KRONIEK
NOORQ~RE\
Officieel afscheid te Kortgene
van burgemeester Van der Linde
Zo tussendoor, beste vrienden, een kroniek die niet in ons
dialekt is geschreven. Deze week een Kroniek, die over de
lente verhaald. Echter, toen ik deze regels aan het pennen
was, leek de lente nog veraf. Storm, regen en wat verder
niet op het voorjaar lijkt, kwam over ons heen. Toch is de
lente aangebroken en daarom, ondanks andere beelden buiten,
iets over dit jaargetijde.
Lente.
Lente met z'n vele kleuren,
lente met z'n vele geuren.
Speelse wind over het land,
bloemen hebben de overhand.
Zachte, frisse nevel over de velden,
eerste zonnestralen die het vertelden.
Weg met je voorjaarsdromen,
de lente is werkelijk gekomen.
Alles wordt tot leven,
als een niet te stuiten streven.
Om weer met een nieuw leven te beginnen,
pril en jong van binnen.
Nieuw leven ook in de wei,
het jonge voelt zich vrij.
Als in een onbedwingbare overmoed
het leven tegemoet.
De koesterende zonnestralen
doen ook van de lente verhalen.
Ze strelen als met zachte hand,
al het jonge op het land.
Weg zijn kou en wind,
het nieuwe leven begint.
De lente komt weldadig aan,
die droom heeft toch echt bestaan.
In een extra raadsvergadering op vrij
dag 11 maart j.l. heeft de gemeenteraad
van Kortgene officieel afscheid genomen
van burgemeester J. L. D. van der Linde
i.v.m. diens benoeming als zodanig in
Made-Drimmelen.
De grote zaal van het dorpshuis „De
Pompweie" was propvol toen de burge
meester de extra vergadering opende.
Waarin hij o.a. welkom toeriep aan
dhr. De Ru, chef van het kabinet van
de Commissaris der Koningin in Zee
land, de direkteur van het Veerse Meer,
dhr. A. L. van Geesbergen en het ge
meentebestuur van Made en Drimmelen.
Ook vele gemeentebestuurders van om
liggende gemeenten, vertegenwoordigers
van politie en brandweer behoorden tot
de aanwezigen. Na de woorden van
welkom sprak hij de volgende rede uit:
Dames en heren, leden van de raad,
zoals u bekend is heb ik nogal eens
stukken geschreven, vaak voor één of
andere toespraak, soms voor een lezing,
elk jaar het ontwerp voor de aanbie
dingsbrief van de begroting en enkele
malen voor een raadsvoorstel. Met het
op papier zetten van hetgeen ik van
middag als „afscheidsspeech" zou uit
spreken, heb ik meer moeite gehad dan
met alle andere stukken (tot nu toe).
Wat nu juist op dit moment van af
scheid te zeggen?
Het geven van een opsomming van
het vele dat in de afgelopen ruim zes
jaar gebeurde en wat tot stand kwam?
Of het geven van zo'n opsomming
over het vele dat niet gebeurde en juist
niet tot stand kwam?
Die opsommingen laat ik achterwege,
maar ik zal een aantal zaken de revue
laten passeren die u en mij in het bij
zonder hebben bezig gehouden en soms
nog bezighouden en tevens een blik
werpen in de toekomst van de gemeente
Kortgene en omgeving. Bovendien zul
len er een aantal opmerkingen van meer
persoonlijke aard worden gemaakt.
Om met dat laatste te beginnen. Toen
ik op 1 november 1976 startte was alles
nieuw voor mij. Ik kende Zeeland nau
welijks, Kortgene en Noord-Beveland in
het geheel niet en het ambt van burge
meester was in alle opzichten nieuw:
ik had geen enkele gemeentelijke erva
ring en kende ook niet de gemeentelijke
„keuken". Als ik nu bijna 6,5 jaar later
kan zeggen „het burgemeestersschap be
valt me prima en ik heb de indruk
dat mag ik in alle bescheidenheid ken
nelijk toch wel zeggen, gelet op onder
meer de reakties rondom mijn vertrek
dat de vervulling van het boeiende
burgemeestersambt me redelijk afgaat,"
dan geeft dat veel voldoening.
