GeefM V
ge d.
Geef lucht
Weltschuh
Steun het Astma Fbnds.
Postgiro 55055.
weet te vertellen
Met Delta Tours:
7 dagen Sauerland
(deel 3)
Een oud-eilandbewoner
BURGPROMENADE 18 - MIDDELBURG
BENOEMING
De heer mr. J. C. Lelieveldt is met
ingang van 1 september benoemd tot
hoofd van het bureau voorlichting van
de provincie Zeeland. Tot die datum is
de heer Lelieveldt (55 jaar) hoofd van
de direktie voorlichting van de gemeente
Leiden.
Hij begon zijn voorlichtingsloopbaan
in 1960 bij het ministerie van algemene
zaken. In 1964 trad hij in dienst bij de
gemeente Leiden. De heer Lelieveldt
heeft rechten gestudeerd te Nijmegen
en Leiden, hoofdrichting privaatrecht.
Een van de keuzevakken was autonomie
en medebewind bij provincie en ge
meente. Hij doceert aan diverse oplei
dingen voor overheidsvoorlichters de
vakken openbaarheid van bestuur, recht
en wet en beroep, bezwaar en proce
dures.
De heer Lelieveldt wordt de opvolger
van de heer J. J. Te vel, die zijn funktie
per 1 oktober wegens vervroegde uit
treding beëindigt.
Nog hoor ik hem door het sleutelgat
van de gesloten blijvende deur zeggen,
dat ik voortaan zijn vriend niet meer
was. Maar wij voelden er niets voor
om aan iemands ondergang mee te
werken.
Buiten de grens van het tankopslag
terrein bij de Petroleumpier te Ant
werpen, landinwaarts, bevond zich het
stamcafé van de tankschippers. „In de
Put" werd dit café genoemd. Bereikbaar
via een looppad langs heg en moestuin.
Vele varensgezellen in de tankvaart,
internationaal, hebben langs dit pad
„hun eerste lief" eeuwige trouw ge
zworen. Bij maanlicht, in windstille
nacht, met een vleugje nevel, rolt dit
ook vlot uit de mond.
De echtparen, terugkerend van fa
miliebezoek of inkopen „in de stad", of
ook wel om eens even van boord te
zijn, pleisterden even graag in dit café.
Men hoorde het laatste rederij-nieuws,
ontmoette oude bekenden of sloot een
nieuwe vriendschap af, internationaal,
ondanks de dreiging uit het Oosten.
Vrijgezellen ontmoetten hier vaak hun
„eerste vlam".
Het was binnen altijd, in Vlaamse
stijl, keurig en netjes. Ook gezellig. Wie
zich hierbij misdroeg werd onherroe
pelijk gekorrigeerd. Dan hoefde „de
patron" zich hiermede niet te bemoeien.
Doch zelden was er een twist.
Tist liet zich op een avond door een
taxi uit de stad „In de Put" afzetten.
Een dergelijke rit kostte toen dertien
franken. Voor ons zegge en schrijve:
vijf-en-zestig cent. Maar Tist was weer
eens platzak. Doch, in schijn, nog vrij
aardig nuchter. De „vrouwkens" ont
vingen hem enthousiast. Op een wenk
van hen rekende „men" met de taxi
bestuurder af. Die nog 'n pint mee
pikte ook. Zo was men daar.
Iemand gaf de kastelein een wenk
voor nog een „potteke" en zo zat Tist
weer „op rozen". De jongeren dansten
op muziek „uit een frankenkaske" (ju
kebox). Op verzoek van enkele meisjes,
die „awel in 't staminee" mochten dan
sen, maar onder moeders oog, stond
Tist „op d'n vloerke" als instrukteur.
Want dansen kon hij!
Wat na een zekere tijd precies is ge-
Er zijn voor deze reis nog een be
perkt aantal plaatsen vrij, zo liet Delta
Tours uit Colijnsplaat weten.
