voor ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
No. 36. Zaterdag 4 Juni 1892. 1' jaargang.
13' Najaarsstormen,
Leven.
FEUILLETON.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 40 ets; franco per post 45 ets.
Voor Amerika f 2.90 per jaar bij vooruitbeta
ling. Abonnementen worden aangenomen bij alle
Boekh., Brieveng. en J. Tak Jr. te Seboondijke.
ADVERTENTIEPRIJS:
V an 1 tot en met 4 regels 25 ets.elke regel
meer 5 ets. Groote letters worden naar plaats
ruimte berekend. Advertentiën worden ingewacht
tot Vrijdagnamiddag 1 uur bij den Uitgever.
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdagavond bij den Uitgever C. DIELEMAN, te Breskeiis.
Bü dit nummer behoort eon by voegsel.
Het is een overoude klacht dat het leven zoo
kort is. Die klacht is niet van allen grond
ontbloot en heeft in den mond van sommige,
menschen een weemoedige klank. Zoolang er
mensehen geweest zijn is die klacht geuit, en
zoolang er mensehen zullen zijn, zal zij voort
durend herhaald worden.
Er zijn dan ook tal van beelden, waaronder
de kortheid des levens wordt voorgesteld. Zij
wordt vergeleken bij rook en damp, die komt
en verdwijntbij een bloem, die heden in vol
le schoonheid prijkt en morgen van haren sten
gel ligt afgeruktbij het gras, dat heden bloeit
en morgen verdortbij een schaduwdie voor
bij vliegtbij een nachtwake en een droom,
waarvan niets dan nog slechts een flauwe her
innering en vage voorstelling overblijft.
Maar niet de beelden alleen spreken ons van
de kortheid des levens, ook de. werkelijkheid
roept, ons telkens en telkens weer toe, dat die
beelden waarheid weergeven.
Hier wordt een leven, ter nauwernood begon
nen, afgesneden een kind wordt van het va-
der- en moederhart gescheurd.
Niets dan een ledige wieg, in 't rond zwer
vend speelgoed en een hart vol weemoedige her
inneringen blijft achter.
Dat leven was zeker zeer kort.
Daar is 't een jongeling of maagd, die in
de lente des levens heengaat naar de plaats,
waarvan niemand terugkeert. De bloem, die
zoo schoon bloeide, ligt daar neder, en niets
blijft meer over dan vernietigde hoop, vervlogen
idealen en harten, die diep gewond zijn. Dat
leven was kort.
Ginds is 't een man in de kracht zijns le
vens, die viel voor de zeis van den onverbid—
delijken dood. De krachtige stam is door den
door
II11AI X.
„Laat daarom uwe gedachten aan wraak, die
toch niets inbrengen, maar varen. Denk er
liever over na, hoe we aan geld zullen komen."
Burmcister kcak nadenkend, met het hoofd
in de hand, in zijn glas, terwijl Hompel hem
aanzag, alsof hij diens gedachten op zijn gelaat
wilde lezen, zonder hem echter te storen..
„Het geeft niets, Hempel," begon hij na een
poosje, „aan den sleutel behoeven wc niet lan
ger te denken. Het is te gewaagd, en al ge
lukt het hem Reimann te ontnemen, zoo ko
men we daarmee toch niet veel verder, want
we weten niet volgens welk geheim het slot
moet geopend worden. Ik zal de geldkas wel
open krijgen, wees daar maar niet bezorgd voor;
als we maar eerst in het kantoor zijn. Maar
hoe ongemerkt er in te komen? De deur, die
van het voorportaal naar buiten leidt, is tame-
storm geveld, uitgerukt. M'at al plannen wa
ren gemaakthoc was de weg afgebakend met
wat juistheid was de taak bepaald en begrensd!
Wat blijft van dit alles over? Niets dan
droeve herinneringen aan vervlogen geluk; bit
tere teleurstelling en treurende betrekkingen,
die zoo diep het gemis gevoelen van een dier
bare, die heenging. Waarlijk ook dat leven
was kort 1
En wilt ge 't nu den grijsaard vragen, die
't avondrood reeds aan de kimmen ziet Als
hij ncderzit en peinst, dan trekt kindsheid, jon
gelingschap en mannelijken leeftijd hem voorbij
als in een drooin. Hij speelde en dartelde, hij
hoopte en beminde, hij werkte en zwoegde en
als een schaduw is dit alles voorbijgegaan. Wat
is het leven kort, ook bij zulk een terugblik 1
Hoe lang schijnt de weg, als we staan aan 't be
gin, en hoe kort is hij in werkelijkheid, als we
aan 't einde zijn genaderd. Waarlijk ook bij
dc ouden van dagon is de afstand van w ieg tot
graf betrekkelijk zeer gering.
Het leven is kort.
O til, hoe is 't dan toch «x;, dat de menschen
elkander het leven verbitteren kunnen geduren
de die spanne tijds, die hun hier gegeven is.
