Een oud-eilandbewoner weet te vertellen(deel 2) Toen wij met de „Prins Hendrik" langs het haventje van de Spieringpolder voorbij dreven, klom daar juist een politieagent aan de landzijde op de kruin van de dijk... Hij keek even naar ons. Toen naar links. Door de verrekijker zagen wij dat het De Jager was van Kamperland. Deze bleef even naar het oosten turen en zag toen zeker dat daar nogal lieden aan „het kreukelen" wa ren. Hij verdween tenminste plotsklaps weer achter de kruin van de dijk en wij keerden alvast de „Prins Hendrik" om „volaan voor uit" terug te varen. Maar dan is een fiets vlugger! Dwars van de bemanning en leerlingen aangekomen, zagen wij dat De Jager al aan •het schrijven was. Roepen zou de zaak verergeren. Wij moesten volgens onze instructie ook een zekere goede stijl bewaren. Afwachten maar. Daar ik indertijd De Jager, wel opper vlakkig, maar persoonlijk kende, tijdens onze zomerse kampementen aan de Anna Frisopolder, in familieverband, had 'hij op zijn inspectietochten bij ons wel eens kof fie gedronken en een sigaartje gerookt, hoopte ik op de bekende sisser waarmee wel eens iets goed afloopt. Temeer, daar ik bij zo'n ontmoeting hem wel eens had ver teld over mijn opleidingswerk met jonge ren. Hij was het toen roerend met mij eens dat ouderen de jongeren meer moesten trachten te begrijpen. Door méér werke lijke aandaoht aan hen te besteden, begin nend in het gezin. Verslagen kwam' de bemanning aan boord. Zij hadden een bekeuring, de leerlingen niet. Eigenlijk hadden zij hun emmertjes met kreukels nog leeg moeten gooien ook. Doch na verweer door de stuurman moch ten „die knapen" dan een 'keer van kreu kels proeven. Men bracht deze dus mee. Tegenover de leerlingen maakten wij geen beste beurtl Die kapitein daar aan boord moest toch weten wat de wet wel en niet veroorloofde, beweerde De Jager. Kreukels rapen aan de steenglooiing van een zeewering was ver boden. Tenzij men hiervoor de wettelijke papieren kreeg verstrekt. Toen de stuurman mijn naam had ge noemd en gezegd had dat ik van Kortgene kwam, hij van Bruinisse, in zijn jeugd voor zijn moeder dikwijls had gezocht en hem dit nimmer was verboden door de politie of visserij-inspectie, had De Jager zijn schouders opgehaald, zijn verbalen opgebor gen en zijn fiets opgezocht. Daar was nog een lichtpuntje! Wij voeren naar Katseveer en in het veerhuis daar, waar mijn broer woonde, belde ik De Jager te Kamperland op. Hij was juist thuisgekomen voor het mid dageten. Ik maakte het kort, vroeg hem op de man af die drie bekeuringen te annuleren. Wij ontmoetten door geheel Nederland, van Den Helder tot Maastricht en van Vlissingen tot Delfzijl begrip voor onze opleiding. Zou dit nu juist op Noord-Beveland ont breken? De Jager antwoordde mij toen dat hij wel bevoegd was bij „overtreding" bekeu ring te maken, dooh was dit eenmaal ge beurd, dan was hij niet bevoegd deze teniet te doen. Toen heb ik met een gereserveerde groet de hoorn maar op de haak gehangen. Daar wij als semi-amibtenaar in over heidsdienst waren, wilden wij proberen te voorkomen dat de drie bemanningsleden zelf voor de financiële gevolgen zouden op draaien, schreven wij over de zaak een uit gebreid rapport aan onze directie. Sugge reerden hierin protest te laten horen bij „hogere instantie". Onze toen aanwezige directie zou die bekeuringen wel vereffenen in Den Haag. Dit voorkwam veel rompslomp, was de beste oplossing. Was hiermede deze zaak de wereld nu uit? Het mooiste komt nog! De opzichter van de Visserij Inspectie te Zierikzee, later