Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden.
len!
nz.
No. 30.
Zaterdag £5 Maart 1905.
Eerste Jaargaug.
RECHT,
Verschijnt eiken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Drukkers-Uitgevers:
OOSTERBAAN LE COINTRE,
o G O E S. o~~
JEMAN.
Christenen en „Paganisten".
FEUILLETON.
Tegen duistere machten-
popt lichter dan
i tijd verwerken
bedrijf.
^roomers zonder
}R.
pers van f 95 af.
looit zonder ver-
geleverd (sedert
waarvan 15
op
ZAAIMACHINES
s Duitsche Zaai-
PLOEGEN.
in groot aantal
blen, Bieten,
ikken en Aan-
Zoon, Goes.
Een en ander dit blad betreffende te zenden:
wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers.
Jlbonnemenfsprlls: per 3 maanden —.95
Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's.
Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling)—.05
Adverttntlën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets.
Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend.
Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs.
Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels.
Reclame-berichten: 25 ets. per regel.
tOOPERS
jaarne op
Middelburg.
voor versieringen
|1.—
1.75
1.50
12.50
|l
p. stuk. p 100
bxtra f 0,75
„0,10,, 8,-
0,15 „12,-
bpikt 0.05 3,
|len „0,02,, 1.50
0,10 8,-
Jrten 0,10 8,
uren 0,06 5,
0,06 5,-
0,05 4,—
„0,05,, 4,—
0,25 „20,-
„0,03,, 2,-
0,05 4,
0,04 3,
0,06 5,—
forten ff 5j
8,—
p. stuk. jj_
Iknop vanaf f 0,25
Vm „0,75 f
„0,50
R
0,50
„2,50
riendeljjk verzoek
t ingestaan.
illegom.
Zij, die zich tegen het 2e kwar
taal, I APRIL a.s„ wenschen te
abonneeren, ontvangen de deze maand ver
schijnende Nos gratis.
DE ADMINISTRATIE.
De liberale bladen, die indertjjd zoo
sterk gefulmineerd hebben tegen de be
kende antithese van Dr. Kuyper, eene
tegenstelling, die niet personen, maar wel
een stelsel op het oog had, maken weder
van de zoogenaamde scheiding tusschen
„Christenen" en „paganisten" (heidenen)
gebruik om tegen den verkiezingstrijd de
gemoederen op te hitsen.
Tot verduidelijking der zaak laten wij
volgen de woorden van Dr. Kuyper zelf,
die in de Eerste Kamer de bekentenis
aflegde:
„De vraag of de nationale een
heid gevaar loopt, wensch ik aldus te
beantwoordenwij hebben in ons land
niet twee groepen, maar wij hebben links
en rechts een groep die hoog bewust leeft
uit haar beginselen; daartusschen staat
een derde groep, die nog ongedecideerd is,
d. w. z. een groep, die wel leeft uit een
•beginsel, maar bij; wie het bewustzijn,
waarom zij voor dit of voor dat beginsel
koos, nog niet tot helderheid en klaar
heid is gekomen. Gelijk prof. Buys het
zoo terecht heeft opgemerkt, houdt die
aarzeling geen stand, maar dringt van
beide zijden het beginsel steeds verder
in die nog niet zoo klaarbewuste groep
door. Een ieder is er nu van zijn zijde
op bedacht en op uit, om elk vonkje van
zijn eigen beginsel, dat nog gloort bij die
anderen, van de asch te ontdoen en aan
te blazen. Daardoor komt het vanzelf, dat
de beginselen van links en van rechts
meer en dieper in steeds breeder kring
doordringen en dat over en weer zeer
goed gevoeld wordt, dat het, mits de
beginselen maar met klaarheid en dui
delijkheid worden voorgedragen, bij ieder
IV.
