Geef.. V
Gclflucht
Een oud-eilandbewoner
weet te vertellen (deel 2)
Steun het Astma fonds.
Postgiro55055.
Over deze situatie hebben de kanton-
niers vaak tegenover elkander het wijze
hoofd geschud. Doch de omstandighe
den waren nu eenmaal niet anders.
Ook werd, in de zomermaand met
rustig weer, wel eens een „onderlosser-
tje" gehuurd. Dit was een kleine mod
derbak, afkomstig van elders. Met hoog
water werd deze bak op de geplande
plaats verankerd en dan met laag wa
ter met de schop volgeschept, om na
het weer vlotkomen met wassend water
naar de slikken, west van de toegangs
geul naar de haven, bij de Paardekreek,
geboomd te worden. Om daar de specie
te lossen. Want in de baggerwereld
noemt men een dergelijke materie
„specie". Dit was een bewerkelijke me
thode. Met betrekkelijk gering resultaat.
Later ging men naar het eerste systeem
terug. Trachtte door aanleg van „ka
den" de betrokken modderstroom toch
in de juiste richting te leiden. Op deze
kaden werden wilgetakken (bleesba
kens) geplaatst. Deze bevonden zich ook
aan de westzijde van de toegangsgeul.
Om aan de scheepvaart leiding te geven
hoe er veilig gevaren kon worden.
Ook is een aannemer met een bagger
molentje, modderbakken en een sleep
boot, de kantonniers wel eens tegemoet
gekomen. Deze wijze van weer op diep
te brengen van de haven bleek later
een negatieve kant te hebben. Nadien
ging de oude kadedam door verzakking
„uitpuilen".
Dit is op oude foto's nog duidelijk
waar tenemen.
Zo wij al meldden, bleef de strate-
maker hierdoor volop werk houden.
Een nog later begane fout verergerde
dit nog, waarop wij later terugkomen.
Een voorval uit die tijd is wel inte
ressant voor speciaal nautisch georiën-
teerden onder de lezers.
„De Hoop Geleidt Ons", een zeilklip-
per omgebouwd tot motorschip, schip-
per-eigenaar P. Venteville, met domi
cilie Middelburg (hij' was familie van
L. Ventevill, vóór C. Verburg beurt
schipper te Kamperland), lag afgemeerd
in de Kortgeense haven. Nam een la
ding (gekleurd wordende) tarwe aan
boord met bestemming Amsterdam.
Het was crisistijd. Die tarwe moest on
geschikt gemaakt worden voor de bak
kersoven
Het verschepen van aardappelen naar
de grote steden geschiedde „over de
hor". Kwamen, met minder tarra, zo
gestort in het scheepsruim terecht. Aan
de hor stonden dan „de sorteerders".
Dit waren veelal de aardappelhandelaar
en zijn helpers. De leeg gestorte aard
appelzakken stapelde men dan tijdelijk
op de kade. Naast de lossende boeren
wagen. Als deze leeg was en terug trok
ter hoeve, werden die zakken terug op
de wagen „geteld". Door windvlagen
woei nu wel eens een zak tussen wal en
schip. Bleef na wat laagwaters, voor
zien van een laag slib, in de modder op
de zaat plakken.
Tijdens hun gememoreerde werk
zaamheden nu hadden de kantonniers
zo enkele aangetroffen zakken in het
schroefraam op de schroef van „De
Hoop Geleidt Ons" gehangen. Met de
bedoeling deze, na gedane arbeid, mee
te nemen naar op de wal. U raadt het
al, lezers?!
Ja, deze zakken werden vergeten.
Toen het vlotgekomen beladen schip
in de nacht te Kortgene vertrok, dit
kwam met het getij zo uit, bemerkte
de schipper al gauw dat er iets aan de
voortstuwing haperde. De motor „liep
zwaar", kwam niet op volle toeren. Het
schroefwater achter het schip, in het
schijnsel van het heklicht te zien, was
maar matig aktief.
,De Zandkreek bereikt hebbend, werd
de schroef bij herhaling afwisselend op
voor- en achteruit geschakeld, om zo
wat rommel kwijt te raken. Want de
schipper vermoedde al wat er gaande
was. Nadien trad wat verbetering op,
maar op deze wijze is ook wel eens
een scheepsschroef as in bedrijf gebro
ken!