te Wemeldinge, de heer Van de Hekke, was een goede kennis van ons. Hij kwam in die dagen te Katseeveer en hoorde van mijn broer wat wij van de „Prins Hendrik" in de Zandkreek waren overkomen. De reactie van deze rijksambtenaar was niet mals. Later lichtte hij (volgens zijn eigen ver haal) de Officier van Justitie te Middelburg mondeling in over wat ons was overkomen. Deze betreurde het dat onzerzijds bij hem geen protest had geklonken. Wij verkregen, via de heer Van de Hekke, de toezegging op elk strand, glooiing, bank of plaat in Zeeland, indien nodig voor de opleiding, met leerlingen aan land te mo gen gaan. Hiervan hebben wij nadien gepast ge bruik gemaakt! Maar de heer Van de Hekke kreeg nog een ander appeltje met De Jager te schil len. Zo voer deze met zijn visserij inspectie vaartuig van Veere over de Zandkreek huis waarts. Op het dammetje bij de Spiering- polder liepen twee mannen met elk een emmer bij zich. Door de verrekijker werd De Jager herkend en een vreemdeling, wel beiden in burger. De heren waren een mosseltje aan het plukken Vlug werd het vaartuig met de neus te gen de stenen gezet. Bij de mosselvergaar- ders gearriveerd, vroeg Van de Hekke hen naar hun „consent" om te mogen vissen. Dit kon niet getoond worden. Toen vroeg hij naar het bewijs, door landbouwer Van de Velde af te geven, want deze was pachter van de zeedijk hier, om deze te mogen betreden. Niet in hun bezit. „De polder" was hier eigenaar van deze aangegroeide mosselen aan de stenen. Het bewijs de mosselen in hun emmers zich te mogen toe-eigenen dan asjeblieft? Toen barstte De Jager los met de vraag of hij als opzichter van de Visserij Inspectie wel wist wie hij voor zich had? „Ja", antwoordde toen Van de Hekke, „dat weet ik zéér goed! U bent de „opper" van de R.P. te Kamperland, speciaal „in burger" voor dit karwei, omdat u te goed weet te zijn in overtreding! En die meneer is zeker uw buurman?" Stilte. „Nu ga ik niet doen wat u met de be manning van de Prins Hendrik" onlangs heeft gedaan", ging Van de Hekke verder. „Want rijksambtenaren bekeuren geen rijks ambtenaren. Doch wel worden de emmers geledigd en u, heren, verdwijnen van deze plaats. Zo niet, dan gaat er een rapport naar de Officier van Justitie!" Wat kwam er toch een herinnering los, zo zittend op het gras, bij het (nu) jaoht- haventje te Geersdijk. Ja, daar kwamen ook wel eens bruinvissen tijdens ruw weer in de Zandkreek, meestal getweeën samen, rug vinnen regelmatig boven water komend, als of ze rollend door het water tuimelden. En zeehonden, die lagen te zonnen op de Goudplaat. Men zag ook wel eens een zeehondenkop bij höogwater in de toegangsgeul van de •haven te Kortgene. Dan zwom daar bot, wist men! Om en bij laagwater werd er in derge lijke toegangsgeulen ook wel „gegrobd". Veelal stroomde langs deze weg zoet bin nenwater door de zichzelf openende en weer sluitende „sluizen" naar zee. Waarin de bot dan aasde. Als jongen mocht ik met vader mee om dit te leren. Meerderen van het dorp waren in het grobben experts! Met laagwater ging men dan met opge stroopte mouwen en op blote voeten „de geul" in. Hierin bleef altijd een weinig wa ter staan onder normale omstandigheden, niet meer dan een armlengte of minder. Met de blote handen tastte men dan de bodem af onder water. Voelde men iets glads, knijpen dan maar! Had men een botje beet, dan zette deze de zij-stekels uit. Men moest dan niet ver schrikt loslaten, want met een wolk mod der achterlatend schoot de vis naar de vrij heid. Ook had men wel eens een krab beet