Hieraan voeg ik direkt toe, dat ook
het funktioneren van een burgemeester
geen solistisch gebeuren is. Dat er in de
afgelopen jaren overwegend plezierig en
zeer vruchtbaar gewerkt kon worden,
is in hoge mate bevorderd door uit
stekende verhoudingen met en in de
raad en met en in het ambtelijk appa
raat. Bovendien hebben allerlei rijks-
en provinciale instanties steeds, indien
maar enigszins mogelijk, medewerking
verleend aan allerlei projekten: hetzij
door het verlenen van goedkeuring,
hetzij door het verstrekken van belang
rijke financiële bijdragen. In dat kader
wil ik in het bijzonder de positieve op
stelling van het Provinciaal Bestuur
vermelden, met name ten aanzien van
het „bereikbaar zijn" en het ook „tijd
hebben" voor een kleine gemeente.
Dames en heren, leden van de raad,
belangrijke facetten van het bestuurlijk
bezig zijn in Colijnsplaat, Kats en Kort
gene gedurende de laatste jaren waren:
1) de afloop van de verhitte discus
sies rondom de Oosterschelde, doordat
in november 1974 het principe-besluit
werd genomen ten aanzien van de pij-
lerdam. Ik kom daarop nog terug, maar
stel op dit moment vast dat met ge
noemde beslissing het eindelijk
mogelijk en noodzakelijk werd plannen
te maken voor met name Colijnsplaat;
2) de stormachtige recreatieve ont
wikkeling van in het bijzonder de kern
Kortgene was aan afronding toe en het
werd tijd voor een eerste evaluatie;
3) we hadden er als college en raad
behoefte aan eens op een „rijtje te
zetten" wat we nu zelf met de dorpen
Kats en Colijnsplaat wilden. Begin '78
stelden we in dat kader vast de „Struk-
tuurschets Colijnsplaat en Kats".
Met andere woorden: in 1977/1978 wa
ren we bezig met een beleidsbepaling
die juist op dat moment mogelijk en
wenselijk was en thans zijn we al weer
enkele jaren aan de slag met de uit
voering daarvan. Het naar mijn stellige
overtuiging meest belangrijke onderdeel
bij dit alles is de dorpsvernieuwings-
aanpak. Ik ben dan ook zéér verheugd,
dat het met die aanpak „niet meer kapot
kan". De plannen zijn gereed, met de
uitvoering is begonnen en juist dit jaar
in 1983 zullen vele aktiviteiten
merkbaar zijn.
Wat echter het meest hoopgevend is
ten aanzien van de dorpsvernieuwings
plannen, is de volledige beleidsover-
eenstemming daarover in de raad, als
mede de volledige medewerking, be
leidsmatig en financieel, van de zijde
van het rijk en de provincie. Wanneer
we dan tenslotte bedenken, dat het ge
hele proces nu ambtelijk ook „onder de
knie" is, dan is het naar mijn mening
zeker dat in de komende 10 a 15 jaar
de voorsprong en de goodwill die Kort
gene heeft op dit terrein, behouden
blijft. Dat lijkt mij van veel belang, niet
terwille van die voorsprong, maar ter-
wille van het beoogde doel: de leefbaar
heid van de dorpen verbeteren en zeker
stellen!
