■7ü4£t?=S
Een oud-eilandbewoner
weet te vertellen
Vaak ontmoet men in het leven van
die toevalligheden. Die opnieuw inhoud
geven aan de dagelijkse sleur. Soms
brengen zij stof om een boekdeel te
vullen.
Zo hadden wij een oom, die in zijn
jonge jaren naar Amerika vertrok. Hij
kwam uiteindelijk terecht te Michigan
Bain, Staat Michigan, U.S.A. Eén keer
per jaar, zo tegen de jaarwisseling, dan
schreef hij ook aan mijn vader een brief,
trouw in de Nederlandse taal gesteld,
die dan hardop door vader voor vrouw
en kroost werd voorgelezen.
In zoverre ik mij herinner moet deze
oom Matthijs een gelovig man zijn ge
weest. Zijn brief vermeldde veel dank
baarheid voor de vele zegeningen het
voorbije jaar weer ontvangen voor ge
zondheid, gezin, landbouwbedrijf met
weer een goede oogst.
Nu, door de tijd ontdaan van alle
franje, bleef toch het leven van die verre
bloedverwanten een romantische 'story*.
Hij werkte, als koeienwachter begon
nen, opgeklommen tot boerenknecht, op
de hoeve van Vette te Geersdijk. Later
de boerderij van Steveninck. Weer later,
tot heden, het bedrijf van Valkier. Boer
Vette had een dochter Elisabeth.
Boerendochter en boerenknecht wer
den verliefd op elkaarMen kon toen
eerder proberen de noord- naar de zuid
pool te drukken, dan als boerenknecht
te proberen om te gaan vrijen met de
dochter van de stee. De twee geliefden
spraken het volgende af. Hij zou emi
greren naar Amerika en zij zou op hem
wachten tot hij daar carrière had ge
maakt. Om kort te zijn: oom Matthijs
heeft dit gerealiseerd. Zij heeft op hem
gewacht.
Denkt u zich dit eens even in? Naar
de maatstaven van die tijd was er een
niet geringe moed voor nodig om als
Noord-Bevelandse jongen, met een ge
brekkige lagere school opleiding (we
gens veel verzuim door al vroeg te moe
ten werken). Dus de Engelse taal niet
machtig, op een goede dag van het ei
land te stappen. Voorlopig daar de sche
pen achter zich verbrandend en een on
zekere relatieloze toekomst tegemoet te
treden met te verhuizen naar de nieuwe
wereld, Amerika geheten. Wij kunnen
enkel grote bewondering hebben voor
een dergelijke blijk van persoonlijkheid.
Oom Matthijs heeft „aan de overkant"
in den beginne „alles" aangepakt. In de
winter zaagde hij mede ijsstaven uit op
de bevroren vloeren der meren, al voor
hotels en ziekenhuizen in de grote ste
den. Dit was goed lonend, daar de tech
niek van het kunstijs maken nog niet
was ontwikkeld tot het peil van nu.
Hij zaagde paaltjes op maat en wierp
deze in ketels met kokende creosoot
wegens bestendiging van dit bouwmate
riaal. Onderwijl speurde hij naar een
werkgelegenheid in de agrarische sector,
want die lag hem meer. Tevens bleef hij
studeren om de Engelse taal tot in de
perfektie te gaan beheersen.
Op een goede dag werd hij assistent
bij een landbouwer op leeftijd. Die het
eigen bedrijf runde, samen met zijn
vrouw een kinderloos bestaan leidde,
toch in grote harmonie met elkaar.
Oom Matthijs viel bij hen op door zijn
serieuze aanpak van de dingen. Door
zijn soliditeit in zijn werk. Tijdens zijn
schaarse vrije tijd studerend, zo zijn
vakbekwaamheid vergrotend. En
bijbel lezend in „het boek", door groot
moeder deze zoon meegegeven op de
verre eenzame reis
Die mensen gingen mijn oom een
beetje als hun zoon beschouwen. Hij
deelde op zijn beurt hen zijn „geheime"
afspraak mede met die Geersdijkse boe
rendochter. Praatte met hen over zijn
twijfel van slagen, over zijn hoop! Dit
al vervulde hen met groot ontzag voor
hem.