die maar al te graag van zijn soharen ge bruik maakte. „Tingelen" noemde men dat. Vader had dan, voorover lopend, een zeilnaald tussen de tanden, waaraan zeil- garen was verbonden met op het eind een grote knoop. Hieraan werden de gevangen visjes ge spietst. Bots'teken gebeurde met een hooivork in de diepere geulen tussen de mosselbanken. Dit was echte stroperij, waarop de bot- sohutters uit Tholen fel gekant waren. Over zeehonden nog het volgende. De beurtsoheepjes van Kortgene en Yer- seke, beiden nog zeilend, werden door meer „deskundigen" op afstand nog al eens met elkander verwisseld. Het waren beide boei erscheepjes, bruin van kleur met bruine zeilen. Alleen had de één nu eén rechte gaffel en bij de ander was deze gebogen op het eind. „Yerseke" had een buks aan boord en schoot wel, voor de premie, op de zee hond, want deze at alle bot op Wij niet, hadden geen buks. Zo konden wij met ons vaartuig dichtbij zeilend langs deze zonnende dieren varen, zij bleven, met nu en dan een hobbel, ver der rustig liggen. Dooh kwam van verre „Yerséke" aan, zij schuifelden van de zandbank kopje onder in het water. Hier overtrof het dier vaak de mens in opmerkingsgave! Zo zag vader tijdens de vaart op de zandbank eens een verlaten klein zeehondje, aangevallen door de meeuwen. Die hadden zich al krijsend tussen water en slachtoffer opgesteld, om vluchten te verhinderen. Door hen werd dan eerst getracht de oogjes van het zeehondje uit te pikken. Vlug sprong vaders maat, Joost Dingemanse op zijn verzoek in de roeiboot en haalde het zeehondje aan boord. Op een gonje- zak in het ruim kwam het te rusten. Toen vader thuis was gevaren en vertelde wat hij nu aan boord had, waren wij zo bij het diertje in het ruim. Het wilde geen melk of iets anders. Vis was niet bij de hand. Vader pakte de dunne treklijn waarmee bij windstilte vanaf de wal het schip, indien mogelijk, voort getrokken werd, begon met „mastworp" (een der vele touwsteken in de scheep vaart) het diertje vanaf de hals tot de staart „in te rijgen" en zo werd ons zee hondje zachtjes overboord gevierd voor een verfrissend bad. Roerloos bleef het onder water, vader voelde geen rukje aan de lijn. Ongerust geworden dat het diertje mis- sohien was gestorven, haalde hij na een poosje de lijn weer op endeze was wel leeg! Zo had een Antwerpse tanksleepschipper een zeehond aan boord als huisdier. Jong en verlaten van de zandbank „gered", had zijn vrouw het verzorgd en weten op te voeden. Tijdens een sleepreis met het diepgela- den schip over de Westerschelde werd het dier, de tijd daartoe gekomen achtend, vrij gelaten. Het zwom met de sleep mee, kwam nu en dan met de kop boven water met een bot in de bek (het water was toen nog niet zo vuil als nu!!), bleef de sleep volgen. De buik vol gegeten kwam de zeehond via het in het midden van het schip onder water stekend gangboord weer aan boord en bleef aan boord, het was met geen stok weg te krijgen. Het werd geleerd niet nat in woonruim tes binnen te huppelen, roeftrap op, roef- trap af was geen bezwaar, werd wel een dure kostganger als er niet met het schip werd gevaren of leeg was, daar men dan het dier niet zelf voor voedsel kon laten zorgen. Veel genoegen heeft het aan velen verschaft. Bij een zwemtocht voor de stad Antwer pen beging onze zeehond de vergissing zich te laten binnenschutten in het „Zuiddok" yan de stad. Helaas, daar uit normale doen zijnde, vaak boven komend, werd het slachtoffer van een schietgrage Antwerpenaar Toen de vrouw van de betrokken schip per dit drama