De vertrekdatum is op 18 juni. De
eerste dag gaat via Breda, Eindhoven,
Weert, waar koffie wordt gedronken,
naar Keulen, waar een bezoek aan de
Dom wordt gebracht. De eindbestem
ming is Olphe-Willingen.
De tweede dag heeft 's morgens ieder
de tijd voor zichzelf, 's Middags wordt
er een bezoek gebracht aan de stad
Brilon. Dag drie wordt besteed voor
een bezoek aan de beroemde druip
steengrotten van Atterdorn en een
prachtige vaart over de Biggesee. De
vierde dag wordt er een prachtige tocht
gemaakt door het Sauerland. De vijfde
dag gaat het naar de plaats Soest en de
bekende Möhnethalsperre. Dag zes is
geheel ter vrije beschikking. Op de ze
vende dag gaat het weer huiswaarts.
In Zevenbergen zal het afscheidsdiner
plaatsvinden.
Het bekende „Der Sauerland Stern"
hotel is de plaats waar wordt verble
ven. Dit hotel is voorzien van alle denk
bare comfort, zoals douche en toilet,
tv en een huisbar op alle kamers. Te
vens beschikt het hotel over een groot
zwembad, sauna, bowlingbanen enz.
,De kosten voor deze geheel verzorg
de reis bedragen f 735.per persoon.
Dus inclusief volledige verzorging en
inclusief reis- en ongevallenverzeke
ring.
Mocht u interesse hebben om deze
prachtige reis mee te maken, neem dan
even contact op met Delta Tours, tel.
01199-281 of 651.
beurd, wist later niemand. Maar op een
gegeven moment lag Tist op de dans
vloer te spartelen in een deliriumaan-
val. Een kleine dansonderbreking en
konsternatie volgde. Enkele vrouwen
wilden „d'n doktoor verwittigen". Doch
een paar mannen tilden Tist van de
vloer op, of hij nu spartelde of niet.
Droegen hem met vereende krachten
naar de keuken en lieten wat koel water
uit de kraan over zijn dunne lokken
gutsen. Daar knapte hij wat van op.
Enkele jonge borsten wilden Tist wel
aan boord van de „Bob" bezorgen. Doch
deze beweerde geen baby meer te zijn.
Wat dacht men wel? Hij had altijd voor
zichzelf gezorgd. Daarom was hij nu al
zo oudHij ging alleen.
Nadat Tist was vertrokken kwam toch
de goede stemming van voorheen niet
terug. Dit doet dan altijd vreemd aan,
kil. Na een uurtje vertrok het gehele
tankschepen-gezelschap boordwaarts.
Enkelen hadden om de duisternis een
zaklantaarn bij de hand. Sommigen
kaartten na over het gebeuren. Die Tist
kwam toch nog eens slecht aan z'n eind.
„De jeugd" liep dan altijd achteraan.
Dan klonk er wel eens een gilletje in
de achterban. En riep een verstoorde
vader: „Allei, oanstappe gij doar van
d'n achter!"
Eens was op „sokkevoet" een leuke
zoon „zn maske" van achter stil gena
derd. Bukte zich in een flits, greep haar
enkeltje en blafte „gelijk 'n hoend":
woef, woef! Dat arme kind gaf een gil
in de nacht, waar de stoomfluitschreeuw
van de veerboot op Burcht niets bij
was, zo dit schip weer eens ging ver
trekken naar de overkant. Veerde om
hoog richting sterrenvloog voor
bescherming haar pa om de hals. Amai,
amai!
Maar nu passeerden wij het moestuin-
gebied. De voorsten van de nachtgan-
gers stonden plotseling stil, stokstijf.
Botsingen volgden. Een zaklicht flitste
aan. Nooit raadt u wat er toen te zien
en te horen was!
Daar lag Tist op een bed van witte
kool. Hij had een fors exemplaar tussen
zijn handen. En daar was hij die kool
aan het zoenen! Onderwijl prevelend:
„Gij zod toch zoê schoê (schoon) maske
zulle, bij au bief 'k veur van d'n nacht!"
