Een oud-eilandbewoner weet te vertellen (Deel 2) Eens zag ik hem erg geschrokken. Het was tijdens de donkere dagen voor Kerstmis en vader, die dag thuis, was jarig. Moeder had wegens die fees telijke dag oliebollen gebakken. In het houten schuurtje achter ,,'tuus" stond voor riekende baksels zo'n rond gietijzeren veldkacheltje met veel rin gen voor diverse maten pan of pot. Alle inwendige ruimte van dit soort kachel tjes was voor vuur bestemd. Hierin ei erkolen gestookt, kon dit kacheltje flink warmte produceren. Op zo'n vuur had de gietijzeren geëmailleerde pot met hengsel gestaan, met de pruttelende en sissende kokende olie, waarin de olie bollen waren gebruind. Na schooltijd was „bij ons achter" altijd iets te be leven. Mijn oudste broer had ons overge haald om hem te helpen bijn „zijn" olie bollenbakkerij. Bollen van klei waren zo gekneed. Een oude pot kwam ook hier of daar vandaan. Water in de pot werd „de olie". Nu nog vuur in de kachel! Hierin lag een laag wit-blauwgrijze as. Daaronder gloeiden nog verradelijk restanten van eierkolen. Maar wij ver keerden in de zalige overtuiging dat die kachel „uit" was. Naast de kachel, om de houtaanmaak stond de „vierkannen" grote petroleum- bus van „De Automaat", nog voor zeker tweederde gevuld met olie. Lucifers kwamen er ook. U raadt het al de verdere gang van zaken? Een restant aanmaakhout lag zo in de kachel. Mijn oudste broer zette de „peteroliekanne" op z'n kop, leegklok- kend over het hout. Lucifers waren niet meer nodig Een plof, een steekvlam, grotendeels door de kachelpijp naar buiten schie tend, verschroeide haren, stof in de ogen, dit werd al ons deel. En schrik natuurlijk! Ook waren daar ineens moeder en buurvrouw, die in koor riepen: „Brand, brand!" Ergens vandaan waren daar ook in eens vader en buurman. De laatste kwam juist van zijn werk huiswaarts en had een steekvlam en rook boven ons huis gezien. Vandaar zijn schrik. De mannen wisten met water, schop en aarde de schade beperkt te houden. Het kacheltje stond een eindje van zijn plaats en was gebarsten. Daar was wat geblakerd hout. Onze vriendjes stonden zo op de Ach terweg, wij werden van onze besmeurde kleren ontdaan en gewassen, met de billen bloot ging het over de knie van vader, toen zonder eten naar bed! Deze verjaardag ging wel hardhandig onze neus voorbij. Toch, langs „een achterommetje" kre gen wij van moeder wel nog enkele olie bollen. Later heb ik buurman wel eens horen zeggen dat hij echt niet meer wist nog zó hard te kunnen lopen om thuis te komen, toen. Men moet maar een stel van derge lijke buurjongetjes hebben! Het zal tijdens een verjaardag ge weest zijn. Dan kwamen de buurtjes „op de cho colademelk met het lange beschuitje". En „een afzakkertje" na, zo buurman dit dan noemde. Het ging over de vindingrijkheid bij dieren, weet ik nog. Nu had buurman zijn schilderswerk plaats, „de winkel" noemde hij die, aan de toen genaamde Oude Achterweg, te genover de boerenschuur van Vogelaar. In die tijd maalden de schilders het benodigde loodwit nog zelf. Van ver schillende kleur droge poeder bereidden zij zelf de grondverf enz. Hierbij werd lijnolie gebruikt en voor het drogen sic catief. Dit in tegenstelling met heden, daar nu verfmateriaal bedrijfsklaar uit de bus komt. Die lijnolie had ik in een mandfles steeds op de pak gereed staande, ver telde buurman. Bij een nieuwe fles werd één keer de kurk afgehaald, dan bleef deze verder open. Dit was wel zo han dig. Niemand drinkt nu zomaar voor de aardigheid lijnolie en het verdampt