vernam, heeft zij danig ge huild. Alsof zij een kind verloren had Dan werd op de Zandkreek varend ook wel rog „gestoken". De rog is een platte brede kraakbeenvis. Bij 'bladstil weer, dus rimpelloze waterspiegel, zag men van af stand deze platvis aan het wateroppervlak met de zij-vinnen bewegen, kringen makend. Met de volgboot werd die dan stil bena derd, dan geharpoeneerd. De harpoen, een anderhalve meter lange essenhouten Stok, hieraan een ijzeren staaf met een weerhaak op het eind gesmeed, stond in de zomermaanden aan boord al tijd op de pak gereed. De vis, gestoofd bij nieuwe aardappelen, worteltjes en botersaus, was een ware lek kernij. De lever van een pijlstaartrog werd in de zon opgehangen. Men ving de vrijkomende traan dan op. Dit werd als „pijlstaartolie" (was zeer schaars, dus duur!) vooral in vis- sersgemeeenschappen gebruikt bij het mas seren van stijve spieren. Ja, toen was daar ook de tijd van lams oor en zeekraal. Als de lamsoor in bloei stond, met zijn blauw-violette bloemen, dan noemde men deze bloemetjes „schorrebloemen". Dikwijls hebben wij die in onze jeugd geplukt om hiermede bij feestelijke gelegenheden de fiets te versieren. In combinatie met papie ren rozen. Als onderdeel van het dorpsfeest werden hiervoor prijzen behaald! Ineens herinnerde ik mij Jan Kroniek. Deze was destijds hoofdonderwijzer te Yerseke en schreef onder pseudoniem jaar lijks, op rijm, tegen Kerstmis een „Zeeuwse Kroniek". In de vorm van een krant, die door de gehele provincie gretig werd ge lezen. Meermalen ging het over geestige mense lijke voorvallen uit de regio, over opmerke lijke toestanden enz. In die tijd voer tussen Kortgene en Wol- faartsdijk nog de eerste stalen veerboot „Zuidvliet", die nu nog dienst doet als dui- kermoedersohip bij de Deltawerken op de Oosterschelde. Het toenemend autoverkeer, ook op Nrd.- Beveland, schreeuwde om grotere veercapa- citeit. Hierover dichtte Jan Kroniek: Notedop met motorkraaht, krakend onder autovracht enz. Men heeft mij wel eens verteld dat dit mede de komst van de grotere veerboot „Zandkreek" heeft verhaast! Nu was er in het verleden te Wolfaarts- dijk eeen lamsoorsnijder in het schorgebied „De Piet" eens verrast door de opkomen de vloed. Ik weet dat deze geschiedenis waar is, want hij was van ons een aange trouwde oom van moederszijde. Hij heeft toen uren op zijn zak met gesneden lams oor moeten staan om letterlijk en figuurlijk „het hoofd boven water" te houden. Ge lukkig liep het met hem goed af. Hij had ook in de eenzaamheid van het schorge bied kunnen verdrinken. Jan Kroniek dichtte hierover, als ik mij wel herinner, het volgende, leuk om te vermelden, omdat het zo Zeeuws is! Een lamsoorsnijder in angst. Eerst gelet op de getijden, en dan straks aan 't lamsoor snijden. Zo spreekt H. en richt zijn blikken, naar de vruchüb're Soheldeslikken. Broekje flink omhoog gestreken, waadt hij door de lege kreken. Snijdt het groen met vlugge handen, vult met haast de lege manden, voor 't gezond maar arm gezin. En denkt zich een flink gewin, Maar nog voor hij kan bevroeden, kampt hij thans met tegenspoeden, 't Wassend water vult de kreken, angstig in het rond gekeken. Ziet hij 't water hoger stijgen, zonder uitweg te verkrijgen. Zal ik hier dan moeten sterven, zal 't gezin het voordeel derven? Van de groente, vers gesneden, 't loontje voor de dag van heden. Nagestaard door duizend blikken, hoort men op de dijk hem snikken: „Had ik dit vooruit geweten, niemand zou meer lamsoor vr En na onophoudelijk klagen, komt er eindelijk hulp