GeefM V ge d. Geef lucht Weltschuh Steun het Astma Fbnds. Postgiro 55055. weet te vertellen Met Delta Tours: 7 dagen Sauerland (deel 3) Een oud-eilandbewoner BURGPROMENADE 18 - MIDDELBURG BENOEMING De heer mr. J. C. Lelieveldt is met ingang van 1 september benoemd tot hoofd van het bureau voorlichting van de provincie Zeeland. Tot die datum is de heer Lelieveldt (55 jaar) hoofd van de direktie voorlichting van de gemeente Leiden. Hij begon zijn voorlichtingsloopbaan in 1960 bij het ministerie van algemene zaken. In 1964 trad hij in dienst bij de gemeente Leiden. De heer Lelieveldt heeft rechten gestudeerd te Nijmegen en Leiden, hoofdrichting privaatrecht. Een van de keuzevakken was autonomie en medebewind bij provincie en ge meente. Hij doceert aan diverse oplei dingen voor overheidsvoorlichters de vakken openbaarheid van bestuur, recht en wet en beroep, bezwaar en proce dures. De heer Lelieveldt wordt de opvolger van de heer J. J. Te vel, die zijn funktie per 1 oktober wegens vervroegde uit treding beëindigt. Nog hoor ik hem door het sleutelgat van de gesloten blijvende deur zeggen, dat ik voortaan zijn vriend niet meer was. Maar wij voelden er niets voor om aan iemands ondergang mee te werken. Buiten de grens van het tankopslag terrein bij de Petroleumpier te Ant werpen, landinwaarts, bevond zich het stamcafé van de tankschippers. „In de Put" werd dit café genoemd. Bereikbaar via een looppad langs heg en moestuin. Vele varensgezellen in de tankvaart, internationaal, hebben langs dit pad „hun eerste lief" eeuwige trouw ge zworen. Bij maanlicht, in windstille nacht, met een vleugje nevel, rolt dit ook vlot uit de mond. De echtparen, terugkerend van fa miliebezoek of inkopen „in de stad", of ook wel om eens even van boord te zijn, pleisterden even graag in dit café. Men hoorde het laatste rederij-nieuws, ontmoette oude bekenden of sloot een nieuwe vriendschap af, internationaal, ondanks de dreiging uit het Oosten. Vrijgezellen ontmoetten hier vaak hun „eerste vlam". Het was binnen altijd, in Vlaamse stijl, keurig en netjes. Ook gezellig. Wie zich hierbij misdroeg werd onherroe pelijk gekorrigeerd. Dan hoefde „de patron" zich hiermede niet te bemoeien. Doch zelden was er een twist. Tist liet zich op een avond door een taxi uit de stad „In de Put" afzetten. Een dergelijke rit kostte toen dertien franken. Voor ons zegge en schrijve: vijf-en-zestig cent. Maar Tist was weer eens platzak. Doch, in schijn, nog vrij aardig nuchter. De „vrouwkens" ont vingen hem enthousiast. Op een wenk van hen rekende „men" met de taxi bestuurder af. Die nog 'n pint mee pikte ook. Zo was men daar. Iemand gaf de kastelein een wenk voor nog een „potteke" en zo zat Tist weer „op rozen". De jongeren dansten op muziek „uit een frankenkaske" (ju kebox). Op verzoek van enkele meisjes, die „awel in 't staminee" mochten dan sen, maar onder moeders oog, stond Tist „op d'n vloerke" als instrukteur. Want dansen kon hij! Wat na een zekere tijd precies is ge- Er zijn voor deze reis nog een be perkt aantal plaatsen vrij, zo liet Delta Tours uit Colijnsplaat weten. De vertrekdatum is op 18 juni. De eerste dag gaat via Breda, Eindhoven, Weert, waar koffie wordt gedronken, naar Keulen, waar een bezoek aan de Dom wordt gebracht. De eindbestem ming is Olphe-Willingen. De tweede dag heeft 's morgens ieder de tijd voor zichzelf, 's Middags wordt er een bezoek gebracht aan de stad Brilon. Dag drie wordt besteed voor een bezoek aan de beroemde druip steengrotten van Atterdorn en een prachtige vaart over de Biggesee. De vierde dag wordt er een prachtige tocht gemaakt door het Sauerland. De vijfde dag gaat het naar de plaats Soest en de bekende Möhnethalsperre. Dag zes is geheel ter vrije beschikking. Op de ze vende dag gaat het weer