KRONIEK VAN NOORQ-BEVELANQ Nederland vangt Amerikaanse makrelen Een oud-eilandbewoner weet te vertellen (deel 4) De vaste Kroniek-lezers en netuurluk de rest ök, beste vrien den, oalemaele de beste wensen. Dan nog oal die mensen bedankt vo de leuke reakties op de Nieuwjaerswensen van Thomasvaer en Pieternel. Dat is un dauwtje om deu te haen. Ondertussen m'n wè bar winterweer hekrehe, mee vorst en un dotje snééuw. Zelf vind uk ut un pracht zicht en vele mee mien. Van de vele is Betje d'r ök één. Snééuw-pret? Ut behon werachtug te snééuwen; bel, bel, wat was dat mööi. Dat mooht best un stuitje bluuve en nog even wachte mee d'n dooi. Betje oa a un poos vo't raem hekeke, nae de snééuw, die viel mè deu. Ze kon d'r nie henoeg van kriehe, dat raekte ze hlad nie beu. Ze wouw d'r ök in lööpe, dus trok ze vlug d'r laerzen an. Nog un extra dasse en mee flienke pas, di hieng Betje dan. Nog hin onderd meter varder lag ze plat op d'r hat. 't Was helokkug meehevalle; tjong, wat was't vréseluk hlad. Nae zö'n oalf uurtje was Betje wee tuus. D'r öören en d'r neuze waere bevroze en in d'r laerzen za'tut ök nie pluus. Z'ei stae blaeze en stampe, ai-je, wat dee dat zeer. Ni-je, ze hieng nie mi lööpe, dat dee ze hin twide keer. Inééns un oap herienkel, Betje schrok vaneihens vrééd. Di lag midden in de kaemer un snééuwballe op 't klééd. Afijn, wat un konsternasie en wat vréseluk koud. De wind kwam recht nae binnen, ut vroos buuten hlad benauwd. De schilder, die most komme, toen was't vlug heklaerd. Vuuf blommen nae de 'knoppen, Betje stieng te stampen as un Buuten dee't nog snééuwe, ze viel in un stoel mee un plof. Van eur moch'tut hae dööi-je, de leute was ter of. Bij het motorbeurtschip „Rival" hoorde dus een soliede eikenhouten sloep. Die niet meer als volgboot werd gebruikt en veelal werkloos in de zuid westhoek van de Oudehaven te Rort- gene lag vertuid. Maar beginnend in het milde voorjaar, dan volgend in de zomer- en de vroege herfstmaanden, maakten de „met de tros" vissende he ren Th. Wolse en J. Kramer, soms ver gezeld van een dochter van de heer Wolse, van deze sloep gebruik. Dikwijls in een maanloze nacht van zaterdag op zondag, als dit met het getij zo uitkwam. Zij roeiden dan naar „op de mosselen" in de Zandkreek, zuid oost van de Middelplaten. Hebben daar zo vele palinkjes verschalkt! Met de vloedstroom kwamen zij, zodra het was send water dit toeliet, terug in de ha ven. De „Rival" was dan op de zater dagavond, of in de nacht d.o.v., weer vertrokken naar Rotterdam, om 's maandags op tijd aan de markt te zijn. Daar de sloep dan niet in de nog bloot liggende slikhoek weggelegd kon wor den, men „voor het tukje" graag naar huis wilde, meerde men de sloep af langszij de „Mon-Désir". Schrijver dezes sliep daar dan aan boord. Men ging zo geruisloos te werk, dat hij hierdoor nimmer wakker is geworden. Denkelijk om eens met een sloep te wrikken en niet, zo wij dit al gewoon waren, met een roeiboot, meerden wij eens op de vroege zondagmorgen tij dens het hoogwater deze sloep af op z'n plaats. De volgende keer dat dit weer plaats kon hebben, kronkelden er wat palinkjes tussen de spanten van het vlak van de sloep. Nimmer is hier over tussen vissers en schrijver dezes een woord gewisseld. Aan de hand van het aantal kronkelende palinkjes wis ten wij of de vangst in de nacht goed of minder goed was geweest. Dit boven omschreven detail bewijst, dat men met weinig voor elkander de samenleving al kan veraangenamen! Onder de stenen van het parkeerter rein, voorheen Oudehaven te Kortgene, waar wij in gedachten nog steeds ver toeven, bevindt zich het „Kaoipitje". Daar waarschijnlijk voor altijd begra ven. Nu was het eertijds een traditie, dat op de zaterdag „mee de Rursplaet- se mart" toestemming werd gevraagd en verkregen aan en van de betrokken autoriteiten om de Spuikom leeg te spuien en daarna het Spuiputje verder met de hand zo goed als leeg te schep pen. Om de vis! Ook dit was een gebeuren in de dorpssamenleving, voorgoed verdwenen. Eerst werd na het hoogwater de sluis geopend. Nadat de sluisdrempel einde lijk bloot was gekomen, ving men aan te scheppen. Vooral voor ons jongens was dit een