Wij dachten: zie de mens
Wat ik altijd mooi blijf vinden is
dat wij met z'n allen, om beurt sjou
wend, Tist uit dat kool veldje hebben
gevist en meegenomen naar zijn schip.
Eerst wilde hij „z'n maske" niet loslaten
en hierdoor sneuvelde een kool van de
steel. Tranen huilde hij van verdriet
om dit afscheid. Het werd een beetje
weerzinwekkend. Wel „gelijk 'n vod"
kwam hij die nacht op zijn kooi met
lompen terecht.
Daar men op dat Gents terras toen
enkel oor bleek te hebben voor de hu
mor in deze, geen blijk gaf van enig
besef over de menselijke tragedie in
ons verhaal, besloten wij als volgt.
Tist bleek voor de ondergang geboren.
De mens beweegt zich steeds in zijn lot.
Welk dit ook zijn mag, hard of zacht.
Hoe men zich nu wendt of keert, juist
dit is door het lot bepaald. Tegen alle
schijn in, kan men dit niet ontlopen.
In de roes der bevrijding, na de
nachtmerrie van '40'45, is Tist, zo men
mij eens meldde, voor één der aanrol
lende tanks van de bevrijders terecht
gekomen. Werd haast onherkénbaar
door de ratelende kettingen verbrijzeld.
Dokwerker Lewieke.
Met zijn „klak" scheef op de bol en
het eeuwige gonjezakje schuin op de
rug, met het touw over de rechter
schouder en onderdoor de linkerarm
vast aan hem verbonden, werd hij
„goedzat" op de Gentplaats te Antwer
pen uit een kroeg gezet. Aan de over
zijde van de straat stonden twee po-
litie-agenten „toetezien". Zei de één tot
de ander: „Ikke peins, d'n diejen het
d'r iêne gepakt zulle!"
„Ikke zén Lewieke van d'n dok," zong
de dronken man met een armzwaai
bezwerend in de lucht, wiegend op de
benen. Tegen het café leunde een rij
fietsen.
„Allei," zei Lewieke, „komde gij moar
véloke, goade gij moar broafkens mee
Lewie op deinen rug noar moederke!"
Niet één fiets bewoog natuurlijk. Le
wieke pakte toen het eerste rijwiel der
rij, zette deze naast het trottoir. Handig
bekeken, om zo van deze verhoging op
te stappen en te gaan rijden. Jawel,
deze opzet klopte wel in theorie, doch
de praktijk besliste anders. Want aan
de andere zijde kletterde Lewieke, even
wicht verliezend, op de „kasseien". De
„velo" volgde.
„Kijk," zei ik tegen m'n Gentse luis
teraar, zo'n dronkemans-straattafereel,
nog wel onder politietoezicht, was in
„Olland" niet denkbaar. De beschon-
kene werd dan direkt tijdelijk opge
borgen, tot na de roes. Uit veiligheid
voor hemzelf en een ander. Daar dit in
België niet het geval was, kwam ons
het één en ander al komisch over.
Lewieke krabbelde overeind en het
zelfde schouwspel herhaalde zich tot
drie keer toe. Toen gaven zijn kollega's
blijk van dokwerkers-solidariteit. Twee
hunner kwamen die kroeg uit, zetten
Lewieke op z'n velo, gaven hem een
zetje en door nog meerderen aan de
deur komend nagewuifd, ving onze fiet
ser te laveren aan door de nauwe straat.
Waar op het eind een vrachtauto in
draaide, Lewieke tegemoet. Zelfs de po-
litie-agenten bogen zich iets voorover,
ook nieuwsgierig hoe dit af zou lopen.
Juist voor de tegenligger schoot Le
wieke naar de linkerzijde van de straat.
„Da's van eiges z'n doêd!" liet een
agent zich horen. Door een onzichtbare
hand, leek het, werd Lewieke daar fiet
send in evenwicht gehouden. Verdween
toen uit ons gezichtsveld, achter de
vrachtauto. Die ons even nadien pas
seerde. Toen verwachtte ook ik een
wrak op straat. Maar dit bleek anders.