huiswaarts. In Zevenbergen zal het afscheidsdiner plaatsvinden. Het bekende „Der Sauerland Stern" hotel is de plaats waar wordt verble ven. Dit hotel is voorzien van alle denk bare comfort, zoals douche en toilet, tv en een huisbar op alle kamers. Te vens beschikt het hotel over een groot zwembad, sauna, bowlingbanen enz. ,De kosten voor deze geheel verzorg de reis bedragen f 735.per persoon. Dus inclusief volledige verzorging en inclusief reis- en ongevallenverzeke ring. Mocht u interesse hebben om deze prachtige reis mee te maken, neem dan even contact op met Delta Tours, tel. 01199-281 of 651. beurd, wist later niemand. Maar op een gegeven moment lag Tist op de dans vloer te spartelen in een deliriumaan- val. Een kleine dansonderbreking en konsternatie volgde. Enkele vrouwen wilden „d'n doktoor verwittigen". Doch een paar mannen tilden Tist van de vloer op, of hij nu spartelde of niet. Droegen hem met vereende krachten naar de keuken en lieten wat koel water uit de kraan over zijn dunne lokken gutsen. Daar knapte hij wat van op. Enkele jonge borsten wilden Tist wel aan boord van de „Bob" bezorgen. Doch deze beweerde geen baby meer te zijn. Wat dacht men wel? Hij had altijd voor zichzelf gezorgd. Daarom was hij nu al zo oudHij ging alleen. Nadat Tist was vertrokken kwam toch de goede stemming van voorheen niet terug. Dit doet dan altijd vreemd aan, kil. Na een uurtje vertrok het gehele tankschepen-gezelschap boordwaarts. Enkelen hadden om de duisternis een zaklantaarn bij de hand. Sommigen kaartten na over het gebeuren. Die Tist kwam toch nog eens slecht aan z'n eind. „De jeugd" liep dan altijd achteraan. Dan klonk er wel eens een gilletje in de achterban. En riep een verstoorde vader: „Allei, oanstappe gij doar van d'n achter!" Eens was op „sokkevoet" een leuke zoon „zn maske" van achter stil gena derd. Bukte zich in een flits, greep haar enkeltje en blafte „gelijk 'n hoend": woef, woef! Dat arme kind gaf een gil in de nacht, waar de stoomfluitschreeuw van de veerboot op Burcht niets bij was, zo dit schip weer eens ging ver trekken naar de overkant. Veerde om hoog richting sterrenvloog voor bescherming haar pa om de hals. Amai, amai! Maar nu passeerden wij het moestuin- gebied. De voorsten van de nachtgan- gers stonden plotseling stil, stokstijf. Botsingen volgden. Een zaklicht flitste aan. Nooit raadt u wat er toen te zien en te horen was! Daar lag Tist op een bed van witte kool. Hij had een fors exemplaar tussen zijn handen. En daar was hij die kool aan het zoenen! Onderwijl prevelend: „Gij zod toch zoê schoê (schoon) maske zulle, bij au bief 'k veur van d'n nacht!" Wij dachten: zie de mens Wat ik altijd mooi blijf vinden is dat wij met z'n allen, om beurt sjou wend, Tist uit dat kool veldje hebben gevist en meegenomen naar zijn schip. Eerst wilde hij „z'n maske" niet loslaten en hierdoor sneuvelde een kool van de steel. Tranen huilde hij van verdriet om dit afscheid. Het werd een beetje weerzinwekkend. Wel „gelijk 'n vod" kwam hij die nacht op zijn kooi met lompen terecht. Daar men op dat Gents terras toen enkel oor bleek te hebben voor de hu mor in deze, geen blijk gaf van enig besef over de menselijke tragedie in ons verhaal, besloten wij als volgt. Tist bleek voor de ondergang geboren. De mens beweegt zich steeds in zijn lot. Welk dit ook zijn mag, hard of zacht. Hoe men zich nu wendt of keert, juist dit is door het lot bepaald. Tegen alle schijn in, kan men dit niet ontlopen. In de roes der bevrijding, na de nachtmerrie van '40'45, is Tist, zo men mij eens meldde, voor één der aanrol lende tanks van de bevrijders terecht gekomen. Werd haast onherkénbaar door de ratelende kettingen verbrijzeld. Dokwerker Lewieke. Met zijn „klak" scheef op de bol en het eeuwige gonjezakje schuin op de