Vervolg raad Kortgene veel karakteristieke elementen zou doen verdwijnen of niet langer tot hun recht zou doen komen". Het gemeentebestuur van Kortgene heeft de nadelige gevolgen van de dijkverzwaring (aantasting woon- en leefmilieu) van meet af aan onderkend. Voortdurend is bij de hogere overheden aangedrongen op com penserende maatregelen. In een brief aan het provinciaal bestuur van Zeeland (12 ja nuari 1977) noemt het gemeentebestuur met name: het aanleggen van een zwembad in de landbouwhaven, mét alle daarbij behoren de voorzieningen: het maken van vervangende ligplaatsen voor de vaartuigen van de sportvissers in de Oesterput bij Colijnsplaat, alsmede de aanleg van enkele trailerhellingen langs de te maken nieuwe waterkering; het omleiden van het zware verkeer om de woonkern en de aanleg van een ook voor auto's bereikbare weg aan de buitenzijde van de nieuwe waterkering, waardoor een soort boulevard ontstaat. In een telegram (11 augustus 1977) aan de Nederlandse regering (kort daarop ge volgd door een brief) werd de eis voor het verstrekken van compensaties herhaald. Daarbij werd, evenmin als in de brief aan het provinciaal bestuur, de aanleg van een haven voor pleziervaartuigen nog niet als concrete compensatie-mogelijkheid genoemd Voor de goede orde moet worden opgemerkt dat de verzoeken om compenserende maat regelen door de gehele gemeenteraad (ook ondergetekende had daarin zitting) eenstem mig ondersteund werden. In de gemeentelijke structuurschets voor Colijnsplaat en Kats is voor het eerst for meel sprake van uitbreiding van de bestaan de havenaccommodatie ten behoeve van de recreatie (pleziervaartuigen, sportvisboten). Als belangrijk argument voor aanleg/inrich ting van de recreatiehaven pal voor de dorps kom werd in de structuurschets genoemd: de verhoging van de zeedijk kan beperkt blijven tot 6 meter plus N.A.P. in plaats van (zonder verlengde havendammen) 7.5 meter plus N.A.P. Dit argument is in de discussies steeds overeind gebleven. Wel moet worden aangetekend dat er in alle gevallen sprake zal zijn van een aantasting van woon- en leefklimaat. Bij de behandeling van de structuur schets in de gemeenteraad (6 april 1978) heeft ondergetekende een afwijzende me ning verkondigd ten aanzien van aanleg van een jachthaven voor/bij Colijnsplaat. De voorkeur ging uit naar accommodatie ten behoeve van de sportvisserij. Dit standpunt heeft ondergetekende inmiddels bijgesteld, mede op grond van het beschikbaar komen van meer gedetailleerde gegevens en de me ning van de bevolking van Colijnsplaat. Tijdens de op 31 oktober gehouden hoor zitting bleek namelijk dat een overgrote meerderheid vóór aanleg van een jachtha ven is (de eensgezindheid gold overigens niet de plaatskeuze; daarover was de be volking in twee kampen verdeeld). Onder getekende kan zich thans dan ook vereni gen met de aanleg van een recreatiehaven bij Colijnsplaat, ten behoeve van plezier vaartuigen en sportvisboten, onder handha ving van de bestaande accommodatie voor de beroepsvisserij. Bezwaren. Ondergetekende is van mening dat de ver schillende mogelijkheden voor de aanleg/in richting van een recreatiehavenaccommoda- tie bij Colijnsplaat onvoldoende diepgaand zi;n onderzocht. Met name na de gehouden hoorzitting in Colijnsplaat en de daar ge bleken verdeeldheid over de plaatskeuze, had niet alle aandacht geconcentreerd moe ten worden op verlenging van de huidige havenaccommodatie. Een redelijk alternatief namelijk gebruikmaking van de mogelijkhe den die de Paardekuip kan bieden, had vol ledig in de beschouwing mee betrokken moe ten worden. Dit is nauwelijks gebeurd; voor al een financiële vertaling van de moge lijkheden in de Paardekuip ontbreekt. Daar door kan de gemeenteraad, die voor een ui terst belangrijke keuze staat, geen vergelij king maken hetgeen de besluitvorming niet ten goede komt. Het ontbreken van een uit gewerkt alternatief, alsmede de vele alge mene en financiële onzekerheden verbon den aan het meerderheidsvoorstel van het college, nopen mij tot het innemen van een minderheidsvisie. Financiële onzekerheden. Het plan tot aanleg en inrichting