■7ü4£t?=S Een oud-eilandbewoner weet te vertellen Vaak ontmoet men in het leven van die toevalligheden. Die opnieuw inhoud geven aan de dagelijkse sleur. Soms brengen zij stof om een boekdeel te vullen. Zo hadden wij een oom, die in zijn jonge jaren naar Amerika vertrok. Hij kwam uiteindelijk terecht te Michigan Bain, Staat Michigan, U.S.A. Eén keer per jaar, zo tegen de jaarwisseling, dan schreef hij ook aan mijn vader een brief, trouw in de Nederlandse taal gesteld, die dan hardop door vader voor vrouw en kroost werd voorgelezen. In zoverre ik mij herinner moet deze oom Matthijs een gelovig man zijn ge weest. Zijn brief vermeldde veel dank baarheid voor de vele zegeningen het voorbije jaar weer ontvangen voor ge zondheid, gezin, landbouwbedrijf met weer een goede oogst. Nu, door de tijd ontdaan van alle franje, bleef toch het leven van die verre bloedverwanten een romantische 'story*. Hij werkte, als koeienwachter begon nen, opgeklommen tot boerenknecht, op de hoeve van Vette te Geersdijk. Later de boerderij van Steveninck. Weer later, tot heden, het bedrijf van Valkier. Boer Vette had een dochter Elisabeth. Boerendochter en boerenknecht wer den verliefd op elkaarMen kon toen eerder proberen de noord- naar de zuid pool te drukken, dan als boerenknecht te proberen om te gaan vrijen met de dochter van de stee. De twee geliefden spraken het volgende af. Hij zou emi greren naar Amerika en zij zou op hem wachten tot hij daar carrière had ge maakt. Om kort te zijn: oom Matthijs heeft dit gerealiseerd. Zij heeft op hem gewacht. Denkt u zich dit eens even in? Naar de maatstaven van die tijd was er een niet geringe moed voor nodig om als Noord-Bevelandse jongen, met een ge brekkige lagere school opleiding (we gens veel verzuim door al vroeg te moe ten werken). Dus de Engelse taal niet machtig, op een goede dag van het ei land te stappen. Voorlopig daar de sche pen achter zich verbrandend en een on zekere relatieloze toekomst tegemoet te treden met te verhuizen naar de nieuwe wereld, Amerika geheten. Wij kunnen enkel grote bewondering hebben voor een dergelijke blijk van persoonlijkheid. Oom Matthijs heeft „aan de overkant" in den beginne „alles" aangepakt. In de winter zaagde hij mede ijsstaven uit op de bevroren vloeren der meren, al voor hotels en ziekenhuizen in de grote ste den. Dit was goed lonend, daar de tech niek van het kunstijs maken nog niet was ontwikkeld tot het peil van nu. Hij zaagde paaltjes op maat en wierp deze in ketels met kokende creosoot wegens bestendiging van dit bouwmate riaal. Onderwijl speurde hij naar een werkgelegenheid in de agrarische sector, want die lag hem meer. Tevens bleef hij studeren om de Engelse taal tot in de perfektie te gaan beheersen. Op een goede dag werd hij assistent bij een landbouwer op leeftijd. Die het eigen bedrijf runde, samen met zijn vrouw een kinderloos bestaan leidde, toch in grote harmonie met elkaar. Oom Matthijs viel bij hen op door zijn serieuze aanpak van de dingen. Door zijn soliditeit in zijn werk. Tijdens zijn schaarse vrije tijd studerend, zo zijn vakbekwaamheid vergrotend. En bijbel lezend in „het boek", door groot moeder deze zoon meegegeven op de verre eenzame reis Die mensen gingen mijn oom een beetje als hun zoon beschouwen. Hij deelde op zijn beurt hen zijn „geheime" afspraak mede met die Geersdijkse boe rendochter. Praatte met hen over zijn twijfel van slagen, over zijn hoop! Dit al vervulde hen met groot ontzag voor hem. De