Een oud-eilandbewoner
weet te vertellen (Deel 2)
Eens zag ik hem erg geschrokken.
Het was tijdens de donkere dagen
voor Kerstmis en vader, die dag thuis,
was jarig. Moeder had wegens die fees
telijke dag oliebollen gebakken.
In het houten schuurtje achter ,,'tuus"
stond voor riekende baksels zo'n rond
gietijzeren veldkacheltje met veel rin
gen voor diverse maten pan of pot. Alle
inwendige ruimte van dit soort kachel
tjes was voor vuur bestemd. Hierin ei
erkolen gestookt, kon dit kacheltje flink
warmte produceren. Op zo'n vuur had
de gietijzeren geëmailleerde pot met
hengsel gestaan, met de pruttelende en
sissende kokende olie, waarin de olie
bollen waren gebruind. Na schooltijd
was „bij ons achter" altijd iets te be
leven.
Mijn oudste broer had ons overge
haald om hem te helpen bijn „zijn" olie
bollenbakkerij.
Bollen van klei waren zo gekneed.
Een oude pot kwam ook hier of daar
vandaan. Water in de pot werd „de
olie".
Nu nog vuur in de kachel!
Hierin lag een laag wit-blauwgrijze
as. Daaronder gloeiden nog verradelijk
restanten van eierkolen. Maar wij ver
keerden in de zalige overtuiging dat
die kachel „uit" was.
Naast de kachel, om de houtaanmaak
stond de „vierkannen" grote petroleum-
bus van „De Automaat", nog voor zeker
tweederde gevuld met olie.
Lucifers kwamen er ook.
U raadt het al de verdere gang van
zaken?
Een restant aanmaakhout lag zo in
de kachel. Mijn oudste broer zette de
„peteroliekanne" op z'n kop, leegklok-
kend over het hout.
Lucifers waren niet meer nodig
Een plof, een steekvlam, grotendeels
door de kachelpijp naar buiten schie
tend, verschroeide haren, stof in de
ogen, dit werd al ons deel.
En schrik natuurlijk!
Ook waren daar ineens moeder en
buurvrouw, die in koor riepen: „Brand,
brand!"
Ergens vandaan waren daar ook in
eens vader en buurman.
De laatste kwam juist van zijn werk
huiswaarts en had een steekvlam en
rook boven ons huis gezien.
Vandaar zijn schrik.
De mannen wisten met water, schop
en aarde de schade beperkt te houden.
Het kacheltje stond een eindje van zijn
plaats en was gebarsten. Daar was wat
geblakerd hout.
Onze vriendjes stonden zo op de Ach
terweg, wij werden van onze besmeurde
kleren ontdaan en gewassen, met de
billen bloot ging het over de knie van
vader, toen zonder eten naar bed!
Deze verjaardag ging wel hardhandig
onze neus voorbij.
Toch, langs „een achterommetje" kre
gen wij van moeder wel nog enkele olie
bollen. Later heb ik buurman wel eens
horen zeggen dat hij echt niet meer wist
nog zó hard te kunnen lopen om thuis
te komen, toen.
Men moet maar een stel van derge
lijke buurjongetjes hebben!
Het zal tijdens een verjaardag ge
weest zijn.
Dan kwamen de buurtjes „op de cho
colademelk met het lange beschuitje".
En „een afzakkertje" na, zo buurman
dit dan noemde.
Het ging over de vindingrijkheid bij
dieren, weet ik nog.
Nu had buurman zijn schilderswerk
plaats, „de winkel" noemde hij die, aan
de toen genaamde Oude Achterweg, te
genover de boerenschuur van Vogelaar.
In die tijd maalden de schilders het
benodigde loodwit nog zelf. Van ver
schillende kleur droge poeder bereidden
zij zelf de grondverf enz. Hierbij werd
lijnolie gebruikt en voor het drogen sic
catief. Dit in tegenstelling met heden,
daar nu verfmateriaal bedrijfsklaar uit
de bus komt.
Die lijnolie had ik in een mandfles
steeds op de pak gereed staande, ver
telde buurman. Bij een nieuwe fles werd
één keer de kurk afgehaald, dan bleef
deze verder open. Dit was wel zo han
dig. Niemand drinkt nu zomaar voor
de aardigheid lijnolie en het verdampt
niet ook.