Ik noemde daarstraks de Oosterschel-
de-problematiek en merkte op, dat er
in 1974/1975 duidelijkheid ontstond door
de beslissing ten gunste van de zgn.
pijlerdam. Reeds eerder en elders heb
ik betoogd dat de beslissing die toen is
genomen in vele opzichten op allerlei
konsekwenties ernstig is onderschat. Al
vorens daarop nader in te gaan wil ik
er nog eens met nadruk op wijzen, dat
in het kabinet dat destijds deze be
slissing nam óók het CDA zitting had,
dat de toenmalige minister van verkeer
en waterstaat de heer Westerterp was
en dat van 1977 1981 als zodanig aan
het bewind was de heer Tuinman van
de WD, die begin 1981 met betrekking
tot vragen over financiële overschrij
dingen nog sprak over „indianenver
halen". Het lijkt mij goed, nu er om
trent de realisering weer veel discussie
is, in alle objektiviteit vast te stellen,
dat wel heel nadrukkelijk alle grote
politieke partijen volledige verantwoor
delijkheid dragen voor het Oosterschel-
deprojekt. Helaas, krijg je in commen
taren op een en ander in toenemende
mate een andere indruk.
Wat de zaak zelf betreft, wil ik vier
opmerkingen maken:
1) zowel in technisch als in financieel
opzicht zijn vele gevolgen destijds ern
stig onderschat. Dat is onder meer het
geval geweest met de partiële dijkver
sterkingen, die bijvoorbeeld voor Co
lijnsplaat zéér ingrijpende gevolgen had
Dat wij daarop inspeelden om de grote
nieuwe haven te realiseren vond zijn
oorzaak in die dijkversterking en niet
in de wens voor zo'n haven op zich;
2) dat nu serieus wordt overwogen
de realisering van de compartimente-
ringsdammen uit te stellen lijkt mij zeer
onlogisch, omdat die dammen primair
een funktie zullen hebben voor het be
houd van natuur en milieu (hét argu
ment voor de Oosterscheldebeslissing) in
verband met het niet te veel reduceren
van het tij en om zo veel als mogelijk
zoet water van zout water te scheiden;
3) als je ziet welke enorme verbete
ring de veiligheid heeft gekregen door
de recente dijkversterkingen, dan vraag
ik mij twee dingen af:
voeren we geen twee systemen te
gelijk uit: veiligheid door dijkverster
king, en veiligheid door de pijlerdam.
In dit kader moet u alleen maar eens
kijken bij Colijnsplaat naar de nieuwe
dijk en naar de oude;
is de totaal-oplossing via dijkver
sterking wel voldoende serieus in over
weging genomen?
4) nu we met de pijlerdam zo ver zijn,
als we zijn en we er intussen ontzettend
veel geld en kennis in hebben geïnves
teerd, hoop ik van harte dat het werk
ook werkelijk conform de ingenieuze
plannen gereed zal komen. Het tegen
deel zou voor onze nationale economie
een enorme klap zijn in verband met
verlies aan goodwill, etc. Gelet op de
inventiviteit van onze waterstaatsmen
sen en de in ons voordeel werkende
technologische ontwikkelingen, zie ik de
afloop van dit gigantische projekt met
vertrouwen tegemoet.
Spreken over de Oosterschelde en dus
over Zeeland, en dus over de gemeente
Kortgene: daarmee zou ik nog lang
kunnen doorgaan. Dat is echter niet de
bedoeling, hoewel ik graag stil zou staan
bij onderwerpen als:
de vraag of men van Noord-Beve
land één gemeente zou moeten maken
(mijn antwoord: ja!);
over de te verwachten toename van
het binnenlands toerisme en daarbij op
komende beleidsvragen rondom even
tuele nieuwe campings zou het een en
ander te zeggen zijn;
ook over de toekomst van de zo goed
lopende vismijn, alsmede over de nog
steeds zorgen barende aanzandingspro-
blematiek van de Colijnsplaatse haven;
het onderwijs zou besproken kunnen
worden, zoals de in onze gemeente per
augustus a.s. overal gerealiseerde inte
gratie van kleuter- en lager onderwijs
tot basisscholen;
en zeker de economische problema
tiek die ons land momenteel, je moet nu
toch wel zeggen: teistert, vraagt aan
dacht.