niet ook. Op een avond had ik nog een kar weitje, mijn zoon en knechts waren op gewone tijd naar huis gegaan. Nu moest ik een ietsje lijnolie hebben en dit zal men altijd zien, bij haast is dan ook nog juist, op de druppel af, zo'n fles leeg. Dus een nieuwe gepakt, ont kurkt, het scheutje olie hieruit geno men. Toen ik de andere morgen op de winkel kwam, viel mijn oog op die mandefles en het niveau van de olie be vond zich een stuk lager dan de vorige avond. Dieven? Een mens denkt dan ook altijd maar het ergste! Deuren waren niet geforceerd. De knechts hadden ook een sleutel. Die kon den veel van mij krijgen, maar zij moes ten het niet stelen. Hoe verschafte ik mij hier zekerheid? 's Avonds scharrelde ik weer wat na. Alleen zijnde, vulde ik de bewuste man defles boordevol bij. De andere morgen was weer hetzelfde kwantum uit de fles verdwenen. Ik had mij dus niet vergist! Ik zou en moest weten wie nu tracht te mij te slim af te zijn. In die tijd was het steeds heldere maannacht, tegen volle maan. Thuis kwamen de huisge noten op de hoogte. Na het avondeten, in de duisternis, ging ik wacht houden op de winkel. Daar onopvallend aange komen, installeerde ik mij verscholen achter een afscheiding, maar wel zó, dat door een kijkgat een tijdlang in een baan van maanlicht de mandefles in de gaten gehouden kon worden. Deze had ik weermaals bijgevuld. Het zich ver plaatsen van die baan maanlicht was op zichzelf al boeiend. Pijproker als ik was, moest ik dit nu wel laten. Hier door zou ik mij kunnen verraden. Maar erg lang hoefde ik niet te wachten. Door enig gerucht nu scherper tu rend, zag ik een familie ratten verschij nen. Enkelen hunner klommen tegen het vlechtwerk langs de fles naar bo ven en gingen met hun tongetjes over de flessenhalsrand aan de olie likken. Tot dit niet meer ging. Toen ging een rat, zeker de papa van het stel, die zijn portie al op had, met de achterpootjes op de flessenhalsrand zitten en liet de staart in de olie zakken. Deze werd dan regelmatig hier uitgehaald en de ove rige familieleden hielden zich gereed die staart telkens af te likken. Wat had ik dit graag willen fotogra feren! Maar de dieven waren ontmaskerd. Voortaan liet ik de lijnolie wel goed afsluiten na gebruik. Wat ging anders onder die dieren de verdeling van het voedsel mooi en eer lijk. Hun verhouding in gemeenschap van goederen was ten voorbeeld van vele mensen. Die ratten hebben mij toen laten zien hoe het moet in de sa menleving. Haast ademloos werd dan naar buur man geluisterd. Zijn stemnuances, zijn mimiek, verhoogden zo de spanning. Heel onverwacht, heftig dan, kon het gebaar zijn waarmede hij zijn lange haren achter het oor streek. Was dan op je hoede! Wat hij ook vertelde, dit had altijd bodem en niet van los zand. Bij dit ver haal mopperde hij niet over zijn ver loren olie. Vergeet u niet dat men toen ook een tijd beleefde dat er vreselijk „op de kleintjes" gelet moest worden, al was men dan ook „eigen baas". Neen, hij was door die diere/i weer wat wijzer geworden. Was zijn opmerking over het maken van een foto nu grootspraak? Niets was hem meer vreemd! Hij was een ver dienstelijk fotograaf, al bleef hij ama teur. Vergelijkt men die tijd van toen met heden, dan is ook op dit gebied nog al wat veranderd. Nu kan met het foto graferen een kind de was doen. Met de knip van een kant-en-klaar toestel ont wikkelt gelijk het beeld en komt dit te voorschijn, voor gebruik gereed. Dit was toen wel anders! Het ontwik kelen was een tijdrovende zaak. Door „kwattasoldaatjes" (Breda) te verzamelen hadden wij op jonge leef tijd een „Kodakje" verkregen. Mijn oudste broer heeft toen van buurman dit ontwikkelen geleerd. Uit die tijd hebben wij nog in prima staat gebleven foto's. Buurman had nu zelf zijn foto-appa- ratuur gebouwd, op zichzelf al een ver meldenswaardige prestatie. Dit was een houten kastje op een driepoot (statief), waarmede door verstellen van de po ten net zolang gezocht werd tot de juis te stand was verkregen. Hij was dan onder een zwart kleed gedoken voor het stellen van de lens. Kwam hij hieronder vandaan, dan was het, in ons geval, van hem een wijzen naar de lens en hoor den we: „Kindertjes, nu op het vogeltje letten, kijk maar naar dit ronde ding!" De gereed hangende bal met het slangetje aan het toestel werd dan door buurman geknepen, klik hoorden en za gen wij en dan was men „uitgetrokken" De onderdelen voor zijn fotograferen waren door hem zelf gekocht in Den Haag, vertelde mij de heer Fortuin. Vele groeps- en familiefoto's werden door hem gemaakt. Precieus was hij met ontwikkelen. Soms uren heb ik hem hiermede bezig gezien. In „Kortgene in oude ansichten," ansicht 25, ontmoet men nog een foto van zijn hand. Meerdere foto's,' door hem verzorgd, moeten nog onder de mensen van Noord Beveland te vinden zijn. Of heeft de watersnoodramp van 1953 ook hier on herstelbaar huisgehouden? Nog een ander aspect van zijn krea- tief kunnen is mij altijd bijgebleven. Dit was zijn uniek „spatwerk". In de meeste gezinnen was een naaimachine tafeltje aanwezig. Veel kleed werd dooi de mensen nog zelf gemaakt of versteld. Een naaimachine hoorde dan tot de „uit zet" bij huwelijk. Op dit tafeltje had dan de met de hand te bedienen ma chine een vaste plaats. Onder een hou ten, van boven halfronde, beschermkap. Hierover werd ter versiering een kleed je gelegd, meestal door eigen hand ge haakt of anderszins. Buurman had hier voor nu bruin-oranje gekleurde satij nen kleedjes door buurvrouw netjes ge zoomd. Hij bracht dan hierop een boeket van bloemen, varens, takjes, bladeren, sten gels, noem maar op, aan. Ook vlinders, bijen; zij ontbraken niet. In sierlijke letters lazen wij dan in een halve cirkel daar boven of (en) on der bijvoorbeeld „Ter herinnering aan uw veertigjarig huwelijksfeest", met na men, data of andere toelichting. Als zo'n kleedje geheel was afgewerkt, bleek het een stukje huis vlij tkunst te zijn om U tegen te zeggen. Zijn lezingen hierover vermeldde ik reeds. Hoe kwam nu dit „spatwerk" tot stand? Zijn werkmateriaal bestond uit een nagelborsteltje, een oud boterhambord je, een stukje vliegengaas gespannen op een klein houten raam. Arabische gom en Oost-Indische inkt. Verder vele zelf getekende én uitgeknipte of zelf ge droogde bloemen, letters en wat voor een nieuw motief meer van nodeiwas. Bladeren, stengels, varens enz., ook in de oogsttijd korenhalmen, werden in de zon gedroogd. De randen van het kleed je die niet „bespat" mochten worden, werden met papier afgeschermd. Het ldeedje werd natuurlijk voor spatbehan- deling strak gespannen. Buurman kreeg nu schakering in zijn kompositie, door te wenken met scha duw. Eén detail werd bijv. drie keer bespat, een ander tweemaal of maar één keer. Het rangschikken van het motief deed hij met eindeloos geduld en kostte veel tijd. Vroeg ook veel ervaring ende meesterhand. Op het boterhambordje werd genoem de inkt met gom vermengd, ook weer licht, donker, donkerder. Hierin werd het nagelborsteltje „gedoopt" en daar mede werd dan zachtjes „gewreven" over