Op een avond had ik nog een kar
weitje, mijn zoon en knechts waren op
gewone tijd naar huis gegaan. Nu
moest ik een ietsje lijnolie hebben en
dit zal men altijd zien, bij haast is dan
ook nog juist, op de druppel af, zo'n
fles leeg. Dus een nieuwe gepakt, ont
kurkt, het scheutje olie hieruit geno
men. Toen ik de andere morgen op de
winkel kwam, viel mijn oog op die
mandefles en het niveau van de olie be
vond zich een stuk lager dan de vorige
avond. Dieven?
Een mens denkt dan ook altijd maar
het ergste!
Deuren waren niet geforceerd. De
knechts hadden ook een sleutel. Die kon
den veel van mij krijgen, maar zij moes
ten het niet stelen.
Hoe verschafte ik mij hier zekerheid?
's Avonds scharrelde ik weer wat na.
Alleen zijnde, vulde ik de bewuste man
defles boordevol bij. De andere morgen
was weer hetzelfde kwantum uit de fles
verdwenen. Ik had mij dus niet vergist!
Ik zou en moest weten wie nu tracht
te mij te slim af te zijn. In die tijd was
het steeds heldere maannacht, tegen
volle maan. Thuis kwamen de huisge
noten op de hoogte. Na het avondeten,
in de duisternis, ging ik wacht houden
op de winkel. Daar onopvallend aange
komen, installeerde ik mij verscholen
achter een afscheiding, maar wel zó, dat
door een kijkgat een tijdlang in een
baan van maanlicht de mandefles in de
gaten gehouden kon worden. Deze had
ik weermaals bijgevuld. Het zich ver
plaatsen van die baan maanlicht was
op zichzelf al boeiend. Pijproker als ik
was, moest ik dit nu wel laten. Hier
door zou ik mij kunnen verraden. Maar
erg lang hoefde ik niet te wachten.
Door enig gerucht nu scherper tu
rend, zag ik een familie ratten verschij
nen. Enkelen hunner klommen tegen
het vlechtwerk langs de fles naar bo
ven en gingen met hun tongetjes over
de flessenhalsrand aan de olie likken.
Tot dit niet meer ging. Toen ging een
rat, zeker de papa van het stel, die zijn
portie al op had, met de achterpootjes
op de flessenhalsrand zitten en liet de
staart in de olie zakken. Deze werd dan
regelmatig hier uitgehaald en de ove
rige familieleden hielden zich gereed
die staart telkens af te likken.
Wat had ik dit graag willen fotogra
feren!
Maar de dieven waren ontmaskerd.
Voortaan liet ik de lijnolie wel goed
afsluiten na gebruik.
Wat ging anders onder die dieren de
verdeling van het voedsel mooi en eer
lijk. Hun verhouding in gemeenschap
van goederen was ten voorbeeld van
vele mensen. Die ratten hebben mij
toen laten zien hoe het moet in de sa
menleving.
Haast ademloos werd dan naar buur
man geluisterd. Zijn stemnuances, zijn
mimiek, verhoogden zo de spanning.
Heel onverwacht, heftig dan, kon het
gebaar zijn waarmede hij zijn lange
haren achter het oor streek.
Was dan op je hoede!
Wat hij ook vertelde, dit had altijd
bodem en niet van los zand. Bij dit ver
haal mopperde hij niet over zijn ver
loren olie. Vergeet u niet dat men toen
ook een tijd beleefde dat er vreselijk
„op de kleintjes" gelet moest worden,
al was men dan ook „eigen baas".
Neen, hij was door die diere/i weer
wat wijzer geworden.
Was zijn opmerking over het maken
van een foto nu grootspraak? Niets was
hem meer vreemd! Hij was een ver
dienstelijk fotograaf, al bleef hij ama
teur.
Vergelijkt men die tijd van toen met
heden, dan is ook op dit gebied nog al
wat veranderd. Nu kan met het foto
graferen een kind de was doen. Met de
knip van een kant-en-klaar toestel ont
wikkelt gelijk het beeld en komt dit te
voorschijn, voor gebruik gereed.
Dit was toen wel anders! Het ontwik
kelen was een tijdrovende zaak.