Alvorens over dit laatste nog iets te
zeggen, kan en wil ik niet voorbij gaan
aan een zaak waarmee ik ook in het
bijzonder bezig geweest ben in dit werk
gebied, namelijk decentralisatie in het
algemeen en het uittesten van de Ka
derwet Specifiek Welzijn in regionaal
verband in het bijzonder. In de hele,
al vele jaren durende discussie over de
reorganisatie van het Binnenlands Be
stuur is er onder meer veel en intensief
gesproken en geschreven over decen
tralisatie van rijkstaken naar provincies
en gemeenten en over de onderlinge
taakafbakening tussen de gemeenten
enerzijds en de provincies anderzijds.
In die gehele discussie is de regio als
noodzakelijke voorzieningenniveau voor
tal van voorzieningen (zoals 2de lijns-
gezondheidszorg, maatschappelijke
dienstverlening, culturele voorzieningen
als schouwburgen en theaters, etc. etc.),
geheel onderbelicht gebleven. Kongres-
sen werden gewijd aan „de politie pro
vinciaal of gemeentelijk?", over de
brandweer is er een langdurige discus
sie (geweest?) en steeds kwam nauwe
lijks aan de orde de vraag: hoe kun je
een en ander in bestuurlijk opzicht re
gionaal regelen?
Een belangwekkend middel om die
bestuurlijke samenwerking in regionaal
verband eens uit te proberen is het
Bestuurlijk Experiment (zo heet het!)
Proef projekt De Bevelanden. Toen op
27 juni 1979 mevrouw Gardeniers, de
toenmalige minister van wat tegenwoor
dig W.V.C. (Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur) heet, hier in „De Pompweie"
dit proef projekt formeel van start liet
gaan, heb ik bij die gelegenheid als
voorzitter van het op dat moment juist
gestarte Bestuurdersoverleg onder meer
gezegd (ik citeer):
„Een tweede opmerking, die in dit
stadium (27-6-1979) nog geheel alleen
voor mijn persoonlijke verantwoording
is, betreft de relatie Goes (als centrum
gemeente) ten opzichte van de regio, en
omgekeerd.
Los van het feit dat in de achter ons
liggende maanden bij herhaling ver
schillen van inzicht naar voren kwamen
tussen enerzijds Goes en anderzijds de
drie overige Zuid-Bevelandse gemeen
ten met soms een wat aparte positie van
de twee Noord-Bevelandse gemeenten
in dat krachtenveld; los van deze me
ningsverschillen is het nodig deze re
latie: regio - centrumgemeente speciale
aandacht te geven.
Het lijkt mij van uitemate veel belang
dat er een, zo mogelijk, gemeenschappe
lijke beleidsvisie ontstaat ten aanzien
van de vraag: wat betekent het voor
Goes en voor de regio, dat Goes cen
trumgemeente is? Het is duidelijk, dat
Goes niet zonder de regio kan, maar
omgekeerd is het even duidelijk dat de
regio niet zonder Goes kan. Dit feit
wordt veelal als een vanzelfsprekend
heid ervaren, maar terzake is er geen
echte beleidsvisie met de daaraan te
koppelen konsekwenties; dat geldt voor
de regio, dat geldt mijn inziens ook voor
Goes.
Te snel zegt de regio iets onaardigs
over Goes, en omgekeerd. In veelal vrij-
blevende zin praten we vaak met el
kaar, ik denk bijvoorbeeld aan het ge
zamenlijke overleg van de colleges van
burgemeester en wethouders. In besluit
vormende niet vrijblijvende zin gebeurt
er vrijwel niets. Nu we gemeenschap
pelijk „ja" hebben gezegd tegen dit
proefprojekt, hoop ik er vooral op, dat
we er in De Bevelanden in zullen slagen
op tal van terreinen te komen tot een
echt gemeenschappelijk beleid, geba
seerd op onderling vertrouwen en op
de realiteit die zegt dat we elkaar op
vele terreinen nu eenmaal nodig heb
ben." (Einde citaat).