het gaasraampje, alzo de gemeng de kleurvloeistof verstuivend over het gerangschikte object. Altijd, als buurman hiermede bezig was en ik belangstelling toonde, zei hij „Pietertje, zoek eerst maar eens een mooi meisje uit, die zijn er genoeg. Als jullie dan trouwen, krijgen je van mij een mooi kleedje!" In 1942 zijn wij getrouwd. Toen ik kort hierna buurman sprak, huilde hij en dit tragisch moment zal ik nimmer vergeten. „Piet, jongen", zei hij, „ik heb je al tijd „spatwerk" beloofd. Nog heb ik ge probeerd iets voor je te maken. Maar ik kan niet goed meer zien Langzaam heeft hij op latere leeftijd zijn gezichtsvermogen voor een groot deel verloren. Wiens leven verglijdt niet zonder dra ma. (Noot van de uitgever: Nu zo'n 25 jaar geleden de „zeefdruk" werd uitgevonden dacht ik: Nu zou die ouwe Bram Maas nog eens moeten leven. Wat zou die met dit moderne materiaal van nu gestoeid hebben! „Spatwerk" en „zeefdruk" zijn broertje en zusje. Alleen het materiaal van tegenwoordig laat een veel fijner lijnenwerk toe en er zijn onnoemlijk meer kleuren!). De interesse bij de heer A. Maas was voor veel zéér veelzijdig! Zo had hij op de schilderswerkplaats, samen met zijn zoon, een stoomschip in miniatuur gebouwd, waarin een echt stoommachientje geplaatst was. Deze machientjes waren toen (schrikt u niet!) vanaf één gulden tot twee gulden vijftig te koop in „De Grote Bazar", Lange Delft te Middelburg. De schroef van dit scheepje, met een as verbonden naar de „machinekamer" draaide dat het een lust was. De naam, herinner ik mij, was „Argo", genoemd naar het schip der Argonauten. Eens had hij vanaf het begin tot het einde een zonsverduistering gefotogra feerd. Met eindeloos geduld experimen teerde hij toen met zelfgemaakte lens. Die bestond uit stukjes glasrestant, dat boven een walmend petroleumlampje „beroet" werd. Hij leerde ons ook hier doorheen naar de zon te kijken. Zonnebril was toen nog maar enkelen beschoren. Ook hier was buurman met zijn vindingrijkheid de tijd vooruit, hoewel dit niet werd be seft. Intellectuelen, waaronder onderwijs personeel van de lagere en ulo-school, toonden voor die zonsverduisteringsop namen belangstelling. Zij spraken dan ook met hem over sterrenkunde en ble ken verrast dat hij ook hier zijn zegje wist. Dominee Miskotte kwam ook bij hem graag even langs. In een gesprek informeerde deze eens waarom hij nooit met zijn vrouw ter kerke meekwam. Frank en vrij, maar o zo eerlijk, heeft hij toen geantwoord: „Och, dominee, als het weer zondag is en ik bescharrel wat, of bij mooi weer kruip ik een poosje op mijn zitbankje in ons prieeltje, ik kijk dan naar onze bloemen waartussen de witte konijntjes zitten (van gips zelf gemaakt en be schilderd), ik hoor het ruisen van de wind als Gods adem in de twijg dei- boom, op rij in de wei achter mij, ik hoor de vogels fluiten en weet het me relnest in ons klimop aan het huis, dan ben ik zo al gelukkig. Het Apollobeeld (dit stond ook in hun tuintje) kijkt mij dan tevreden aan. Ik ben dan misschien dichter bij Onze Lieve Heer dan menig ander bij u in de kerk. Die daar dan wel zit, maar vergeef mij, misschien ook al zit te rekenen op de winst van maandagIk ken die een beetje en voel me tussen hen niet op m'n gemak. Laat mij maar een beetje doen, domi nee, het komt wel goed!" Dominee Miskotte gaf hem toen een klap op de schouder! Zo had de dagelijkse levensstijl van buurman ook weer zijn bijzonderheden. Sanitair was toen voor de meesten maar erg gebrekkig. Ook, als je de tanden al poetste, was