Nadat het schip te Amsterdam was
gelost, dus weer hoog te water lag,
werd vanuit een roeiboot met een ver-
haalhaak de voortstuwingsschroef on
der water afgetast. Heden bestelt men
in zo'n geval een duiker! Nog kwamen
toen aan de haak stukken gonje aan de
oppervlakte.
Venteville, weer terug in de thuis
haven, ontmoette daar vader. Verzocht
hem „die kerels te Kortgene", die toen
naast zijn schip aan het modderen wa
ren geweest, namens hem „vriendelijk
te bedanken". Toen vader thuis de
boodschap overbracht, greep men, het
een en ander zich herinnerende, naar
het hoofd. Later werd Venteville na
mens hen excuses aangeboden. Be
hoorde „deze slip met de modder" tot
het verleden. Zo gemoedelijk ging dit
toen!
Nog een ander komisch „koaie"ver
haal volgt hier.
Het was destijds een beetje wennen
aan het van bovenaf strakker toepas
sen van „de wet" op ons voormalig ei
land. Enkele vrijbuiters bleven nog wat
op de oude koers doorzeilen. Maar
moesten met de komst van strenger
toezichthoudende politiemensen toch
uiteindelijk „overstag". Het gemoede
lijk verkeren van „de politie" van voor
heen „in" de dorpsgemeenschap veran
derde geleidelijk in een meer voor hen
geïsoleerd wettelijk corrigerend optre
den. Tussen hen en de burgerij ontstond
die bevreemdende verwijdering. Die de
laatsten al direct vond om stelling te
nemen tegen elke nieuwe politionele
ingreep, hoe gegrond deze dan ook was.
Nog ziet men b.v. bij straatrel maar
zelden dat „het publiek' op de hand
van de dan corrigerende ordebewaker
is. Maar de tijd was gekomen dat al
bij een geringe wetsovertreding de bon
viel. Hier ontkwam ook ons eiland niet
aan.
Na de komst van burgemeester Mr.
J. D. Koster (1933-'37) te Kortgene,
kreeg van hem gemeenteveldwachter
J. Prins de opdracht strenger toe te
zien op het nakomen van wettelijke
bepalingen. Zo moest voortaan elk be
hoorlijk uitstekend voorwerp aan het
eind, per kar of ander vervoermiddel
in de gemeente over de openbare weg
vervoerd, voorzien zijn van een rode
vlag. Dit was nog nimmer vertoond!
Men sprak hier lang over, handen war
mend aan de sleekachel. Per fiets een
hoek nemend, moest men dit tijdig
aangeven door het uitsteken van een
hand. Eerst sprak men hierover sma
lend of met gepaste humor. Maar „de
wet" heeft het gewonnen.
De tijd dat Passenier te Kortgene, om
hem wat schrik aan te jagen, door be
ruchte stropers in de nacht een schot
hagel in zijn bedstede ontving, volgens
overlevering ging hierbij de kwispedoor
op de bedstedeplank aan diggelen, was
al lang voorgoed voorbij. De klande-
stiene jeneverstokers waren al in hun
kraag gegrepen. Tochin velen huist
het verlangen om „die wet", als het
even kan, een loer te draaien. Soms is
een mens hierbij ook driest! Ook was
de tijd voorbij dat men even een em
mertje „krukels" kon halen op de ste
nen van een zeedijk. Hiervoor was een
consent nu vereist, en méér. Evenzo
om te gaan „grobben". Jarenlang was
dit al gewoonterecht. Waar sommige
dorpsgenoten zéér bedreven in waren.
Dit was vissen zonder vistuig, bij de
wet niet zomaar toegestaan. Deze en
gene bleef ook wel eens verstolen aan
het scharrelen met een welie. Dit is
een palingfuik, gevlochten van tenen.
Tenen zijn dunne wilgetakken. Weini
gen wisten dat hiervoor een wettelijk
bewijs was vereist. Tot de sterke arm"
hierin verandering bracht.
Ons verhaal dat volgt speelt in de
dertiger jaren. In de tijd dat rijksveld
wachter Dekker naar Kortgene was ge
komen. Broer Kees lag met de „Pie-
ternella", hij was toen nog particulier
schipper, op het eind van de Oudeha
ven gemeerd. Met het achterschip bij
de westelijke van de twee polderslui
zen. Het was omtrent avond- en och
tend laag water, 's Avonds had Kees
een welie „gezet" in het putje voor ge
noemde sluis. De andere morgen zou
hij die dan lichten, in de hoop zo een
palinkje te verschalken. Voor het ter
kooi gaan bladerde hij in zijn paparas
sen, op zoek naar zijn visbewijs. Dit
gevonden hebbend, ontdekte hij, gezien
de datum, dat dit bewijs niet meer gel
dig was. Eerst maar eens slapen.