De dag kwam, dat hij voor eigen re
kening hun bedrijf mocht exploiteren.
Zijn pleegouders gingen het wat rustiger
aan doen. Dit was hun prijs. Hij kon
van de gemaakte winsten „de farm" aan
hen afbetalen tot deze geheel zijn ei
gendom werd.
Na een decennia afwezig te zijn ge
weest, met eerst ontbering, toen verwor
ven voorspoed en geluk, kwam oom
Thijs naar Noord-Beveland weerom,
voor korte tijd. Zelfs onze „taele" was
hij niet vergeten! De toekomstige bruid
en bruidegom vonden elkaar opnieuw,
niets kon nu nog hen weerhouden.
Na hun Noord-Bevelandse bruiloft
trok tante Elisabeth met haar man, vol
vertrouwen in de toekomst, mee naar
die verre boerderij in dat grote vreemde
land. Zij schonk hem met de jaren drie
zonen en één dochter.
Het jaarlijks weerkerend één brief-
kontakt werd een begrip. Ging door de
Tweede Wereldoorlog voorgoed verlo
ren. In die voor ons zo donkere jaren
overleden oom en tante.
Met de bevrijding, in 1944 voor de
zuidelijke helft van ons land, zijn twee
Amerikaanse neven als militair nog in
de buurt van de familie geweest. Daarna
viel het doek over dit familie-verband.
Nu het toeval. Schoonzus Nel (mevr.
N. Noordhoek - de Jonge uit Kortgene)
reisde enkele jaren geleden met een reis
gezelschap mee naar Bali. Daar in hun
hotel werd i.v.m. met een excursie
ook haar naam omgeroepen. Toen zij
zich present meldde, kwam een heer op
haar af, stelde zich voor als een vriend
van Kees Noordhoek. Amerikaans za
kenman, wiens ouders (Matthijs Noord
hoek en vrouw) in leven afkomstig wa
ren uit Holland. Hun oudste zoon was
na 1945 in zaken gegaan. Bezat hier op
het eiland Bali een bungalow om zo nu
en dan met zijn gezin eens rustig te
kunnen uitblazen.
Jammer, heden was hij niet aanwezig.
Een ander verhaal had ook met Ame
rika te maken. Dit zat zo.
In onze Rotterdamse woonperiode be
zocht onze zoon in die tijd het Charlois
Lyceum. Was als studiegenoot bevriend
met een Barendrechtse zoon, waarmede
hij, elk met hun brommertje, verschil
lende zomervakanties doorbracht bij de
familie op Noord-Beveland.
Zo raakte ook vriend Albert aardig
ingeburgerd te Kortgene. Deze ging na
zijn lyceumtijd naar de T.H. te Delft,
studeerde af als elektro-technisch inge
nieur.
In zijn laatste studententijd kreeg Al-
bert kennis aan een Amerikaanse mede
studente. Die was uit het land van de
onbegrensde mogelijkheden overgeko
men naar ons landje om te Delft te
studeren.
Voor de eerste kennismaking met haar
familie vloog Albert per K.L.M. met
zijn verloofde mee over de Noordpool
naar de overzijde van de grote waterplas
Daar aangekomen, hoorde hij van zijn
a.s. schoonpapa dat deze bevriend was
met een Hollander, ter plaatse woon
achtig. Deze zou hen 's avonds komen
opzoeken. Bedoeld als geste tegenover
hem was dit zo geregeld.
Toen die Hollander arriveerde, volgde
natuurlijk de kennismaking. Bij het ho
ren van diens naam ging bij Albert
al een lampje branden, zegt men dan.
Uit welke Hollandse hoek was meneer
afkomstig? Uit Zeeland. Toch niet van
Noord-Beveland, Kortgene misschien?
Ja Dan bent u geboren in de slagerij
van Bouwense, Kaaistraat nummer vier.
Verbazing alom. Want het was L. M.
Bouwense, wonend te Wayne, New Jer
sey, U.S.A. Leen voor Kortgene. Hoe
of Albert dit zo precies wist?
Het een en ander werd opgehelderd
door de Noordhoek-relatie. Toevallig
was Leen in zijn jeugd bevriend geweest
met een jongere broer van schrijver
dezes. Weer een oudere broer van hem
(Kees) met mij.