je voor de meeste mensen „gröós"! Neen, een „pruumpje", dat was beter, want hiermede, bij tandontsteking, maalde je „met het sap" de „zene dóód"! Zo had buurman op de „têêltuun" een teiltje, van buiten rood-bruin gekleurd, van binnen geel geglazuurd, om zich 's morgens te wassen. Uit de welput haalde hij „méé d'n aeker" met ram melende ketting altijd helder fris wa ter omhoog. Waste zich dan buiten in de vrije natuur, bij zomer en winter. Het moest al bar slecht weer zijn zo hij na de haastige put met gevulde teil verdween in het ^.achteruus", om zich daar dan te wassen. Hij sliep ook altijd „met eén gaatje frisse lucht van buiten". De longen moesten steeds verse zuurstof hebben, wist hij zeer goed. In zijn huis had hij een eigen medi cijnkastje, voor welks inhoud dokter Gelderman hem adviseerde. In die tijd droegen de huisschilders in hun werk het z.g.n. witte schilders- hemd, dat over het hoofd werd aange trokken, rondom dicht was en reikte tot beneden de knieën. Dit hemd werd later verdrongen door de witte overall. Voor het lopen of fietsen werd dan deze werkkleding, onder de colbertjas, tot boven de heupen opgerold. Nooit heeft buurman zo'n hemd wil len dragen. „Ik bin gin wuuf!" zei hij» dan. In plaats hiervan droeg hij tijdens zijn werk enkel broek en vest van ge keperde grove grijs-blauwe sof, fiets pet op het hoofd. Op de straat achter hun huis was buurvrouw zijn kleren eens met sop en borstel aan het reinigen. Ondanks ver woede poging bleek menig verf vlekje onuitwisbaar, was niet te verwijderen. Buurman stond hiernaar te kijken en zei tegen mij: „Jongen, buurvrouw is nu net zo bezig als de dominee. Die poogt ook altijd ongewenste vlekken van de zieltjes der mensen weg te bor stelen. Wat bij hem ook maar matig gelukt!" Toen hield buurvrouw, zittend op haar hurken, een stil met de borstel, keek haar man hoofdschuddend aan en zei enkel: „Bram, Bram!" Buurman gaf mij eens een wijze les mee voor het leven. Velen, zo stelde hij, praten en oorde len over zaken waar zij helemaal geen juist begrip van hebben. Zwammen dan maar een eind weg in de ruimte. Toen haalde hij, als voorbeeld, een „meulen" lucifersdoosje tevoorschijn en hield mij dit voor. Kijk, leerde hij verder, om over dit doosje te kunnen praten, moet je het eerst van alle zijden bekijken. De bo venzijde verschilt toch aanmerkelijk van de onderzijde. De ene zijkant is toeval lig meer bestreken met lucifers dan de andere zijkant. Ook hier dus verschil! De voorzijde is iets beschadigd, de achterzijde nog heel. Dan moet je het doosje openschuiven om te zien wat er in zit. Als je dit al hebt bestudeerd enbegrepen, dan pas mag je over het doosje je mond open doen. Vergeet ook niet dat je er een hele grote boeren hoeve mee aansteken kan! Maar velen kijken alleen maar naar één, hun eigen belangen, zijde. Beginnen dan al over het gestelde te wauwelen, tot ergernis van die beter weten. Zoals nu met dit doosje is het met alle belangrijke din gen in het leven. Als men dus spreekt, laat men dan vooral weten waarover men spreekt! Anders kan men beter de mond hou den Over zijn verder artistiek oog getuigt nog het volgende. Tijdens een wandeling had buurman een dorpsgenoot ontmoet en samen „ging de stap" verder. Op een gegeven moment bleef buur man plotseling staan. Zijn tijdelijke metgezel vroeg hem: „Maas, waar blijf je nu naar staan kij ken, ik zie niks bijzonders?" „Ach", antwoordde buurman, „kijk naar „die dam" met aan beide zijden het in de bodem geslagen gekromde stammetje. Waaraan bij elk