dag kwam, dat hij voor eigen re kening hun bedrijf mocht exploiteren. Zijn pleegouders gingen het wat rustiger aan doen. Dit was hun prijs. Hij kon van de gemaakte winsten „de farm" aan hen afbetalen tot deze geheel zijn ei gendom werd. Na een decennia afwezig te zijn ge weest, met eerst ontbering, toen verwor ven voorspoed en geluk, kwam oom Thijs naar Noord-Beveland weerom, voor korte tijd. Zelfs onze „taele" was hij niet vergeten! De toekomstige bruid en bruidegom vonden elkaar opnieuw, niets kon nu nog hen weerhouden. Na hun Noord-Bevelandse bruiloft trok tante Elisabeth met haar man, vol vertrouwen in de toekomst, mee naar die verre boerderij in dat grote vreemde land. Zij schonk hem met de jaren drie zonen en één dochter. Het jaarlijks weerkerend één brief- kontakt werd een begrip. Ging door de Tweede Wereldoorlog voorgoed verlo ren. In die voor ons zo donkere jaren overleden oom en tante. Met de bevrijding, in 1944 voor de zuidelijke helft van ons land, zijn twee Amerikaanse neven als militair nog in de buurt van de familie geweest. Daarna viel het doek over dit familie-verband. Nu het toeval. Schoonzus Nel (mevr. N. Noordhoek - de Jonge uit Kortgene) reisde enkele jaren geleden met een reis gezelschap mee naar Bali. Daar in hun hotel werd i.v.m. met een excursie ook haar naam omgeroepen. Toen zij zich present meldde, kwam een heer op haar af, stelde zich voor als een vriend van Kees Noordhoek. Amerikaans za kenman, wiens ouders (Matthijs Noord hoek en vrouw) in leven afkomstig wa ren uit Holland. Hun oudste zoon was na 1945 in zaken gegaan. Bezat hier op het eiland Bali een bungalow om zo nu en dan met zijn gezin eens rustig te kunnen uitblazen. Jammer, heden was hij niet aanwezig. Een ander verhaal had ook met Ame rika te maken. Dit zat zo. In onze Rotterdamse woonperiode be zocht onze zoon in die tijd het Charlois Lyceum. Was als studiegenoot bevriend met een Barendrechtse zoon, waarmede hij, elk met hun brommertje, verschil lende zomervakanties doorbracht bij de familie op Noord-Beveland. Zo raakte ook vriend Albert aardig ingeburgerd te Kortgene. Deze ging na zijn lyceumtijd naar de T.H. te Delft, studeerde af als elektro-technisch inge nieur. In zijn laatste studententijd kreeg Al- bert kennis aan een Amerikaanse mede studente. Die was uit het land van de onbegrensde mogelijkheden overgeko men naar ons landje om te Delft te studeren. Voor de eerste kennismaking met haar familie vloog Albert per K.L.M. met zijn verloofde mee over de Noordpool naar de overzijde van de grote waterplas Daar aangekomen, hoorde hij van zijn a.s. schoonpapa dat deze bevriend was met een Hollander, ter plaatse woon achtig. Deze zou hen 's avonds komen opzoeken. Bedoeld als geste tegenover hem was dit zo geregeld. Toen die Hollander arriveerde, volgde natuurlijk de kennismaking. Bij het ho ren van diens naam ging bij Albert al een lampje branden, zegt men dan. Uit welke Hollandse hoek was meneer afkomstig? Uit Zeeland. Toch niet van Noord-Beveland, Kortgene misschien? Ja Dan bent u geboren in de slagerij van Bouwense, Kaaistraat nummer vier. Verbazing alom. Want het was L. M. Bouwense, wonend te Wayne, New Jer sey, U.S.A. Leen voor Kortgene. Hoe of Albert dit zo precies wist? Het een en ander werd opgehelderd door de Noordhoek-relatie. Toevallig was Leen in zijn jeugd bevriend geweest met een jongere broer van schrijver dezes. Weer een oudere broer van hem (Kees) met mij. Leen was als marineman