Katholiek Orgaan voor de Zeeuwsche Eilanden. No. 23. Donderdag 23 Februari 1905. Eersfe Jaargang. Verschijnt eiken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Over hei Tooneel. FEUILLETON, Anne Dieu-le-Veut. Paler Cyrillus Ie Eede. Een en ander dit blad betreffende te zenden: wat aangaat de Redactie a. d. Redacteur; al het overige a. d. Uitgevers. £bonnemenfsprl)s: per 3 maanden—.95 Voor het buitenland verhoogd met de meerdere porto's. Afzonderlijke nommers (bij vooruitbetaling).05 Drukkers-Uitgevers: OOSTERBAAN LE COINTRE, o G O E S. jldverfenflën: van 1—6 regels —.60; iedere regel meer 10 ets. Grootere letters of cliché's worden naar plaatsruimte berekend. Eenzelfde advertentie driemaal geplaatst, wordt tweemaal berekend. Bij een groot aantal regels of bij abonnement speciale prijs. Dienstaanbiedingen: 25 ets. per advertentie van hoogstens 5 regels. Reclame-berichten: 25 ets. per regel. Het is in onze Katholieke pers oene goede gewoonte zich te onthouden van besprekingen over de hedendaagsche too neelstukken. Wij willen geenszins van die gewoonte afwijken, maar wenschelijk dunkt het ons, in het algemeen iets te zeggen over „hot tooneel". Wij lazen onlangs in de „Goesche Courant" een soort, ophemeling van Heyermans' „Allerzielen", een stuk, welks opvoering in verschillende plaatsen verboden werd. Ook werd bericht, dat dit tooneelstuk te Goes zou worden opgevoerd. Met den meesten ernst moeten wij, Ka tholieken, daartegen protest aanteekenen. Het tegenwoordige 'tooneel is volkomen in décadence, althans wat betreft den i n- h o u d dor voorgebrachte stukken. Wij erkennen gaarne de kunst in de ze g- gingskracht en uitbeelding van om er enkelen te noemen Louis Bouwmeester, mevrouw Mann, Coquelin, Sara Bernhard, maar de inhoud der moderne tooneelstukken moeten wij fataal noemen. Ook vóór onzen modernen tijd was het tooneel lang niet in geur van heiligheid; integendeel. Tooneeldichters bij uitnemendheid, zoo als b.v. Moliere en Shakespeare, hebben den stempel van hun schitterend genie ongelukkigerwijs meermalen gedrukt op stukken, die niet met het zedelijke strooken. De Kunst, ja de Kunst, daardoor wordt tegenwoordig alles vergoelijkt en goed gepraat. De kunst om de kunst 1 En of nu al pornografie en zedelooze tooneelstukken onder de oogen van het Christenvolk worden gebracht, dat doet niets ter zake, wanter valt „k u n s t" te bewonderen! De modernen willen de kunst niet meer Een verhaal uit de XVIIe eeuw. 22) Hij hield op. Wilde hij misschien zeggen, dat hij vooral geen huwelijk met eene vrouw buiten dien adel had mogen aan gaan? Misschien wel; doch om die bekentenis te doen was. hij, op dat oogenblik te trotsch hij, die toen men hem deze opmerking maakte tijdens zijne verloving, antwoord de: „Wie een Dieu-le-Veut trouwt, wordt door dat huwelijk alleen geadeld 1" De spreker zette de afgebroken zinsnee niet voort. „Gij, markies, wien ik als echtgenoot, voor mijne dochter bestemd had," her vatte de graaf, „gij zoudt met haar een nieuw leven rondom mij hebben doen ont staan en in mij den laatsten Dieu-le-Veut, den laatsten afstammeling der kruisvaders geëerbiedigd hebben; doch neen, dat tweede huwelijk heeft alles bedorven; ja, dat was eene uitdaging I" „Ik was," antwoordde de markies, zon der op de slotwoorden te letten, „de man niet volgens het hart van Anne, ofschoon ze mij geen afkeer toonde." „Hoe, de man