Doch met het beginnend ochtendbe-
drijf aan de haven was ook rijksveld
wachter Dekker verschenen. Ogend
naar wat er te ogen viel!
Ja, zo met de politie op de lip was
het voor Kees maar moeilijk een vro
lijk morgendeuntje te fluiten. Na de
komst van een jongere broer werd het
volgende beraamd. Want de getijbewe
ging wachtte niet! Het nu ongeldige
visconsent werd in de stuurhut gereed
gelegd. Kees zou, met zijn rubber lies
laarzen aan, zich van boord laten zak
ken op de zaat, naar genoemd putje
baggeren en daar de welie, hopelijk
met wat paling, ophalen. Daarna deze
afgeven aan de in het gangboord ge
reed staande, broer. Die dan met deze
welie, vuil of niet, schielijk langs de
trap in het met luiken afgedichte ruim
moest verdwijnen. Zou Dekker soms op
de wal verschijnen, aan Kees vragen
wat hij daar zo sjouwde, kon deze hem
altijd vertellen dat hij de ruimte tus
sen schroefas en gland had nagezien.
Mocht er met Dekker een andere kink
in de kabel komen, ging hij echt verve
lend doen en hem vragen het consent
te tonen, dan zou schoonzus Nel, vanaf
het laagliggend schip, dit Dekker op
de wal aanreiken. Doch.... die mocht
dit niet in handen krijgen! Want dan
was Keesje zuur. Neen, schoonzus zou
even „struikelen" en wel zo, dat het
consent tussen wal en schip dwarrel
de, terecht kwam in de modder. Dan
moest de jongere broer Jo een gereed
liggende vaarhaak grijpen, deze in het
consent prikken, van boord af, en wel
zo, dat het even in de modder ver
dween.
„Keesje moet je altijd een beetje in
de gaten houden!" zei Dekker wel eens.
Was dit de oorzaak dat, toen Kees de
welie in zijn handen had, Dekker, op
zijn fiets leunend, daar plotseling op de
kade stond? En de vraag stelde: „Kees,
heb je een consent, mag ik dit dan even
zien?"
„Nel", riep Kees van beneden, met
die welie in zijn handen waarin wat
paling kronkelde, „geef mijnheer Dek
ker dat consent even, het ligt gereed in
de stuurhut!"
Nel speelde haar rol voortreffelijk.
Het consent, met bijna aanreiking aaii
Dekker, die inmiddels zijn fiets tegen
een meerpaaltje had gezet en op zijn
hurken zittend afwachtte, dwarrelde
naar de nu geplande bestemming: in
de drek! Broer Jo, gealarmeerd door
het geroep van Kees, verscheen op het
toneel, overzag vlug de situatie, han
delde zo was afgesproken, prikte met
de vaarhaak het consent midden in het
hart. Zo, aan de haak gespietst, werd
dit naar de wal geheven. Waar Dekker
het, nu onleesbaar, met zuinige vin
gertjes van de haak nam.
„Dit is nu ongeldig!" oordeelde hij.
„Niet meer te reinigen, onleesbaar en
stuk ookEn zich speciaal rich
tend tot broer Jo: „En jij bent een suf
fer!!"
Afgesproken werd dat Kees niet meer
met de welie zou vissen voor hij een
nieuw visbewijs had aangeschaft. Jo
kreeg, nog in aanwezigheid van Dekker,
uit de mond van Kees een geduchte
reprimande
Later smaakte hen de gebakken pa
ling zeer goed!
Zo had ook Kortgene opmerkelijke
dorpstypen. Die zich onderscheidden
door een speciale humor in woordkeus,
levenshouding of anderszins. Soms ook
gepaard gaande met tragiek.
Vaag herinneren wij ons de oude
Platschorre. Die in de warme zomer
maanden met enkele overjassen aan
liep. Zo men hem naar de zin hiervan
vroeg, antwoordde hij„Zó komt de
zonne nie bie mien!"