in 1940 over vallen door de Tweede Wereldoorlog. Had in de periode van 19401945 mede konvooidienst verricht voor bescherming van de geallieerde koopvaardij. Die on danks grote offers veroorzaakt door U- boot-, lucht- en mijnen-aanval, bleef varen tot het bittere eind. Leen heeft geluk gehad en mocht alles heelhuids overleven. Trouwde een Ame rikaanse en werd staatsburger van de U.S.A. Tijdens de jeugd van wijlen mijn va der, het moet omtrent 1895 geweest zijn, woonde te Kortgene een familie Frenks. Met een zoontje dezer familie was mijn vader bevriend en samen bevonden zij zich in hun vrije tijd veel aan boord van het beurt-zeilscheepje van schipper Van Gemert. Deze had een sterke vrouw, die zakken graan sjouwde, een kerel waardig. In de vakantie mochten beiden met Van Gemert meevaren naar Goes en Middelburg en werden dan door de vrouw verwend, deze had zelf geen kin deren. Zo is het gekomen, dat vader, stammend uit een landarbeidsgezin, is gaan varen. De familie Frenks vertrok inmiddels van Kortgene naar elders. Vader had na wat omzwerving verder van huis besloten terug te keren naar Zeeland en ging tenslotte varen in de beurtdienst, waar hij vroeger spelender wijs het vak geleerd had. Zoon Frenks, door dat „druppeltje" varensbloed, was bij de koopvaardij te recht gekomen. De opleiding daar was toen wel anders dan heden! Stuurmans leerlingen dienden vier jaar als duvels toejager op een schip eer ze voor enig examen mochten opgaan. Een rederij was bereid jonge mensen aan te mon steren tegen een vergoeding van kost geld van een gulden per dag gedurende een jaar. Nadien zou aan de jonge zee heren een gage van tien gulden per maand worden betaald, vooropgesteld dat zij zouden voldoen. Een broer van vriend Frenks kreeg later een sigarenwinkel in de Lange Kerkstraat te Goes. Deze hield van een platvisje en als nu op maandagavond aan de visafslag op de Turfkade te Goes vis werd aangeboden, dan was deze broer tijdens het afslaan vaak aanwezig voor een zootje vis. Daar wij op maandagavond ook veelal in de haven van Goes gemeerd lagen, sprak vader deze mijnheer Frenks nogal eens en kon zodoende op afstand de carrière van zeeman Frenks volgen. Wist dat deze inmiddels koopvaardij- gezagvoerder was geworden. Nu was het op een woensdagavond eens bar maal bar slecht weer. Vader had de „bestellingen" geplaatst te Mid delburg en haastte zich naar het beurt schippers-bestelhuis (café Gabriëlse) bij de Spijkerbrug aan de Rouaanse kade. Hij tornde tegen de wind door de avond duisternis, de ogen tot spleten wegens de slagregen, soms opper zoekend langs de oude gevels der huizen. In dat bestelhuis kwamen na de dag zaken de beurtschippers uit alle rich tingen der provincie, voor marktdag op donderdag met hun schip aanwezig, even bijeen. Voor nieuwsuitwisseling, voor afspraak hoe het beurtgoed voor el kander over te laden envoor het slaapmutsje voor ter kooi gaan. Het kon daar soms erg gezellig zijn. Nu werd vader, toen onderweg, staan de gehouden door een deftige heer, hand beschermend aan de bolhoed waar het water afgutste, gedoken in de opstaande overjaskraag. Deze vroeg hem naar café Gabriëlse. Dat trof, meneer moest maar meelo pen, hij moest daar ook heen. Door het noodweer werd onderweg verder niet veel gesproken. Ter bestemming aangekomen en na het binnentreden, legde de vreemdeling een hand op vaders arm, toen deze de deur sloot en vroeg hem: „Johannes, ken je mij niet meer?" Ja, de schoolvriendjes van