rug, met het touw over de rechter schouder en onderdoor de linkerarm vast aan hem verbonden, werd hij „goedzat" op de Gentplaats te Antwer pen uit een kroeg gezet. Aan de over zijde van de straat stonden twee po- litie-agenten „toetezien". Zei de één tot de ander: „Ikke peins, d'n diejen het d'r iêne gepakt zulle!" „Ikke zén Lewieke van d'n dok," zong de dronken man met een armzwaai bezwerend in de lucht, wiegend op de benen. Tegen het café leunde een rij fietsen. „Allei," zei Lewieke, „komde gij moar véloke, goade gij moar broafkens mee Lewie op deinen rug noar moederke!" Niet één fiets bewoog natuurlijk. Le wieke pakte toen het eerste rijwiel der rij, zette deze naast het trottoir. Handig bekeken, om zo van deze verhoging op te stappen en te gaan rijden. Jawel, deze opzet klopte wel in theorie, doch de praktijk besliste anders. Want aan de andere zijde kletterde Lewieke, even wicht verliezend, op de „kasseien". De „velo" volgde. „Kijk," zei ik tegen m'n Gentse luis teraar, zo'n dronkemans-straattafereel, nog wel onder politietoezicht, was in „Olland" niet denkbaar. De beschon- kene werd dan direkt tijdelijk opge borgen, tot na de roes. Uit veiligheid voor hemzelf en een ander. Daar dit in België niet het geval was, kwam ons het één en ander al komisch over. Lewieke krabbelde overeind en het zelfde schouwspel herhaalde zich tot drie keer toe. Toen gaven zijn kollega's blijk van dokwerkers-solidariteit. Twee hunner kwamen die kroeg uit, zetten Lewieke op z'n velo, gaven hem een zetje en door nog meerderen aan de deur komend nagewuifd, ving onze fiet ser te laveren aan door de nauwe straat. Waar op het eind een vrachtauto in draaide, Lewieke tegemoet. Zelfs de po- litie-agenten bogen zich iets voorover, ook nieuwsgierig hoe dit af zou lopen. Juist voor de tegenligger schoot Le wieke naar de linkerzijde van de straat. „Da's van eiges z'n doêd!" liet een agent zich horen. Door een onzichtbare hand, leek het, werd Lewieke daar fiet send in evenwicht gehouden. Verdween toen uit ons gezichtsveld, achter de vrachtauto. Die ons even nadien pas seerde. Toen verwachtte ook ik een wrak op straat. Maar dit bleek anders. Daar kwam Lewieke op „zijnen vélo non-de-dju vrom". Stapte op zijn start plaats zonder haperen af. Deponeerde zijn rijwiel weer tegen de rij voor dat café. Struikelstapte toen op de beide agenten af om hen te zeggen: „Awel meniêrkes, enne 't goat en nie mee d'n vélo!" Die agenten, natuurlijk „mee d'n zat" in hun vak veel gewoon, raadden Le wieke aan dan de tram maar te nemen. Daar, dichtbij, was „d'n opstap" (halte). Ook wij moesten van deze lijn gebruik maken. Toen de tram arriveerde, rinkel- de-kinkel ting-ting, onderweg zijnde in de zoveelste stadsrit, passagiers waren uitgestapt, zochten ook wij een plaatsje buiten op het achterbalkon. Om, indien van node, Lewieke een handje tot hulp toe te steken met het instappen. Maar hij bleef, beide benen gespreid op de kinderkopjes, hand aan een lantaarn paal, als bevroren staan. De conducteur verscheen op het achterbalkon, stak zijn hoofd buiten de tram en riep tot Le wieke: „Awel, edde gij gien goesting, manneke?" „Neie," riep de ander, „met dees tram nie!" Ting-ting, belde de bel het vertrek sein. De tram zette zich piepend en knarsend in beweging. EnLewieke ging met ons meehollen! „Ziedet," zei de conducteur in het algemeen, „na zodde 'm d'r sjust toch op!" Belde „veur d'n dieën van veur" (bestuurder) en zonder halte werd met de tram gestopt. Was zoiets ooit mo gelijk in Rotterdam bijvoorbeeld? Re kent daar maar niet op. Wij hesen even later Lewieke, nog altijd met „z'n zakske" op de rug naar boven en voort wiebelde weer de tram. Als altijd afhankelijk van de straatrail en de elektrische stroom via bovenlei ding. Zei toen Lewieke zomaar