KRONIEK NOORQ~RE\ Officieel afscheid te Kortgene van burgemeester Van der Linde Zo tussendoor, beste vrienden, een kroniek die niet in ons dialekt is geschreven. Deze week een Kroniek, die over de lente verhaald. Echter, toen ik deze regels aan het pennen was, leek de lente nog veraf. Storm, regen en wat verder niet op het voorjaar lijkt, kwam over ons heen. Toch is de lente aangebroken en daarom, ondanks andere beelden buiten, iets over dit jaargetijde. Lente. Lente met z'n vele kleuren, lente met z'n vele geuren. Speelse wind over het land, bloemen hebben de overhand. Zachte, frisse nevel over de velden, eerste zonnestralen die het vertelden. Weg met je voorjaarsdromen, de lente is werkelijk gekomen. Alles wordt tot leven, als een niet te stuiten streven. Om weer met een nieuw leven te beginnen, pril en jong van binnen. Nieuw leven ook in de wei, het jonge voelt zich vrij. Als in een onbedwingbare overmoed het leven tegemoet. De koesterende zonnestralen doen ook van de lente verhalen. Ze strelen als met zachte hand, al het jonge op het land. Weg zijn kou en wind, het nieuwe leven begint. De lente komt weldadig aan, die droom heeft toch echt bestaan. In een extra raadsvergadering op vrij dag 11 maart j.l. heeft de gemeenteraad van Kortgene officieel afscheid genomen van burgemeester J. L. D. van der Linde i.v.m. diens benoeming als zodanig in Made-Drimmelen. De grote zaal van het dorpshuis „De Pompweie" was propvol toen de burge meester de extra vergadering opende. Waarin hij o.a. welkom toeriep aan dhr. De Ru, chef van het kabinet van de Commissaris der Koningin in Zee land, de direkteur van het Veerse Meer, dhr. A. L. van Geesbergen en het ge meentebestuur van Made en Drimmelen. Ook vele gemeentebestuurders van om liggende gemeenten, vertegenwoordigers van politie en brandweer behoorden tot de aanwezigen. Na de woorden van welkom sprak hij de volgende rede uit: Dames en heren, leden van de raad, zoals u bekend is heb ik nogal eens stukken geschreven, vaak voor één of andere toespraak, soms voor een lezing, elk jaar het ontwerp voor de aanbie dingsbrief van de begroting en enkele malen voor een raadsvoorstel. Met het op papier zetten van hetgeen ik van middag als „afscheidsspeech" zou uit spreken, heb ik meer moeite gehad dan met alle andere stukken (tot nu toe). Wat nu juist op dit moment van af scheid te zeggen? Het geven van een opsomming van het vele dat in de afgelopen ruim zes jaar gebeurde en wat tot stand kwam? Of het geven van zo'n opsomming over het vele dat niet gebeurde en juist niet tot stand kwam? Die opsommingen laat ik achterwege, maar ik zal een aantal zaken de revue laten passeren die u en mij in het bij zonder hebben bezig gehouden en soms nog bezighouden en tevens een blik werpen in de toekomst van de gemeente Kortgene en omgeving. Bovendien zul len er een aantal opmerkingen van meer persoonlijke aard worden gemaakt. Om met dat laatste te beginnen. Toen ik op 1 november 1976 startte was alles nieuw voor mij. Ik kende Zeeland nau welijks, Kortgene en Noord-Beveland in het geheel niet en het ambt van burge meester was in alle opzichten nieuw: ik had geen enkele gemeentelijke erva ring en kende ook niet de gemeentelijke „keuken". Als ik nu bijna 6,5 jaar later kan zeggen „het burgemeestersschap be valt me prima en ik heb de indruk dat mag ik in alle bescheidenheid ken nelijk toch wel zeggen, gelet op onder meer de reakties rondom mijn vertrek dat de vervulling van het boeiende burgemeestersambt me redelijk afgaat," dan geeft dat veel voldoening. Hieraan voeg ik direkt toe, dat ook het funktioneren van een burgemeester geen solistisch gebeuren is. Dat er in de afgelopen jaren overwegend plezierig en zeer vruchtbaar gewerkt kon worden, is in hoge mate bevorderd door uit stekende verhoudingen met en in de raad en met en in het ambtelijk appa raat. Bovendien hebben allerlei rijks- en provinciale instanties steeds, indien maar