Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden.
No. 32.
Donderdag 16 Maart 1905.
Eerste Jaargang.
FEUILLETON,
Verschijnt eiken mAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
OOSTERBAAN LE COINTRE,
Vrijzinnige debaters.
Tegen duistere machten.
Lezing de heer De Wilde.
NIEUWE ZEEUWS® COUP
Een en ander dit blad betreffende te zenden:
wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers.
Abonnementsprijs: per 3 maanden —.95
Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's.
Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling) —.05
Drukkers-Uitgevers:
-< G O E S. fr-
Advertenfiënvan 1—6 regels/—.60; iedere regel meer 10 ets.
Qrootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend.
Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend.
Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs.
Dienstaanbiedingen25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels.
Reclame-berichten: 25 ets. per regel.
Sinds korten tijd schitteren aan den
politieken hemel, die zich boven Goes uit
spant, twee lichtende sterren, die stralen
in elkanders glans, twee corypheeën in
debatkunst.
Het zijn dejheeren Vorstermanvan
O y e n, de candidaat der vrijzinnigen
voor de Tweede Kamer en de heer
B o 1 u ij t.
Moedige ridders, dappere kampvechters
voor de liberale idéé, aarzelen zij niet
met gevelde lans den tegenstander te be
stormen.
En dit met. een aan 't ongeloofelijke
grenzend succes.
De Spaansche doolridder don Quichotte
moet het verre hij hen afleggen, wanneer
hij aan zijn speer molens wil rijgen.
Op welke verbazende manier die kam
pioenen bedreven zijn in het drillen der
lans, moge blijken uit het volgende
De heer Vorsterman, dien de libe
ralen naar de Tweede Kamer willen af
vaardigen, met den heer d e W i 1 d e debat-
teerende over het ontwerp-arbeids-
contract, zou de kiezers eens inlichten
omtrent dat punt en vertelde hun, dat het
ontwerp 444, zegge 4 4 4 artikelen bevatte 1
Nu wil het geval, dat genoemd ontwerp-
arbeidscontract slechts circa 30 artikelen
inhoudt, eventjes ruim 4 0 0 minder dan de
politicus beweerde I
De goede man was blijkbaar totaal in
de war, en sprak over het ontwerp-
arbeidswet, waar hij meende het te
hebben over het arbcids-contract!
Nu dient toch in ernst gevraagd te
worden, of iemand, die de arbeidswet
niet van het arbeidscontract weet te
onderscheiden, de rechte' man is om
's lands belangen in de Tweede Kamer
te behartigen.
De liberalen kunnen zich gelukwenschen
met zoo'n candidaat I
2)
Ditmaal echter moest hij tot zijn leed
wezen een besliste weigering ontvangen.
„Ik heb geen honger," verklaarde de
kleine, „ik heb 't alleen maar koud
heel erg koud! Ik geloof dat dit een land
is, waarin men niet lang zou kunnen
leven I"
„Wel wat guur is het zeker," poogde
hij haar te troosten, „maar daarin gewent
men spoedig, en daarbij heeft het toch ook
zijne lichtzijden."
„Neen I Er zijn geen bergen, en alles ziet
er zoo grauw en verlaten uit. Maar mijn
tante zegt, dat de plaats, waar wij heen
gaan, er nog eenzamer uitziet. Ik zal er
stellig sterven I
„Wilt ge dan niet liever naar uw ge
boorteplaats terugkeeren?"
„Ik heb niemand, tot wien ik zou kun
nen gaan, sinds mijn lieve moeder ge
storven is. Ik zou eerst naar het weeshuis
gebracht worden, toen mijn tante kwam,
om mij te halen."
„Ge hebt dus geen ouders meer en ook
geen zusters?"
De kleine maakte een ontkennende be
weging en perste de fijne lippen op el
kaar, als wilde ze een luid snikken onder
drukken, dat haar in de keel stokte.
Ook ik heb mijn moeder al lang ge
leden verloren en ben bijna altijd onder
vreemden geweest," ging de knaap driftig
Als bewijs voor partij-bevoorrechting
door ons Kabinet, bracht de heer Vor
sterman in de veelbesproken benoe
ming van den amanuensis aan de poly
technische school de Delft.
Eerstens moet dit zijn een onder-bi
bliothecaris. En verder kon de heer
de Wilde verklaren, dat diezelfde man
juist door den vrijzinnig-democraat Dr.