weleer had den elkander weermaals gevonden. Ge zagvoerder Frenks lag met zijn schip te Antwerpen. Hij had naar zijn goede Middelburg verlangd uit de tijd van beurtschipper Van Gemert Zo woonden wij pas te Rotterdam, komend van Alkmaar, en men had door gegeven dat wij als dooplid van de Ned. Herv. Kerk waren verhuisd. Zo kregen wij ter kennismaking bezoek van een ouderling. Deze wilde eens met ons pra ten. Bij een ontmoeting van twee vreem den voor elkander is daar tussen hen eerst dat aftastende niemandsland. Zo „klikt" het soms gauw of niet. De blik van de kerkvertegenwoox-diger dwaalde even door onze huiskamer en bleef hangen aan het wandtegeltje met het Zeeuws wapen, dat op onze om zwerving altijd een plaatsje heeft gehad in ons midden. Zeeland. Ja, daar was zijn vrouw ge boren. Men vraagt dan uit beleefdheid: Waar? Ja, zijn schoonvader had „ge staan" als kommies te Kortgene, Noord- Beveland. De Vos was zijn naam. Ik wist dit nog, want -Kortgene was ook mijn geboorteplaats, kon ik ant woorden. U heeft dan ook twee zwagers, indien nog in leven. Zwager Cor was mijn schoolbankmaatje in de eerste klas van de lagere school destijds. Zo kwamen wij overeen, dat de we reld toch maar klein was. Tot slot wil ik nog verhalen over een toevallige ontmoeting, waarbij een he laas ons te vroeg ontvallen bekende Nederlandse persoonlijkheid bij betrok ken is geweest. Deze werd ook op Noord- Beveland zeer naar waarde gewaardeerd Nu moet ik eerst „een voorspel" ver melden om dit verhaal. Wat misschien wat langdradig aandoet, doch ik zal het zo kort mogelijk maken. Wij moesten met het opleidingsschip „Prins Hendrik" gaan oefenen vanaf Rotterdam via Den Helder naar het Wad De arts van onze Rotterdamse school, dokter Hengeveld, zou met zijn vriend, toen nog semi-arts, de heer Mokkestorm, de week door meevaren, beiden als gast. Dokter Hengeveld, toen nog vrijgezel, had ook een drukke artsenpraktijk aan de Heemraadsingel in de Maasstad, want hij was een zéér beminnelijk mens. Daarbij was hij ook nog begeleidend arts van de bekende toneelgroep „De Rot terdammers". Wegens zijn drukke werk zaamheden moest hij toen „er eens een weekje tussenuit". Later bleek om nog een reden. Toen hij op maandagmorgen met zijn vriend aan boord arriveerde, zei ik deze: „U ken ik al, u was in de jaren 1936 1940 zeeverkenner. En ik heb u toen vaak gezien aan boord van jullie, door mijnheer Van Beuningen geschonken, jacht de zeilschokker Margaretha!" Dit vaartuig lag toen, binnen zijnde, op een vaste plaats in de hoek van de Wilhelminahaven te Schiedam, dichtbij het terrein van wat later de Gulf is geworden. Ondergetekende voer toen op het tankschip „Sleipnir" en wij hadden ook onze vaste plaats in die hoek. Goed, die maandag voeren wij „voor spoedig" en tuften non-stop in wel een lange dag over de Zaan naar Alkmaar, waar wij bij mijn vrouw 's avonds nog de late koffie haalden. Achter die haast zat nog dit: De gasten wilden graag die week eens op Terschelling kijken. Het weerbericht voor de andere dag was niet best. Om deze reden meerden wij op dinsdag voor de middag te Den Helder-binnen af, om eerst eens rustig te eten en weermaals uit te luisteren wat het KNMI te melden wist. Het bleef Beaufort 8. Wij benutten de vrijgekomen voor-de- middag-tijd om met de leerlingen een korte Helderse excursie te maken onder leiding van de stuurman. De gasten gin gen ook mee aan de wal. De middagpot zou toen „bramstaglopers" (kapucijners met gebakken