enigszins mogelijk, medewerking verleend aan allerlei projekten: hetzij door het verlenen van goedkeuring, hetzij door het verstrekken van belang rijke financiële bijdragen. In dat kader wil ik in het bijzonder de positieve op stelling van het Provinciaal Bestuur vermelden, met name ten aanzien van het „bereikbaar zijn" en het ook „tijd hebben" voor een kleine gemeente. Dames en heren, leden van de raad, belangrijke facetten van het bestuurlijk bezig zijn in Colijnsplaat, Kats en Kort gene gedurende de laatste jaren waren: 1) de afloop van de verhitte discus sies rondom de Oosterschelde, doordat in november 1974 het principe-besluit werd genomen ten aanzien van de pij- lerdam. Ik kom daarop nog terug, maar stel op dit moment vast dat met ge noemde beslissing het eindelijk mogelijk en noodzakelijk werd plannen te maken voor met name Colijnsplaat; 2) de stormachtige recreatieve ont wikkeling van in het bijzonder de kern Kortgene was aan afronding toe en het werd tijd voor een eerste evaluatie; 3) we hadden er als college en raad behoefte aan eens op een „rijtje te zetten" wat we nu zelf met de dorpen Kats en Colijnsplaat wilden. Begin '78 stelden we in dat kader vast de „Struk- tuurschets Colijnsplaat en Kats". Met andere woorden: in 1977/1978 wa ren we bezig met een beleidsbepaling die juist op dat moment mogelijk en wenselijk was en thans zijn we al weer enkele jaren aan de slag met de uit voering daarvan. Het naar mijn stellige overtuiging meest belangrijke onderdeel bij dit alles is de dorpsvernieuwings- aanpak. Ik ben dan ook zéér verheugd, dat het met die aanpak „niet meer kapot kan". De plannen zijn gereed, met de uitvoering is begonnen en juist dit jaar in 1983 zullen vele aktiviteiten merkbaar zijn. Wat echter het meest hoopgevend is ten aanzien van de dorpsvernieuwings plannen, is de volledige beleidsover- eenstemming daarover in de raad, als mede de volledige medewerking, be leidsmatig en financieel, van de zijde van het rijk en de provincie. Wanneer we dan tenslotte bedenken, dat het ge hele proces nu ambtelijk ook „onder de knie" is, dan is het naar mijn mening zeker dat in de komende 10 a 15 jaar de voorsprong en de goodwill die Kort gene heeft op dit terrein, behouden blijft. Dat lijkt mij van veel belang, niet terwille van die voorsprong, maar ter- wille van het beoogde doel: de leefbaar heid van de dorpen verbeteren en zeker stellen! Ik noemde daarstraks de Oosterschel- de-problematiek en merkte op, dat er in 1974/1975 duidelijkheid ontstond door de beslissing ten gunste van de zgn. pijlerdam. Reeds eerder en elders heb ik betoogd dat de beslissing die toen is genomen in vele opzichten op allerlei konsekwenties ernstig is onderschat. Al vorens daarop nader in te gaan wil ik er nog eens met nadruk op wijzen, dat in het kabinet dat destijds deze be slissing nam óók het CDA zitting had, dat de toenmalige minister van verkeer en waterstaat de heer Westerterp was en dat van 1977 1981 als zodanig aan het bewind was de heer Tuinman van de WD, die begin 1981 met betrekking tot vragen over financiële overschrij dingen nog sprak over „indianenver halen". Het lijkt mij goed, nu er om trent de realisering weer veel discussie is, in alle objektiviteit vast te stellen, dat wel heel nadrukkelijk alle grote politieke partijen volledige verantwoor delijkheid dragen voor het Oosterschel- deprojekt. Helaas, krijg je in commen taren op een en ander in toenemende mate een andere indruk. Wat de zaak zelf betreft, wil ik vier opmerkingen maken: 1) zowel in technisch als in financieel opzicht zijn vele gevolgen destijds ern stig onderschat. Dat is onder meer het geval geweest met de partiële dijkver sterkingen, die bijvoorbeeld voor Co lijnsplaat zéér ingrijpende gevolgen had Dat wij daarop inspeelden om de grote nieuwe haven te realiseren vond zijn oorzaak in die dijkversterking en niet in de wens voor zo'n haven op zich; 2) dat nu serieus wordt