van de recreatiehaven vóór de dorpskom, roept de navolgende financiële onzekerheden op: a. over de afkoopsom die het rijk aan de gemeente moet betalen voor overdracht van het beheer en onderhoud van de haven (2.5 miljoen gulden „cash" en over 1.5 miljoen gulden rentegebruik) staat niets vast. Er zijn hierover tot nu toe alleen mondelinge toezeggingen gedaan. Over het tijdstip van beschikbaarstelling van het geld staat even min iets vast; b. over de financiële gevolgen van cala miteiten zijn met het waterschapsbestuur afspraken gemaakt. Het is echter niet be kend of het rijk hiermee accoord kan gaan en in dit geval de 80-10-10-regeling zal wil len toepassen. Bovendien moet de algemene vergadering van het waterschap zich nog uitspreken over een verdeelsleutel tussen waterschap en gemeente; c. het zal noodzakelijk zijn enkele toe voerwegen te reconstrueren (zoals Molen weg, Oostzeedijk). De kosten hiervan zijn niet bekend. Weliswaar is een bijdrage van de provincie gevraagd, maar een beslissing hierover is er niet; d. uitgangspunt is dat aanleg, inrichting en exploitatie geen algemene middelen van de gemeente mogen vergen. De opbrengst van de liggelden moet toe reikend zijn. De hoogte hiervan staat, gelet op genoemde onzekerheden, niet vast. Dat ner vierkante meter een aanzienlijk bedrag betaald moet worden is wél zeker. Daarom is het een onzekere factor extra, dat met de watersportvereniging geen con crete afspraken over het beheer zijn ge maakt. Planologische aspecten. Teeen inrichting van een recreatiehaven in de Paardekuip zijn in het meerderheids- voorstel van het college veel bezwaren ge voerd. Nadelen, die voor wat betreft de pla nologische aspecten niet aansluiten bij het gestelde in de structuurschets. Bij het vol- led''^ uitwerken van een alternatief plan, zouden de planologische voor- en nadelen beter tot hun recht zijn gekomen. De oor deelsvorming van de gemeenteraad zou daardoor versterkt zijn. In het meerderheidsvoorstel van het col lege wordt aan een snelle inrichting groot belang toegekend. Verzuimd is echter aan te geven dat aanleg/inrichting van een re creatiehaven vóór het dorp ook bestem- mingsplanmatiff moet worden vastgelegd (dit geldt trouwens ook voor de Paarde kuip). Gelet op de verdeeldheid van de be volking over de plaatskeuze, mag als vrij wel vaststaand worden aangenomen dat zeer tijdrovende beroepsprocedures zullen moeten worden doorlopen. Op zich mag zulks een beslissing niet beïnvloeden, doch de argumenten om beroep aan te tekenen zouden aanzienlijk zijn verminderd, indien het alternatief mee bekeken was en als keuzemoglijkheid aan de raad was voorge legd. Tenslotte. In het meerderheidsvoorstel van het col- lepe is te weinig rekening gehouden met duidelijke uitspraken van de verschillende fracties tijdens de algemene beschouwingen 1979. Gevraagd werd om „spijkerharde af spraken" en zekerheid over financiële toe zeggingen. Ook werd opgemerkt dat het plan op geen enkele wijze voor de eigen inwoners geld mag kosten, terwijl duidelijke afspraken gevraagd werden over o.m. financieringsrapport, bestemming oude land bouwhaven, verdeelsleutel toewijzing lig plaatsen. Een en ander is niet terug te vin den in het collegevoorstel. Gelet op het belang en de invloed van de beslissing die moet worden genomen, acht ondergetekende dat niet verantwoord. Het ware verstandig de dijkverhoging van wege de veiligheid niet te vertragen. Even zeer verstandig is het om het recreatie- havenplan en het alternatief-Paardekuip in een minder gehaast tempo af te wegen, zo dat er een verantwoorder besluit kan wor den genomen. Tenslotte gaat het om een miljoenenproject én om de toekomst van Colijnsplaat. MEMORANDUM omtrent de problematiek van de dijkversterking in Colijnsplaat. Op 30 november a.s. zal in de raad van de gemeente Kortgene een beslissing vallen over de vraag: wordt de in 1979 uit te voeren dijkver sterking in Colijnsplaat uitgevoerd in com binatie met de aanleg van een vissers-, sportvissers- en jachthaven vóór het dorp, of wordt deze dijkversterking uitgevoerd zonder deze combinatie, zodat de oorspron kelijke plannen van het Waterschap Noord- Beveland zullen worden gerealiseerd. Gelet op het belang van deze kwestie, de emoties, strijd en tegenstrijdige infor matie, achten wij het van belang de hoofd punten van het tot nu toe gevolgde proces en de daarbij behorende aspecten nog eens „op een rijtje te zetten". 