feest van de waterkant. Het ging om de vis, jawel, doch ook om de bezigheid en de lol. De nimmer in vereniging samengevoegde kruisnet- vissers traden eensgezind aan. Anderen begaven zich, soms met nog alle kleren aan, eerst tot de borst in het resterende water, houten graanschop in de hand, om het water te vertroebelen. Waardoor de vis „ging lopen", paling vooral en platvis, waaronder bot, schar en soms een scholletje of ook wel een tongetje. Voor het verder met de hand leeg scheppen van de put was bij een boer in de onmiddellijke omgeving een hou ten goot geleend. Deze diende normaal voor transport van drinkwater voor de dieren, behorende bij de boerderij. Van uit de drinkput naar de drinkwaterbak bij de schuur. Waaruit wij jongens in warme tijden wel met de hand wat wa ter schepten en dit dronken. Zo mild voor de mens was toen nog het milieu! Het drinkwater werd dan geschept uit de drinkput en uitgegoten in die goot met ,,'n aeker an 'n stele". Die goot liep dan afhellend naar de drinkbak. Dit materiaal gebruikte men nu voor het verder ledigen van de Spuikom. De goot werd vanuit de Spuiput, door de sluis, afhellend over de drempel, naar de put in de Oudehoven opgesteld. De kruisnetvissers omkransten dan met hun kruisnetten de put in de Spuikom, nu bloot gekomen, met de lieslaarzen aan soppend in de slik, de gonje viszak hangend onder een arm en op de rug. Maar het meest tot de jongensver beelding sprak de beweging van die door het troebele water visopjagende mannen. Soms struikelde er wel eens iemand over een oude fiets, daar in de Spuiput terecht gekomen. Die werd dan verwijderd voor er een visnet werd beschadigd. Ook de zwemmende jeugd had dit tuig liever ergens anders, daar met een met water gevulde kom van de zerk over de sluis intens werd af- gedoken. Maar voor de aanwezige vis was er geen ontkomen aan. Zelfs de vele aan wezige krabben en krabbetjes vlucht ten door zuurstofgebrek het water uit. Zuurstofgebrek kregen ook de onder maatse palinkjes, die de kruisnetvissers aan ons jongens overlieten. Zij kron kelden langs de waterx-and, met de bekjes naar boven. Enkele jongens wa ren zeer bedreven in het grijpen van deze werkelijk „aalgladde" vis. Jon gens, jongens, wat wax-en wij toen „op blote benen" aan het modderen. Al gleed men wel eens uit, het kon de pret niet drukken. De zon droogde veelal de modder aan de broek al snel tot hax'de koek. Om dan los te laten. Zo werd die Spuikom wel weer leeg gevist. Een mooi zootje vis ging dan later eerst naar de betrokken autori teiten. De rest werd onder de kruisnet vissers en anderen verdeeld. Vele dorps genoten hadden al meegenoten, enkel met het toekijken. Want het blijft altijd spannend wanneer een visnet wordt opgehaald. Door de vraag: wat zal nu de vangst zijn? Doch vader had eens, zeker in een helder ogenblik, zich bij boven om schreven gelegenheid met de roeiboot laten „ver-ebben" in de „Koaipit". Voorzien van een kort bamboe hengel- stokje, waaraan „een tros wurmen" hing. Het was nog in de tijd dat dit zonder consent werd gepleegd. Wij had den vader mogen vergezellen, als we maar stil op onze doft bleven zitten! Het was toen broeierig weer. Mede door het troebele water, aangevoerd door die goot, ging de paling, wel aanwezig daar onder de stenen, „lopen". Vader was ook zo'n visser, die zelden geen vis ving. Die zijn er! Als hij ging „grobben" in de toegangsgeul naar de haven, dit tijdens laagwater natuurlijk, spartelde al gauw vis achter hem aan. Zijn mouwen waren dan opgestroopt tot bijna aan de oksels. Rubber lieslaarzen aan de voeten. Een zeilnaald, met door het oog een geteerd zeilgaren gestoken, op het eind een grote knoop, blonk tussen zijn tanden. Hieraan werd de gevangen bot geregen. De lijn van zeil garen liep dan zo hij voorover gebukt, met de neus soms op het water, aan het grobben toog, van zijn mond tus sendoor de benen, voor gebruik gereed. Liefst ging vader grobben, weet ik nog, zo de poldersluizen wat water af voerden. Hierop aast de bot, zei hij dan. Op latere leeftijd voelde vader soms een soort reumatiek in de armen, tot de lijn waar deze gemiddeld bij het grobben in het water staken. Hij heeft