voor ZEEUWSCH-VLAANDEREN. Xo. 18. Zaterdag 30 Januari 181)2. FEUILLETON. 1' jaargang. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 40 ets; franco per post 45 ets. Abonnementen worden aangenomen bij Boekhan delaren, Brievengaarders en bij de Agenten A. J. Cobsklis, te Breskens, J. Tak Jr. te Schoondijke. A D V E R T E N T IE P R IJ S tail 1 tot en met 4 regels 25 ets.; elke regel meer 5 ets. Clroote letters worden naar plaats ruimte berekend. Advertentie» worden ingewacht tot Vrijdagnamiddag 3 uur bij den Uitgever. Deze Courant verschijnt eiken Vrijdagavond bij den Uitgever C. DIELEMAN, te Vroede. Bij dit nummer Itohoori een bijvoegsel. a E Er- ii et doel en streven van ieder menscli is ge lukkig te zijn, en ieder tracht dit doel op zijn w ijs te bereiken. Dat streven om het zicli zoo aangenaam mo gelijk te maken is hem als 't ware ingescha pen, is met zijn bestaan als samengeweven, en indien het wèl met hem is, blijft dat streven hem bij zijn gansche leven door en onder alle omstandigheden. I)e vraag is waarlijk niet van belang ont bloot, wat uien toch wel door geluk verstaat, on het is een onomstootbare waarheid tevens, dat men op die vraag zeer verschillende en uit- eenloopende antw oorden mag verwachten. Men ontwaart in de menschelijke samenleving alge- meene ontevredenheid aan de eene zijde, ter wijl men aan den anderen kant zich zooveel mogelijk beijvert om zijn schade, als wij 't zoo ■eens noemen mogen, in te halen, alsof de al les bcheerschende vraag is en blijft: „Hoeveel valt er, wat geluk en genot betreft, van 't le ven te halen?" We zien menschen, die trachten hun ver stand te ontwikkelen, hun kennis te vermeer- sieren, hun geest te veredelen; zij trachten het antwoord te vinden op zoo vele vragen, welke bet leven hun voorlegtde raadselen te ontcij feren, waarin zij wandelen; de geheimnissen te onthullen, die hun geest bezig houden. Zou dat soms geluk zijn? Wij ontmoeten menschen, die hun zaken be hartigen, hunne roeping getrouw vervullen, hun ne plichten nakomenwij zien hen worstelen om te zorgen voor de toekomst der hunnen, opdat deze. niet hopeloos en moedeloos zouden achterblijven bij hun verscheiden. Zou daarin geluk gelegen zijn? Wij kennen vrouwen, die haar huis maken 18 De lioïïe hoorn. NOVELLE VAN A. PALM. Irmgard was aan een zware beproeving bloot gesteld, want haar vaders gelaat nam langza merhand eene meer smeekende uitdrukking aan. Hij boog zijn grijs hoofd tot haar. „Ik smeek u om uwe toestemming, kind 1" vervolgde hij. „Zie mij aan, hoe oud en onge lukkig ik ben. Gij kunt mijne laatste dagen opvroolijken en mij inwendige rust verschaffen. Glimlachend zal ik eens mijne oogen sluiten, wanneer ik u hier in onze oude bezitting zie. Spreek uw „ja" uit, lief kindWijs mijn «enig verzoek niet af!" Haar gelaat werd bleek. Zij richtte zich op cn stond in hare volle lengte voor hem. „Ik kan niet, vader," verklaarde zij; „ik moet mijne gelofte houden." „Dus wijst gij mij af?" vraagde Robert, „Ja, beslist; zulks hadt gij vooruit kunnen weten," antwoordde Irmgard. tot een tempel, waarin zij priesteressen zijn, tot een woning, gezellig, aangenaam en aantrek kelijk, waarin man en kroost gaarne vertoeven. Is dit soms geluk? Of, zoo vragen wij bestaat het geluk in zoo weinig mogelijk werken, veel uitgaan, zich ver- toonen op publieke plaatsen; veel geld uitge ven, genoegens van allerlei aard najagen en den kostbaren tijd dooden? Waarlijk, het is te bejammeren, dat het zoo is; maar er zijn nog velen voor wie al dit bo vengenoemde het hoogste genot uitmaakt. Indien we om ons heen zien, dan bemerken we allerwege een koortsachtige zucht naar ver andering. „Hervorming" roept de een; „emancipatie" luidt het weer bij een ander, en het grootste cn voornaamste voor alle hervorming ontbreekt vaak, h.l. ernst en degelijkheid. Wij zien, dat wat de een geluk noemt, geheel bezijden het ideaal is van den ander, 't is lou ter een verschil van opvatting. Voor ons is de vraag van grootste beteekenis, waar wij het geluk zoeken. Trachten we wel liet geluk in ons zeiven te vinden, en streven we niet, om het buiten ons zeiven te zoeken. Het hangt ongetwijfeld veel af van onze le vensopvatting; van de stemming, waarin wij ver- keeren. Het is verkeerd-te veel van het leven te eischen, onze plaats in de wereld te breed uit te meten. Daardoor toch wordt ontevreden heid gewekt en gevoed; we