Daar kwam Lewieke op „zijnen vélo
non-de-dju vrom". Stapte op zijn start
plaats zonder haperen af. Deponeerde
zijn rijwiel weer tegen de rij voor dat
café. Struikelstapte toen op de beide
agenten af om hen te zeggen: „Awel
meniêrkes, enne 't goat en nie mee d'n
vélo!"
Die agenten, natuurlijk „mee d'n zat"
in hun vak veel gewoon, raadden Le
wieke aan dan de tram maar te nemen.
Daar, dichtbij, was „d'n opstap" (halte).
Ook wij moesten van deze lijn gebruik
maken. Toen de tram arriveerde, rinkel-
de-kinkel ting-ting, onderweg zijnde in
de zoveelste stadsrit, passagiers waren
uitgestapt, zochten ook wij een plaatsje
buiten op het achterbalkon. Om, indien
van node, Lewieke een handje tot hulp
toe te steken met het instappen. Maar
hij bleef, beide benen gespreid op de
kinderkopjes, hand aan een lantaarn
paal, als bevroren staan. De conducteur
verscheen op het achterbalkon, stak zijn
hoofd buiten de tram en riep tot Le
wieke: „Awel, edde gij gien goesting,
manneke?"
„Neie," riep de ander, „met dees tram
nie!"
Ting-ting, belde de bel het vertrek
sein. De tram zette zich piepend en
knarsend in beweging. EnLewieke
ging met ons meehollen!
„Ziedet," zei de conducteur in het
algemeen, „na zodde 'm d'r sjust toch
op!" Belde „veur d'n dieën van veur"
(bestuurder) en zonder halte werd met
de tram gestopt. Was zoiets ooit mo
gelijk in Rotterdam bijvoorbeeld? Re
kent daar maar niet op.
Wij hesen even later Lewieke, nog
altijd met „z'n zakske" op de rug naar
boven en voort wiebelde weer de tram.
Als altijd afhankelijk van de straatrail
en de elektrische stroom via bovenlei
ding. Zei toen Lewieke zomaar hardop:
„Allei, allei, zoê 'k almedeens en nie
oard ad geloêpe, 'k ad 'm nie gehoald
zulle!"
Dit was de logica van de dronkaard.
Paul Henri Spaak en Gust.
Jullie kundige staatsman P. H. Spaak
was van internationale allure. Ook wij
weten van hem dat hij zich eerst te
Brussel als advokaat vestigde. Was hij
niet in Schaarbeek geboren, in 1899,
juist nog in de vorige eeuw? In 1932
werd hij verkozen tot volksvertegen
woordiger. In 1935 werd hij minister
van Verkeerswezen. In 1936 van Bui
tenlandse Zaken. Dit was hij, met een
korte onderbreking in 1939, tot 1949.
En opnieuw van 1954 tot 1957. Boven
dien was hij bij herhaling eerste mi
nister.
In 1940 ging hij via Frankrijk naar
Engeland, waar hij deel uitmaakte van
de regering in ballingschap. Direkt na
Wereldoorlog no. 2 ijverde hij zeer voor
éénmaking van Europa. In 1946 was hij
voorzitter van de Algemene Vergadering
der Verenigde Naties, enz. In 1957 werd
hij secretaris-generaal van de NATO en
trok zich uit de Belgische politiek terug.
U ziet, wendde ik mij speciaal tot
onze Gentse luisteraar, dat wij méér
weten over uw land en volk, dan enkel
grapjes!
Van P. H. Spaak nu, kunnen wij de
volgende historie verhalen. Eens moest
hij zich haasten in en om Brussel van
de ene bespreking naar weer een an
dere. Waarvoor vele kilometers rijden
overbrugd moesten worden. Zijn chauf
feur kreeg de opdracht: rijden maar en
„rap". Nu beleefden wij de eerste olie
crisis na 1945 en de benzine was „op
de bon", ook in België. De chauffeur
wees zijn baas op het feit, dat onderweg
getankt moest worden, maar hij was niet
meer in het bezit van de nodige bonnen.