Wat al twist en tweedracht onder menschen,
die denzelfden weg gaan; die elkander bij zoo
veel zouden kunnen helpen en steunen, even
als reizigers, die een moeilijken en vermoeienden
tocht hebben af te leggen. Zie, hoe haat en
nijd de harten na elkaar verwijderen, hoe naar
een gelegenheid wordt gezocht om elkander te
benadeelen; hoe dc zelfzucht de menschen tot
vijanden maakt.
Het leven is zoo kort; zeker, maar waarom
dan" niet meer liefde en vergevensgezindheid.
Is zoo'n leven zonder liefde en vriendschap
eigenlijk den naam van leven wel waard
Het leven is kortToegegeven. Maar waar
lijk sterk en daarom niet zonder gedruisch te
openen. Daarenboven patrouilleert du oppasser
met de twee groote honden om de fabriek*
Die beesten verscheuren ons, als ze ons nier
ken."
„We moeten dan ook wachten, tot de op
passer aan de andere zijde van de fabriek is.
De fabriek is groot, en vóór hij terugkomt,
zijn we er in."
„Het gaat niet gauw genoeg/' zeide Bur-
meister mismoedig.
„Het moet gaan, Frans, want alles staat voor
ons op het spel," maande de herbergier. „Waar
moeten we heen zonder geld? Wie weet, of
niet reeds morgen uit Breslau het bevel koint
om ons gevangen te nemen. Kunt ge er niet
binnensluipen, zoolang de fabriek nog open is?
Het is November, en dus om zes 'uur al don
ker."
Over het gelaat van het jongmensch gleed
ecu zegevierend lachje.
„Ik heb het," riep hij verheugd, en vervolg
de toen met gesmoorde stem. „Het kantoor
ligt in het groote achtergebouw, waar het hout
opgestapeld is en de schrijnwerkerswcrkplaatsen
zijn. Van het benedenportaal, vanwaar men
ook in het kantoor komt, leidt eene smalle trap
om dan zooveel tijd in ledigheid doorgebracht;
waarom zooveel van dat korte leven verbeuzeld
en verspild
Als we dan zóó vast overtuigd zijn van de
kortheid van ons bestaan, dat we 't bij elke ge
legenheid uitspreken, waarom dan niet gewerkt
met al de kracht, die in ons is; waarom dan
niet getracht dat korte tijdsgewricht zoo nut
tig mogelijk te besteden
Zien we om ons, dan bemerken we tal van
menschen die in a'l irlei nietigheden en beuzelingen
den tijd door brengen, zoek maken is eigenlijk
'twoord. Zij zijn afkeerig van degelijken ar
beid en zij, die 't minst uitvoeren, zullen ge
woonlijk 't meest klagen over gebrek aan tijd.
Is leven zonder nuttigen arbeid eigenlijk wil
den naam van leven waard Wij betwijfelen het
ten sterkste, want:
"Werken en denken en leeren is 't leven
Wie hier niet werkt, is zijn plekje op aard'
Wie daar niet denkt is het leven niet waard,
't Leven is kort Zeker, dat is zoo
En toch zijn er velen, die leven alsof er nim
mer een. einde aan zal komen. Zorgeloos leven
zij daarheen zij kennen de diepste van 't. le
ven niet, zij vrcezen dat zc duizelig zullen wor
den, wanneer zij er in staren. Zij missen den
ernst van 't leven. Zij beschouwen alles aan
de oppervlakte en ze worden huiverig als de
werkelijkheid hun ontleed wordt.
Is 't leven kort, er is ook veel in te doen.
Men moet leeren te verstaan wat het zegt jong
van dagen en toch oud van uren te kunnen zijn.
De taak, die ons, die ieder inensch is opge
legd, moeten we trachten naar belmoren te ver
vullen en daartoe is ernst noodig. Zonder dien
erust verdient het leven den naam van leven
niet. Zonder dien ernst is 't onmogelijk weer
stand te bieden aan moeilijkheden, welke zich
naar den zolder, die gesloten is door ecne een
voudige deur, welke overdag openstaat. Daar
ongemerkt te komen is niet moeielijk. Ik ver
berg mij boven achter het hout, en wacht tot
gij mij door fluiten het teeken geeft dat alles
veilig is. We behoeven dan de buitendeur niet
open te breken. Ik kom door het venster ge
makkelijk weêr weg, want het kantoor ligt ge
lijkvloers."
„Goed, heel goed," fluisterde Hempel. „Ge
steekt uwe werktuigen bij u, en tegen dat het
donker begint te worden, legt ge u op den loer.
Dan zal er zich wel een gunstig oogenblik op
doen, waarin ge kunt binnensluipen. Ik blijf
hier tot acht uur; vóór dien tijd is het buiten
nog te druk. Dan kom ik en geef u het tee
ken door tweemaal te fluiten."
„Eu hoe zal het intusschen met de herberg
gaan vraagde Burmeister.
„Ik schenk den klanten goed in, en als ze
duchtig gedronken hebben, dan bekommeren ze
zich er niet om, of ik er ben of niet. Overi
gens kan Anna wel helpen; ik zal haar goed
zeggen, wat ze te doen heeft. Den volgenden
morgen zijn wc reeds vcrweg, en dan mag de
weerbarstige deern zien, hoe ze het verder klaar
speelt."