niet volgens het hart, ais ik, de vader, u had aangewezen?" De oude graaf sprak die woorden op strengen foon uit en staakte een oogen onderworpen hebben aan de wetten der zedelijkheid. Kunst en moraal worden van elkaar gescheiden, alsof er tusschen beiden geen onafscheidelijk verband bestond. Ons hedendaagsch tooneel is een en al minachting voor de zedelijkheid en be spotting van den godsdienst. Men kan dagelijks de meest scabreuze banaliteiten op de planken hooren sta melen, men kan er dagelijks den gods dienst bespot zien. En dan durft men dat tooneel nog een opvoedingschool noemen voor het volk. Een opvoedingschool, ja,in welke men de zedeloosheid inademt, die de beste kiemen onzer ziel verstikt; een opvoeding school, waarin tot voorbeeld worden ge steld schandelijke toestanden en verhou dingen; een school, waarin de heiligheid des huwelijks wordt belachelijk gemaakt en de grondslagen van het huisgezin wor den ondermijnd! Voorwaar, er moet van het heden daagsch tooneel een opvoedende kracht uitgaan; maar 'tis een kracht, die onver mijdelijk tot bederf leidt. En „scholen" zijn de tooneelstukken, maar het harde woord moet er uit het zijnvakscholen voor de echtbreuk, bordeelen des geestes. Onder vrije vlag voert de „Kunst" zijn vooze, bedorven lading de veilige tooneel- haven binnen. Wij weten het: met een medelijdend lachje en schouderophalen zulien de man nen der vrije gedachte ons bejegenen om onze zoogenaamde ouderwetsche denk beelden, maar wanneer ons de keus ge laten werd tusschen een onbedorven too neel zonder kunst of een bederfbren- gend met kunst, dan gaven wij gaarne die kunst cadeau en we zouden met groote voldoening dat tooneel met zijn kunst in cluis naar den kelder zien gaan. „Allerzielen" van Heyermans, wat, volgens een bericht ook hier ter plaatse moet worden opgevoerd zeker blik zijne wandeling. „De gravin Annie heeft zich zwaar jegens mij bezondigd; zij heeft het vaderlijk ge zag miskendzij heeft heimelijk het vader lijk huis verlaten, en nu, zooals gezegd wordt, huiten 's vaders wil een huwelijk aangegaan. De gravin is schuldig, zeer schuldig I" „Uwaarts, voorzeker; doch ik heb geen recht de gravin Anne rekenschap over hare handelwijze te vragen. Ik eerbiedig haren wil, hare beslissing „Markies!" riep de oude man met ge fronste wenkbrauwen. „Ik eerbiedig haar huwelijk, en als ik u behulpzaam ben, heer graaf, in het op sporen uwer dochter, dan is dit niet uit een gevoel van wraakneming of om weer aan te knoopen wat voor jaren reeds ge broken werd; maar wel om uwen wensch te voldoen en haar de gelegenheid te ge ven zich met u te verzoenen." De oude man zette zich neer, liet de handen op de knieën rusten en mompelde „Ja, ik zou mijn kind nog eens willen zien, hoe zwaar het zich dan ook aan mij bezondigd heeft," en het schoone, edele hoofd des grijsaards zakte mismoedig naar de borst; „ik zou mij willen overtuigen, dat zij het blazoen der Dieu-le-Veut's niet heeft miskend door eene onedele daad." I)e graaf scheen geen rust to vinden; hij stond weer op en hernam zijne wan deling. „Ik wil niet morren, neen, zeker niet Ik meende dat mijn kind dood was en deed haar naam in den familiekelder reeds op tot volksopvoeding is een tooneelstuk, waarin ook godsdienst en priesters in ver keerd daglicht worden gesteld en waarin voorkomen passages in strijd met de goede zeden. En wat zegt de „Goesche Cou rant" nu? Dat