Door „kwattasoldaatjes" (Breda) te
verzamelen hadden wij op jonge leef
tijd een „Kodakje" verkregen. Mijn
oudste broer heeft toen van buurman
dit ontwikkelen geleerd. Uit die tijd
hebben wij nog in prima staat gebleven
foto's.
Buurman had nu zelf zijn foto-appa-
ratuur gebouwd, op zichzelf al een ver
meldenswaardige prestatie. Dit was een
houten kastje op een driepoot (statief),
waarmede door verstellen van de po
ten net zolang gezocht werd tot de juis
te stand was verkregen. Hij was dan
onder een zwart kleed gedoken voor het
stellen van de lens. Kwam hij hieronder
vandaan, dan was het, in ons geval, van
hem een wijzen naar de lens en hoor
den we: „Kindertjes, nu op het vogeltje
letten, kijk maar naar dit ronde ding!"
De gereed hangende bal met het
slangetje aan het toestel werd dan door
buurman geknepen, klik hoorden en za
gen wij en dan was men „uitgetrokken"
De onderdelen voor zijn fotograferen
waren door hem zelf gekocht in Den
Haag, vertelde mij de heer Fortuin.
Vele groeps- en familiefoto's werden
door hem gemaakt. Precieus was hij
met ontwikkelen. Soms uren heb ik hem
hiermede bezig gezien. In „Kortgene in
oude ansichten," ansicht 25, ontmoet
men nog een foto van zijn hand.
Meerdere foto's,' door hem verzorgd,
moeten nog onder de mensen van Noord
Beveland te vinden zijn. Of heeft de
watersnoodramp van 1953 ook hier on
herstelbaar huisgehouden?
Nog een ander aspect van zijn krea-
tief kunnen is mij altijd bijgebleven.
Dit was zijn uniek „spatwerk". In de
meeste gezinnen was een naaimachine
tafeltje aanwezig. Veel kleed werd dooi
de mensen nog zelf gemaakt of versteld.
Een naaimachine hoorde dan tot de „uit
zet" bij huwelijk. Op dit tafeltje had
dan de met de hand te bedienen ma
chine een vaste plaats. Onder een hou
ten, van boven halfronde, beschermkap.
Hierover werd ter versiering een kleed
je gelegd, meestal door eigen hand ge
haakt of anderszins. Buurman had hier
voor nu bruin-oranje gekleurde satij
nen kleedjes door buurvrouw netjes ge
zoomd.
Hij bracht dan hierop een boeket van
bloemen, varens, takjes, bladeren, sten
gels, noem maar op, aan. Ook vlinders,
bijen; zij ontbraken niet.
In sierlijke letters lazen wij dan in
een halve cirkel daar boven of (en) on
der bijvoorbeeld „Ter herinnering aan
uw veertigjarig huwelijksfeest", met na
men, data of andere toelichting. Als zo'n
kleedje geheel was afgewerkt, bleek het
een stukje huis vlij tkunst te zijn om U
tegen te zeggen. Zijn lezingen hierover
vermeldde ik reeds. Hoe kwam nu dit
„spatwerk" tot stand?
Zijn werkmateriaal bestond uit een
nagelborsteltje, een oud boterhambord
je, een stukje vliegengaas gespannen op
een klein houten raam. Arabische gom
en Oost-Indische inkt. Verder vele zelf
getekende én uitgeknipte of zelf ge
droogde bloemen, letters en wat voor
een nieuw motief meer van nodeiwas.
Bladeren, stengels, varens enz., ook in
de oogsttijd korenhalmen, werden in de
zon gedroogd. De randen van het kleed
je die niet „bespat" mochten worden,
werden met papier afgeschermd. Het
ldeedje werd natuurlijk voor spatbehan-
deling strak gespannen.
Buurman kreeg nu schakering in zijn
kompositie, door te wenken met scha
duw. Eén detail werd bijv. drie keer
bespat, een ander tweemaal of maar één
keer.
Het rangschikken van het motief deed
hij met eindeloos geduld en kostte veel
tijd. Vroeg ook veel ervaring ende
meesterhand.
Op het boterhambordje werd genoem
de inkt met gom vermengd, ook weer
licht, donker, donkerder. Hierin werd
het nagelborsteltje „gedoopt" en daar
mede werd dan zachtjes „gewreven"
over het gaasraampje, alzo de gemeng
de kleurvloeistof verstuivend over het
gerangschikte object.