sluiten onze oogen voor 't kleine, voor 't geringe, hetwelk wij ge nieten, en haken steeds naar 't gootere en meer dere, en juist ten gevolge daarvan berooven wij ons zeiven en anderen van veel genot en van veel geluk. Er zijn menschen, die met. alles ontevreden „Integendeel; ik geloofde, dat de wenscli uws vaders macht over u had." De landheer stond op; doch hij beefde zoo over al zijne leden, dat hij genoodzaakt was de leuning van zijn stoel vast te houden. „Geef inij volkomen helderheid," zeide hij. „N iettegenstaaube mijne, wenschen weigert gij te huwen?" „Ik moet het weigeren, papa." „Nu, dan behoeven wij er niet meer over te spreken. Mij valt het gewone lot ten doel van een vader, die zijn kind teveel bemind heeft. Zeg maar niets meer, Robert; hier zijn alle verstandige redeneeringen vruchteloos." Het gesprek w as nu afgeloopen en wij gevoel den ons allen ongelukkig. De landheer deed zijn toorn en zijne teleurstelling meer uitkomen, dan ooit te voren. Hij sprak nauwelijks nog met zijne dochter, en als hij het deed, dan geschied de het zoo koel mogelijk. Allenhof had zijne vroolijklieid verloren. Zoo naderde eindelijk we der het Kerstfeest. Mijnheer Werneck wilde, dat het op de oude schitterende wijze zou ge vierd worden, niettegenstaande de vele tegen werpingen van Irmgard. Wij vierden dus den kerstavond op de vroe gere feestelijke wijze. Ik ging in Irmgards ka mer. Zij zag er zeer aangedaan, maar toch in- zijn. In 't kleine zoeken zij 't groo'e, in den schijn de werkelijkheid, in het onbeduidendste het meest gewichtige. Dit is niet goed en dat kon w el beter zijnvan 't eene hebben ze te veel, van 't andere te weinighier gaat het te vlug en daar gaat het weer te langzaam. Zij zouden alles 't onderst boven koeren, om de w e reld eens te toouen, hoe goed alles zou gaan, als zij 't bestuur in handen hadden, zonder dat zij ook maar in de verte begrijpen, hoe de we reld ook zonder hen draait, en zonder te. willen toegeven, dat er o zoo weinig zou verbeteren door hun gewaande reuzenkracht. Zoo 'n pruttelaar is doorgaans een onaange naam menseh, norsch, scherp, gereed om spel- deprikken te geven, die nu wel niet tot de on gelukken moeten gerekend worden maar toch onaangenaam zijn voor 't gevoel van hen, die er zoo nu en dan door gekwetst worden. Zouden zulke menschen gelukkig kunnen zijn Och neen; „die kennissen van Job" ontnemen zich zeiven alle geluk en genot. W eer anderen verkceren voortdurend in een sombere stemming. Hun hart blijft koud bij den helderen, stillen glimlach van het zonnige landschap, bij 't lied der Vogelen, bij iedere schoonheid in kunst en natuur. Ach en wee is de inhoud van hun somber levenslied, 't Is alles donker en duister voor huil blik, en zelfs het helderste zonlicht zien zij als door een nevel. Klagen doen zij altijd; een weemoed, die niet verteedert maar krachteloos maakt en verlamt, straalt uit hun oog, en zij missen de kracht om te werken voor een betere toekomst. Kan het ook anders Er is immers geen ideaal, dat de vleugelen doet uitslaan en bezielend terugwerkt op hun hoop en op hun moed. Waarlijk, waar de geestdrift ontbreekt om nemend uit. Hare japon was van kostbare ron de zijde, met edelsteenen rijk bezet. Een dia deem van parelen in hare donkere lokken, gaf haar het voorkomen eencr vorstin. Zij glimlach te, toen ik binnenkwam. „Ik zal van avond allen glans vaarwel zeggen Bertha," zeide zij. „Over twee weken zal ik niet meer de gebiedster van Allenhof zijn." „Zal ik van avond ook naar uw postkantoor gaan vraagde ik met hetzelfde weemoedige lachje. „Ja, het zal voor de laatste maal zijn. Ik zal mijnen geliefde zijne vrijheid teruggeven. Zelfs deze briefwisseling is niet zooals het behoort; er moet een einde aan komen. Ik wil het hem schrijven en zal hem niet wederzien." „Maar gij wildet hem toch uwe belofte hou den." „Zeker, tot aan zijn dood," hernam zij, en in mijne opgewondene phantasie scheen het mij toe, alsof zij reeds de kroon droeg voor ha re zellopoffercnde trouw Plotseling, toen wij nog midden in de heer lijk verwarmde kamer stonden, sloeg een hevi ge sneeuwstorm tegen het venster en het loeien van den wind scheen het oude huis tot in zijne grondvesten te doen schudden. „Welk een nacht!" zeide Irmgard. „Hoe zult gij bij den boom ko-

Krantenbank Zeeland

Nieuwsblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1892 | | pagina 1