men door het bijwonen van dat stuk een aanschouwelijk onderricht kan genieten van het groote verschil tusschen de leer van Jezus en die van hen, die zich Christenen bij uitnemendheid achten. We hebben geen plan nogmaals in te gaan op het reeds weerlegde idee van. het zoogenaamd Christen-kunnen-zijn, ieder op zijn wijze; alleen willen we opmerken, dat het Goesche blad wel een zeer kleine gedachte moet hebben van de verstande lijke vermogens zijner lezers, om hun, in verband met Heyermans' stuk, zulke klinkklare onzin op te dissclien. Intusschen is ons bekend, dat behalve de Katholieken nog vele andersdenkenden met misnoegen kennis hebben genomen van de latere opvoering van het stuk hier ter plaatse. En dit zou nog wel eens een kink in den kabel kunnen geven. Zondag, 12 Februari, hield de R.-K. Kiesvereeniging te Eede hare jaarlijksche vergadering. JNadat het een en ander was afgehan deld, gaf de onder-voorzitter het woord aan den spreker van dezen avond, Pater Cyrillus, Capucijn te Tilburg. Deze hield de volgende redevoering, welke wij om het belang der zaak, beknopt willen weer geven. Geachte Vergadering, Meermalen heb ik gesproken tot leden van R.-K. Volksbonden, van spoor- en tramwegpersoneel „St. Raphael" enz. Dezer dagen ontving ik eeno uitnoodiging om te spreken voor de Roomsch-Katho- lieke Kiesvereeniging te Eede. Voor het eerst zou ik dan moeten spreken over politiek. Met beide handen heb ik die ge legenheid aangegrepen, immers, wanneer het marmer griffelen, die, na mij, moest toegemetseld en door niemand meer mocht ontheiligd worden; want gij weet, ik ben de laatste van mijn stam De grijsaard stond stil; hij was nog een grootsch beeld gelijk, zooals de beeldhou wer dit voor lange, lange jaren had ont worpen en uitgevoerd; doch dat nu, ver molmd en beschadigd, weldra in puin en stof storten zou. „De laatste Dieu-le-Veut reikt in dien grafkelder de hand aan den eersten, en de verkeerde stap, dien de laatste deed, zal hem niet worden aangerekend, neen! daartoe heseffen zij te goed wat het zegt een Dieu-le-Vent te zijn. 'tZal daar, in dien kelder, een groote familie-doodendans zijn, waarin de witte mantel des kruis vaders, die met het roode kruis des tempe liers, het purper des prelaats, de maliën kolder des ridders, het hermelijn der vor stinnen zullen vermengd zijn." De oude man zou zich misschien nog dieper in de takken van zijn stamboom verward hebben, liadde men den markies niet een bezoek aangekondigd, dat bijzon der dringend scheen te zijn. „Ik verwijder mij, heer markies!" zeide graaf Raoul. „Tot weldra, God beware ul" De edelman verliet het vertrek en ging op den dorpel der kamerdeur meester Re- nunkel, den luitenant van den commis saris voorbij, die diep buigend voor den ouden edelman staan bleef. De luitenant trad binnen en was op dit oogenblik juist geen onwelkome gast; de markies verlangde inlichtingen over al ik voor R.