Nogmaals klonk het bevel: rijden maar,
wij zien wel!
Tot de benzinetank leeg raakte en
gestopt werd aan een pompstation langs
de weg. „Vullen met super," werd de
pompbediende gevraagd. Maar die wilde
eerst „bewijskens" zien! Hierover ont
stond een woorden-schermutseling „op
z'n Bels" om u tegen te zeggen. Tot
ten einde raad de chauffeur zijn pa
pieren ordenende chef in de dialoog
ging betrekken. Die draaide het raampje
van het achter-autoportier naar bene
den, stak zijn kaal hoofd naar buiten
en gebood korzelig: „Snel vullen alstu-
blief, ik ben Spaak van de NATO!"
Waarop de pompbediende antwoord
de: „Enne ikke zijn Gust van d'n Esso,
gij bekomt zoê gien benzin, allei!"
Na het nodige gebel, door Spaak
hoogst persoonlijk, is dan toch de ben
zinetank „op schriftelijke verklaring"
gevuld.
In 't eethuis ,,'t Leeuwke".
Aan de voet van de toren der gotische
O.L. Vrouwekerk te Antwerpen, bevond
zich het eethuis ,,'t Leeuwke". Het was
daar voor 1940 altijd een drukke be
doening. Men kon zich afvragen: wan
neer slapen hier de mensen? Ploegen-
stelsel gold hier niet. Sluitingstijd was
uit de boze. „Awel, das van eiges, da
doede en nie mee d'n eiges affaire."
In de vijftiger jaren hebben wij bij
deze zaak nog eens stil gestaan. Tijdens
een K.O.F.-bezoek aan de Sinjorenstad.
Wij waren met meerdere vakantiekur-
susgasten. Op de terugweg van een be
zoek aan het atelier van de grote Petrus
Paulens Rubens, de grote Vlaamse
schilder (15771640). Wij hadden over
,,'t Leeuwke" een beetje „opgeschept".
Men wilde dit daarom wel eens be
kijken en wat eten.
Doch koud en kil staarden de gesloten
luiken voor de ramen ons aan. Hoe kon
toch een eenmaal zo gezellig culinair
rustpunt in deze zo woelige Schelde-
stad nu zo dood en verlaten zijn? Het
gras tierde welig tussen de stenen van
het eertijds zo druk betreden terras.
Vergane glorie, ook door oorlog..? Ver
draaid, het deed een beetje pijn!
Enkelen van het gezelschap plaatsten
„eetlust verwekkende opmerkingen" aan
mijn adres. Vonden deze bedoening „ui
termate gezellig". Zo heeft men wel
eens pech met het gidsje spelen.. Die
middag werd dit voor een Belg ook
realiteit. Doch hierover straks. Want als
men met vertelling aan de wortel van
een boom begint, zit men zo op alle
takken!
Wij zagen toen in gedachten weer de
zwartgejurkte diensters met de witte
schort voor, die omzoomd was met kant
werk, aan het bedienen langs de over
vol bezette tafeltjes. Beiden, mijn ka
pitein en ik, waren nog vrijgezel. On
danks ons druk varen „kokkerelden"
wij indien enigzins mogelijk ons eigen
potje aan boord. Maar lagen wij met
een weekend nu ergens los-laad gereed,
door zondagsrust eindelijk weer eens
een vrije dag belevend, dan maakten
wij aan boord geen bord vuil en gingen
eten aan de wal, waar wij ook waren.
In België was dit nog voordelig ook.
Wij sliepen dan eindelijk eerst eens uit.
Trokken 's morgens tegen koffietijd van
boord, éérst naar de Nationalestraat.
Daar wisten wij een patisserie-restau
rant, waar de koffie speciaal en goed
was. Met een stroopwafel toe. Die werd
dan voor je neus gebakken. Men kon
daar „op toezien". Zeer korrekt werden
wij bediend. Wegens ons habitué-schap
zeker? En daar hebben wij het weer:
„D'n pree (fooi) van dieën Ollanders
woar sjust zulle!"