opdagen. En onder jamm'ren, snikken, kermen, landt de snijder op de bermen Jan Kroniek. Dat dit voorjaar ons een persbericht moest bereiken met de waarschuwing om lamsoor, gesneden langs de Westerschelde- boorden, niet te consumeren, is wel een ei gentijds teken aan de wand! Waarom doen wij met onze wereld toch zo verkeerd? Zelf sneed ik dit voorjaar nog lamsoor op een „zoutwater" schor te Sohouwen en Duiveland. Dit zal wel een familietrekje blijven! Broers van moeder, ook grootvader van moederszijde, waren in het verleden experts in het lamsoor- en zeekraalsnijden. Als kind al snoof ik de zilte geur „van de zee" op, die zij, indien voor winning op Noord-Beveland aanwezig (vaak bleven zij in verband met het getij overnachten) mee brachten in ons huis. Wat velen niet wisten (weten) is de eigen techniek van het zeekraalsnijden. De ama teurs, waaronder ook ik mij tlhuis voel, snij den zeekraal, als deze zichtbaar is en vast gehouden kan worden, met een aardappel- schillertje. Voorover gebogen, soppend met de rubberlaarzen in de slik, is dit een tijd rovend en vermoeiend werk. Hierover schudden mijn ooms in hun tijd de verweerde koppen. Hun gesneden zeekraal had „het daglicht" nog nooit gezien! Dan was deze ook op zijn malst, smeltte op de tong. Het plantje was dan ruim een centimeter groot. Zij hadden hiervoor een vlijmscherp ge slepen korte zeis met een korte steel als handvat. Met die zeis werd gesneden „on der" wier en gras aan de kreekboorden op het schor. Het gesnedene werd, met vuil en al, ver zameld in een mand. Een betrekelijke kleine ondiepe kreek, tijdens hoogwater volgelo pen, werd daarna bijtijds afgedamd, zodat het water niet weg kon lopen. Hierin werd de mandinhoud regelmatig leeggekiept. Voor het een en ander was door de pach ter van het schor, veelal een schapenhouder, mondelinge vergunning verleend, dn ruil voor „een maaltje" zeekraal. Na voldoende voorraad te hebben verza meld, werd een wilgestok, uitlopend in een vork, waaraan van koperdraad een netje was gevlochten, ter hand genomen. Hier mede werd het gewonnene, overwegend wier, gras en stokjes van gestorven planten, door slik aan elkaar klevend, door elkander geroerd en wel zo, dat de kleine zeekraal die „onder" het wier enz. groeiende was, vrij kwam. Vanzelfsprekend had de snijder voor dit werk lieslaarzen, toen nog van leer, aan de benen. Het was nu zaak de lichtgroene zeekraal naar één eind van de kreek te dirigeren en het afval naar het andere eind. Met een sohepzeef werd de zeekraal dan van het wateroppervlak „geroomd" en men liet dit daarna op een grotere zeef uitlekken De kleine nog aanwezige „stokjes" wer den nu naar vermogen verwijderd, men noemde dit „het lezen" van de zeekraal. Dit gebeurde bij geschikt weer al op het schor soms. Deze wijze van zeekraalwinning was dus wel geheel anders dan, zo de amateur het doet, zeekraal snijden met een mesje! Voor de meer fijnproevers is die dan ook al te groot. De lamsoor en zeekraal waren nu ook aan de boorden van het Veerse Meer ver dwenen. In de omgeving van Zierikzee snij den nog jaarlijks lieden zeekraal aan de landzijde van de zeedijk. Op brakke inlagen, overstroomd geweest zijnde tijdens de wa tersnoodramp van 1953 en daarna afge graven mede voor het dichten van de gaten in de dijken. Maar deze plantjes, hardnekkig ieder jaar toch weer verschijnend, in grote getale zelfs, „proefden" nimmer het directe zoute van de zee. Over mosselen, ook een niet te versmaden zeebanket, valt nog het volgende te ver halen. Zij, die voor mosselen alergisch