Leen was als marineman in 1940 over
vallen door de Tweede Wereldoorlog.
Had in de periode van 19401945 mede
konvooidienst verricht voor bescherming
van de geallieerde koopvaardij. Die on
danks grote offers veroorzaakt door U-
boot-, lucht- en mijnen-aanval, bleef
varen tot het bittere eind.
Leen heeft geluk gehad en mocht alles
heelhuids overleven. Trouwde een Ame
rikaanse en werd staatsburger van de
U.S.A.
Tijdens de jeugd van wijlen mijn va
der, het moet omtrent 1895 geweest zijn,
woonde te Kortgene een familie Frenks.
Met een zoontje dezer familie was mijn
vader bevriend en samen bevonden zij
zich in hun vrije tijd veel aan boord
van het beurt-zeilscheepje van schipper
Van Gemert. Deze had een sterke vrouw,
die zakken graan sjouwde, een kerel
waardig. In de vakantie mochten beiden
met Van Gemert meevaren naar Goes
en Middelburg en werden dan door de
vrouw verwend, deze had zelf geen kin
deren. Zo is het gekomen, dat vader,
stammend uit een landarbeidsgezin, is
gaan varen. De familie Frenks vertrok
inmiddels van Kortgene naar elders.
Vader had na wat omzwerving verder
van huis besloten terug te keren naar
Zeeland en ging tenslotte varen in de
beurtdienst, waar hij vroeger spelender
wijs het vak geleerd had.
Zoon Frenks, door dat „druppeltje"
varensbloed, was bij de koopvaardij te
recht gekomen. De opleiding daar was
toen wel anders dan heden! Stuurmans
leerlingen dienden vier jaar als duvels
toejager op een schip eer ze voor enig
examen mochten opgaan. Een rederij
was bereid jonge mensen aan te mon
steren tegen een vergoeding van kost
geld van een gulden per dag gedurende
een jaar. Nadien zou aan de jonge zee
heren een gage van tien gulden per
maand worden betaald, vooropgesteld
dat zij zouden voldoen.
Een broer van vriend Frenks kreeg
later een sigarenwinkel in de Lange
Kerkstraat te Goes. Deze hield van een
platvisje en als nu op maandagavond
aan de visafslag op de Turfkade te Goes
vis werd aangeboden, dan was deze
broer tijdens het afslaan vaak aanwezig
voor een zootje vis.
Daar wij op maandagavond ook veelal
in de haven van Goes gemeerd lagen,
sprak vader deze mijnheer Frenks nogal
eens en kon zodoende op afstand de
carrière van zeeman Frenks volgen.
Wist dat deze inmiddels koopvaardij-
gezagvoerder was geworden.
Nu was het op een woensdagavond
eens bar maal bar slecht weer. Vader
had de „bestellingen" geplaatst te Mid
delburg en haastte zich naar het beurt
schippers-bestelhuis (café Gabriëlse) bij
de Spijkerbrug aan de Rouaanse kade.
Hij tornde tegen de wind door de avond
duisternis, de ogen tot spleten wegens
de slagregen, soms opper zoekend langs
de oude gevels der huizen.
In dat bestelhuis kwamen na de dag
zaken de beurtschippers uit alle rich
tingen der provincie, voor marktdag op
donderdag met hun schip aanwezig, even
bijeen. Voor nieuwsuitwisseling, voor
afspraak hoe het beurtgoed voor el
kander over te laden envoor het
slaapmutsje voor ter kooi gaan. Het kon
daar soms erg gezellig zijn.
Nu werd vader, toen onderweg, staan
de gehouden door een deftige heer, hand
beschermend aan de bolhoed waar het
water afgutste, gedoken in de opstaande
overjaskraag. Deze vroeg hem naar café
Gabriëlse.
Dat trof, meneer moest maar meelo
pen, hij moest daar ook heen. Door het
noodweer werd onderweg verder niet
veel gesproken.
Ter bestemming aangekomen en na
het binnentreden, legde de vreemdeling
een hand op vaders arm, toen deze de
deur sloot en vroeg hem: „Johannes,
ken je mij niet meer?"