Dan moesten wij nog wat mondvoor
raad inslaan, want de winkels waren
ook zondags open. Nog even naar de
bank voor geldwisseling en een nieuw
lot van „De Koloniale". Zo dwaalden
wij naar ons eethuis en hadden inmid
dels al enkele kilometertjes te voet ach
ter ons liggend op de „kasseiën".
Daar was dan de madam, al op leef
tijd, die zo leuk en aardig de jongere
diensters „gelijk 'n moeiderke" dirigeer
de. Zelf, waar nodig, een handje toe
stak en wel zo, dat dit al een lust was
om naar te kijken. Die diensters gingen
voor haar ook „door het vuur". Was
daar eens een wat aangeschoten klant
lastig met de afrekening, dan vormden
zij zo een cirkel om haar en deze man
en dan handelde de „cheffin" de zaak
wel bespraakt „in d'r minne af."
„Amai, amai, meniêr, gij zijt 'n zéve-
roar enna wa dollekens Gij zodde en
nie ête (eten) van d'n profijt van m'n
mèskens (meisjes), allei. Gij betoalt zul
le en rap!"
Men moest bij deze reprimande al
honds zijn om dan uit schaamte niet
vlug de beurs te trekken en te ver
dwijnen. Ja, daar blijven altijd rare
kostgangers op de wereld.
Het was ons privilége dat de cheffin
aan ons tafeltje even stil hield. Vroeg
dan altijd hoe het „in Olland woar, goê
zeker?"
Steevast volgde: ,,'t Zelfde gelijk d'n
loatsten kiêr, iêrst 'n blondje van d'n
veur?"
Onze bestelling werd dan doorgege
ven. Na de pils zelf gebracht te hebben,
waaierde zij weer al langs andere ta
feltjes. Niets ontging haar aandacht.
Hier een schouderklopje, daar een knip
oog, een streling over een kinderwang.
Zo was zij.
Dan bracht men de dampende toma
tensoep. Die moest men daar geproefd
hebben. Werkelijk een Belgische specia
liteit. Daarna volgde natuurlijk „de
petat" met de „salad"-schotel, klaar
gemaakt met kreeft of Japanse krab, al
naar believen. Waarover een heerlijke
mayonaise-saus gegoten was. Fruit naar
verkiezing na.
Men had dan gegeten voor twintig
frank, inclusief fooi. Van prijzen ge
sproken! Aan een snelbuffet op de
Hoogstraat te Rotterdam betaalde men
toen voor „de stamppot van de dag"
vijf en zestig cent. Men kreeg dan
waarlijk een flinke portie stamppot van
boerenkool (of zuurkool) met worst,
vaak teveel voor één man.
Het kosmopolitisch sfeertje kreeg men
in ,,'t Leeuwke" op de koop toe. Men
hoorde allerhande taal, terwijl het
Vlaams natuurlijk domineerde. Het kon
gebeuren dat aan een tafeltje iemand
deftig met mes en vork zat te eten en
aan een ander tafeltje iemand met zijn
fikken. Niemand nam hier aanstoot aan.
Dit hoorde er gewoon bij.
Zo moesten wij eens aanschuiven te
genover een „boerke van d'n buiten".
Die een pint bier voor hem had, nog
onaangeroerd, een bord met patates fri
tes, appelmoes en kip. Doch dit „hen-
neke" hield hij bij de pootjes gespreid,
in elke hand één, vast. Zijn neus ver
dween daar regelmatig tussen. Hij glom,
bij wijze van spreken, tot aan zijn o-
ren. Wij groetten hem bij het gaan
zitten. Wat niet tot hem doordrong, of
hij deed alsof. Want hij had het maar
druk met het eten.
„Of het hem smaakte?", was onze
overbodige vraag. Ten lange leste restte
hem nog een flink stuk kip. Dit was
hem voorlopig te veel.