-K. werklieden spreek en hen aanspoor tot toetreding in vakvereenigin- gen, tot bestudeering der wetsontwerpen, in hun belang ontworpen, dan kan ik, dunkt mij, geen oogenblik aarzelen, om met het oog op de a.s. verkiezingen, ook voor deze vergadering het woord te voe ren over politiek. Of moeten niet juist zij, die voor de Kamers als afgevaardig den worden gekozen, beraadslagen en stemmen over wetten in 'tbelang ook der werklieden? Bijgevolg is er een nauw verhand gelegen tusschen de belan gen, die de werklieden in hunne eigen vergaderingen moeten bespreken en de be langen der werklieden, waarover de afge vaardigden moeten beslissen, 'tls dus eene voorname taak, die op ons, Katholieken, rust, zulke mannen af te vaardigen, die onze belangen voorstaan. Daar zijn echter, zult gij mij antwoor den, ook wel anderen, die buiten ons ge loof staan en toch over onze belangen spreken, liberalen en socialisten. Nu weet weet ik wel, dat de socialisten en liberalen mij zullen vragen: „Maar wat heeft het geloof daarmede te maken?" Daarentegen weet ik ook, dat de anti-revolutionairen met de Katholieken zullen vragen: „Waar om heeft het geloof er niets mee te ma ken?" Wij natuurlijk scharen ons bij de laatsten, want wetten in het belang van allen, moeten toch zeker steunen op, moe ten wortelen in Hem, die de Schepper van alles en de Opperste Wetgever is. Gij staat dus hier voor eene keuze en voornamelijk gij R.-K. van Eede, óf Hennequin, een liberaal, óf den candi- daat, dien wij zullen overnemen van de anti-revolutionairen, die met ons samen werken, zal gekozen worden. Mijne vrienden, daar rust eeno groote ver antwoordelijkheid op u bij de komen de verkiezing. Algemeene dienst plicht is noodig" zeg ik met Ds. Talma. Juist deze kleine verga deringen voor het verkiezingswerk, doen veel meer nut, dan een algemeene ver gadering in een district. Wat zal ik u zeggen van den candidaat der liberalen Hennequin. Ik heb niets tegen Mr. Henne quin als persoon. Ik heb gehoord zelfs, dat hij is een humaan en vriendelijk man. Ook zijn er verschillende personen, wien hij weldaden bewijst, want zijne hulpvaar digheid is hier algemeen bekend. Maar, mijne vrienden, het gaat hier niet om personen, inaar om beginselen. het geheimzinnige dat hem omringde, en in hetwelk hij in het diepste zijns harten wel wensehte nooit de hand te hebben gestoken. „Welk goed nieuws, heer luitenant?" ving de markies d'Ambrelle aan, en schoof een stoel voor den binnentredende bij. „Weinig maar goed," zeide lachend meester Kenunkel, terwijl hij zich neer zette. „Wij zijn, niettegenstaande alle voorzorgen, door beide personen' genomen, op het spoor der vluchtelingen." „Des te beter." „Ge weet, heer markies, het poortbiljet was valsoh; in de koets zaten slechts twee vrouwelijke bedienden. Korrel scheen even misleid als de poortwachter." „Oud nieuws, oud nieuws." „Wij waren dus Korrel, koets en vluchte lingen kwijt, en zelfs de kramer, die de oude kleeren der beide personen in kwestie gekocht had, is nog niet opgespoord. We dachten dan ook dat Korrel zich had laten omkoopen, doch juicht toe burgers, dat is zoo niet." „Verder, verder." „Die Korrel is een vlugge schurk! Gij dacht dat hij op weg naar Frankrijk was? Toch niet. De knaap heeft bemerkt dat men hem van het rechte spoor had afge leid Dat doet men niet straffeloos met Korrel! Ziehier een brief dien hij uit Ant werpen schrijft. De beide vluchtelingen zijn daar, doch reeds is de schuit om te ver trekken gehuurd. Wanneer en waarheen? Dat zegt Korrel niet." „Wat aanvangen?" Wij Katholieken, zijn vereenigd met de anti-revolutionairen, om den Christus te doen zegevieren over ons volk en de heer Hennequin, hoe hoog ik hem ook, als persoon vereer, moet zich als liberaal aan sluiten bij de partij, die met de hulp van de socialisten, zonder welke ze nooit de meerderheid kunnen bekomen, tegen do Christelijke