Dit uitvoerige citaat en het feit, dat
de inhoud ervan vandaag nog weinig
aan betekenis heeft verloren, wekt wel
licht de indruk dat u ten aanzien van
het proefprojekt in mij een teleurge
steld man aantreft. Dat is echter ge
lukkig niet het geval:
a) ondanks alle problemen en ondanks
het nog steeds ontbreken van een re
gionaal besluitvormingskader, is er in
de achter ons liggende periode veel ge
beurd, zijn er zeer vele besluiten toch
genomen en zitten we nog steeds op
één spoor;
b) nu ook via de invoering van een
belangrijk deel van de Wet Voorzienin
gen Gezondheidszorg per 1 januari '84
dwingende samenwerking is geboden,
en tevens in de toekomstige nieuwe Wet
Gemeenschappelijke Regelingen ge
streefd zal worden naar dezelfde regio
vorming voor allerlei per gemeenschap
pelijke regeling te organiseren zaken, is
het heel goed, dat we in de Bevelanden
al veel hebben uitgetest, onder meer om
te weten hoe het niet moet en hoe het
wel kan;
c) in het algemeen heb ik in dit pro
jekt zeer plezierig gewerkt, dankzij met
name de voortreffelijke medewerking
van het regionale bureau en het lande
lijke Managementteam, terwijl ik in het
Bestuurdersoverleg de persoonlijke ver
houdingen steeds als zeer goed heb er
varen.
Ja, en dan ga ik over enkele dagen
naar Made en Drimmelen. Daarop ver
heugen we ons zeer: het is een prach
tige gemeente met vele, ook bestuurlijk,
interessante aspekten. Made is een
„fraaie woonplaats met enigszins stede
lijke kenmerken", Drimmelen is een
prachtig dorp aan de Amer met een
indrukwekkende jachthaven en het
zeldzame van De Biesbosch is u allen
bekend. Meer reclame zal ik nu niet
maken, dat komt later nog wel. We
vertrekken hier uit Kortgene, en dat
doet pijn. Het werk bevalt nog steeds
prima en we wonen naar ons zin. Lie
ver echter op zo'n moment vertrekken,
dan op een moment dat het „zou moe
ten, dat het tijd wordt!"
Hoe het ook zij, dames en heren, le
den van de raad, toen gisteravond de
voor mij 70ste raadsvergadering van de
gemeente Kortgene, was beëindigd (en
er zoals gebruikelijk, weer een aantal
belangrijke besluiten waren genomen),
zat het werk in Kortgene er voor mij
op. Ik vertrek met een gerust hart. On
danks de economische malaise is de fi
nanciële positie van Kortgene zeer ge
zond. Over de hoofdlijnen van het toe
komstige beleid is er in de raad dui
delijke overeenstemming en de onder
linge verhoudingen, ook ten aanzien van
het college zijn goed, gebaseerd op
wederzijds respekt en vertrouwen.
Een probleem is wellicht „hoe te be
sturen in een neergaande economie?"
Dat geldt niet alleen voor u, leden van
de raad van Kortgene, maar dat geldt
alle bestuurders, ook mijzelf. Wij allen
zijn decennia-lang bezig geweest te be
sturen in een groei-economie, kiezen
was kiezen uit meer of wat minder meer
Het was vaker „en-en" dan „of-of". Het
besturen in een neergaande lijn betekent
kiezen waar en hoe te bezuinigen, echte
prioriteiten stellen en woekeren met
zeer spaarzame middelen: dat alles is
voor ons als bestuurders een zware op
gave maar tevens een boeiende uitda
ging. We zullen, zeker ook als gemeen
tebestuurders, in toenemende mate wor
den gekonfronteerd met sociaal-psycho
logische problematiek van vele burgers,
als gevolg van financiële en maatschap
pelijke problemen waarin die burgers
door de economische malaise terecht
komen. Het zal dan in het bijzonder
van de gemeentebesturen veel tijd en
energie vragen om iets aan die proble
matiek te doen.