zijn, moe ten mij dit maar vergeven! Zo dwaalde ondergetekende op een avond door Nijmegen, op zoek naar een telefoon cel die nog intact was en niet door het pu bliek geheel of gedeeltelijk was gesloopt. Mijn speurtocht voerde door een straat met enkele café-restaurants. Uit een kelder raam bij een dezer gelegenheden kwam mij de geur van kokende mosselen tegemoet. Loop daar als liefhebber maar eens aan voorbij!! Het telefoneren zou hier ook wel lukken. De zaak was gevuld met mosselen etend publiek, zo warm uit de schelp. Het meisje met de witte schort vroeg ook aan mij of ik een portie prefereerde. Eerst even bellen asjeblieft. Door ervaring wijs geworden informeerde ik hierna eerst naar de prijs, want mosselen eten aan de Waal, zo ver van zee, ging zeker gepaard met extra transportkosten. Even nadien had ik spijt van deze vraag. Want de mosselen waren hier deze avond gratis. „De zaak" hield de jaarlijkse mos selavond. Voor de klanten! Hoewel ik nog nooit binnen deze muren was geweest, bracht men mij met ëen vlot gebaar een portie van deze dampende en welriekende schelpdieren. Aan een tafeltje werd plaats gemaakt, ik mocht aanschuiven. U ziet, de wonderen waren de wereld nog niet uit! De tractatie smaakte uitstekend. Mijn persoontje was beroepshalve gehuld in uniform en dan valt men al gauw op. Want al etend en koutend werd ik, zo la ter bleek, aangesproken door de eigenaar van de zaak. Of de mosselen goed waren? „Gezien de omstandiëgjheden',, antwoord de ik, „zijn ze heerlijk, mijn compliment!" Door mijn antwoord had ik zeker wat achterdocht losgewoeld, want wat werd bedoeld met „gezien de omstandigheden"? Met schrik besefte ik wat ondankbaar bij mijn gastheer te zijn overgekomen. Sorry? Maar omwille van de waarheid, niets dan de waarheid, A was gezegd, B moest dan maar volgen. Gezien de biertjes die bij „het mosselen" werden genuttigd, was het sfeertje al wat onstuimig. Ik vertelde dan dat ik als „aankomende knaap" het mosselen koken van een Yerse- kenaar had geleerd. Het geheim hier was „de aroma" te behouden. „Wacht u even", werd mij door de baas gevraagd, „dan haal ik de kok er even bij". Die versoheen al gauw uit de kelderkeu ken, schort voor, koksmuts op de sohedel en alvast met opgestroopte mouwen Ik vertelde dan met een wissel van „op hoop van zegen" mijn mosselzegje, onder rumoerverstommende belangstelling. Zou ik „als vreemde eend", die nog pre tenties had ook, straks met een grote boog over de Nijmeegse kasseien bolderen? Bij voorbaat, het liep goed af! Voor consumptie, ging ik dan verder, mocht men met niet één druppel „kraan water" aan de mosselen komen. Deze wer den, in trossen, gevist, korren noemde men dit in Zeeland. Dan werden de mosselen gescheiden en ontbaard. „Geknipst" zegt de Zeeuw. Dit was vroeger allemaal hand werk. Als jongen zag ik ook de mossel- sdhippers „met de hand" op hun vaartuig, dit was in de zeiltijd, staan vissen. Het ge beurde met een vergrote hark met lange stok. Dit ging door bij koude en ontij! Wel overdag, want bij mist en nacht mocht er niet gevist worden. Dit om dief stal bij elkaar te voorkomen. Voor het vissen, het gereed maken voor de handel, voorverwerking voor consump tie enz. is hiervoor het modernste appara tuur in de plaats gekomen. Aan boord van een hedendaags mosselsvissersvaartuig vindt men het nieuwste materiaal ter voort stuwing, voor navigatie, vissen en ga zo maar door, tot de automatische piloot toe. De fijnproever ontdoet de mosselschelp van de aangegroeide zeepokken. De zeepok behoort tot de grote