Deze oude man had een lichaamsge
steldheid die hem soms belette „zijn
loop" niet te kunnen afremmen Eens
kwam hij met vaart de Oudehaven op
gelopen. Als toen toegeschoten behulp
zame handen hem niet bijtijds hadden
gegrepen, zou hij zó in de haven zijn
gevallen. Het was toen laag water.
In zoverre het ons mogelijk is, wil
len wij u eerst een beknopt overzicht
geven betreffende de geschiedenis van
de Kortgeense haven.
De Oudehaven werd het eerst ont
worpen. Dit vond plaats na de bedij
king van de Stadspolder in 1684. Door
aanpassing en verbetering verkreeg
Kortgene één der grootste havens van
Noord-Beveland. Daar waren havens
te Kamperland, te Colijnsplaat, een
kleinere haven te Kats (niet meer in
bedrijf), te Geersdijk (nu jachthaven
tje), Spieringpolder (ook vervallen) en
te 's-Gravenhoek, beter bekend als de
Oesterput.
De toegang tot de haven van Kort
gene liet in den beginne veel te wen
sen over. Door zich hoge onderhouds
kosten te getroosten, (kwam daar met
de tijd verbetering in. Lang stond de
haven bij de scheepvaart bedenkelijk
aangeschreven. Wegens het hoge ha
vengeldtarief. De schippers vonden deze
haven „duur" Toch zijn hierdoor maar
zelden schepen weggebleven!
In 1911-T2 had een oostelijke haven
uitbreiding plaats. Waarschijnlijk was
de intensivering van de landbouw op
het eiland hier debet aan Vooral de
bietenteelt (voor de inlandse suikerin
dustrie) vereiste voor verscheping meer
havenruimte. Die oostelijke havenuit
breiding werd Nieuwehaven genoemd.
Beide havengedeelten waren elk hon
derd meter lang en vijftien meter breed
(zaat).
In 1961 ontstond in het kader van
vernieuwing door het afsluiten van de
Zandkreek met dammen, waardoor ook
de getijbeweging hier tot het verleden
behoorde, de huidige nog aanwezige
havensituatie.
Aan het begin van de toegang naar
de haven had men in 1961 twee onder
water uitlopende strekdammen aange
bracht. Hier tussendoor kon men de
haven veilig invaren. Deze „blinde"
strekdammen werden toen elk voor
zien van een z.g. krib-baken. Beide
met als topteken een ruit (vierkant),
met één punt rustend op de staak en
één punt naar boven gericht, spits dus.
Deze aanduiding, hoewel niet geheel
juist, had men voorheen op meerdere
plaatsen in ons land geplaatst.
Wij hebben tijdens een oefentocht
door Zeeland met het instructievaar
tuig „Prinses Beatrix" de betrokkenen
belast met de uitvoering van ook de
nieuwe havensituatie te Kortgene hier
over geïnformeerd
In het kort het volgende. De toen
geldende reglementering betreffende
bebakening van vaarwegen met (of ook)
krib-bakens schreef voor: stuurboords
zijde van een vaarwater wordt (uniform
met betonning) met spitse objekten
aangegeven; bakboordszijde met stompe
objekten.
Juist een niet plaatselijk bekend zijn
de varensman, toch reglementair ge
oriënteerd (juist daarom!), zou hier
door de niet geheel juiste aanduiding
(bij mist b.v.) naast de toegang naar de
haven aan de grond kunnen lopen. De
verzekeringsmaatschappij van dit schip
zou voor het financieel schadelijk ge
volg hiervan dit de betrokken overheid
(in dit geval de gemeente) aansprake
lijk kunnen stellen. Voorkomen is be
ter dan genezen. Wijselijk werd op de
westelijke strekdam van de toegangs
geul naar de haven ten spoedigste het
topteken „stomp" uitgevoerd.
In de jaren na 1911 '12 kwamen
steeds grotere schepen ook in de haven
van Kortgene. Ter herinnering noemen
wij enkele namen van bijv. sleepkem-
penaars (schepen van ruim 500 ton).
„Vertrouwen", schipper-eigenaar: J.
den Braber (St. Philipsland).
„Dependent", schipper-eigenaar
A. Kerkhof (Nieuwaal).
„Eendracht", schipper-eigenaar:
Faasse (St. Philipsland).
„Wiljo", schipper-eigenaar: L. Borsje
(Papendrecht).