spekjes, uien, enz.) ver schaffen, waar onze kok-hofmeester een goed handje voor had. Deze kost was wel iets zwaar voor toekomstige zee zieken De opvarenden kwamen weerom aan boord en de gasten meldden mij tot aan het oude havenhoofd te zijn geweest en men kon op het Marsdiep „met een pen op het water schrijven Goed, mensen, besloten wij, men laat zich te Den Helder door slecht weer niet vangen. Daarom lopen wij vanmiddag na laag water over naar Oudeschild op Texel. Daar werd geschut naar buiten. Men had de stagfok voor stijf houder aange slagen. Dokter Hengeveld, als verdien stelijk amateur-fotograaf, werd geatten deerd bij het uitlopen van de haven mooie aktie-foto's te kunnen maken. Daar kwam hij achter Met de havenuitvaart stond de dokter, zeebenen gespreid, aan lij naast de stuurhut gereed met zijn fototoestel en bij de eerste de beste golfknaap die te dek tippelde, werd hij nat tot aan de knieën. Zeer gehaast werd door hem de be schutting van de stuurhut opgezocht. Ik kon niet nalaten hem te vragen of het gelukt was, dat schrijven op het water? Sportief behield hij het zwijgen. Tijdens een vuile windsneer woei onze stagfok uit de lijken. Daar was ook te veel wind. Onderweg kwamen ook nogal wat kapucijners terug over de tong. Toen wij eenmaal voor de zuidwester uit overgewaaid waren naar Texel en gemeerd lagen in de haven van Oude schild, bleek dat onderweg dokter Hen geveld al zijn pillen tegen zeeziekte had uitgedeeld De kapotte stagfok werd afgeslagen en nat en wel provisorisch opgerold. In plaats van deze fok kwam nu de kluiver in gereedheid, 's Avonds werd er serieus scheepsraad gehouden i.v.b. met het schema van de volgende dag. Het weer bericht werd er niet beter op. Eerst maar eens slapen. Het schip lag wat „te halen" aan de trossen. Wind huilde door het want. Soms passeerde een striemende hagelbui. Zo men dan veilig gemeerd ligt, zijn dit geluiden waar men met gemengde ge voelens naar kan luisteren, eindelijk in een lichte slaap sukkelend. De andere morgen hadden wij „een strijkend getij", d.i. getij stroom en wind richting gaan dezelfde kant op en hier door rolt er aanmerkelijk minder zee. Men moet dan beslissen: varen of niet. Wij besloten te vertrekken. Nu werd ook het grootzeil gereed gemaakt met dubbel rif, evenals de kluiver. Die woensdag gingen wel de beentjes van de vloer. Texelstroom is een ruim vaarwater doch daarna, tussen de zand banken door, werd het hier en daar erg nauw. Maar het schip hield zich prach tig. De heer Mokkestorm ontpopte zich nog steeds als een goed zeeman. Enkele leerlingen, geen last van zeeziekte, ge noten naar hartelust. Alleen, och arme dokter Hengeveld, kwam groen en geel van ellende verzoeken hem naar de dichtstbijzijnde haven te varen Terschelling konden wij wel vergeten. Dit moest Harlingen worden. Op het Blauwe Slenk hadden wij, zon der onderbreking, de zeetjes nog een stijf uurtje dwars. Langs de Pollendam kwa men daar nog wat grondzeetjes bij. Zelf was ik ook blij, toen wij weer af konden meren in de haven. Eindelijk, op donderdagmorgen, beter de het weer en konden wij eens aan normale oefening gaan denken. Wij moesten ook weer wat zuidelijker zien te komen, want op woensdagavond was de week al door midden gezaagd. Het werd die avond Hoorn, de stad van Jan Pietersz. Coen en de jongens van Bon tekoe. Daar tipte de heer Mokkestorm mij, dat de andere morgen dokter Hengeveld jarig zou zijn. Om die drukte thuis te omzeilen, was hij