Altijd, als buurman hiermede bezig
was en ik belangstelling toonde, zei hij
„Pietertje, zoek eerst maar eens een
mooi meisje uit, die zijn er genoeg. Als
jullie dan trouwen, krijgen je van mij
een mooi kleedje!"
In 1942 zijn wij getrouwd.
Toen ik kort hierna buurman sprak,
huilde hij en dit tragisch moment zal ik
nimmer vergeten.
„Piet, jongen", zei hij, „ik heb je al
tijd „spatwerk" beloofd. Nog heb ik ge
probeerd iets voor je te maken. Maar
ik kan niet goed meer zien
Langzaam heeft hij op latere leeftijd
zijn gezichtsvermogen voor een groot
deel verloren.
Wiens leven verglijdt niet zonder dra
ma.
(Noot van de uitgever: Nu zo'n 25 jaar
geleden de „zeefdruk" werd uitgevonden
dacht ik: Nu zou die ouwe Bram Maas
nog eens moeten leven. Wat zou die met
dit moderne materiaal van nu gestoeid
hebben! „Spatwerk" en „zeefdruk" zijn
broertje en zusje. Alleen het materiaal
van tegenwoordig laat een veel fijner
lijnenwerk toe en er zijn onnoemlijk
meer kleuren!).
De interesse bij de heer A. Maas was
voor veel zéér veelzijdig!
Zo had hij op de schilderswerkplaats,
samen met zijn zoon, een stoomschip in
miniatuur gebouwd, waarin een echt
stoommachientje geplaatst was. Deze
machientjes waren toen (schrikt u niet!)
vanaf één gulden tot twee gulden vijftig
te koop in „De Grote Bazar", Lange
Delft te Middelburg.
De schroef van dit scheepje, met een
as verbonden naar de „machinekamer"
draaide dat het een lust was. De naam,
herinner ik mij, was „Argo", genoemd
naar het schip der Argonauten.
Eens had hij vanaf het begin tot het
einde een zonsverduistering gefotogra
feerd. Met eindeloos geduld experimen
teerde hij toen met zelfgemaakte lens.
Die bestond uit stukjes glasrestant, dat
boven een walmend petroleumlampje
„beroet" werd.
Hij leerde ons ook hier doorheen naar
de zon te kijken. Zonnebril was toen nog
maar enkelen beschoren. Ook hier was
buurman met zijn vindingrijkheid de
tijd vooruit, hoewel dit niet werd be
seft.
Intellectuelen, waaronder onderwijs
personeel van de lagere en ulo-school,
toonden voor die zonsverduisteringsop
namen belangstelling. Zij spraken dan
ook met hem over sterrenkunde en ble
ken verrast dat hij ook hier zijn zegje
wist.
Dominee Miskotte kwam ook bij hem
graag even langs.
In een gesprek informeerde deze eens
waarom hij nooit met zijn vrouw ter
kerke meekwam. Frank en vrij, maar o
zo eerlijk, heeft hij toen geantwoord:
„Och, dominee, als het weer zondag is
en ik bescharrel wat, of bij mooi weer
kruip ik een poosje op mijn zitbankje
in ons prieeltje, ik kijk dan naar onze
bloemen waartussen de witte konijntjes
zitten (van gips zelf gemaakt en be
schilderd), ik hoor het ruisen van de
wind als Gods adem in de twijg dei-
boom, op rij in de wei achter mij, ik
hoor de vogels fluiten en weet het me
relnest in ons klimop aan het huis, dan
ben ik zo al gelukkig. Het Apollobeeld
(dit stond ook in hun tuintje) kijkt mij
dan tevreden aan. Ik ben dan misschien
dichter bij Onze Lieve Heer dan menig
ander bij u in de kerk. Die daar dan
wel zit, maar vergeef mij, misschien ook
al zit te rekenen op de winst van
maandagIk ken die een beetje en
voel me tussen hen niet op m'n gemak.
Laat mij maar een beetje doen, domi
nee, het komt wel goed!"
Dominee Miskotte gaf hem toen een
klap op de schouder!
Zo had de dagelijkse levensstijl van
buurman ook weer zijn bijzonderheden.