ons deze „sport" daarom steeds aan geraden enkel in de meer warme zo mermaanden te plegen. In „Het Beste" las ik eens een ver handeling, wetenschappelijk, over het feit dat de één haast altijd, de ander maar matig met het hengelen vis vangt De proef was als volgt. Twee henge laars, naast elkander zittend aan een boord van een viswater, gebruikend dezelfde soort hengel en aas, kreeg één van hen geregeld beet en ving vis, terwijl de ander steeds moest toekijken. Men formuleerde hierover een verkla ring dusdanig, dat de vis door een on verklaarbaar kontakt met de mens bij de één wel en bij de ander niet in het aas bijt. Hier ervaart men weermaals, dat de mens op dit gebied nog veel méér kan en mag gaan begrijpen over wat wij in één formule aanduiden: de natuur. Zelf hadden wij eens de volgende er varing. Te Oss moest een nieuwe haven worden geopend door Prins Bernhard en wij mochten met drie K.O.F.-schepen hierbij assisteren. Na het officiële ge deelte werden onze schepen voor het publiek opgesteld voor bezichtiging. Hierbij kwamen wij in kontakt met een huisvader uit Oss. Deze inviteerde ons bij hem thuis. Om verder rustiger te kunnen praten over vaart en schip. Want hij was met eigen handen een jachtje aan het bouwen in zijn tuin. Dat gezin had ook een keffer in huis. Terwijl wij op een stoel in de huis kamer zaten, kwam deze even langs, legde z'n snuit op mijn knieën, keek me even aan alsof hij zeggen wilde: „Hallo Piet, fijn dat je er bent!" Na een aai over zijn kop verdween het beest weer naar zijn mand. Bij het afscheid nu, stelde onze gast heer voor „nog eens langs te komen". Op mijn vraag, waar ik dit aan te danken had, antwoordde hij: „Aan de hond. Zo er iets met u „aan de hand" was geweest, was deze direkt gaan grommen en blaffen. Zo weten wij al tijd of een nieuwe bezoeker „goed" is of niet!" Voor de oudere mensen te Kats is het misschien dienstig nog even het volgende te memoreren. Eén der leer lingen die één der ongeveer 15.000 be zoekers die dat weekeind (Oss had een groot feest georganiseerd) onze schepen bezochten, bij ons bracht, beweerde dat de betrokken dame mij zou kennen. Bij weer nadere kennismaking bleek het mevrouw Hansen te zijn, echtgenote van dr. M. Hansen, in de dertiger jaren Ned. Herv. predikant te Kats, later do minee te Oss. Zij maakte ons toen een kompliment over de manier waarop de leerlingen haar het schip hadden getoond, tekst en uitleg hadden gegeven over de op leiding. Dit onderstreepte zij toen door een geldbedragje (voor de aardigheid) achter te laten voor de leerlingen. Voorwaar, een prettige ontmoeting! Dr. M. Hansen komt nog voor op een foto in „Noord-Beveland in oude an sichten", blz. 22. Het was toen februari 1932 en te Kats vond de officiële ope ning plaats van de nieuwgebouwde o- penbare lagere school, waarbij ook hij aanwezig was. Maar weer .zijn wij ver afgedwaald. Vader haalde toen op die zaterdag morgen, met minder inspanning en ge modder dan aan de andere zijde van de dijk tussen Oudehaven en Spuikom, een mooi zootje paling „in de boot". Waarde lezer(es), het volgende lijkt, maar is werkelijk niet, het spreek woordelijke visserslatijn". Op een ge geven moment zei vader: „Jongen, hier komt een kanjer!" En werkelijk, daar kwam een paling aan de tros naar bo ven om u tegen te zeggen. Dit beest overtrof de stoutste verwachting. Hoe wel wij ook in latere jaren aan de Anna Frisopolder getuige waren van vangst van palingen van om en bij de 90 cm. Zelf voelden wij eens in een droge zomer in een kuip een paling tussen de gummi-laarzen schuiven, moeilijk te omvademen met de vingers. Waar mee een jutezak werd vastgehouden om de rug. Doch meneer kronkelde tussen de vingers door alsof hierin geen kracht zat! Maar.... ook dit beest bij vader liet juist op tijd het aas los om terug te vallen buitenboord. Daar werd door toeschouwers op de wal nog even over gesproken. Maar vader bleef nooit zeu ren over gemiste kansen. Zodra „de vloed" de Kaaiput binnenstroomde, was het met de vangst gedaan. Wat later meerden wij met de roei boot af langszijde van de „Mon-Désir" en kregen wij van vader een cent, want het was toch „Kursplaetse mart!" Hier van kochten wij bij Tanne Post een drop, diagonaal van vorm, waarop „Zout" geperst stond. 