1. Eind 1976 begin 1977 werd door het Waterschap Noord-Beveland (in het kader van de „opdracht" de dijken langs de Oos- terschelde te versterken) een zogenaamde concessie-aanvraag ingediend en aan de daarvoor bestaande inspraak-procedure on derworpen. Het betreffende plan onder meer gebaseerd op de meningen van een eind 1975 gehouden hoorzitting in Colijns plaat behelst een dijk van 7.50 m plus N.A.P. langs Colijnsplaat met als gevolg het indijken en dempen van de landbouw haven. 2. Het gemeentebestuur van Kortgene heeft hiervoor allerlei compenserende maat regelen gevraagd, met de opmerking dat, gelet op de noodzaak van de dijkverster kingen voor de veiligheid van de inwoners aan het verlenen van een concessie mede werking zal worden verleend. Met andere woorden er is geen formeel bezwaar aange tekend om vertraging te voorkomen, maar nadrukkelijke aandacht gevraagd voor com penserende maatregelen in verband met de plaatshebbende ingreep in het woon- en leefmilieu. 3. De Vereniging Dorpsbelangen te Colijns plaat tekende formeel bezwaar aan, aange vuld met een concreet uitgewerkt alterna tief: een zeezwembad in de huidige land bouwhaven; het verkeer moet óm Colijnsplaat heen worden geleid met de Molenweg als aan- voerroute. Deze weg moest bij de zeedijk aldaar de dijk „oversteken" en vanaf dat punt zouden op de dijk alsmede langs de buitenzijde van de dijk wegen moeten wor den aangelegd. Langs de laaggelegen „bui tenweg" zouden vervolgens over een lengte van plm. 900 meter een rijbaan kunnen wórden aangelegd voor de toeristen in het algemeen en de sportvissers in het bijzon der. Over genoemde lengte zouden aldus honderden sportvissers met behulp van trai lers en tientallen boothellingen hun boot te water kunnen laten. Dit plan werd bevestigd en onderbouwd met de uitslag van een onder de bevolking gehouden enquête waarbij de twee vragen: a. wilt u dat het inkomend verkeer via de Oosthavenstraat (deze route was voorzien in de concessie-aanvraag) naar de haven wordt geleid of via de Molenweg (het hui dige voorstel van de meerderheid van het college bevat dit element ook) en de nieuw aan te leggen dijk? en b. wilt u dat door het herscheppen van de oude landbouwhaven in een zeebad het hui dige karakter van de havenkant zo goed mogelijk behouden blijft of dat de oude landbouwhaven wordt gedempt? door 90% van de bevolking bevestigend be antwoord. 3COLIJNSPLAAT HAVENINRICHTINGEN 4. Het toenmalige college van burge meester en wethouders heeft over de ideeën van genoemde vereniging meerdere malen met vertegenwoordigers van de vereniging gesproken en elementen ervan zijn in de hiervoor onder 2. genoemde verzoeken om compenserende maatregelen opgenomen. Gebleken is echter dat het plan als zo danig niet haalbaar bleek, compenserende algemene voorzieningen niet verstrekt wer den (denk maar aan de ministeriële reac ties op een raadstelegram en op vragen uit de Tweede Kamer) en het college heeft het zeebad nimmer als een reële oplossing be schouwd. Een zwembad met alle daarbij behorende voorzieningen is iets totaal an ders. 5. Na vele jaren politieke ellende terzake en een intussen onheilspellend hoog opge lopen aantal tweede woningen, slaagde het in november 1976 gevormde college van b. en w. erin in maart 1977 een collegevoorstel aan de raad voor te leggen ten aanzien van een „verordening tegen de tweede wo ningen". Dit voorstel werd met algemene stemmen door de raad aanvaard. Groot was de ontstemming van het col lege toen op 14 juli 1977 in het Noord-Be- velands Nieuws- en Advertentieblad door de Vereniging Dorpsbelangen een pagina grote advertentie werd geplaatst waarin na een nieuw idee met betrekking tot de diikversterkingsproblematiek vermeld te hebben een uitermate negatief commen taar werd geleverd op het bestuurlijk be leid ten opzichte