hardop: „Allei, allei, zoê 'k almedeens en nie oard ad geloêpe, 'k ad 'm nie gehoald zulle!" Dit was de logica van de dronkaard. Paul Henri Spaak en Gust. Jullie kundige staatsman P. H. Spaak was van internationale allure. Ook wij weten van hem dat hij zich eerst te Brussel als advokaat vestigde. Was hij niet in Schaarbeek geboren, in 1899, juist nog in de vorige eeuw? In 1932 werd hij verkozen tot volksvertegen woordiger. In 1935 werd hij minister van Verkeerswezen. In 1936 van Bui tenlandse Zaken. Dit was hij, met een korte onderbreking in 1939, tot 1949. En opnieuw van 1954 tot 1957. Boven dien was hij bij herhaling eerste mi nister. In 1940 ging hij via Frankrijk naar Engeland, waar hij deel uitmaakte van de regering in ballingschap. Direkt na Wereldoorlog no. 2 ijverde hij zeer voor éénmaking van Europa. In 1946 was hij voorzitter van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties, enz. In 1957 werd hij secretaris-generaal van de NATO en trok zich uit de Belgische politiek terug. U ziet, wendde ik mij speciaal tot onze Gentse luisteraar, dat wij méér weten over uw land en volk, dan enkel grapjes! Van P. H. Spaak nu, kunnen wij de volgende historie verhalen. Eens moest hij zich haasten in en om Brussel van de ene bespreking naar weer een an dere. Waarvoor vele kilometers rijden overbrugd moesten worden. Zijn chauf feur kreeg de opdracht: rijden maar en „rap". Nu beleefden wij de eerste olie crisis na 1945 en de benzine was „op de bon", ook in België. De chauffeur wees zijn baas op het feit, dat onderweg getankt moest worden, maar hij was niet meer in het bezit van de nodige bonnen. Nogmaals klonk het bevel: rijden maar, wij zien wel! Tot de benzinetank leeg raakte en gestopt werd aan een pompstation langs de weg. „Vullen met super," werd de pompbediende gevraagd. Maar die wilde eerst „bewijskens" zien! Hierover ont stond een woorden-schermutseling „op z'n Bels" om u tegen te zeggen. Tot ten einde raad de chauffeur zijn pa pieren ordenende chef in de dialoog ging betrekken. Die draaide het raampje van het achter-autoportier naar bene den, stak zijn kaal hoofd naar buiten en gebood korzelig: „Snel vullen alstu- blief, ik ben Spaak van de NATO!" Waarop de pompbediende antwoord de: „Enne ikke zijn Gust van d'n Esso, gij bekomt zoê gien benzin, allei!" Na het nodige gebel, door Spaak hoogst persoonlijk, is dan toch de ben zinetank „op schriftelijke verklaring" gevuld. In 't eethuis ,,'t Leeuwke". Aan de voet van de toren der gotische O.L. Vrouwekerk te Antwerpen, bevond zich het eethuis ,,'t Leeuwke". Het was daar voor 1940 altijd een drukke be doening. Men kon zich afvragen: wan neer slapen hier de mensen? Ploegen- stelsel gold hier niet. Sluitingstijd was uit de boze. „Awel, das van eiges, da doede en nie mee d'n eiges affaire." In de vijftiger jaren hebben wij bij deze zaak nog eens stil gestaan. Tijdens een K.O.F.-bezoek aan de Sinjorenstad. Wij waren met meerdere vakantiekur- susgasten. Op de terugweg van een be zoek aan het atelier van de grote Petrus Paulens Rubens, de grote Vlaamse schilder (15771640). Wij hadden over ,,'t Leeuwke" een beetje „opgeschept". Men wilde dit daarom wel eens be kijken en wat eten. Doch koud en kil staarden de gesloten luiken voor de ramen ons aan. Hoe kon toch een eenmaal zo gezellig culinair rustpunt in deze zo woelige Schelde- stad nu zo dood en verlaten zijn? Het gras tierde welig tussen de stenen van het eertijds zo druk betreden terras. Vergane glorie, ook door oorlog..? Ver draaid, het deed een beetje pijn! Enkelen van het gezelschap plaatsten „eetlust verwekkende opmerkingen" aan mijn adres. Vonden deze bedoening „ui termate gezellig". Zo heeft men wel eens pech met het gidsje spelen.. Die middag werd dit voor een Belg ook realiteit. Doch