
hebben voor de pers, hé Trueman?" Ik
herinner mij dit moer bepaald, daar hij,
terwijl hij dat zeide, juist bezig was zijn
wijnglas te vullen. Het was namelijk zijn
vaste gewoonte om 's avonds voor hij zich
ter ruste begaf, een glas wijn te drinken,
concurrentie veroordeelen daar 10 van de
100 bewoners tot een voortdurend hon-
gerleven en 27 pCt. leeft in de allerellen
digste en de meest weerzinwekkende om
standigheden. Kortom, de steden lijden aan
volbloedigheid in dezelfde mate, als het
platteland aan bloedarmoede.
Gaan wij daar heen? heb ik mij af
gevraagd.
Om dat te voorkomen moet de geest
van ontevredenheid en afgunst, die min
of meer socialistische geest eerst en voor
al bij den boerenarbeider verdwijnen. De
verhouding tusschen hem en zijn werk
gever verbeterd, zijn levenslot verhoogd
worden, verhuizing naar de steden min
der aanlokkelijk gemaakt.
Ongetwijfeld zal de boerenarbeider in
zijn positie vooruitgaan door de invoering
van de verzekering tegen landbouwonge-
vallen, tegen ziekte, invaliditeit en ouder
dom, ook door het arbeidscontract.
Maar hij heeft nog andere behoeften.
De verhouding tusschen boer en knecht,
moet goed, innig, hartelijk wezen. De
liefde kan niet altijd van één kant komen.
De afstand tusschen hen is in de laatste
jaren, in het hooge Noorden veel meer
dan in het Zuiden van ons land, te groot,
veel te groot geworden, waarin men de
verklaring vindt van het feit, dat in het
Noorden het socialisme onder de boeren
arbeiders zoovele volgelingen heeft ge
wonnen. De boerenarbeiders moeten zich
niet door het loon alleen aan de boerderij
verbonden gevoelen. Daar moet nog wat
anders gewisseld worden dan geld en
werk. Daar is iets, dat sterker bindt, dit
is de wederzijdsche liefde die zich open
baart in hartelijkheid.
Waar de arbeiders deze ondervinden,
hoort men spreken van onze boerderij,
ons land, ons vee, onze kinderen, ons
huis. Zij moeten zich in de hofsteden thuis
gevoelen, leden van het gezin, zoodat zij
er niet naar hunkeren er uit te vliegen
en ook mij een glas te geven, voor ik mij
verwijderde. Ik had de hand reeds aan
den knop van de deur, doch op zijne zoo
even gemelde woorden trad ik eenige
stappen terug en antwoordde„Ik wil het
van harte hopen, mijnheer Leavenworth".
„Laat ons daarop drinken", zeide hij, mij
wenkende een tweede glas uit het buffet
te krijgen. Ik bracht het, en hij vulde het
met eigen hand. Ik houd niet bijzonder
veel van sherry, maar bij deze gelegenheid
dronk ik mijn glas in één teug leeg. Ik
herinner mij, dat ik mij hierover schaamde,
toen ik zag, dat mijnheer Leavenworth
het zijne nog half gevuld neerzette. Toen
wij hem dezen morgen vonden, was de
helft van den wijn er nog in".
Hoe bedaard de man ook was, hij had
nu blijkbaar werk om zijne aandoeningen
meester te blijven; de treurige herinnering
scheen hem op dat oogenblik te machtig.
Hij haalde zijn zakdoek te voorschijn en
veegde daarmede over het voorhoofd. „Dat
was het laatste mijne heeren, wat ik den
heer Leavenworth heb zien verrichten.
Terwijl hij zijn glas op de tafel zotte, zeide
ik hem goeden nacht en ging de kamer
uit".
Met de hem eigen opmerkzaamheid bij
alle gevoelsuitingen, sloeg de rechter den
jongen man een oogenblik scherp gade.
„En waar gingt gij vervolgens heen?"
vroeg hij.
„Naar mijne kamer".
„Kwaamt gij op weg daarheen niemand
tegen
„Neen".
„Hoordet of zaagt gij iets ongewoons?"
Met eenigzins flauwe stem, klonk het
antwoord. (Wordt vervolgd.)