overwogen de realisering van de compartimente- ringsdammen uit te stellen lijkt mij zeer onlogisch, omdat die dammen primair een funktie zullen hebben voor het be houd van natuur en milieu (hét argu ment voor de Oosterscheldebeslissing) in verband met het niet te veel reduceren van het tij en om zo veel als mogelijk zoet water van zout water te scheiden; 3) als je ziet welke enorme verbete ring de veiligheid heeft gekregen door de recente dijkversterkingen, dan vraag ik mij twee dingen af: voeren we geen twee systemen te gelijk uit: veiligheid door dijkverster king, en veiligheid door de pijlerdam. In dit kader moet u alleen maar eens kijken bij Colijnsplaat naar de nieuwe dijk en naar de oude; is de totaal-oplossing via dijkver sterking wel voldoende serieus in over weging genomen? 4) nu we met de pijlerdam zo ver zijn, als we zijn en we er intussen ontzettend veel geld en kennis in hebben geïnves teerd, hoop ik van harte dat het werk ook werkelijk conform de ingenieuze plannen gereed zal komen. Het tegen deel zou voor onze nationale economie een enorme klap zijn in verband met verlies aan goodwill, etc. Gelet op de inventiviteit van onze waterstaatsmen sen en de in ons voordeel werkende technologische ontwikkelingen, zie ik de afloop van dit gigantische projekt met vertrouwen tegemoet. Spreken over de Oosterschelde en dus over Zeeland, en dus over de gemeente Kortgene: daarmee zou ik nog lang kunnen doorgaan. Dat is echter niet de bedoeling, hoewel ik graag stil zou staan bij onderwerpen als: de vraag of men van Noord-Beve land één gemeente zou moeten maken (mijn antwoord: ja!); over de te verwachten toename van het binnenlands toerisme en daarbij op komende beleidsvragen rondom even tuele nieuwe campings zou het een en ander te zeggen zijn; ook over de toekomst van de zo goed lopende vismijn, alsmede over de nog steeds zorgen barende aanzandingspro- blematiek van de Colijnsplaatse haven; het onderwijs zou besproken kunnen worden, zoals de in onze gemeente per augustus a.s. overal gerealiseerde inte gratie van kleuter- en lager onderwijs tot basisscholen; en zeker de economische problema tiek die ons land momenteel, je moet nu toch wel zeggen: teistert, vraagt aan dacht. Alvorens over dit laatste nog iets te zeggen, kan en wil ik niet voorbij gaan aan een zaak waarmee ik ook in het bijzonder bezig geweest ben in dit werk gebied, namelijk decentralisatie in het algemeen en het uittesten van de Ka derwet Specifiek Welzijn in regionaal verband in het bijzonder. In de hele, al vele jaren durende discussie over de reorganisatie van het Binnenlands Be stuur is er onder meer veel en intensief gesproken en geschreven over decen tralisatie van rijkstaken naar provincies en gemeenten en over de onderlinge taakafbakening tussen de gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds. In die gehele discussie is de regio als noodzakelijke voorzieningenniveau voor tal van voorzieningen (zoals 2de lijns- gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening, culturele voorzieningen als schouwburgen en theaters, etc. etc.), geheel onderbelicht gebleven. Kongres- sen werden gewijd aan „de politie pro vinciaal of gemeentelijk?", over de brandweer is er een langdurige discus sie (geweest?) en steeds kwam nauwe lijks aan de orde de vraag: hoe kun je een en ander in bestuurlijk opzicht re gionaal regelen? Een belangwekkend middel om die bestuurlijke samenwerking in regionaal verband eens uit te proberen is het Bestuurlijk Experiment (zo heet het!) Proef projekt De Bevelanden. Toen op 27 juni 1979 mevrouw Gardeniers, de toenmalige minister van wat tegenwoor dig W.V.C. (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) heet, hier in „De Pompweie" dit proef projekt formeel van start liet gaan, heb ik bij die gelegenheid als voorzitter van het op dat moment juist gestarte Bestuurdersoverleg onder meer gezegd (ik citeer): „Een tweede opmerking, die