Ja, de schoolvriendjes van weleer had
den elkander weermaals gevonden. Ge
zagvoerder Frenks lag met zijn schip
te Antwerpen. Hij had naar zijn goede
Middelburg verlangd uit de tijd van
beurtschipper Van Gemert
Zo woonden wij pas te Rotterdam,
komend van Alkmaar, en men had door
gegeven dat wij als dooplid van de Ned.
Herv. Kerk waren verhuisd. Zo kregen
wij ter kennismaking bezoek van een
ouderling. Deze wilde eens met ons pra
ten. Bij een ontmoeting van twee vreem
den voor elkander is daar tussen hen
eerst dat aftastende niemandsland. Zo
„klikt" het soms gauw of niet.
De blik van de kerkvertegenwoox-diger
dwaalde even door onze huiskamer en
bleef hangen aan het wandtegeltje met
het Zeeuws wapen, dat op onze om
zwerving altijd een plaatsje heeft gehad
in ons midden.
Zeeland. Ja, daar was zijn vrouw ge
boren. Men vraagt dan uit beleefdheid:
Waar? Ja, zijn schoonvader had „ge
staan" als kommies te Kortgene, Noord-
Beveland. De Vos was zijn naam.
Ik wist dit nog, want -Kortgene was
ook mijn geboorteplaats, kon ik ant
woorden. U heeft dan ook twee zwagers,
indien nog in leven. Zwager Cor was
mijn schoolbankmaatje in de eerste klas
van de lagere school destijds.
Zo kwamen wij overeen, dat de we
reld toch maar klein was.
Tot slot wil ik nog verhalen over een
toevallige ontmoeting, waarbij een he
laas ons te vroeg ontvallen bekende
Nederlandse persoonlijkheid bij betrok
ken is geweest. Deze werd ook op Noord-
Beveland zeer naar waarde gewaardeerd
Nu moet ik eerst „een voorspel" ver
melden om dit verhaal. Wat misschien
wat langdradig aandoet, doch ik zal het
zo kort mogelijk maken.
Wij moesten met het opleidingsschip
„Prins Hendrik" gaan oefenen vanaf
Rotterdam via Den Helder naar het Wad
De arts van onze Rotterdamse school,
dokter Hengeveld, zou met zijn vriend,
toen nog semi-arts, de heer Mokkestorm,
de week door meevaren, beiden als gast.
Dokter Hengeveld, toen nog vrijgezel,
had ook een drukke artsenpraktijk aan
de Heemraadsingel in de Maasstad, want
hij was een zéér beminnelijk mens.
Daarbij was hij ook nog begeleidend arts
van de bekende toneelgroep „De Rot
terdammers". Wegens zijn drukke werk
zaamheden moest hij toen „er eens een
weekje tussenuit". Later bleek om nog
een reden.
Toen hij op maandagmorgen met zijn
vriend aan boord arriveerde, zei ik deze:
„U ken ik al, u was in de jaren 1936
1940 zeeverkenner. En ik heb u toen
vaak gezien aan boord van jullie, door
mijnheer Van Beuningen geschonken,
jacht de zeilschokker Margaretha!"
Dit vaartuig lag toen, binnen zijnde,
op een vaste plaats in de hoek van de
Wilhelminahaven te Schiedam, dichtbij
het terrein van wat later de Gulf is
geworden. Ondergetekende voer toen op
het tankschip „Sleipnir" en wij hadden
ook onze vaste plaats in die hoek.
Goed, die maandag voeren wij „voor
spoedig" en tuften non-stop in wel een
lange dag over de Zaan naar Alkmaar,
waar wij bij mijn vrouw 's avonds nog
de late koffie haalden. Achter die haast
zat nog dit: De gasten wilden graag die
week eens op Terschelling kijken.
Het weerbericht voor de andere dag
was niet best. Om deze reden meerden
wij op dinsdag voor de middag te Den
Helder-binnen af, om eerst eens rustig
te eten en weermaals uit te luisteren
wat het KNMI te melden wist. Het bleef
Beaufort 8.