een oud hoefijzer is gespijkerd. Daarin rust de knobbelige tak ter versperring van de dam, horizontaal, waarop die merel zit te fluiten. Als achtergrond, langs de slootkant, die rij wilgen. Dan daar bo venuit het rode dak van „dat spulletje" daar. Man, dat is een schilderij waard, vooral met die witte wolken daarbo ven". „Nu je het zegt", zei de ander, „ja, nu zie ik ook dat dit mooi is. Het is mij nog nooit „opgevallen", hoewel ik hier geregeld langs loop!" Eens was buurman een komisch ver haal aan het vertellen waarbij de tra nen over zijn wangen biggelden, zo'n pret beleefde hij hieraan weer zelf. Dit verhaal (historisch) mag ik u niet ont houden. Ook in de tijd dat deze gebeurtenis zich afspeelde, was het gewoonte dat Wolfaartsdijksen naar Noord-Beveland kwamen jagen en andersom. Die van ons eiland waren voor dit doel naar de overzijde van de Zand- kreek getro.kken. Men zou voor de mee gebrachte lunch de jachtpartij onder breken ergens tussen Wolf aartsdijk en Goes, in de „Planketente", gelegen mid den in de polder, met „een borreltje" vooraf. De „Planketente" was zo'n huis-gelag kamer combinatie. Men zat daar, bij wijze van spreken, bij gastheér en -vrouw op schoot. Als alle dag was de vader van het gezin met zijn agrarische werkzaamhe den voor de boer bezig in de polder. De vrouw, hoewel enkele dagen voor tijdig verwittigd over dit bezoek, deed die maandag toch de was. Zij had „de fles met glaasjes" al gereed gezet voor de heren jagers, als het niet erg was konden zij na hun binnentreden hun gang gaan, dan deed zij dat ook. Aanstonds kwam zij dan wel naar binnen om de koffie te verzorgen. Het water hiervoor stond al te warmen op de, heerlijk warmte verspreidende, sleekachel. In de kamer zat in de kin derstoel een kleine en ondanks de be- hagelijke temperatuur had dit kind een wollen mutsje op het hoofd. Doch wie zou na „jonge" jagerserva ring zich hieraan storen? 's Lands wijs, 's lands eer! Nadat dit kind eerst met grote vraag- ogen die vreemdelingen had geobser veerd, ging een armpje de lucht in en het wijsvingertje van het handje hier aan wees naar de kachel en een fijn stemmetje liet horen: „Koeke, koek!" Dit bleef zich herhalen. Daar in het vertrek ook een panne- koeklucht hing, door het gezwoeg over de kluiten waren de jagex-s ook honge rig, liep er eentje van het gezelschap in de door het kind aangewezen richting naar het op de kachel staande braadpan netje en lichtte het deksel hiervan eens op. Jongens, een „plattekoeke"! Niet te groot wachtte die daar om verslonden te worden. Het nieuwsgierig jagertje voelde hier ontzettend veel voor. Niet lang hierna was de pannekoek verleden tijd. Een boterhammetje werd in de plaats gelegd, want daar moest toch iets blijven sudderen? Maar daar begon dat kind te blèren, onderwijl roepend: „Moe, moe, koek, koek"! Hierdoor verscheen nu die vrouw, schuimhanden afvegend aan haar jute- schort. „Stille mè, stille mè!", zei ze tot het kind. En tot de jagers: „Ja, dat kind wil ge regeld maar de koek opeten. Doch dit kan nu eenmaal niet. M'n dochtertje heeft een kletskopje, het is ook een beetje open, en nu kreeg ik de raad hierop afwisselend een gewarmde koek onder een wolïen mutsje te leggen. Dit moet erg goed zijn. Maar ik heb maar twee koeken voor het omruilen Onder de stalen blikken van zijn col lega's ging toen een ondernemende ja ger even naar buiten, om de hoek van het huis, vinger in de mond Bij het afrekenen werd „de schade" natuurlijk ruimschoots aan de vrouw vergoed. Maar ook Nooi*d-Beveland