hierover straks. Want als men met vertelling aan de wortel van een boom begint, zit men zo op alle takken! Wij zagen toen in gedachten weer de zwartgejurkte diensters met de witte schort voor, die omzoomd was met kant werk, aan het bedienen langs de over vol bezette tafeltjes. Beiden, mijn ka pitein en ik, waren nog vrijgezel. On danks ons druk varen „kokkerelden" wij indien enigzins mogelijk ons eigen potje aan boord. Maar lagen wij met een weekend nu ergens los-laad gereed, door zondagsrust eindelijk weer eens een vrije dag belevend, dan maakten wij aan boord geen bord vuil en gingen eten aan de wal, waar wij ook waren. In België was dit nog voordelig ook. Wij sliepen dan eindelijk eerst eens uit. Trokken 's morgens tegen koffietijd van boord, éérst naar de Nationalestraat. Daar wisten wij een patisserie-restau rant, waar de koffie speciaal en goed was. Met een stroopwafel toe. Die werd dan voor je neus gebakken. Men kon daar „op toezien". Zeer korrekt werden wij bediend. Wegens ons habitué-schap zeker? En daar hebben wij het weer: „D'n pree (fooi) van dieën Ollanders woar sjust zulle!" Dan moesten wij nog wat mondvoor raad inslaan, want de winkels waren ook zondags open. Nog even naar de bank voor geldwisseling en een nieuw lot van „De Koloniale". Zo dwaalden wij naar ons eethuis en hadden inmid dels al enkele kilometertjes te voet ach ter ons liggend op de „kasseiën". Daar was dan de madam, al op leef tijd, die zo leuk en aardig de jongere diensters „gelijk 'n moeiderke" dirigeer de. Zelf, waar nodig, een handje toe stak en wel zo, dat dit al een lust was om naar te kijken. Die diensters gingen voor haar ook „door het vuur". Was daar eens een wat aangeschoten klant lastig met de afrekening, dan vormden zij zo een cirkel om haar en deze man en dan handelde de „cheffin" de zaak wel bespraakt „in d'r minne af." „Amai, amai, meniêr, gij zijt 'n zéve- roar enna wa dollekens Gij zodde en nie ête (eten) van d'n profijt van m'n mèskens (meisjes), allei. Gij betoalt zul le en rap!" Men moest bij deze reprimande al honds zijn om dan uit schaamte niet vlug de beurs te trekken en te ver dwijnen. Ja, daar blijven altijd rare kostgangers op de wereld. Het was ons privilége dat de cheffin aan ons tafeltje even stil hield. Vroeg dan altijd hoe het „in Olland woar, goê zeker?" Steevast volgde: ,,'t Zelfde gelijk d'n loatsten kiêr, iêrst 'n blondje van d'n veur?" Onze bestelling werd dan doorgege ven. Na de pils zelf gebracht te hebben, waaierde zij weer al langs andere ta feltjes. Niets ontging haar aandacht. Hier een schouderklopje, daar een knip oog, een streling over een kinderwang. Zo was zij. Dan bracht men de dampende toma tensoep. Die moest men daar geproefd hebben. Werkelijk een Belgische specia liteit. Daarna volgde natuurlijk „de petat" met de „salad"-schotel, klaar gemaakt met kreeft of Japanse krab, al naar believen. Waarover een heerlijke mayonaise-saus gegoten was. Fruit naar verkiezing na. Men had dan gegeten voor twintig frank, inclusief fooi. Van prijzen ge sproken! Aan een snelbuffet op de Hoogstraat te Rotterdam betaalde men toen voor „de stamppot van de dag" vijf en zestig cent. Men kreeg dan waarlijk een flinke portie stamppot van boerenkool (of zuurkool) met worst, vaak teveel voor één man. Het kosmopolitisch sfeertje kreeg men in ,,'t Leeuwke" op de koop toe. Men hoorde allerhande taal, terwijl het Vlaams natuurlijk domineerde. Het kon gebeuren dat aan een tafeltje iemand deftig met mes en vork zat te eten en aan een ander tafeltje iemand met zijn fikken. Niemand nam hier aanstoot aan. Dit hoorde er gewoon bij. Zo moesten wij eens aanschuiven te genover een „boerke van d'n buiten". Die een pint bier voor hem had, nog onaangeroerd, een bord met patates fri tes, appelmoes en kip. Doch