Wij benutten de vrijgekomen voor-de-
middag-tijd om met de leerlingen een
korte Helderse excursie te maken onder
leiding van de stuurman. De gasten gin
gen ook mee aan de wal. De middagpot
zou toen „bramstaglopers" (kapucijners
met gebakken spekjes, uien, enz.) ver
schaffen, waar onze kok-hofmeester een
goed handje voor had. Deze kost was
wel iets zwaar voor toekomstige zee
zieken
De opvarenden kwamen weerom aan
boord en de gasten meldden mij tot aan
het oude havenhoofd te zijn geweest en
men kon op het Marsdiep „met een pen
op het water schrijven
Goed, mensen, besloten wij, men laat
zich te Den Helder door slecht weer niet
vangen. Daarom lopen wij vanmiddag
na laag water over naar Oudeschild op
Texel.
Daar werd geschut naar buiten. Men
had de stagfok voor stijf houder aange
slagen. Dokter Hengeveld, als verdien
stelijk amateur-fotograaf, werd geatten
deerd bij het uitlopen van de haven
mooie aktie-foto's te kunnen maken.
Daar kwam hij achter
Met de havenuitvaart stond de dokter,
zeebenen gespreid, aan lij naast de
stuurhut gereed met zijn fototoestel en
bij de eerste de beste golfknaap die te
dek tippelde, werd hij nat tot aan de
knieën.
Zeer gehaast werd door hem de be
schutting van de stuurhut opgezocht. Ik
kon niet nalaten hem te vragen of het
gelukt was, dat schrijven op het water?
Sportief behield hij het zwijgen.
Tijdens een vuile windsneer woei onze
stagfok uit de lijken. Daar was ook te
veel wind. Onderweg kwamen ook nogal
wat kapucijners terug over de tong.
Toen wij eenmaal voor de zuidwester
uit overgewaaid waren naar Texel en
gemeerd lagen in de haven van Oude
schild, bleek dat onderweg dokter Hen
geveld al zijn pillen tegen zeeziekte had
uitgedeeld
De kapotte stagfok werd afgeslagen en
nat en wel provisorisch opgerold. In
plaats van deze fok kwam nu de kluiver
in gereedheid, 's Avonds werd er serieus
scheepsraad gehouden i.v.b. met het
schema van de volgende dag. Het weer
bericht werd er niet beter op. Eerst maar
eens slapen.
Het schip lag wat „te halen" aan de
trossen. Wind huilde door het want.
Soms passeerde een striemende hagelbui.
Zo men dan veilig gemeerd ligt, zijn dit
geluiden waar men met gemengde ge
voelens naar kan luisteren, eindelijk in
een lichte slaap sukkelend.
De andere morgen hadden wij „een
strijkend getij", d.i. getij stroom en wind
richting gaan dezelfde kant op en hier
door rolt er aanmerkelijk minder zee.
Men moet dan beslissen: varen of niet.
Wij besloten te vertrekken. Nu werd ook
het grootzeil gereed gemaakt met dubbel
rif, evenals de kluiver.
Die woensdag gingen wel de beentjes
van de vloer. Texelstroom is een ruim
vaarwater doch daarna, tussen de zand
banken door, werd het hier en daar erg
nauw. Maar het schip hield zich prach
tig. De heer Mokkestorm ontpopte zich
nog steeds als een goed zeeman. Enkele
leerlingen, geen last van zeeziekte, ge
noten naar hartelust. Alleen, och arme
dokter Hengeveld, kwam groen en geel
van ellende verzoeken hem naar de
dichtstbijzijnde haven te varen
Terschelling konden wij wel vergeten.
Dit moest Harlingen worden.
Op het Blauwe Slenk hadden wij, zon
der onderbreking, de zeetjes nog een stijf
uurtje dwars. Langs de Pollendam kwa
men daar nog wat grondzeetjes bij. Zelf
was ik ook blij, toen wij weer af konden
meren in de haven.
Eindelijk, op donderdagmorgen, beter
de het weer en konden wij eens aan
normale oefening gaan denken. Wij
moesten ook weer wat zuidelijker zien
te komen, want op woensdagavond was
de week al door midden gezaagd. Het
werd die avond Hoorn, de stad van Jan
Pietersz. Coen en de jongens van Bon
tekoe.
Daar tipte de heer Mokkestorm mij,
dat de andere morgen dokter Hengeveld
jarig zou zijn. Om die drukte thuis te
omzeilen, was hij juist deze week met
ons gaan varen.