Sanitair was toen voor de meesten maar
erg gebrekkig. Ook, als je de tanden al
poetste, was je voor de meeste mensen
„gröós"!
Neen, een „pruumpje", dat was beter,
want hiermede, bij tandontsteking,
maalde je „met het sap" de „zene dóód"!
Zo had buurman op de „têêltuun" een
teiltje, van buiten rood-bruin gekleurd,
van binnen geel geglazuurd, om zich
's morgens te wassen. Uit de welput
haalde hij „méé d'n aeker" met ram
melende ketting altijd helder fris wa
ter omhoog. Waste zich dan buiten in de
vrije natuur, bij zomer en winter.
Het moest al bar slecht weer zijn zo
hij na de haastige put met gevulde teil
verdween in het ^.achteruus", om zich
daar dan te wassen.
Hij sliep ook altijd „met eén gaatje
frisse lucht van buiten". De longen
moesten steeds verse zuurstof hebben,
wist hij zeer goed.
In zijn huis had hij een eigen medi
cijnkastje, voor welks inhoud dokter
Gelderman hem adviseerde.
In die tijd droegen de huisschilders
in hun werk het z.g.n. witte schilders-
hemd, dat over het hoofd werd aange
trokken, rondom dicht was en reikte tot
beneden de knieën.
Dit hemd werd later verdrongen door
de witte overall.
Voor het lopen of fietsen werd dan
deze werkkleding, onder de colbertjas,
tot boven de heupen opgerold.
Nooit heeft buurman zo'n hemd wil
len dragen.
„Ik bin gin wuuf!" zei hij» dan.
In plaats hiervan droeg hij tijdens
zijn werk enkel broek en vest van ge
keperde grove grijs-blauwe sof, fiets
pet op het hoofd.
Op de straat achter hun huis was
buurvrouw zijn kleren eens met sop en
borstel aan het reinigen. Ondanks ver
woede poging bleek menig verf vlekje
onuitwisbaar, was niet te verwijderen.
Buurman stond hiernaar te kijken en
zei tegen mij: „Jongen, buurvrouw is
nu net zo bezig als de dominee. Die
poogt ook altijd ongewenste vlekken
van de zieltjes der mensen weg te bor
stelen. Wat bij hem ook maar matig
gelukt!"
Toen hield buurvrouw, zittend op
haar hurken, een stil met de borstel,
keek haar man hoofdschuddend aan en
zei enkel: „Bram, Bram!"
Buurman gaf mij eens een wijze les
mee voor het leven.
Velen, zo stelde hij, praten en oorde
len over zaken waar zij helemaal geen
juist begrip van hebben.
Zwammen dan maar een eind weg in
de ruimte.
Toen haalde hij, als voorbeeld, een
„meulen" lucifersdoosje tevoorschijn en
hield mij dit voor.
Kijk, leerde hij verder, om over dit
doosje te kunnen praten, moet je het
eerst van alle zijden bekijken. De bo
venzijde verschilt toch aanmerkelijk van
de onderzijde. De ene zijkant is toeval
lig meer bestreken met lucifers dan de
andere zijkant.
Ook hier dus verschil!
De voorzijde is iets beschadigd, de
achterzijde nog heel. Dan moet je het
doosje openschuiven om te zien wat er
in zit. Als je dit al hebt bestudeerd
enbegrepen, dan pas mag je over
het doosje je mond open doen. Vergeet
ook niet dat je er een hele grote boeren
hoeve mee aansteken kan! Maar velen
kijken alleen maar naar één, hun eigen
belangen, zijde. Beginnen dan al over
het gestelde te wauwelen, tot ergernis
van die beter weten. Zoals nu met dit
doosje is het met alle belangrijke din
gen in het leven. Als men dus spreekt,
laat men dan vooral weten waarover
men spreekt!
Anders kan men beter de mond hou
den
Over zijn verder artistiek oog getuigt
nog het volgende.
Tijdens een wandeling had buurman
een dorpsgenoot ontmoet en samen
„ging de stap" verder.
Op een gegeven moment bleef buur
man plotseling staan.
Zijn tijdelijke metgezel vroeg hem:
„Maas, waar blijf je nu naar staan kij
ken, ik zie niks bijzonders?"