Grauw en nevelachtig brak de droeve
winterdag aan. Nog teekenden zich de
huizen van het stadje Rothaide slechts in
onbestemde omtrekken tegen den witach-
tigen hemel af, toen Bernard Milow aan
het doel van zijn langen en vermoeisnden
tocht kwam. Hij was door zijne vele rond
dwalingen met de omgeving van zijn ge
boortestad goed vertrouwd en had daarom
van alle voet- en graspaden gebruik ge
maakt, die maar een stukje van den vaak
zich kronkelenden straatweg afsneden;
maar in weerwil daarvan had hij gedu
rende het laatste uur bijna eraan getwij
feld, of zijn doodmoede voeten hem nog
tot zijns vaders huis zouden kunnen
dragen.
Het kleine eigendom van den opzichter
lag een eind buiten de stad. Het was
oorspronkelijk een boerenhof geweest die
aan zijn vrouw nog vóór haar huweljjk
door een erfenis was ten deel gevallen.
Milow echter had de daarbjj behoorende
akkers en weiden verkocht en de opbrengst
voor een deel aangewend, om het huisje
een gezelliger en steviger voorkomen te
geven. Alleen een kleine, met bloemen en
moesgroenten beplante tuin was bij het
huisje getrokken, en als daar binnen in
het goede jaargetijde alles groeide en bloei
de, bood tie bescheiden woonplaats van
moet komen tot een besliste keuze.
Zou het dan nu op den weg van
dit kabinet en van de Christelijke par
tijen liggen om ieder, die niet gelooft
als zij, als ongeloovige op zijde te zet
ten? NOOIT HEB IK DIT VAN ACHTER
DEZE TAFEL OF ELDERS VERDEDIGD;
steeds heb ik erkend, dat er velen in den
lande zijn, bij wie de Christelijke overtui
ging wel verloren heeft aan fijne ver
houdingen, maar voor wie wel degelijk
nog de Christelijke beginselen een kracht
in hun leven zijn. En wel verre van dezen
af te stooten, heb ik steeds uitgespro
ken, dat ik het hoogelijk waardeerde en
mijn vermogen was om dat, wat dreigde
zijn vastheid van groei te verliezen, weer
tot krachtigen groei te brengen. Jegens
hen, die tegenover de Christelijke par
tijen staan, hebben ook de Christelijke
partijen te betrachten den eisch van
liefde en humaniteit. Dit volgt uit het
Christendom zelf, dat ons leert, wat ook
ik in die dagen zoo vaak heb te be
trachten tegenover de bladen die mij
persoonlijk als v ij a n d stempelen„bid
voor uw vijanden". Een regeering mag
nooit partij zijn in dien zin, dat zij voor
één groep burgers zou werken en ijve
ren, en zich met de regeeringsmacht
tegenover de andere groep kan stellen,
en ik meen dan ook te mogen zeggen,
dat het kabinet dit nimmer heeft gedaan,
noch op het stuk van benoemingen, noch
op dat van de omlijning en begrenzing
van rechten, maar integendeel steeds ge
tracht heeft voor allen een leven in ons
goede Nederland mogelijk te maken,
waarbij een ieder komen kan tot vrije
ontwikkeling van eigen beginselen en
overtuiging."
En het Eerste Kamerlid dr. V e r m e u-
len ontzenuwde de oude beschuldiging,
die thans weer opgeld doen moet als volgt
„Is het de bedoeling der regeering ge
weest, kan het zelfs haar bedoeling ge
weest zijn, met de gewraakte woorden
den opzichter een zeer aangenamen en
vriendelijken aanblik.
Heden voorzeker, in den geelgrijzen win-
ternevel, zag 'ter niet veel beter uit dan
een armzalige barak, en nog nooit had
Bernard zich met zoo weinig vroolijke ge
waarwordingen naar zijn ouderlijke woning
gespoed als op dezen morgen. Toen hij
de weinige steenen trappen bestegen had,
die naar den ingang voerden, zag hij tot
zijn groote verrassing, dat deze laatste
niet gesloten, maar slechts licht aange
zet was. Hij ging binnen met den wensch,
zoo mogelijk ongemerkt naar het zolder
kamertje te sluipen, dat hem als kind
tot slaapplaats was toegewezen, en dat
zich, zooals hij wist, nog altijd in denzelf
den toestand bevond. Hij had geen reden,
op een bizonder hartelijke ontvangst te
rekenen, en hij gevoelde zich nu zoo dood
moe, dat hij ten minste eerst door een
uurtje verkwikkenden slaap zich voor den
strijd harden wilde, die hem 'te wachten
stond. Maar hoe voorzichtig hij ook te
werk ging, kon hij toch niet verhinderen,
dat de trappen verraderlijk onder zijn voe
ten kraakten, en vóór hij nog op de eerste
verdieping gekomen was, werd beneden
met 'dolle drift een deur opengerukt.