Na de maaltijd komt er veelal een
milde stemming voor de dialoog. Dit in
gedachten, vroegen wij hem van ver te
ziin gekomen ter stad. Hij kwam van
de kanten van Mechelen, was zijn ant
woord. Vervolgde: „Awel, ikke enne
peins 'n kiêr nie, ikke goan 't doen
zulle!"
Uit zijn broekzak kwam een ferme
rode zakdoek ter dis. Die spreidde hij
uit. In het midden werd het restant kip
gedeponeerd. De vier zakdoekpunten
werden twee knopen.
„Ziede gij," verklaarde onze komische
tafelgenoot toen, ,,'k em het betoald,
awel zulle mannekes, das van eiges
veur van d'n oavènd in d'n trein, da
goan ikke vrom." Zo was Vlaanderen
nu op z'n best!
Toen hij vertrokken was, zei de ma
dam tegen ons: ,,'t Is 'n plezant manne
ke, ziede, komt alle keire herres z'n
henneke ête!"
De ronselaar van de aparte kant.
Daar dus ,,'t Leeuwke" gesloten was
en bleef, werd besloten aan boord te
gaan eten. Het was een broeierige au
gustusdag. Met wat onweer en een klad
regen. Tot onze spijt was het door de
stad een regenjassen voettocht gewor
den. Nu, in tijdnood gekomen voor de
warme hap, dan maar aan boord, die
met-kok-schep-op-klokslagen om 18.00
uur aanving, was het toch geen weertje
voor de-ferme-stap-er-in! Ons gezel
schap bestond uit overwegend mannen
op leeftijd, die door veelvuldig Antwer-
penvaart in hun leven deze stad op
hun duimpje kenden.
Opperde een Zeeuwse hoofdonderwij
zer, tevens direkteur van een K.O.F.-
binnenvaartschool, aan een oud-varens-
man, speciaal Antwerpen-kenner:
„Frans, jij weet van hier toch wel een
kortere weg naar ons schip? Ik ben dat
schoenzolen hobbelen over de kinder
kopjes allang zat!"
Antwoordde Frans berustend: „Ja, Jos
ik weet inderdaad een kortere weg.
Maar die huist vol verzoeking. Want
dan moeten wij door een straat met
..meisjes in de etalage!" Of daar heren
waren, die hier bezwaar tegen hadden?
Die waren er niet!
Dus stapte Frans naar vooraan het
gezelschap en werden wij „zijn volge
lingen". Nu was genoemde hoofdonder
wijzer een erg bruin type. Met donker
golvend haar. aan de slapen grijzend.
Had een uit de kluiten gewassen pos
tuur. Zijn lichtgekleurde regenjas hing
met lege mouwen losjes om de schou
ders. Die dat gebruid zijn nog beter
hadden hij en ik het over een gemeen
schappelijke kennis te Colijnsplaat. Toen
„een zus" op de ruiten tikte, ons wenkte
Ontsloot haar venster.
„Noord'oekje," zei het hoofd, ,,'k glóö-
ven da ze wat most vraegen!" Want hij
snrak met mij altijd in het „zegge(n),
doe(n) en late(n). Of wij getweeën „op
de thee" kwamen? Kan „op de koffie
ook" was de wedervraag aan de dame
met het oudste beroep ter wereld.
Werd door het hoofd toen ineens be
slist: „Dame, nu hebben wij geen tijd,
maar a.s. avond komen wij langs met
zestig man
Onverstoord sloot de vrouw haar ven
ster en vatte haar zeker tijddodend
handwerkje weer op. Wij waren „lucht"
Nu keken de overigen van het gezel
schap ook hier en daar eens om zich
heen. Frans stond gelaten midden op
straat maar even af te wachten. Tot wij
weldra gezamenlijk voortstapten, het
hoofd en mijn persoontje als hekke-
sluiters. Nu was een „manneke" ons al
een tijdje onopvallend gevolgd. Ergens
in ons achterhoofd hadden wij al eens
gedacht: „Wat wil die kerel?" Daar
kwamen wij al gauw achter.
(Wordt vervolgd).
P. C. Noordhoek, Zierikzee.