Ook kustvaartuigen kwamen op Nrd.-
Beveland wel in de grotere havens om
bijv. uien te laden voor veelal Engeland
Dat men op ons voormalig eiland
steeds vaker werd gekonfronteerd met
de strakkere reglementering van de
samenleving, komend veelal van buiten
de eilandgemeenschap, wij haalden dit
al aan, ook de „natte" situaties ble
ven hier niet achter. Wij zullen trach
ten dit met een voorbeeld te verdui
delijken. De genoemde eerste drie kem
penaars verschenen met de „peetied".
Haalden suikerbieten af voor de fabriek
te Dinteloord, brachten soms pulp als
retourvracht weerom. In de vroege zo
mertijd verscheen er ook wel eens een
kempenaar in de haven met een lading
kolen voor de winter, eierkolen en an-
thraciet.
Soms was dit een kleiner „zeilkastje"
of een tweemastklipper. Een vaste ploeg
lossers en een vrachtrijder bezorgden
„dit zwarte goud" op de kolenberg
plaats van de vereniging en brachten
de al bestelde kolen bij de mensen aan
huis. Deze lossers hadden dan gezicht
en handen met krijtstof ingesmeerd
tegen verbranding door de felle zomer
zon. Dagen later zag men hen het kolen
lossen nog aan. Wegens de nog zwart
omrande ogen en ook wel rode huid.
Meden nog angstvallig de strakke stra
ling van de blote zon.
Waren zij voorlopers van de dames
mode die voorschrijft vooral zwart om
en aan de oogkleprandjes aan te bren
gen? Denkelijk is deze overeenkomst
maar toevallig. Maar bewijst weer dat
er maar weinig nieuws huist onder de
zon!
Wel hebben wij als jonge man ons
eens afgevraagd, daar ook wij soms
met een zakje kolen op de toen nog
jeugdige schouders liepen, waarom juist
in de warme zomermaanden dit jaar
lijks gebeuren moest plaatsvinden.
Want deze tijdelijke, iets beter betaal
de, werkzaamheden waren voor de los
sers zeker geen lolletje! Wij kregen
hierop hetJ volgende antwoord:
in het zomerseizoen was de aankoop
van kolenvoorraad door de vereniging
voordeliger dan om bij in het winter
seizoen;
de transportkosten waren dan lager;
de vaste lossers waren dan minder
moeilijk te werven.
In de zomermaanden zagen wij schip
per L. Borsje met de „Wiljo" in onze
regio verschijnen. Deze bracht, in eigen
handel, de benodigde macadam en grind
voor de wegverharding, besteld door
de verschillende polderbesturen. Zelfs
loste hij met zijn schip in de Oesterput.
Hij had dan, om de diepgang van zijn
schip te verminderen, eerst een halve
lading op een ander station gelost.
Veelal geschiedde toen die lossing per
mand, door de di'agers uit het ruim
aan de wal gesjouwd. Vertrok dan wel
op eigen kracht, met behulp van een
zij-schroef, naar de noordkust van ons
eiland. Zo uitgave van duur sleeploon
mijdend.
Schipper Borsje was klein van stuk,
maar stout als schipper. Later, toen
hij zijn zaken over de wal ging regelen,
moest aan zijn auto het gas- en rem
pedaal omhoog gebracht worden we
gens zijn korte benen.
Wie meer dan normale risico neemt,
peilt wel eens mis. Zo beschadigde
Borsje door stroomverlagering van zijn
schip, op eigen geringe zij schroef kracht
varend, eens de oostvleugel van het
veersteiger te Wolphaartsdijk. Hij
moest in die nauwe getijhaven, waar
van de toegang pal naast de veerstei-
gervleugel was gelegen, lossen. Dit
werd voor reparatie verzekeringswerk.
Eens bracht met rustig weer, tegen
het hoogwater, zijn broer met de stoom-
sleepboot „Wiljo 2" het sleepschip
„Wiljo", afgeladen tot het water in de
gangboorden, in de toegangsgeul van de
haven te Kortgene. Op de punt van het
dijkje van de havenkom, oost van de
toegangsgeul, kon men op een zwart
bord met witte letters een gemeente
verordening lezen:
Schroef stop zetten, ankers op de boeg!