„Wie sluipt daar rond?" riep een
schorre stem hem toe. „Ik laat me niet
bespieden, want ik heb niets gedaan 1"
Hevig schrikkende bleef hij eerst roer
loos op de plaats staan waar hij stond.
De buiging van de trap onttrok hem aan
zijn oogen, maar bij den vreemden klank
der stem kon hij haast niet gelooven, dat
het zijn vader was. Spoedig genoeg echter
te kennen te geven, dat de Nederland-
sche natie bestaat uit twee deelen: uit
Christenen, die staan aan de zijde van
het kabinet, en uit heidenen, tot welke
allen behooren, die deze regeering op
de een of andere wijze tegenwerken?
Ik durf beweren, dat dit de bedoe
ling van de regeering niet is, noch ook
ooit of immer kan geweest zijn. Im
mers daardoor zou (wat geenszins van
deze regeering, en bepaaldelijk niet van
dezen minister van binnenlandsche zaken
persoonlijk mag verondersteld worden)
een zóó plompe onwaarheid zijn uitge
sproken, dat men het leugenachtige er
van, als het ware, met handen en voe
ten tasten kan.
Het is waar, dat onder de Katholie
ke Christenen er maar zeer weinigen
gevonden worden, die tot do tegen
standers dezer regeering moeten ge
rekend worden. Zij zijn uitzonderin
gen. Doch het behoefde waarlijk in het
Voorloopig Verslag niet uitdrukkelijk ge
constateerd te worden, dat er onder de
leden van andere Christelijke kerkgenoot
schappen, onder de leden der Protes-
tantsche kerkgenootschappen niet enke
len, maar zeer vele geloovigen gevon
den worden, die niet met deze regee
ring samengaan. Dit men moge het
afkeuren of toejuichen is een feit
van algemeene bekendheid, dat niemand
van ons zou willen of zou kunnen te
genspreken.
Het kan dan ook door den minister
van binnenlandsche zaken onmogelijk
bedoeld zijn, al zijn tegenstanders in
den lande persoonlijk uit te maken voor
heidenen. Wat hij gezegd heeft het
werd door hem zelf uitdrukkelijk ge
constateerd en lag trouwens voor de
hand sloeg alleen op het beginsel,
waardoor zij, zijn tegenstanders, zich
laten leiden in het staatkundig leven.
Nu is het zeker geoorloofd, Christe
nen, die zich onder een of ander op
zou hij hiervan zekerheid krijgen; want
degeen, die zich beneden bevond, liep, toen
hij van boven geen antwoord bekwam, met
zware, groote stappen de trap op.
„Neem je in acht, lage spion I" bulderde
hij.' „Ik zal je eens leeren, een eerlijk man
in verdenking te brengen."
Onwillekeurig verborg zich Bernard
achter een kast, die op het portaal stond,
en deze voorzorg was misschien niet ge
heel overbodig geweest, want de reusachtig
gebouwde man, die daar naar boven storm
de, zwaaide met dreigend opgeheven arm
een zwaren timmermanshamer, die in zulk
een vuist tot een der gevaarlijkste wapens
werd. Nu zag Bernard toch, dat het werke
lijk zijn vader was, die tegenover hem
stond, maar hij ontstelde tevens tot in 't
binnenst van zijn hart door de vreeselijke
verandering, die sedert zijn laatst vertrek
met hem had plaatsgegrepen.