groep der sessiele of vastzittende dieren. De mosselschelp fun geert voor de zeepok als „gastheer". Het is een klein wit sdhelpdiertje met conisch toelopende scherpe randjes, haast rond van vorm, die op de lichaamshuid van de mens, bij hardhandige aanraking, een irriterende rode streep veroorzaakt. Zij hecht zich ook genoegelijk aan de onderwater scheepshuid vast, vaarsnelheid- vertragend. Waarom moet nu de mosselschelp van de zeepok worden ontdaan? Die brengt een iets bittere smaak aan de mossel bij het koken. •Na ontibaarding en schoonspoelen, steeds met zeewater, moet de mossel nog een nachtje „spuwen", dit is het inwendige zand enz., indien aanwezig, buiten de schelp blazen. Voor dit doel werden zij bij ons aan boord vroeger in een gonje^zak, of mand, in het zeewater „overboord" gehangen zo er niet gevaren moest worden. Na deze voorbereiding nu het koken. Enkele schijven ui worden in de pan ge daan, niet te dik gesneden. Al naar smaak een ietsje zout, peper, laurierblad en peter selie toegevoegd. De mosselen, zo uit het zeewater, gaan nu zonder pardon levend in de pan en worden „in het eigen water" ge kookt. Eigenlijk wordt „gekookt" hier verkeerd gebruikt. Door de warmte verslapt al ganw de sluitspier van de mossel en laat deze open gaan. Het zich in de mossel bevindende water komt vrij en zorgt voor voldoende vocht in de pan. Let op! Het vuur onder de pan moet hevig zijn, want de mosseel moet niet gaar koken, maar gaar stomen! Men laat bij het gaarstomen „het schuim" drie keer opnieuw over het deksel komen. Na deze derde keer is de mossel gaar voor consumptie. „Meneer", zei de kok, die al instemmend had geknikt, „u heeft met uw verhaal gelijk. Ik kom zelf uit een Zeeuwse mosselomge ving. Weet dus wel hoe het moet. Maar hier aan de Waal, te Nijmegen, heb ik wel Rijn-rioolwater, maar niet het benodigde schone zeewater"!. „Daarom", zei ik gelukkig met deze bij val tegen de eigenaar, „mijn opmerking „gezien de omstandigheden" zojuist"! I'k gaf, nu in de Zeeuwse „taele", aan de kok persoonlijk mijn kompliment. Ik was „op de geur" van zijn mosselen binnengeko men. Dit moest voor hem bewijs van waar dering te over zijn voor zijn vakmanschap. Het mosselfeest, want dit werd het, duur de daarna tot in de kleine uurtjes! Ja, een mens kan zo eens wat beleven. Een auto arriveerde, met een Duits num merbord, aan de haven. Een „Herr* stapte, moeilijk, uit. Zijn teckel deed dit vlugger! Even daarna bleek mij dat de man mank Üep. Waarschijnlijk een „buitenlander" met een tweede woning hier op het „voorma lige" eiland? Of een toevallige passant, als toerist tij delijk in onze streek? Wat trekt een mens toch gauw, op het eerste gezicht, conclusies, dikwijls niet van de edelste soort! De man bleef naast mij even rusten op zijn stok. Vond dat het maar mooi weertje was. Zijn teckel trof in die tijd genoeg gras pollen om aan te snuffelen, nu en dan beentje lichtend. Ja, hij was graag hier in Zeeland. Zo fris alles en nog zo rustig. De „lie den" hier waren voor hem steeds vriende lijker geworden, in het begin vlotte dit niet zo Maar als hij vertelde in Buohenwalde door eigen landgenoten tot een menselijk wrak te zijn geslagen, veranderde dit. Nu was hij gelukkig hier nog te kunnen lopen, al was het met pijn Blanke, gekleurde en gestreepte zeilen bepaalden mede het fleurig decor van het Veerse Meer. Of er nóóit zo'n oorlog had plaats ge vonden! Men was nu aan het spelevaren in va- kan tietijd. •P. C. Noordhoek.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1982 | | pagina 4