partij, moet kanten; hij moet zich scharen aan de zijde van hen, die niet tot de Christelijke partij behooren, hij moet zich vereenigen met hen, die God willen houden buiten het staatkundig leven. En daarom ware Hennequin een anti-revolutionair, ik zou zeggen, stemt Hennequin en niemand anders. Mijne vrienden, stelt u het volgende ge val eens voor. Ik woon in het district Oostburg en hen daar stemgerechtigd voor de Tweede Kamer. Nu ontmoet ik Henne quin. Ik respecteer dien man, omdat hij de eigenschappen bezit, die ik reeds heb aangegeven, 't Gesprek loopt over de a.s. verkiezing. Nu zeg ik hem: U is liberaal, maar niettegenstaande uwe liberaliteit, zal u toch wel in de Tweede Kamer stemmen voor de wetten, die de anti-revolutionai ren en de Katholieken willen, nietwaar? Ik geloof, dat mr. Hennequin zal zeggen: Neem me niet kwalijk vriend, ik heb nog gezond verstand; die woorden spreken el kander tegen. Hoe kan ik nu toch als liberaal stemmen voor de anti-revolutio naire en Katholieke belangen? Dit zou ik wel doen indien ik niet liberaal, indien ik Katholiek of anti-revolutionair ware. Nu werp ik mijn gesprek over een anderen boeg en zeg: Mr. Hennequin, u weet, dat ik overtuigd Katholiek hen. Nu moet ik gaan stemmen, want ik beschouw kies recht als kiesplicht. Ik acht u als persoon maar ben voor de Christelijke belangen. Nu vraag ik u, mr. Hennequin, mag ik als Katholiek u mijne stem geven Mr. Henne quin zal antwoordenJa, als u eerst libe raal wordt. Dus vrienden, wij moeten hier niet letten op den persoon, hoezeer hij ook onze achting verdiene; wij moeten letten op de zaak. En zeg nu niet: „Mijne stem zal den doorslag niet geven." Hoe lang zal dat leuterpraatje nu nog moeten aanhouden? (Op eene stem komt het er niet op aan!) 'tls immers al verschillende koeren door verschillende feiten uitge maakt, dat bij stemming over een of ander wetsontwerp één Kamerlid den doorslag kón geven. Wilt gij daar voorbeelden van? Met één stem meerderheid kwam onder „Vooreerst blijkt, dat de heer graaf Raoul Dieu-le-Veut, die men zegt aange komen te zijn ge ziet, heer markies, dat wij volkomen ingelicht zijn - geen oogenblik te verliezen heeft, wil hij zijne dochter nog opsporen." „Maar hebt ge in uwe Brabantsche wetten geen enkel artikel, waardoor men de hand op die twee vluchtende personen leggen kan, al was het slechts voor- loopig?" „Zijne Excellentie de gouverneur heeft wonderlijke geruchten en, wat meer is, wonderlijke brieven ontvangen omtrent dien graaf de Vertigneul. Weet ge wien men vermoedt dat die man zijn zou?" „Neen." „Niemand anders dan de befaamde Lo- renzillo, de gevreesde Fransche flibus- tier." „Onmogelijk! Die man „Ieder mensch is bedrieger. Het uiter lijke kan erg bodriegelijk zijn, heer mar kies 1 Zijne Excellentie is reeds erg gebe ten over het duël met den bezemstok; de ritmeester wil zich wreken, al de Spaansche officieren willen in tweegevecht komen tegen dien vreemdeling, en nu, nu zou de gouverneur zich te Madrid een sc-hoonen naam maken, indien hij den vreeselijken boekanier, dien Spanje reeds met list en vleierij poogde in handen te krijgen, kon leveren. Van de andere zijde zou men het Zijne Excellentie nooit ver geven, indien men wist, dat die zeeroover uit het diep der West-Indiën, hier te Brussel, vrank en vrij den tour k la mode

Krantenbank Zeeland

Nieuwe Zeeuwsche Courant | 1905 | | pagina 1