in dit stadium (27-6-1979) nog geheel alleen voor mijn persoonlijke verantwoording is, betreft de relatie Goes (als centrum gemeente) ten opzichte van de regio, en omgekeerd. Los van het feit dat in de achter ons liggende maanden bij herhaling ver schillen van inzicht naar voren kwamen tussen enerzijds Goes en anderzijds de drie overige Zuid-Bevelandse gemeen ten met soms een wat aparte positie van de twee Noord-Bevelandse gemeenten in dat krachtenveld; los van deze me ningsverschillen is het nodig deze re latie: regio - centrumgemeente speciale aandacht te geven. Het lijkt mij van uitemate veel belang dat er een, zo mogelijk, gemeenschappe lijke beleidsvisie ontstaat ten aanzien van de vraag: wat betekent het voor Goes en voor de regio, dat Goes cen trumgemeente is? Het is duidelijk, dat Goes niet zonder de regio kan, maar omgekeerd is het even duidelijk dat de regio niet zonder Goes kan. Dit feit wordt veelal als een vanzelfsprekend heid ervaren, maar terzake is er geen echte beleidsvisie met de daaraan te koppelen konsekwenties; dat geldt voor de regio, dat geldt mijn inziens ook voor Goes. Te snel zegt de regio iets onaardigs over Goes, en omgekeerd. In veelal vrij- blevende zin praten we vaak met el kaar, ik denk bijvoorbeeld aan het ge zamenlijke overleg van de colleges van burgemeester en wethouders. In besluit vormende niet vrijblijvende zin gebeurt er vrijwel niets. Nu we gemeenschap pelijk „ja" hebben gezegd tegen dit proefprojekt, hoop ik er vooral op, dat we er in De Bevelanden in zullen slagen op tal van terreinen te komen tot een echt gemeenschappelijk beleid, geba seerd op onderling vertrouwen en op de realiteit die zegt dat we elkaar op vele terreinen nu eenmaal nodig heb ben." (Einde citaat). Dit uitvoerige citaat en het feit, dat de inhoud ervan vandaag nog weinig aan betekenis heeft verloren, wekt wel licht de indruk dat u ten aanzien van het proefprojekt in mij een teleurge steld man aantreft. Dat is echter ge lukkig niet het geval: a) ondanks alle problemen en ondanks het nog steeds ontbreken van een re gionaal besluitvormingskader, is er in de achter ons liggende periode veel ge beurd, zijn er zeer vele besluiten toch genomen en zitten we nog steeds op één spoor; b) nu ook via de invoering van een belangrijk deel van de Wet Voorzienin gen Gezondheidszorg per 1 januari '84 dwingende samenwerking is geboden, en tevens in de toekomstige nieuwe Wet Gemeenschappelijke Regelingen ge streefd zal worden naar dezelfde regio vorming voor allerlei per gemeenschap pelijke regeling te organiseren zaken, is het heel goed, dat we in de Bevelanden al veel hebben uitgetest, onder meer om te weten hoe het niet moet en hoe het wel kan; c) in het algemeen heb ik in dit pro jekt zeer plezierig gewerkt, dankzij met name de voortreffelijke medewerking van het regionale bureau en het lande lijke Managementteam, terwijl ik in het Bestuurdersoverleg de persoonlijke ver houdingen steeds als zeer goed heb er varen. Ja, en dan ga ik over enkele dagen naar Made en Drimmelen. Daarop ver heugen we ons zeer: het is een prach tige gemeente met vele, ook bestuurlijk, interessante aspekten. Made is een „fraaie woonplaats met enigszins stede lijke kenmerken", Drimmelen is een prachtig dorp aan de Amer met een indrukwekkende jachthaven en het zeldzame van De Biesbosch is u allen bekend. Meer reclame zal ik nu niet maken, dat komt later nog wel. We vertrekken hier uit Kortgene, en dat doet pijn. Het werk bevalt nog steeds prima en we wonen naar ons zin. Lie ver echter op zo'n moment vertrekken, dan op een moment dat het „zou moe ten, dat het tijd wordt!" Hoe het ook zij, dames en heren, le den van de raad, toen gisteravond de voor mij 70ste raadsvergadering van de gemeente Kortgene, was beëindigd (en er zoals gebruikelijk, weer een aantal belangrijke besluiten waren genomen), zat het werk in Kortgene er voor mij op. Ik vertrek met een gerust hart. On danks de