Bos, warm bij den Minister was aanbe
volen 1
De heer B o 1 u ij t, zich op zijn beurt
verdienstelijk willende maken, dischte de
enormiteit op, dat er onder Koning Willem
Igeen grondwet bestond en
h(j dus autocratisch regeerde I
Deze historicus! die jarenlang te Goes
woonachtig is, scheen ook nog onkundig
van het feit, dat we hier een anti
revolutionairen burgemeester heb
ben. Dezen veranderde hij in liberaal;
en toen iemand verwonderd vroeg: „de
burgemeester"?, was hij nog onnoozel ge
noeg er in te vliegen, smalend: „ja, ik
zeg de b u r g e m e e s t e r r r, u schijnt
niet te kunnen hoorenl"
Nog dient aangestipt, dat de heer B o 1-
u ij t, die 15 minuten kreeg voor debat,
begon te jeremieeren over den tijd, die hem
met mondjesmaat werd toegemeten. Een
kwart uur was veel te kort.
Maar toen de debater na die jeremiade
pas 3 minuten gesproken had, meende hij
reeds zooveel gezegd te hebben, dat hjj den
voorzitter vroegof hij nog tijd had!
Na 7 minuten herhaalde zich hetzelfde
geval en de heer B o 1 u ij t, die zoo enorm
veel te zeggen had, eindigde nog 3 minu
ten vóór zijn tijd verloopen was.
Met zulke voorvechters kan de vrijzin
nige partij het een heel eind sturen, wel
te verstaan,in 't riet.
De heer Vorsterman van O yen,
de candidaat voor de Tweede Kamer van
voort. „Ik heb wel ondervonden, dat het
iemand daar slecht genoeg kan gaan. Maar
gij komt immers daar niet bij vreemden,
en ge zult het stellig wel goed hebben
bij uw tante?"
Het meisje wierp een schuwen, zijdc-
lingschen blik op de stroeve trekken der
slapende vrouw en schudde droevig haar
hoofdje.
„Ik ben zoo bang voor haar," sprak
het zachtjes, „en zoo goed als mijn moe
der was, kan niemand zijn."
Dat was een bewering, die geen tegen
spraak gedoogde. Maar de jonge man ge
voelde de dringende behoefte, haar een
woord van troost toe te spreken, en zei
daarom, zich een weinig naar haar toe
keerende, met gedempte stem: „Wanneer
t al te erg wordt moet ge wegloopenIk
ben al dikwijls weggeloopen, en eerlijk
gezegd ben ik nu op de vlucht."
De uitwerking zijner vertrouwelijke me-
dedeeling beantwoordde niet aan zijn ver
wachting. De kleine keek hem bijna angstig
aan en schoof nog dieper in haar onge
makkelijk hoekje.
„Neen, dat zal ik niet doen," verklaar
de ze beslist; „dat zou zeker heel ver
keerd zijn. En waarheen zou ik ook moe
ten gaan, daar ik toch niemand heb, die
mij zou willen opnemen?"
„In het ergste geval kunt ge gerust
bij ons komen. Ik zal er wel voor zorgen,
dat mijn vader u de deur niet wijst. Ont
houd maar den naam van den opzichter
Stephan Milow in Rothhaide en den mij
nen: ik heet Bernard Milow."
Maar ze antwoordde hoip slechts met
de vrijzinnigen, gevoelde dat zijn candi-
datuur 't noodig had gistermiddag in
debat te treden met den heer de Wilde
uit 'sGravenhage, die sprak over Land
bouw en Landbouw er tegen-
w o o r d i g i n g.
Wie het er nu over eens was, dat dit
onderwerp op volkomen neutraal ter
rein gelegen was, de heer Vorsterman
niet.
Die had er liever een politieke kwestie
van gemaakt.
Wat voor hem gemakkelijker zou ge
weest zijn.
In zijn repliek toonde de heer de Wilde
aan, dat de twee vrijzinnige debaters in
hun opvatting tegenover elkander stonden,
hetgeen door de geheele zaal is kunnen
worden geconstateerd.
De vrijzinnige candidaat-in spe in
terrumpeerde: ,,'t is niet waar", eene
uitdrukking, die hij zooals werd opge
merkt gewoon is in debat te gebruiken.
Dat is wel de gemakkelijkste manier
om zich van iets af te maken, maar ook
eene wijze in strijd met alle waardigheid.
En eveneens is het niet strookende met
de waardigheid van een candidaat voor de
Tweede Kamer, wanneer hij, quasi bij
wijze van protest, na afloop der vergade
ring, tegen den spreker op heftige wijze
gaat oreeren, en den spreker, die 's avonds
ook nog een lezing te houden had en dus
blij was te kunnen vertrekken, nog toe
te voegen: „u hoeft me den rug niet toe
te draaien!"
Ook een candidaat
De „Middelburgsche Courant" vergast
den laatsten tijd zijn lezers op „Kleine
Prikjes".
Prikjes, die dienst moeten doen als de-
genstooten tegen Kuyper, den godsdienst,
de clericalen, en die verdeeldheid moeten
teweeg brengen het oude deuntje in
hetzelfde ontkennende gebaar.