Een komplotje was zo gesmeed. Wij
deden hutje bij mutje, waarbij ook de
leerlingen werden betrokken, want ook
zij mochten de dokter erg graag. En zie,
een leuk bescheiden bedragje lag zo
in de hand. Maar wat moet men nu een
Rotterdamse arts, die niet wil weten
jarig te zijn, thuis „alles" heeft, nu ge
ven? Uiteindelijk moest ondergetekende
maar zien.
Aan de wal, in een mij bekende si
garenwinkel, kocht ik, hoewel de dokter
een zéér matige roker was, meer om
het gebaar, zo'n mooie kromstelige sier-
pijp met porseleinen kop. En een pakje
D.E. Toen nog even naar de apotheek.
De andere morgen was het aan boord
volgens instruktie om half acht ontbijt.
Het was ons gelukt de dokter onwetend
te laten van de komende dingen. Alle
opvarenden aten gezamenlijk aan één
gemeenschappelijke tafel. Mij was ver
zocht met een kort toepasselijk speech je,
dat ik nu niet woordelijk zal herhalen,
namens allen de dokter met zijn ver-
j aardag te feliciteren.
Daarbij als blijk van waardering voor
zijn persoon hem een klein aandenken
van ons allen te overhandigen. Toen
kwam van tussen het werkkiel van een
leerling de nog netjes ingepakte pijp
met tabak tevoorschijn en droeg deze
leerling aan hem dit over.
Nog waren de cadeau's niet uitgeput,
meldde ik, want hier schenken wij de
dokter een nieuw doosje pillen tegen
zeeziekte, ook voor hemzelf. En tevens
een nieuwe ballpoint „om mede op het
water te schrijven" als dit zo uitkwam.
Want die van hem zou nog wel niet
goed droog zijn. Wat heeft toen die man,
met ons, hartelijk gelachen.
Ons vertrek om acht uur werd „even"
uitgesteld. De gasten gingen nog aan de
wal om te telefoneren. En hoe zij het zo
vroeg op de dag voor elkaar kregen,
weet ik niet, maar zij kwamen terug
aan boord met dozen taart onder de
armen. Wij waren ook met twee-en-
twintig koppen!
's Avonds meerden wij af aan de De
Ruyterkade te Amsterdam, waar het
schip, maar dan op de vaste ligplaats
daar, zou blijven. Wij hadden toen het
tijdperk van de vrije zaterdag nog niet
bereikt. Nu wilde dokter Hengeveld de
bemanning, vrij van wacht, op een ge
zellig avondje aan de wal trakteren. On
dergetekende „wist wel wat" om naar
toe te trekken.
Tot zover „het voorspel".
Nu had ik al jaren mijn hart verpand
aan Amsterdam. Het was de stad van
Vondel en Rembrandt. Daar hing nog
om stad en haven de romantiek van een
rijk koopmans- en maritiem verleden.
Dan daar de humor. Hierover zou een
verhaal apart te schrijven zijn.
De achteruitgang van deze stad in de
laatste decennia doet werkelijk pijn.
Doch voor een gezellige toer toen, was
ik echt maar matig georiënteerd. Ik wist
ook dat de smaak van de jarige in het
geheel niet uitging naar het aanschou
welijk avontuur.
Per tram trokken wij naar het Rem
brandplein, vertoefden even bij het
standbeeld. Waren het toen allen gauw
eens om in de tent van Dorus (Tom
Manders), Saint Germain des Prés ge
noemd, te gaan kijken. Dat was daar
binnen, half duister, een kostelijke zaak.
Wij kwamen gezamenlijk te zitten in een
eikenhouten ledikant, waarvan de
dwarsliggers waren verwijderd, maar in
het vierkant zitbank was aangebracht.
Dorus was die avond afwezig wegens
radio-aktiviteiten, werd periodiek om
geroepen. Het doorlopend cabaret-pro
gramma was erg afwisselend, te uitge
breid om nu hier te vermelden. Alleen
hebben wij ons toen verwonderd over
Rijk de Gooyer, die uit „het niets" ver
scheen en een half uur lang zeer be
schaafde moppen zat te tappen, de zaak
„lag plat". Hij behield daarbij die van
hem bekende grijns enkel op zijn ge
zicht.