Het gezicht van den opzichter was ge
zwollen en sterk rood gekleurd, de oogen
die buitengewoon strak en glazig stonden,
kwamen ver uit hun kassen te voorschijn,
dikke zweetdroppels stonden op zijn voor
hoofd en het donkere haar hing verward
en weerspannig om zijn slapen. Hij was
nog maar half aangekleed, en Bernard zag
het woeste hijgen van zijn breeds
borst. Alleen de hoogste toom of de
vreeselijkste doodangst konden een man
in zoo'n toestand brengen. Stephan
Milow kreeg den knaap niet zoo
direct in 'toog, en toen hij daarom
den arm met den hamer liet zakken, trad
Bernard vastberaden uit zijn schuilhoek
te voorschijnt.
zicht, aan inconsequentie schuldig maak
ten, met niet-Christenen gelijk te stel
len, zoolang men de zaken alleen on
der dat ééne opzicht blijft beschouwen.
Aan niemand wordt daardoor eenig on
recht gedaan, indien slechts ter zelfder
tijd wordt toe gegeven, dat diezelfde
Christenen, welke in één opzicht (bijv.
in 'de politiek) inconsequent, dus rilet-
Ckristelijk handelen, in andere opzich
ten hun politieke tegenstanders in con
sequentie, d. i. in Christelijkheid, over
treffen kunnen en dus onder ander op
zicht meer dan dezen den naam van
Christenen verdienen kunnen, alleen
onder dat ééne opzicht: alleen op staat
kundig gebied niet."
Het liberale stelsel zelf in zijn werking
is oorzaak geweest van eene verscherping
der tegenstelling tusschen de Christenen
en de moderne ongeloovigen, niet de onder
scheiding van den minister op politiek
terrein gemaakt.
Het „Volksblad schreef dezer dagen, dat
het nog bewezen moet worden, dat de
schatkist op dit oogenblik meer geld noodig
beeft.
"W(j antwoordden o. a. daarop, dat iedereen
het er over eens is, dat er geld moet zijn,
behalve genoemd blad, wat beteekent, voor
iemand die niet onbevattelijk is of wil zijn,
dat het te wenschen is dat dit noodige geld
er op dit oogenblik zij of kome.
Wanneer het „Volksblad" van een stelsel
uitgaat, (dat veel overeenkomt met het
liberale laat-maar-waaien-systeem), nl.n
op dit oogenblik zijn die wetten,
waarvoor 't geld benoodigd is nog slechts
ontwerp en nog geen wet, dan moet het
consequent in dat zorgelooze stelsel z(jn en
overdenkende Tariefwet is ook nog slechts
een ontwerp, dus geen zorgen voor het
morgen, bijgevolg Iaat ons daarover zwijgen.
Het blad komt met woorden van den
vrijzinnigen prof. Treub, om daaruit te
„Ik ben 't vader', zeide hij. „Ik dacht
me zachtjes naar mijn kamer te begeven,
omdat ik u niet in den slaap wilde storen".
Spotachtig en met verkropten toorn be
gon de opzichter te lachen.
„In den slaap ha, haAlsof ik zou
kunnen slapen, als zoovelen op mijn onder
gang loeren 1 Maar voor den duivel, jon
gen, waarom kom je zoo bij, nacht en
ontijden?"
„Ik kom to voet van Ragosewo, vader
en ik ben doodaf".
Milow omklemde met zijn gespierde
linkerhand de trapleuning. Zijn gezicht
nam een bijna blauwachtige kleur aan.
„Van Ra...van Ragosewo?" stamelde
bjj, „gij liegt, knaap!"
„Neen, ik spreek de waarheid! Ik was
in den trein, die daar verongelukt is en als
een wonder ben ik er heelhuids afge
komen".
Met een dof geluid viel de zware hamer
op den grond. Een smartvolle zucht steeg
uit de borst van den reusachtigen man.
Het scheen alsof hij over een lang geleden
gebeurtenis nadacht.