Hij had door zijne uitnoodiging blijk
baar zeer veel van het vertrouwen ver
loren, dat ze aanvankelijk in hem gesteld
had. Wederom keek zij langen tijd zwij
gende naar de voorbijvliegende telegraaf
palen, tot Bernard aarzelend vroeg:
„Zoudt ge mij uw naam niet willen noe
men?" „Jawel," zeide zij, zonder hem
aan te zien, „ik heet Elisabeth Hemmen."
Hij kon het woord niet meer verstaan,
dat ze uitsprak, want een vreeselijk rate
len, knarsen en kraken, ten laatste tot
een donderend geraas aangegroeid, ver
doofde elk zwak geluid uit menscheiij-
ken mond. De wagen kreeg een ontzetten-
den schok, die de passagiers van hun zit
plaatsen slingerde; de dwarsmuur zoowel
als de zoldering van den waggon braken
in duizenden stukken en splinters, alsof
ze in plaats van zwaar hout slechts dun
glas waren geweest. De gasvlam woei uit,
het plompe gevaarte helde op zij.... en
de lange, snuivende, steunende, ratelende
spoortrein was in minder dan geen tijd
in een afschuwelijk woesten chaos van
gebroken hout en verbogen ijzer veran-
anderd, waar de ijzigkoude noordwesten
wind overheen gierde.
II.
In de wachtkamer van het kleine sta
tionsgebouw Rothhaide zaten eenige man
nen, die op het binnenkomen van den te
9 uur arriveerenden trein wachtten. Een
grootere groep, die uit verscheidene land
bouwers en spoorbeambten scheen te be
staan, had, al pratende, aan de rondo
de coalitie der Rechterzijde.
En de Prikjes-schrijver een echte
prikkebeen bewijst telkens den regel,
dat het geven van „prikjes" een uitslui
tende eigenschap is van geniepig-venijnige
menschen.
Van den man krijgen we nu weer te
hooren, dat de Roomschen hunne vrij
heden te danken hebben aan de libera-
len-(sic.)
We zouden wel willen vragen, waarin
dan toch die groote vrijheid, door de
liberalen den Roomschen geschonken,
bestaan heeft.
Toch 'zeker niet in de vrijheid van onder
wijs, voor hetwelk de Roomschen zelf
konden opdokken.
En ook gewis niet is er van die vrijheid
blijk gegeven bij de benoemingen tot eenig
openbaar ambt, wat ook van vrijzinnige
zijde daartegen wordt ingebracht.
En dan de liberalen voor te stellen als
onze „weldoeners!"
Ja, heer Prikkeman, er zijn nog steeds
menschen, die, wanneer ze een halve cent
aan een behoeftige geven, meenen een
groote weldaad te hebben verricht.
Halve-cent-gevers, hoor, de liberalen!
GOES. De heer H. de Wilde, van den
Haag, trad Dinsdagmiddag namens de anti
revolutionaire kiesvereemgmg „Voor Ne
derland en Oranje" in „De Prins van
Oranje" voor een talrijk publiek op met
eene voordracht voor „Landbouw en de
Landbou wvertegenwoordiging"
Spreker zegt dat dit onderwerp zich
leent om door menschen van allerlei rich
ting, zonder eenige politieke bijgedachte
te worden besproken; het valt in de neu
trale zóne.
Spreker herinnert hoe, ondanks de veel
malen uitgesproken wenschelijkheid het
maar niet heeft kunnen komen in ons land
tot een krachtige organisatie van den land
bouw. Zonder overheidshulp blijkt die
organisatie er niet te zullen komen.
De Kamers van Koophandel en Fabrie-
tafel onder de duister brandende hang
lamp plaats genomen. De kleine onhan
dige koffiehuis-bediende had volop werk
de ledige glazen maar telkens weer voor
versch gevulde te verwisselen. Een goed
eind ter zijde van dit vrolijk gestemde
gezelschap, zat voor een kleine tafel op
den half donkeren achtergrond van het
vertrek nog een alleen zittende gast, goed
gekleed, met grijs haar en een ernstig,
ondoorgrondelijk baardeloos gezicht. Hij
had een glas madera besteld, maar zijne
lippen hadden het nog niet aangeraakt, of
schoon het al langer dan een half uur
voor hem had gestaan. Aan het gesprek
van de anderen nam hij geen deel; zijn
scherpe, grijze oogen rustten onafgewend
op de wijzerplaat van de klok, die vlak
tegenover hem ging, en het vooruitgaan
van den wijzer scheen hem blijkbaar zoo
langzaam toe, dat hij van tijd tot tijd
met een klein hoofdschudden zijn zak
horloge ermede vergeleek. Naar het scheen
was hij den overigen anwezigen zeer goed
bekend; want ieder hunner had bij het
binnenkomen den bejaarden man met een
zeer hoffelijk: „goeden avond, mijnheer
Rodewald!" begroet. Niemand echter had
een verdere opmerking tot hem gericht
of 'eenige moeite gedaan, hem in het onder
houd te betrekken. Men wist maar al te
goed, dat zulke poging niet het minste
gevolg zou hebben, en schrok er voor terug,
een afwijkend antwoord te ontvangen.