economische malaise is de fi nanciële positie van Kortgene zeer ge zond. Over de hoofdlijnen van het toe komstige beleid is er in de raad dui delijke overeenstemming en de onder linge verhoudingen, ook ten aanzien van het college zijn goed, gebaseerd op wederzijds respekt en vertrouwen. Een probleem is wellicht „hoe te be sturen in een neergaande economie?" Dat geldt niet alleen voor u, leden van de raad van Kortgene, maar dat geldt alle bestuurders, ook mijzelf. Wij allen zijn decennia-lang bezig geweest te be sturen in een groei-economie, kiezen was kiezen uit meer of wat minder meer Het was vaker „en-en" dan „of-of". Het besturen in een neergaande lijn betekent kiezen waar en hoe te bezuinigen, echte prioriteiten stellen en woekeren met zeer spaarzame middelen: dat alles is voor ons als bestuurders een zware op gave maar tevens een boeiende uitda ging. We zullen, zeker ook als gemeen tebestuurders, in toenemende mate wor den gekonfronteerd met sociaal-psycho logische problematiek van vele burgers, als gevolg van financiële en maatschap pelijke problemen waarin die burgers door de economische malaise terecht komen. Het zal dan in het bijzonder van de gemeentebesturen veel tijd en energie vragen om iets aan die proble matiek te doen. Daarbij speelt naar mijn mening dan ook een rol, dat velen bijzonder weinig psychische weerstand hebben tegen ver slechterende omstandigheden, doordat zij opgegroeid zijn in een welvaarts maatschappij met tot voor kort steeds groter wordende individuele welstand. Men heeft daardoor in het algemeen geen antwoord op de vragen en proble men die thans naar voren komen. Tenslotte, en dat is werkelijk een im mens probleem, ontbreekt voor velen enig perspektief op werk met alle na delige, soms zelfs verlammende invloe den van dien. Als overheid zullen we in die neergaande economie vooral tot taak hebben er voor te waken dat niet we derom vanzelfsprekend „het recht van de sterkste" gaat gelden. Integendeel, de overheid zal door haar beleid, dat geldt ook voor de gemeentelijke over heid, nadrukkelijk moeten waken voor de posities van de zwakken, de veelal volstrekt onschuldige slachtoffers van de huidige situatie. Dames en heren, leden van de raad, ik ga, na deze wat sombere bespiege ling, afsluiten. Dat doe ik door allereerst u, raad van de gemeente Kortgene, mijn bijzondere dank te betuigen voor het vertrouwen en de beleidsruimte die u mij gaf om te kunnen doen wat er is gedaan. Dank daarvoor! U zult er be grip voor hebben, dat ik in het bijzonder mijn dank richt aan het adres van wet houder Van der Weele en aan het adres van de heer Meesen, onze gemeente secretaris. Mijnheer Meesen, omdat ik straks toch met de heer Van der Weele moet ein digen, wil ik allereerst u hartelijk dank zeggen voor de bijzondere toewijding die u gedurende mijn funktioneren hier zowel ten opzichte van mij als ten op zichte van het college, de raad en de gemeenschap in het algemeen aan de dag hebt gelegd. Eerst als 1ste ambte naar ter secretarie en later als secre taris. Regelmatig overgoten met een zeer bepaald soort humor, was u steeds ter ondersteuning en advisering present. Ik heb bijzonder plezierig met u gewerkt, in het midden latend of mijn rommelige en veel vragen om advies en dergelijke opleverende manier van werken door u of uw medewerkers ook altijd als ple zierig is ervaren. Met het volste vertrouwen zie ik voor de komende maanden het bestuurlijk en ambtelijke gebeuren in Kortgene tege moet, vooral ook omdat u als een zeer konstante faktor met veel kennis en ervaring in die periode steeds daarop zult letten en wijzen, waarop gelet en gewezen moet worden. Dank voor uw hulp, dank voor de zekerheid die u mij altijd gaf als er iets bijzonders was te regelen of te organiseren! Mijnheer Van der Weele, uw start van het feitelijke wethouderschap viel vrij wel gelijktijdig met mijn start hier in de gemeente Kortgene. We hebben ruim 6 jaar