juist deze week met ons gaan varen. Een komplotje was zo gesmeed. Wij deden hutje bij mutje, waarbij ook de leerlingen werden betrokken, want ook zij mochten de dokter erg graag. En zie, een leuk bescheiden bedragje lag zo in de hand. Maar wat moet men nu een Rotterdamse arts, die niet wil weten jarig te zijn, thuis „alles" heeft, nu ge ven? Uiteindelijk moest ondergetekende maar zien. Aan de wal, in een mij bekende si garenwinkel, kocht ik, hoewel de dokter een zéér matige roker was, meer om het gebaar, zo'n mooie kromstelige sier- pijp met porseleinen kop. En een pakje D.E. Toen nog even naar de apotheek. De andere morgen was het aan boord volgens instruktie om half acht ontbijt. Het was ons gelukt de dokter onwetend te laten van de komende dingen. Alle opvarenden aten gezamenlijk aan één gemeenschappelijke tafel. Mij was ver zocht met een kort toepasselijk speech je, dat ik nu niet woordelijk zal herhalen, namens allen de dokter met zijn ver- j aardag te feliciteren. Daarbij als blijk van waardering voor zijn persoon hem een klein aandenken van ons allen te overhandigen. Toen kwam van tussen het werkkiel van een leerling de nog netjes ingepakte pijp met tabak tevoorschijn en droeg deze leerling aan hem dit over. Nog waren de cadeau's niet uitgeput, meldde ik, want hier schenken wij de dokter een nieuw doosje pillen tegen zeeziekte, ook voor hemzelf. En tevens een nieuwe ballpoint „om mede op het water te schrijven" als dit zo uitkwam. Want die van hem zou nog wel niet goed droog zijn. Wat heeft toen die man, met ons, hartelijk gelachen. Ons vertrek om acht uur werd „even" uitgesteld. De gasten gingen nog aan de wal om te telefoneren. En hoe zij het zo vroeg op de dag voor elkaar kregen, weet ik niet, maar zij kwamen terug aan boord met dozen taart onder de armen. Wij waren ook met twee-en- twintig koppen! 's Avonds meerden wij af aan de De Ruyterkade te Amsterdam, waar het schip, maar dan op de vaste ligplaats daar, zou blijven. Wij hadden toen het tijdperk van de vrije zaterdag nog niet bereikt. Nu wilde dokter Hengeveld de bemanning, vrij van wacht, op een ge zellig avondje aan de wal trakteren. On dergetekende „wist wel wat" om naar toe te trekken. Tot zover „het voorspel". Nu had ik al jaren mijn hart verpand aan Amsterdam. Het was de stad van Vondel en Rembrandt. Daar hing nog om stad en haven de romantiek van een rijk koopmans- en maritiem verleden. Dan daar de humor. Hierover zou een verhaal apart te schrijven zijn. De achteruitgang van deze stad in de laatste decennia doet werkelijk pijn. Doch voor een gezellige toer toen, was ik echt maar matig georiënteerd. Ik wist ook dat de smaak van de jarige in het geheel niet uitging naar het aanschou welijk avontuur. Per tram trokken wij naar het Rem brandplein, vertoefden even bij het standbeeld. Waren het toen allen gauw eens om in de tent van Dorus (Tom Manders), Saint Germain des Prés ge noemd, te gaan kijken. Dat was daar binnen, half duister, een kostelijke zaak. Wij kwamen gezamenlijk te zitten in een eikenhouten ledikant, waarvan de dwarsliggers waren verwijderd, maar in het vierkant zitbank was aangebracht. Dorus was die avond afwezig wegens radio-aktiviteiten, werd periodiek om geroepen. Het doorlopend cabaret-pro gramma was erg afwisselend, te uitge breid om nu hier te vermelden. Alleen hebben wij ons toen verwonderd over Rijk de Gooyer, die uit „het niets" ver scheen en een half uur lang zeer be schaafde moppen zat te tappen, de