's Avonds, weet ik nog, aten wij bij de boterham gebakken paling. Daar zijn weer oud-dorpsgenoten die mij bij twijfel over juist gegeven uit de knoop hebben geholpen. Zo kwam dit verhaal tot stand. Hen, evenals de uitgever dezes, weermaals hartelijk dank! P. C. Noordhpek, Zierikzee. Ver van hun thuishavens IJmuiden en Scheveningen vissen Nederlandse vries-trawlers op makreel in de wa teren voor de oostkust van de Vere nigde Staten. Ze hebben daarvoor ver gunning van de regering in Washington» mits ze naast de eigen vangst van ten hoogste 10.000 ton nog eens 10.000 ton in volle zee overnemen van Ameri kaanse vissers. Twee rederijen Cornells Vrolijk's Visserij Maatschappij in IJmuiden en W. van der Zwan en Zonen in Scheve ningen hebben vorig jaar het initia tief genomen voor onderhandelingen met de Amerikaanse autoriteiten over de vangst van makreel in de 200 mijls zone voor de oostelijke staten. Het verzoek waarbij zich weldra vijf andere visserijbedrijven hadden aange sloten, leidde in betrekkelijk korte tijd tot een overeenkomst waarin de voor waarden voor de vergunning, voorlopig voor één jaar, zijn geregeld. De Nederlandse „makreelvloot" telt bijna dertig trawlers en behoort tot de modernste van de wereld. In de West- europese wateren is een winstgevende exploitatie echter bijna onmogelijk in verband met de maximaal toegestane vangsten (quota), die voor dit jaar op 35.000 ton zijn vastgesteld. Na de ha ringvangst heeft de EEG namelijk ook de makreelvangst aan banden gelegd. Het zoeken naar nieuwe vangstgebieden is daarom noodzakelijk, om de trawlers in de vaart te houden. Kort voor het einde van het „ma kreelseizoen 1983/1984" hebben twee schepen de eerste ervaringen opgedaan in de Atlantische Oceaan ter hoogte van Washington en Norfolk. De resultaten van het experiment zijn nog niet tot in details bekend, maar wel is al zeker dat beide trawlers er voorlopig blijven. Het ligt verder voor de hand dat ze binnen kort gezelschap krijgen van andere Ne derlandse trawlers waarvoor in het traditionele, door de EEG aangewezen vangstgebied ten westen van Schotland en Ierland, weinig emplooi meer is. De rederijen die bij dit projekt sa menwerken, gaan ervan uit dat nieuwe marktgebieden voldoende afzetmoge lijkheden bieden voor veelbelovende makx'eelvangsten in een 180-mijl brede zone voor de Amerikaanse oostkust. Het vangstgebied omvat niet de volledige 200 mijl, omdat een strook van 20 mijl gereserveerd blijft voor Amerikaanse vissers. De Nederlanders hebben ook geen toestemming gekregen, om de vangsten aan boord ingevroren en in dozen verpakt in Amerikaanse havens te lossen en tijdelijk op te slaan. Ze moe ten daarvoor naar Nova Scotia in Ca nada. Het Ministerie van Landbouw en Vis serij in Den Haag heeft veel waardering voor de pioniersgeest van de Neder landse vissers die eerder door omstan digheden werden gedwongen, >otm hun haringvloot te verhouwen tot makreel- vloot. Daarom kunnen de visserijbedrijven rekenen op alle steun van het departe ment bij hun pogingen voor uitbreiding van de vangst vergunningen. Visserij- afspraken tussen de EEG en de VS, die binnenkort aan vernieuwing toe zijn, voxrnen overigens het kader waarbin nen de toestemming formeel is overeen gekomen. De perspektieven voor makreelvang sten door Nederlandse schepen in Ame rikaanse kustwateren worden hoog ge schat. Er wordt gesproken over een verdubbeling van de thans toegestane hoeveelheid (10.000 ton) en een optimis tische prognose heeft het over een even grote vangst als de Nederlandse visserij thans door de EEG in West-Europa is toegewezen (35.000 ton). Voor de Amerikaanse vissers heeft de komst van de trawlers uit Nederland óók voordelen. Zij profiteren van de kennis en ervaring die ze zelf missen. Daarbij komt dat de verkoop op zee van hun makreelvangsten aan Nederlandse schepen het zg. „klondyken" een direkt financieel profijt oplevert. Ver van hun thuishavens worden door vissers uit Scheveningen en IJmuiden Amerikaanse makrelen gevangen

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1985 | | pagina 2