zeer intensief, op basis van vol ledig vertrouwen in de best denkbare harmonie samengewerkt. Hoewel ik weet, dat u bepaald niet zat te wachten op een burgemeesterloos-tijdperk ten einde dan zelf een half jaar of daarom trent als zodanig te kunnen optreden, vertrouw ik er volledig op, dat u op de ons allen bekende rustige wijze uw taak goed zult gaan vervullen. Daarbij weet u zich terzijde gestaan door wet houder Van Noort, die sinds hij onge veer 1,5 jaar geleden zitting nam in het college, zich als een fijne collega heeft laten gelden. Mag ik dan afsluiten, met nogmaals dank voor uw aller medewerking zowel bestuurlijk als ambtelijk, zowel waar het de buitendienst betreft als waar het de diverse schoolteams aangaat, etc. etc. Tenslotte, mijnheer Van der Weele, nu u zult gaan optreden als waarnemend burgemeester, wil ik gaarne het daarbij behorende teken van waardigheid aan u overhandigen (ambtsketen). Nadat hij de ambtsketen aan wet houder Van der Weele had overhandigd, sprak deze het volgende: Burgemeester, mevrouw Van der Linde, dames en heren raadsleden. Bij het verdelen van taken binnen het college heb ik vorig jaar aanvaard, dat ik in voorkomend geval zal optreden als loco-burgemeester. De konsekwen- tie daarvan is, dat ik nu de ambtsket'en tijdelijk draag en die dus óók heb te aanvaarden. Ieder die mij kent zal we ten, dat ik niet met een begerige blik naar dit moment heb uitgekeken. Maar nu het dan nogal plotseling moet, verzeker ik u, dat ik zal proberen de taak van het loco-schap zo goed mogelijk en naar eer en geweten te verrichten. Ik zal niet kunnen werken, zoals de burgemeester dat deed en doet. Dat zal ook niemand van mij verwach ten. Ik beschouw die taak als een stuk vertrouwen in mijn persoon en het is mijn opdracht, dat vertrouwen zoveel mogelijk te honoreren. Ik kan dat alleen als ik daarbij de steun en de mede werking van u als raad krijg. En ook als ik die steun krijg in het werk binnen het college, het dagelijks bestuur. Daar naast dat is duidelijk is het nood zakelijk, dat ik kan steunen op de inzet van alle medewerkers van de gemeente. Ik hoop oprecht, dat de waarneming kort zal duren en ik verwacht, dat ik in die periode op die steun van u, raadsleden, van u collega Van Noort en van u, alle medewerkers, mag rekenen. Natuurlijk in mijn eigen belang vraag ik dat, maar toch bovenal in het belang van de gemeente en van de goede be hartiging van alle zaken, waarvoor wij gezamenlijk zijn gekozen of aangesteld. Burgemeester Van der Linde, mevr. Van der Linde, dames en heren raads leden. Het is aan mij de taak een af scheidswoord te richten tot de heer en mevrouw Van der Linde. Op 15 februari werd in ons college het mogelijke vertrek van onze voorzit ter besproken, waarna op 16 februari het bericht afkwam van uw benoeming tot burgemeester van de gemeente Made en Drimmelen. Wij feliciteren u hartelijk met uw promotie, waarbij wij tevens onze spijt uitspreken dat u onze ge meente na ruim 6 jaar gaat verlaten. Een periode van 6 jaar waarin wij u hebben leren kennen een man te zijn met grote inzet en werklust. U stond pal achter zaken waarvan u dacht, dat ze goed waren voor de ge meente. U wist de raad op kundige wijze te overtuigen en uw ideeën te verde digen. U gaf de raad voldoende gele genheid het woord te voeren, soms tot in derde instantie. Wat meestal tot ge volg had, dat het voorstel van het col lege aanvaard werd. Uw bijzondere aan dacht ging uit naar de sektor welzijn. Dit is een veelomvattend pakket, waar van ik achtereenvolgens wil noemen: gezondheidszorg, onderwijs, jeugd- en ouderenzorg, woningbouw en sociaal cultureel werk. U hebt in deze zaken ook in de regio op het bestuurlijke vlak veel tot stand gebracht. U was voorzitter van het be stuurdersoverleg specifiek welzijn. Dit wist u te hanteren met kennis van za- (Vervolg op de achterpagina).

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1983 | | pagina 2