zaak „lag plat". Hij behield daarbij die van hem bekende grijns enkel op zijn ge zicht. Daar was ook een half-hoefijzervor- mige bar met vaste krukken. Schoven daar klanten aan om een biertje te hij sen, dan ging op een gegeven moment die gehele toestand daar dansen en schudden, in beweging gezet door een onzichtbare hand en knop. En vanuit een donkere hoek kwam dan heel sug gestief de „Oriënt Expres" (treinverbin ding Parijs - Istanboel in werkelijkheid) aan en voorbij denderen. Het deed mij deugd, dat de jarige met ons van al die gebodene meegenoot. Daar was ook een Franse chansonnière, die met haar stem de zaal zo wist te vangen, dat men werkelijk een speld zou hebben horen vallen. Op een gegeven moment zag ik een robuuste man, blootshoofds, een echte Engelse zwarte trui aan met staand boord en het gaatjes diagonale vierkant op de borst, donkere ribfluwelen broek, op een „Oriënt Expres" kruk zitten. In z'n eentje, kin steunend op een arm, een pils voor hem en starend in de don kere verten. Alle drukte deed hem niets. „Daar zit Hans Kaart!" zei ik tegen dokter Hengeveld. „Wedden dat ik, als ik naar hem toe ga, een biertje van hem drink??" Verwondering in ons ledikant je. Zon der weddenschap moest ik mijn grote mond toch maar eens waax-maken. Goed, ik naar mijnheer Kaart, tikte hem voorzichtig op de schouder, zo sto- i-ende zijn overpeinzing. Ik wist, dat hij in zijn studieperiode verkeerde als ope- ï-azanger te Milaan. Zeker met verlof in Mokum? De heer Kaart ging mij wel een beetje woest aankijken. Dergelijke mensen hoe ven ook rxiet elk moment van hun leven „open" te staan voor publieke belang stelling. Wat men nooit zal beseffen. Zijn blik vroeg mij dan ook: in welke hoek moet je gesmeten worden? Doch ik besefte dit tijdig en zei enkel: „Mijnheer Kaart, ik kom u de groeten brengen van John Noordhoek, hij is mijn broer!" „Wat?" klonk het. De heer Kaart veer de van zijn kruk en zette mij naast hem neer. Hij gaf een klap op de bar en mijn pils verscheen. Toen móest ik vertellen hoe het zat. Onze Jo voer toen n.l. als derde stuur man bij de K.J.C.P.L. Johan Kaart, neef Hans en Daan Hooykaas hadden met kraai en jeep hun wereldreis achter de rug. Voeren, als wei-kende passagiers, ook aan boord van schepen van genoem de rederij mee. Mijn broer had veel voor hen bemiddeld. Met deze artiesten had hij, zo hij mij vertelde, vele goede uur tjes beleefd. Dit beaamde mij de heer Kaart. Toen ik hem vertelde, dat Jo deze zomer met verlof was thuis geweest, speet het hem werkelijk dat, ondanks alle voorgenomen afspx-aak, er geen ont moeting had plaatsgevonden. Doch mijn komst vergoedde iets. Wel moest ik beloven, dat zodra ik Jo schx-eef, ik hem dit moest verhalen. Na de heer Kaart veel succes met zijn studie te hebben gewenst, verontschul digde ik mij. Ik moest terug naar mijn gezelschap. De heer Kaart rekende direkt af en verdween door de uitgang in de Am sterdamse nacht. Mij restte terug te keren naar ons ledikant je. Daar werd ik met verwon derde blik ontvangen en men drong aan op een verklaring. Hoe had ik dit zo gauw voor elkaar? Ja, was toen mijn antwoord, men moet de verrassing van toevallige ontmoeting juist benutten. Toen men de juiste gang van zaken vernam, was de gezamenlijke uitx-oep: hoe is het mogelijk! P. C. Noordhoek. BRILJANT - GOUD ZILVER - UURWERKEN St. Adrlaanstraat 11 4461 JC Goes telefoon 01100-16924

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1983 | | pagina 4