„Ach", antwoordde buurman, „kijk
naar „die dam" met aan beide zijden
het in de bodem geslagen gekromde
stammetje. Waaraan bij elk een oud
hoefijzer is gespijkerd. Daarin rust de
knobbelige tak ter versperring van de
dam, horizontaal, waarop die merel zit
te fluiten. Als achtergrond, langs de
slootkant, die rij wilgen. Dan daar bo
venuit het rode dak van „dat spulletje"
daar. Man, dat is een schilderij waard,
vooral met die witte wolken daarbo
ven".
„Nu je het zegt", zei de ander, „ja, nu
zie ik ook dat dit mooi is. Het is mij
nog nooit „opgevallen", hoewel ik hier
geregeld langs loop!"
Eens was buurman een komisch ver
haal aan het vertellen waarbij de tra
nen over zijn wangen biggelden, zo'n
pret beleefde hij hieraan weer zelf. Dit
verhaal (historisch) mag ik u niet ont
houden.
Ook in de tijd dat deze gebeurtenis
zich afspeelde, was het gewoonte dat
Wolfaartsdijksen naar Noord-Beveland
kwamen jagen en andersom.
Die van ons eiland waren voor dit
doel naar de overzijde van de Zand-
kreek getro.kken. Men zou voor de mee
gebrachte lunch de jachtpartij onder
breken ergens tussen Wolf aartsdijk en
Goes, in de „Planketente", gelegen mid
den in de polder, met „een borreltje"
vooraf.
De „Planketente" was zo'n huis-gelag
kamer combinatie.
Men zat daar, bij wijze van spreken,
bij gastheér en -vrouw op schoot.
Als alle dag was de vader van het
gezin met zijn agrarische werkzaamhe
den voor de boer bezig in de polder.
De vrouw, hoewel enkele dagen voor
tijdig verwittigd over dit bezoek, deed
die maandag toch de was. Zij had „de
fles met glaasjes" al gereed gezet voor
de heren jagers, als het niet erg was
konden zij na hun binnentreden hun
gang gaan, dan deed zij dat ook.
Aanstonds kwam zij dan wel naar
binnen om de koffie te verzorgen. Het
water hiervoor stond al te warmen op
de, heerlijk warmte verspreidende,
sleekachel. In de kamer zat in de kin
derstoel een kleine en ondanks de be-
hagelijke temperatuur had dit kind een
wollen mutsje op het hoofd.
Doch wie zou na „jonge" jagerserva
ring zich hieraan storen?
's Lands wijs, 's lands eer!
Nadat dit kind eerst met grote vraag-
ogen die vreemdelingen had geobser
veerd, ging een armpje de lucht in en
het wijsvingertje van het handje hier
aan wees naar de kachel en een fijn
stemmetje liet horen: „Koeke, koek!"
Dit bleef zich herhalen.
Daar in het vertrek ook een panne-
koeklucht hing, door het gezwoeg over
de kluiten waren de jagex-s ook honge
rig, liep er eentje van het gezelschap in
de door het kind aangewezen richting
naar het op de kachel staande braadpan
netje en lichtte het deksel hiervan eens
op.
Jongens, een „plattekoeke"!
Niet te groot wachtte die daar om
verslonden te worden.
Het nieuwsgierig jagertje voelde hier
ontzettend veel voor.
Niet lang hierna was de pannekoek
verleden tijd. Een boterhammetje werd
in de plaats gelegd, want daar moest
toch iets blijven sudderen?
Maar daar begon dat kind te blèren,
onderwijl roepend: „Moe, moe, koek,
koek"!
Hierdoor verscheen nu die vrouw,
schuimhanden afvegend aan haar jute-
schort.
„Stille mè, stille mè!", zei ze tot het
kind.
En tot de jagers: „Ja, dat kind wil ge
regeld maar de koek opeten. Doch dit
kan nu eenmaal niet. M'n dochtertje
heeft een kletskopje, het is ook een
beetje open, en nu kreeg ik de raad
hierop afwisselend een gewarmde koek
onder een wolïen mutsje te leggen. Dit
moet erg goed zijn. Maar ik heb maar
twee koeken voor het omruilen
Onder de stalen blikken van zijn col
lega's ging toen een ondernemende ja
ger even naar buiten, om de hoek van
het huis, vinger in de mond
Bij het afrekenen werd „de schade"
natuurlijk ruimschoots aan de vrouw
vergoed. Maar ook Nooi*d-Beveland had
er een (on)smakelijke geschiedenis bij.