Daarbij speelt naar mijn mening dan
ook een rol, dat velen bijzonder weinig
psychische weerstand hebben tegen ver
slechterende omstandigheden, doordat
zij opgegroeid zijn in een welvaarts
maatschappij met tot voor kort steeds
groter wordende individuele welstand.
Men heeft daardoor in het algemeen
geen antwoord op de vragen en proble
men die thans naar voren komen.
Tenslotte, en dat is werkelijk een im
mens probleem, ontbreekt voor velen
enig perspektief op werk met alle na
delige, soms zelfs verlammende invloe
den van dien. Als overheid zullen we in
die neergaande economie vooral tot taak
hebben er voor te waken dat niet we
derom vanzelfsprekend „het recht van
de sterkste" gaat gelden. Integendeel,
de overheid zal door haar beleid, dat
geldt ook voor de gemeentelijke over
heid, nadrukkelijk moeten waken voor
de posities van de zwakken, de veelal
volstrekt onschuldige slachtoffers van
de huidige situatie.
Dames en heren, leden van de raad,
ik ga, na deze wat sombere bespiege
ling, afsluiten. Dat doe ik door allereerst
u, raad van de gemeente Kortgene, mijn
bijzondere dank te betuigen voor het
vertrouwen en de beleidsruimte die u
mij gaf om te kunnen doen wat er is
gedaan. Dank daarvoor! U zult er be
grip voor hebben, dat ik in het bijzonder
mijn dank richt aan het adres van wet
houder Van der Weele en aan het adres
van de heer Meesen, onze gemeente
secretaris.
Mijnheer Meesen, omdat ik straks toch
met de heer Van der Weele moet ein
digen, wil ik allereerst u hartelijk dank
zeggen voor de bijzondere toewijding
die u gedurende mijn funktioneren hier
zowel ten opzichte van mij als ten op
zichte van het college, de raad en de
gemeenschap in het algemeen aan de
dag hebt gelegd. Eerst als 1ste ambte
naar ter secretarie en later als secre
taris. Regelmatig overgoten met een zeer
bepaald soort humor, was u steeds ter
ondersteuning en advisering present. Ik
heb bijzonder plezierig met u gewerkt,
in het midden latend of mijn rommelige
en veel vragen om advies en dergelijke
opleverende manier van werken door u
of uw medewerkers ook altijd als ple
zierig is ervaren.
Met het volste vertrouwen zie ik voor
de komende maanden het bestuurlijk en
ambtelijke gebeuren in Kortgene tege
moet, vooral ook omdat u als een zeer
konstante faktor met veel kennis en
ervaring in die periode steeds daarop
zult letten en wijzen, waarop gelet en
gewezen moet worden. Dank voor uw
hulp, dank voor de zekerheid die u mij
altijd gaf als er iets bijzonders was te
regelen of te organiseren!
Mijnheer Van der Weele, uw start van
het feitelijke wethouderschap viel vrij
wel gelijktijdig met mijn start hier in
de gemeente Kortgene. We hebben ruim
6 jaar zeer intensief, op basis van vol
ledig vertrouwen in de best denkbare
harmonie samengewerkt. Hoewel ik
weet, dat u bepaald niet zat te wachten
op een burgemeesterloos-tijdperk ten
einde dan zelf een half jaar of daarom
trent als zodanig te kunnen optreden,
vertrouw ik er volledig op, dat u op
de ons allen bekende rustige wijze uw
taak goed zult gaan vervullen. Daarbij
weet u zich terzijde gestaan door wet
houder Van Noort, die sinds hij onge
veer 1,5 jaar geleden zitting nam in
het college, zich als een fijne collega
heeft laten gelden.