„Wat voor een geschiedenis was dat
toch met den opzichter Milow vroeg een
der mannen aan de ronde tafel den naast
hem zittenden spoorbeambte. „Naar ik
ken hebben hunne vertegenwoordigers.
De regeoring trok steeds den handel voor
en daardoor bleef de landbouw achter.
In de laatste jaren is evenwel door de
regeering, met name door den minister
van Waterstaat, de Marez Oyens in 1902
verklaard dat de landbouw de voornaam
ste tak onzer volksnijverheid is.
Spr. gaat na hoe den handel aan zijn
groote bevoorrechting kwam, en zich in
zijn positie trachtte te handhaven. Dit
laatste met vermindering der belangen van
het platteland; onder anderen in zake het
spoorwegverkeer.
De regeering deed voor den landbouw
niets, ofschoon Koning Willem III per
soonlijk zich den landbouw zeer genegen
toonde.
Jarenlang was de eenige strijd of voor
den handel Amsterdam of Rotterdam den
toon zou geven; bij welken strijd geen tijd
overbleef om ook nog eenige aandacht te
wijden aan platteland en landbouw. Do
gevolgen hiervan werkten zoo lang na dat
nog in 1895 een plattelandsclub in de
Tweede Kamer werd opgericht, van welke
club mannen van alle richting lid waren.
Hier was echter geen opzet. Twee mach
tige factoren hadden meegewerkt tot deze
verhouding; en wel de oppermachtige stem
van do handeldrijvende provincie Holland
in de republiek; en de historische ontwik
keling der steden en het platteland, waar
bij de „poorters" tot eigen zelfstandig
leven kwamen en de „dorpers" in het
achtergat geraakten.
De tegenstelling ligt in de Middel
eeuwen.
Uitdrukkingen als: „het is maar een
boer" en „kale burger" gaven bewijs van
de weinig vriendschappelijke verhouding
tusschen platteland en steden. Dit is niet
meer zoo, wijl men elkander beter leerde
kennen en waardeeren. Aan de organisatie
van den landbouw kwam dit eebter niet
ten goede. In menige landbouwvergade-
ring hadden of hebben notaris, kanton
rechter, onderwijzer den grootsten in
vloed. En toen de overvloedige jaren
voorbij waren, begon de landbouw om
regeeringshulp te roepen, welke hij ver
kreeg in den vorm van meerdere ontwik
keling van den landbouwer, niet van op
heffing van den landbouw. Wageningscho
school, landbouwcursussen, winterscho-
len; op zichzelve toe te juichen, doch door
hoor moet hij plotseling uit den dienst
ontslagen zijn geworden".
„Ja, dat is een treurige geschiedenis",
antwoordde de toegesprokene. „Al lang
genoeg hebben wij een oogje dichtgekne
pen, maar eindelijk kon 't er niet langer
met hem door".
„Wat heeft hij uitgehaald? Is 't dan
zoo erg geweest? Vertel toch eens,
mijnheer de inspecteur!" klonken verschei
dene stemmen. Allen schenen het hoogste
belang in den opzichter Milow te stelen.
„Er zijn daar dingen voorgevallen, waar
over ik wegens mijn ambtelijke betrek
king moeilijk spreken kan", luidde het
ontwijkend antwoord; „maar jelui kent
den man toch genoeg, om te weten, waar
uit dat alles is voortgekomen".
„Ja, hij is een onverbeterlijke dronk
aard", bevestigde er een. „Ik heb dien
hartstocht zich langzaam bij hem zien
ontwikkelen, en heb hem dikwijls zoo tus
schen scherts en ernst gewaarschuwd.
Milow is in den grond van zijn hart een
degelijke vent, en ik telde hom vroeger
onder mijn beste vrienden. Maar er was
geen houden meer aan op de hellende
baan. Met den dood van zijn vrouw is
het begonnen. Die twee hadden elkander
waarachtig en innig lief, en toen zijn jonge,
bloeiende vrouw daarop plotseling na een
ziekte van een paar uur stierf, greep de
wanhoop Milow zoo geweldig aan, dat we
dachten, dat hij zich van kant zou ma
ken. Daarvoor is hij nu wel bewaard ge
bleven; maar hij beproefde toch op een
andere wijze zijn smart te vergeten.
(Wordt vervolgd.)