Na het passeren van dit bord werd
pas havengeld berekend. Daarom kien
den de gebroeders Borsje het met de
vaarsnelheid zo uit, dat het sleepschip
vaart behield om stuurbooixl uitvarend
in de Nieuwehaven te schieten voor af
mering. Voor genoemd bord werd de
sleeptros losgegooid, wendde de „Wiljo
2" te steven, vertrok naar de volgende
sleepklus.
Doch bij het inschieten van de Nieu
wehaven ging er met de „Wiljo" iets
mis. Het voorschip ging niet voldoende
stuurboord uit. Met als gevolg, ondanks
dat de toen in funktie zijnde haven
meester-gemeentebode, wijlen de heer
A. de Vos, al met zijn armen in de
lucht stond te zwaaien, dat het voor
schip over bakboord te hard tegen een
vloedpaal kwam, die dan ook afbrak.
Na afmering vroeg Borsje, ook niet
op z'n achterhoofd gevallen, aan de
havenmeester of men soms met de
Spuikom aan het waterinlaten was. Dit
werd bevestigd. De oorzaak van deze
averij, dus door een geringe waterstro
ming, was nu „boven water". Door deze
invloed was de schipper van de „Wiljo"
met zijn afmeringsberkening bedrogen
uitgekomen.
Hij informeerde toen, waarom dit niet
ter waarschuwing, zo het toen geldend
(A)lgemeen (P)olitie (R)eglement voor
schreef, was aangegeven met de witte
vlag met zwarte letters, vormend het
woord INLATEN? Voor het spuien had
men hiervoor de blauwe vlag met witte
letters, vormend het woord SPUIEN.
Ook tijdens de nacht was hiervoor
seingeving. Ja, zo had men weer een
konfrontatie met „de ouwe tied" en „de
nieuwe tied". Hoe deze zaak verder
werd geregeld, vermeldt misschien nog
het gemeente-archief van Kortgene.
Indien deze gegevens ook niet met de
watei'snoodramp van 1953 voorgoed
verloren gingen.
Wij weten nog dat Borsje te Linz
a.d. Rijn (W.-Duitsland, KMR 630), met
macadam afgeladen zijnde, op eigen
houtje „kopvoor" nam en zo naar Ne
derland stevelde, zijschroefje bij. Wel
een gedurfde prestatie! Men moet dan
wel, nautisch gezien, een goede weet
hebben van rivierbocht en stroomtech-
niek.
Tijdens een Rijn afvarende reis had
de „Wiljo" voor grenspassage teveel
goederen aan boord voor het dagelijks
gebruik. Dit teveel was niet accijnsvrij.
Toch wilde Borsje hiervoor geen in
voerrechten betalen. „Smokkelen" zal
zolang daar grenzen zijn, wel een sport
blijven! De „goederen" leenden zich om
deze te verbergen onderde schort
van zijn vrouw.
Toen de betrokken ambtenaar, om
het inklaren af te werken, aan boord
was gekomen, een kop koffie geser
veerd kreeg door de vrouw des roefs,
informeerde deze belangstellend wan
neer „de blijde gebeurtenis" zou plaats
hebben. Met rode koontjes heeft toen
mevrouw Borsje geantwoord, dat haar
dit niet zo precies bekend was
Een dorpsgenoot van Kortgene, wij
len Joost Dingemanse, die „op de zei
len" van vader Noordhoek de eerste
beginselen van het varensvak heeft ge
leerd, later bij L. Maas Zn. te K.
in de manufacturen terecht kwam, een
klokkenwinkel in de Kaaistraat heeft
gedreven, zelfs nog het uurwerk van
de klok in de dorpstoren heeft verzorgd,
verliet ons eiland als hulp aan boord
van de „Wiljo".
Destijds had wijlen mevr. M. Filius -
Wolse te Wissenkerke een unieke ver
zameling oude prentbriefkaarten. Hier
onder bevond zich een ansicht van de
Oudehaven te Kortgene. Van deze an
sicht is door bevriende relatie vergro
ting gemaakt. Aan de muur in onze
slaapkamer hangt een afdruk hiervan.
Geraakten hieraan bijzonder gehecht.
Omdat „de havensfeer" van destijds zo
treffend weergegeven wordt. Deze an
sicht werd ook eens gepubliceerd in
het schippersblad „Schuttevaer". In
het wekelijkse hoekje, waarboven ver
meld wordt „Die goede oude tijd".