Mag ik dan afsluiten, met nogmaals
dank voor uw aller medewerking zowel
bestuurlijk als ambtelijk, zowel waar
het de buitendienst betreft als waar het
de diverse schoolteams aangaat, etc. etc.
Tenslotte, mijnheer Van der Weele, nu
u zult gaan optreden als waarnemend
burgemeester, wil ik gaarne het daarbij
behorende teken van waardigheid aan
u overhandigen (ambtsketen).
Nadat hij de ambtsketen aan wet
houder Van der Weele had overhandigd,
sprak deze het volgende:
Burgemeester, mevrouw Van der Linde,
dames en heren raadsleden.
Bij het verdelen van taken binnen
het college heb ik vorig jaar aanvaard,
dat ik in voorkomend geval zal optreden
als loco-burgemeester. De konsekwen-
tie daarvan is, dat ik nu de ambtsket'en
tijdelijk draag en die dus óók heb te
aanvaarden. Ieder die mij kent zal we
ten, dat ik niet met een begerige blik
naar dit moment heb uitgekeken.
Maar nu het dan nogal plotseling
moet, verzeker ik u, dat ik zal proberen
de taak van het loco-schap zo goed
mogelijk en naar eer en geweten te
verrichten. Ik zal niet kunnen werken,
zoals de burgemeester dat deed en doet.
Dat zal ook niemand van mij verwach
ten. Ik beschouw die taak als een stuk
vertrouwen in mijn persoon en het is
mijn opdracht, dat vertrouwen zoveel
mogelijk te honoreren. Ik kan dat alleen
als ik daarbij de steun en de mede
werking van u als raad krijg. En ook
als ik die steun krijg in het werk binnen
het college, het dagelijks bestuur. Daar
naast dat is duidelijk is het nood
zakelijk, dat ik kan steunen op de inzet
van alle medewerkers van de gemeente.
Ik hoop oprecht, dat de waarneming
kort zal duren en ik verwacht, dat ik
in die periode op die steun van u,
raadsleden, van u collega Van Noort en
van u, alle medewerkers, mag rekenen.
Natuurlijk in mijn eigen belang vraag
ik dat, maar toch bovenal in het belang
van de gemeente en van de goede be
hartiging van alle zaken, waarvoor wij
gezamenlijk zijn gekozen of aangesteld.
Burgemeester Van der Linde, mevr.
Van der Linde, dames en heren raads
leden. Het is aan mij de taak een af
scheidswoord te richten tot de heer en
mevrouw Van der Linde.
Op 15 februari werd in ons college
het mogelijke vertrek van onze voorzit
ter besproken, waarna op 16 februari
het bericht afkwam van uw benoeming
tot burgemeester van de gemeente Made
en Drimmelen. Wij feliciteren u hartelijk
met uw promotie, waarbij wij tevens
onze spijt uitspreken dat u onze ge
meente na ruim 6 jaar gaat verlaten.
Een periode van 6 jaar waarin wij u
hebben leren kennen een man te zijn
met grote inzet en werklust.
U stond pal achter zaken waarvan u
dacht, dat ze goed waren voor de ge
meente. U wist de raad op kundige wijze
te overtuigen en uw ideeën te verde
digen. U gaf de raad voldoende gele
genheid het woord te voeren, soms tot
in derde instantie. Wat meestal tot ge
volg had, dat het voorstel van het col
lege aanvaard werd. Uw bijzondere aan
dacht ging uit naar de sektor welzijn.
Dit is een veelomvattend pakket, waar
van ik achtereenvolgens wil noemen:
gezondheidszorg, onderwijs, jeugd- en
ouderenzorg, woningbouw en sociaal
cultureel werk.
U hebt in deze zaken ook in de regio
op het bestuurlijke vlak veel tot stand
gebracht. U was voorzitter van het be
stuurdersoverleg specifiek welzijn. Dit
wist u te hanteren met kennis van za-
(Vervolg op de achterpagina).