dit „hen- neke" hield hij bij de pootjes gespreid, in elke hand één, vast. Zijn neus ver dween daar regelmatig tussen. Hij glom, bij wijze van spreken, tot aan zijn o- ren. Wij groetten hem bij het gaan zitten. Wat niet tot hem doordrong, of hij deed alsof. Want hij had het maar druk met het eten. „Of het hem smaakte?", was onze overbodige vraag. Ten lange leste restte hem nog een flink stuk kip. Dit was hem voorlopig te veel. Na de maaltijd komt er veelal een milde stemming voor de dialoog. Dit in gedachten, vroegen wij hem van ver te ziin gekomen ter stad. Hij kwam van de kanten van Mechelen, was zijn ant woord. Vervolgde: „Awel, ikke enne peins 'n kiêr nie, ikke goan 't doen zulle!" Uit zijn broekzak kwam een ferme rode zakdoek ter dis. Die spreidde hij uit. In het midden werd het restant kip gedeponeerd. De vier zakdoekpunten werden twee knopen. „Ziede gij," verklaarde onze komische tafelgenoot toen, ,,'k em het betoald, awel zulle mannekes, das van eiges veur van d'n oavènd in d'n trein, da goan ikke vrom." Zo was Vlaanderen nu op z'n best! Toen hij vertrokken was, zei de ma dam tegen ons: ,,'t Is 'n plezant manne ke, ziede, komt alle keire herres z'n henneke ête!" De ronselaar van de aparte kant. Daar dus ,,'t Leeuwke" gesloten was en bleef, werd besloten aan boord te gaan eten. Het was een broeierige au gustusdag. Met wat onweer en een klad regen. Tot onze spijt was het door de stad een regenjassen voettocht gewor den. Nu, in tijdnood gekomen voor de warme hap, dan maar aan boord, die met-kok-schep-op-klokslagen om 18.00 uur aanving, was het toch geen weertje voor de-ferme-stap-er-in! Ons gezel schap bestond uit overwegend mannen op leeftijd, die door veelvuldig Antwer- penvaart in hun leven deze stad op hun duimpje kenden. Opperde een Zeeuwse hoofdonderwij zer, tevens direkteur van een K.O.F.- binnenvaartschool, aan een oud-varens- man, speciaal Antwerpen-kenner: „Frans, jij weet van hier toch wel een kortere weg naar ons schip? Ik ben dat schoenzolen hobbelen over de kinder kopjes allang zat!" Antwoordde Frans berustend: „Ja, Jos ik weet inderdaad een kortere weg. Maar die huist vol verzoeking. Want dan moeten wij door een straat met ..meisjes in de etalage!" Of daar heren waren, die hier bezwaar tegen hadden? Die waren er niet! Dus stapte Frans naar vooraan het gezelschap en werden wij „zijn volge lingen". Nu was genoemde hoofdonder wijzer een erg bruin type. Met donker golvend haar. aan de slapen grijzend. Had een uit de kluiten gewassen pos tuur. Zijn lichtgekleurde regenjas hing met lege mouwen losjes om de schou ders. Die dat gebruid zijn nog beter hadden hij en ik het over een gemeen schappelijke kennis te Colijnsplaat. Toen „een zus" op de ruiten tikte, ons wenkte Ontsloot haar venster. „Noord'oekje," zei het hoofd, ,,'k glóö- ven da ze wat most vraegen!" Want hij snrak met mij altijd in het „zegge(n), doe(n) en late(n). Of wij getweeën „op de thee" kwamen? Kan „op de koffie ook" was de wedervraag aan de dame met het oudste beroep ter wereld. Werd door het hoofd toen ineens be slist: „Dame, nu hebben wij geen tijd, maar a.s. avond komen wij langs met zestig man Onverstoord sloot de vrouw haar ven ster en vatte haar zeker tijddodend handwerkje weer op. Wij waren „lucht" Nu keken de overigen van het gezel schap ook hier en daar eens om zich heen. Frans stond gelaten midden op straat maar even af te wachten. Tot wij weldra gezamenlijk voortstapten, het hoofd en mijn persoontje als hekke- sluiters. Nu was een „manneke" ons al een tijdje onopvallend gevolgd. Ergens in ons achterhoofd hadden wij al eens gedacht: „Wat wil die kerel?" Daar kwamen wij al gauw achter. (Wordt vervolgd). P. C. Noordhoek, Zierikzee.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1985 | | pagina 4