„Gij waart in den trein Gij Al
machtige God, ik heb mijn eigen kind wil
len vermoorden 1"
Bernard bracht deze zelfbeschuldiging
natuurlijk in verband met den hamer;
maar tegelijk werd het hem meer en meer
duidelijk, dat zijn vader zich weder in dien
schandelijken toestand bevond, die hem
vroeger reeds meer dan eens met afgrij
zen en ontzetting vervuld had. Hij be
greep, dat 't onmogelijk zou zijn, het nu
met hem eens te worden, en zeide daarom
bewijzen, dat deze van meening is, dat er
op 't oogenblik niet meer geld noodig zijn
zou.
Nu is een „oogenblik" een zoo snel
vervlogen tijdsruimte, dat we niet kunnen
twisten over deszelfs duur, maar wel willen
we zeggen, dat de heer Treub zich zeer
ernstig heeft beziggehouden met de vraag
vanwaar meer geld moet komen.
En hij heeft gepoogd deze vraag te beant
woorden bij de politieke debatten in de
Tweede Kamer en het antwoord nader ge
formuleerd in de „Vragen des Tijds".
De heer Treub nu wil meer geld in
de schatkist brengen door verhooging der
successie-belasting ook in de zijlinie; door
verhooging van de vermogens- en bedrijfs
belasting, samengekoppeld in één inkom
stenbelasting, kortom door een stelsel dat
neerkomt op belasting-verhooging, in tegen
stelling met hoogere inkomsten door ver-
boogde invoerrechten.
En dat er op dit oogenblik meer geld
noodig is kan blijken uit het volgende
Sinds een 50-tal jaren zijn de uitgaven
enorm gestegen. Terwijl die in 1850 slechts
691/4 millioen bedroegen, is het bedrag voor
dit jaar beraamd op 180 millioen, dus bijna
driemaal meer, terwijl de inkomsten niet in
compenseerende mate vermeerderden. En
ook voor dit jaar wordt een tekort van
eenige millioenen verwacht, wat voor een
groot deel toe te schrijven valt aan het
vorige liberale ministerie. Immers wetten,
die onder dat ministerie zijn tot stand ge
komen als de Militiewetten, de Woning
en Gezondheidswetten, de militaire pen-
sioens- en bevorderingswetten, de Leer
plichtwet en de Ongevallenwet, vorderen
zeer groote uitgaven.
Waren die wetten niet verschenen, de
tegenwoordige regeering zou niet hoeven
te dreigen met belastingverhooging of een
tariefwet.
Dit wil niet zeggen dat die wetten onder
het liberale ministerie niet hadden moeten
tot stand komen, maar wèl, dat er, ten
met iets smeekends in zijn stem: „lk heb
u heel veel te vertellen, lieve vader, maar
ik ben zoo moe, dat ik me nauwelijks
op de been kan houden. Laat me eerst een
weinig slapen; naderhand zal ik ugaarne
alles vertellen, wat ge wenscht te weten".
Maar in plaats van aan zijn verzoek te
voldoen, omvatte hem Milow plotseling
met beide armen en drukte hem onstuimig
aan zjjn borst.
„Ge zijt toch gerodik zie je immers
voor me", stamelde hij als in waanzin.
„God geeft me daarmee een teekenl Hij
heeft het gewild Hij heeft het gewild!"
Hij liet den jongeling niet eer los, voor
ze beneden in de eenvoudige woonkamer
kwamen.
Terwijl Bernard daar half bewusteloos
in een stoel zonk, liep de opzichter opge
wonden met groote slappen op en neer,
voortdurend woeste, afgebroken, onver
staanbare woorden uitstootende en met
de armen gesticuleerend, zonder dat hij er
aan dacht z(jti gebrekkige kleeding in orde
te brengen.
Zoo afschuwelijk onder den invloed van
zijn ongelukkigen hartstocht had Bernard
hem nog nooit te voren gezien; maar hoe
vreeselijke uitwerking zijn voorkomen ook
had, verdrong zijn lichamelijke zwakte
toch iederen anderen indruk. Reeds na
verloop van eenige minuten hoorde hij
niet meer, wat zijn vader sprak; zwaar
liet hij het hoofd op zijn borst zinken,
en viel hij in een slaap, waaruit geen
kanongebulder hem had kunnen wekken.
Het kraken eener deur deed Bernard
eenige uren later opspringen.