In het onderschrift stond het vol
gende vermeld.
Beeld van de (droogvallende) getij-
haven te Kortgene (Zld.), even vóór
hoogwater, ruim een halve eeuw ge
leden. Nu is deze haven gedempt en
parkeerplaats geworden.
Links het (toen nog zeilende) stalen
boeierscheepje „Mon-Désir", beurt-
dienst onderhoudend op Goes en Mid
delburg, schipper Joh. Noordhoek. Spe
lend in de Sliedrechtse roeiboot zijn
twee zonen, Kees en Piet. In het mid
den de voorover uitlossende (waar
schijnlijk macadam) tweemastzeilklip-
per „Adriana Johanna" van Vuren,
schipper P. van Beel.
Rechts op de foto, enkel door de mast
zichtbaar, de houten hoogaars van W.
van Oost, eveneens beurtdienst onder
houdend op Goes, tevens zandschipper.
Verder gedeeltelijk zichtbaar het op
Amsterdam varende (aardappels) mo
torschip „De Twee Gebroeders", schip
per A. van IJsseldijk.
Zwaaiend, met behulp van de vaar
boom, voor vertrek uit de haven, het
motorschip „Rival", beurtdienst (en ei
gen handel) onderhoudend op Rotter
dam, schipper M. C. de Jonge. Enz.
Gaarne willen wij voor Noord-Beve
land nog het volgende hieraan toevoe
gen. De „Rival" vertrok, voor dikwijls
één getij-oversteek, naar de haven van
Wolphaartsdijk, waar Van Damme ook
handel dreef. Twee mannen op het
voorschip bedienden elk een vaarboom.
Om de „Rival" slaags te bomen tot de
toegangsgeul. Deze mannen waren L.
Maarsman en H. van Strien. De „Rival"
was, achteruit varend, van de vaste
ligplaats in de uiterste noordwesthoek
van de Oudehaven gekomen. Naast de
stuurhut, op het achterschip, stond de
beurtdienst- en eigenhandelondernemer
C. J. van Damme. Links van hem de
oudste zoon van de schipper, P. G. de
Jonge.
Daar op dit plaatje vijf schepen de
Oudehaven vulden, was het woekeren
met de kaderuimte. Het achterschip
van „De Twee Gebroeders" werd dan
ook vrij van de kade gehouden. Be
vond zich voor de westelijke polder-
sluis, hierboven al vermeld. Schipper
IJsseldijk, dit schip kwam van Sint
Maartensdijk, laadde geregeld aardap
pelen vanaf Noord-Beveland voor Am
sterdam. Door bemiddeling van land
bouwer-kommissionair Jac. de Korte
(van Kortgene).
W. van Oost, afkomtsig van Yerseke,
had eerst een beurtdienst onderhouden
van Kats op Goes. Voor deze dienst
was Kats al een beurtschipper rijk. Dit
was Pieter Schrier, die, als Van Oost,
met een houten hoogaars „op de zeilen"
zo zijn boterham trachtte te verdienen.
Uiteindelijk won schipper Schrier het
van zijn rivaal. En kwam schipper Van
Oost met zijn gezin en vaartuig naar
Kortgene. Kats is dus nog twee weke
lijkse beurtschippers op Goes rijk ge
weest!
Naast beui-tvaart trachtte Van Oost,
geholpen door zijn zonen, door het zelf
winnen en verkopen van zoutzand, wat
bij te verdienen. Toen in het begin der
dertiger jaren de „Mon-Désir" zeilschip
af en motorschip aan werd, hebben tij
dens de ombouwing (te Kruispolder en
te Wemeldinge) vader en ondergete
kende „de beurt" verzorgd met de
hoogaars van W. van Oost. Deze was
inmiddels van Kortgene vertrokken,
met door verkoop achterlaten van zijn
vaartuig.
P. van Beel was zet-schipper a.b. van
de „Adriana Johanna". Diens schoon
dochter, die met haar man op België
een eigen handel in zand en grind be
heerde, het (eigen) vervoer geschiedde
door hen met een op z'n modernst uit
gerust groot motorvaartuig, was na de
publikatie in „Schuttevaer" van be
doelde foto zo vriendelijk ons hierover
te schrijven. Meldend dat haar familie
zeer blij was geweest met deze publi
katie in de schipperskrant.
P. C. Noordhoek, Zierikzee.
(Wordt vervolgd)