had er een (on)smakelijke geschiedenis bij. Door buurman met „verve" verteld. Zo had hij in de huiskamer een rek met stenen pijpen „in vergrotende trap" aan de muur, waar wij altijd met ontzag naar keken. In koperen letters las men op dit rek: „Het is geen man die niet roken kan." De tijden veranderen. Nu zou op dit rek gelezen kunnen worden: „Het is geen vrouw of man die niet roken kan". Want de emancipatie kwam in den lande! Of beter nog zou de spreuk kunnen luiden: „Het is geen vrouw of man die het roken niet laten kan". In het rek bij buurman begon de rij met een gewoon „doorrokertje". Dan volgden, ik meen van vijf, vergrotende pijpen. Allen waren die in gebi-uik en in de grootste pijp verdween wel een ons „Douwe Egberts". „Aan de pijp die ik pak kan een be zoeker zien hoelang ik reken dat hij van zins is te blijvenhoorde 'ik buurman eens zeggen. Velen herinneren zich nog wel de bie tencampagnetij d van weleer. Die bracht altijd extra bedrijvigheid voor velen mee op het gehele eiland. Wat waren de wegen dan beslikt! Krakende wagens, bespannen met stoere paarden, haalden de bieten van de akker en vervoerden deze dan naai de havens. Bergen van „peeën" trof men daar soms aan op de haventerreinen. De „Vertrouwen", een kempenaar en sleepschip, domicilie St. Philipsland, heeft jaren tijdens de campagne bieten gevaren van Kortgene naar Stampers gat (Dinteloord) en bietenpulp retour. Een zoon van de schipper, Bram den Braber, was met zijn jongere broer en zus dan tijdelijk schoolgaand te Kort gene. Eens kwam Bram op het dorp buur man Maas tegen en vroeg hem: „Meneer mag ik eens in uw haar klimmen?" Buurman keek het vragenstellertje even aan en antwoordde: „Neen, jij be slist niet jongeman, want dan val je uit je korte broek!" Waardoor Bram met wat minder bra- vour afdroop. (Wordt vervolgd) TIPS Wolluizen op begonia's worden bestreden met spiritus. Plaatselijk aanstippen, anders verbranden de bladeren, Eet u pudding met rozijnen, rol deze laatste dan eerst door meel, ze zullen dan niet zakken. Spiegels moet u niet in de zon ophangen. Het kwikzilver kan niet tegen de stralen en daardoor wordt het vlekkerig. Maak het de in bed liggende zieke gemak kelijk door hem of haar een gekleurde zakdoek te geven. De patiënt kan deze namelijk gemakkelijker terugvinden. Dik leer kunt u gemakkelijker snijden, als het enige tijd geweekt is in water. Eiwit blijft langer stijf, wanneer u er een beetje bakpoeder doorheen klopt. Kool kunt u het beste bewaren, indien u ze met stronk en al uit de grond trekt. De rotte bladeren verwijderen en ze om gekeerd aan een touw ophangen. De kool moet de muur niet raken. Goede honing kristalliseert, minder goede niet. De vuilnisemmer kunt u desinfecteren, door er papier in te verbranden. Klemmende deuren smeert u in met zachte zeep. Gezeefde as is een zeer goed „instrooi- middel" in kippenhokken. Het houdt tevens ongedierte buiten de deur. Hebt u last van nasmaak na het eten van uien, eet dan wat rauwe peterselie. Wie lijdt aan bloedarmoede, doet er ver standig aan ook de hardgroene bladeren van andijvie, prei, sla, spruitjes en de groene uitlopers van uien (mee) te eten. Deze zijn rijk aan ijzerhoudende zouten. Inplaats van worst of ham kunnen zij beter eens lever op het brood nemen. Tomaten ontvellen gaat gemakkelijk als u ze tevoren even in heet water legt. Een inktvlek kunt u uit een lederen tas proberen te verwijderen door de plek uit te wassen met zeep.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1983 | | pagina 4