Door buurman met „verve" verteld.
Zo had hij in de huiskamer een rek
met stenen pijpen „in vergrotende trap"
aan de muur, waar wij altijd met ontzag
naar keken. In koperen letters las men
op dit rek: „Het is geen man die niet
roken kan."
De tijden veranderen.
Nu zou op dit rek gelezen kunnen
worden: „Het is geen vrouw of man die
niet roken kan".
Want de emancipatie kwam in den
lande!
Of beter nog zou de spreuk kunnen
luiden: „Het is geen vrouw of man die
het roken niet laten kan".
In het rek bij buurman begon de rij
met een gewoon „doorrokertje". Dan
volgden, ik meen van vijf, vergrotende
pijpen. Allen waren die in gebi-uik en in
de grootste pijp verdween wel een ons
„Douwe Egberts".
„Aan de pijp die ik pak kan een be
zoeker zien hoelang ik reken dat hij
van zins is te blijvenhoorde 'ik
buurman eens zeggen.
Velen herinneren zich nog wel de bie
tencampagnetij d van weleer. Die bracht
altijd extra bedrijvigheid voor velen
mee op het gehele eiland. Wat waren
de wegen dan beslikt!
Krakende wagens, bespannen met
stoere paarden, haalden de bieten van
de akker en vervoerden deze dan naai
de havens. Bergen van „peeën" trof men
daar soms aan op de haventerreinen.
De „Vertrouwen", een kempenaar en
sleepschip, domicilie St. Philipsland,
heeft jaren tijdens de campagne bieten
gevaren van Kortgene naar Stampers
gat (Dinteloord) en bietenpulp retour.
Een zoon van de schipper, Bram den
Braber, was met zijn jongere broer en
zus dan tijdelijk schoolgaand te Kort
gene.
Eens kwam Bram op het dorp buur
man Maas tegen en vroeg hem: „Meneer
mag ik eens in uw haar klimmen?"
Buurman keek het vragenstellertje
even aan en antwoordde: „Neen, jij be
slist niet jongeman, want dan val je uit
je korte broek!"
Waardoor Bram met wat minder bra-
vour afdroop.
(Wordt vervolgd)
TIPS
Wolluizen op begonia's worden bestreden
met spiritus. Plaatselijk aanstippen, anders
verbranden de bladeren,
Eet u pudding met rozijnen, rol deze laatste
dan eerst door meel, ze zullen dan niet
zakken.
Spiegels moet u niet in de zon ophangen.
Het kwikzilver kan niet tegen de stralen
en daardoor wordt het vlekkerig.
Maak het de in bed liggende zieke gemak
kelijk door hem of haar een gekleurde
zakdoek te geven. De patiënt kan deze
namelijk gemakkelijker terugvinden.
Dik leer kunt u gemakkelijker snijden, als
het enige tijd geweekt is in water.
Eiwit blijft langer stijf, wanneer u er een
beetje bakpoeder doorheen klopt.
Kool kunt u het beste bewaren, indien u
ze met stronk en al uit de grond trekt.
De rotte bladeren verwijderen en ze om
gekeerd aan een touw ophangen. De kool
moet de muur niet raken.
Goede honing kristalliseert, minder goede
niet.
De vuilnisemmer kunt u desinfecteren, door
er papier in te verbranden.
Klemmende deuren smeert u in met zachte
zeep.
Gezeefde as is een zeer goed „instrooi-
middel" in kippenhokken. Het houdt tevens
ongedierte buiten de deur.
Hebt u last van nasmaak na het eten van
uien, eet dan wat rauwe peterselie.
Wie lijdt aan bloedarmoede, doet er ver
standig aan ook de hardgroene bladeren
van andijvie, prei, sla, spruitjes en de
groene uitlopers van uien (mee) te eten.
Deze zijn rijk aan ijzerhoudende zouten.
Inplaats van worst of ham kunnen zij
beter eens lever op het brood nemen.
Tomaten ontvellen gaat gemakkelijk als u
ze tevoren even in heet water legt.
Een inktvlek kunt u uit een lederen tas
proberen te verwijderen door de plek uit
te wassen met zeep.