Daar was ook een half-hoefijzervor-
mige bar met vaste krukken. Schoven
daar klanten aan om een biertje te hij
sen, dan ging op een gegeven moment
die gehele toestand daar dansen en
schudden, in beweging gezet door een
onzichtbare hand en knop. En vanuit
een donkere hoek kwam dan heel sug
gestief de „Oriënt Expres" (treinverbin
ding Parijs - Istanboel in werkelijkheid)
aan en voorbij denderen.
Het deed mij deugd, dat de jarige met
ons van al die gebodene meegenoot.
Daar was ook een Franse chansonnière,
die met haar stem de zaal zo wist te
vangen, dat men werkelijk een speld
zou hebben horen vallen.
Op een gegeven moment zag ik een
robuuste man, blootshoofds, een echte
Engelse zwarte trui aan met staand
boord en het gaatjes diagonale vierkant
op de borst, donkere ribfluwelen broek,
op een „Oriënt Expres" kruk zitten. In
z'n eentje, kin steunend op een arm,
een pils voor hem en starend in de don
kere verten. Alle drukte deed hem niets.
„Daar zit Hans Kaart!" zei ik tegen
dokter Hengeveld. „Wedden dat ik, als
ik naar hem toe ga, een biertje van hem
drink??"
Verwondering in ons ledikant je. Zon
der weddenschap moest ik mijn grote
mond toch maar eens waax-maken.
Goed, ik naar mijnheer Kaart, tikte
hem voorzichtig op de schouder, zo sto-
i-ende zijn overpeinzing. Ik wist, dat hij
in zijn studieperiode verkeerde als ope-
ï-azanger te Milaan. Zeker met verlof in
Mokum?
De heer Kaart ging mij wel een beetje
woest aankijken. Dergelijke mensen hoe
ven ook rxiet elk moment van hun leven
„open" te staan voor publieke belang
stelling. Wat men nooit zal beseffen. Zijn
blik vroeg mij dan ook: in welke hoek
moet je gesmeten worden?
Doch ik besefte dit tijdig en zei enkel:
„Mijnheer Kaart, ik kom u de groeten
brengen van John Noordhoek, hij is mijn
broer!"
„Wat?" klonk het. De heer Kaart veer
de van zijn kruk en zette mij naast
hem neer. Hij gaf een klap op de bar
en mijn pils verscheen.
Toen móest ik vertellen hoe het zat.
Onze Jo voer toen n.l. als derde stuur
man bij de K.J.C.P.L. Johan Kaart, neef
Hans en Daan Hooykaas hadden met
kraai en jeep hun wereldreis achter de
rug. Voeren, als wei-kende passagiers,
ook aan boord van schepen van genoem
de rederij mee. Mijn broer had veel voor
hen bemiddeld. Met deze artiesten had
hij, zo hij mij vertelde, vele goede uur
tjes beleefd.
Dit beaamde mij de heer Kaart.
Toen ik hem vertelde, dat Jo deze
zomer met verlof was thuis geweest,
speet het hem werkelijk dat, ondanks
alle voorgenomen afspx-aak, er geen ont
moeting had plaatsgevonden. Doch mijn
komst vergoedde iets.
Wel moest ik beloven, dat zodra ik Jo
schx-eef, ik hem dit moest verhalen.
Na de heer Kaart veel succes met zijn
studie te hebben gewenst, verontschul
digde ik mij. Ik moest terug naar mijn
gezelschap.
De heer Kaart rekende direkt af en
verdween door de uitgang in de Am
sterdamse nacht.
Mij restte terug te keren naar ons
ledikant je. Daar werd ik met verwon
derde blik ontvangen en men drong
aan op een verklaring. Hoe had ik dit
zo gauw voor elkaar?
Ja, was toen mijn antwoord, men moet
de verrassing van toevallige ontmoeting
juist benutten. Toen men de juiste gang
van zaken vernam, was de gezamenlijke
uitx-oep: hoe is het mogelijk!
P. C. Noordhoek.
BRILJANT - GOUD
ZILVER - UURWERKEN
St. Adrlaanstraat 11
4461 JC Goes
telefoon 01100-16924