van Colijnsplaat en ook de gebruiksverordening met betrekking tot de tweede woning werd afgekraakt. Bij gaande copie van een deel van deze adver tentie moge dat nog eens illustreren. Het lijkt ons zinvol bij deze openbare mening van een, zich representatief voor de bevolking van Colijnsplaat noemende, ver eniging een aantal werkelijke beleids-feiten te plaatsen: a het vaststellen van de zogenaamde tweede woningverordening, die juist voor Colijnsplaat (met plm. 23% tweede wonin gen in de kern) bijzonder hard nodig was om „het tij te keren"; b. de renovatie van, alleen in Colijns plaat reeds 15 woningwetwoningen is ge realiseerd, nadat het betreffende plan eind 1976 in een impasse was geraakt; c. de afronding van het bestemmingsplan Doorbraak Ringweg. Dit plan is thans bouwrijp, terwijl er begin 1977 nog sprake was van een volledig vastgelopen onderhan- delingsproblematiek met allerlei bezwaren procedures; d. het wegnemen van belemmeringen voor het realiseren van het sportcomplex, waardoor dat complex nu vrijwel gereed is (inclusief een fraaie accommodatie met gemeentegarantie en nog aangevuld met twee tennisbanen en een kinderspeelplaats); e. het vaststellen van de structuurschets, waardoor duidelijke ontwikkelingslijnen voor de toekomst van Colijnsplaat (en Kats) zijn uitgestippeld. De voorbereidingen voor deze schets waren, op grond van een raads besluit van februari 1977, ten tijde van de advertentie volop in ontwikkeling; f. de voorbereidingen voor de dorpsver nieuwing (één van de belangrijkste beleids punten van de structuurschets) zijn inmid dels op gang; g. er is perspectief ontstaan voor de res tauratie van de Ned. Herv. Kerk, mede als gevolg van ook reeds medio 1977 onderno men acties van de zijde van het college. Wanneer wij dit lijstte overzien en we herinneren ons onze intenties vanaf het be- "in van ons ontreden en we plaatsen deze feiten naast datgene wat in eerdergenoemde advertentie staat, dan moge het duidelijk zijn dat het voor ons vanaf dat moment zeer moeilijk werd een vereniging die zo opereert nog langer als zinvolle gespreks partner te beschouwen. Dat was temeer moeilijk omdat bij het verschil van inzicht omtrent de dijkver- sterkingsproblematiek steeds het verwijt doorklonk en doorklinkt, dat het gemeen tebestuur van Kortgene geen oog heeft voor de leefbaarheid van Colijnsplaat en dat het college de zaak zelfs belazert (zie een van de laatste pamfletten van de vereniging). 5. In de begrotingsbrief 1978 (d.d. 5 okt. 1977) en middels een verklaring van de raadsvoorzitter tijdens de begrotingsbehan deling 1978 (d.d. 10 nov. 1977) werd naar voren gebracht dat er een oplossing moge lijk leek voor de gewenste lagere dijk, in dien gelijktijdig een jachthaven zou worden aangelegd. (De opmerking van wethouder Filius in zijn minderheidsstandpunt (pag.l, 4e alinea) als zou hierover voor het eerst sprake zijn b:; het vaststellen van de structuurschets is hiermede in strijd). 6. Na vele suggesties in die richting en tenslotte een brief daarover heeft de Ver eniging Dorpsbelangen eerst rond mei 1977 haar op dat moment aan de orde zijnde plan (,,rubble-mound"-systeem) voorgelegd aan de eerst-verantwoordelijke voor de dijk versterking, te weten het waterschap. Een gesprek daarover, ook bijgewoond door het toenmalige college, leverde geen nieuwe gezichtspunten op. Wel de overtuiging, dat door het rotskaap-achtige karakter van deze constructie een dergelijke dijk vlak bij een dorp niet is aan te bevelen. 7. De huidige discussie blijkt niet meer als onderwerp te hebbben de vraag „dijk versterking met jachthaven?", maar te gaan over de vraag „wat is de meest wenselijke plaats voor een jachthaven?" Met grote verwondering namen onder getekenden van dit feit kennis. Immers vele van de in het verleden (soms zeer recent) gebruikte argumenten tegen de jachthaven in combinatie met de dijkversterking zijn plotseling vervallen. Hierbij denken wij bij voorbeeld aan de volgende, veel door de Vereniging Dorpsbelangen en/of wethouder Filius gehanteerde, argumenten tegen de jachthaven: de sociale recreatie wordt er niet door bevorderd; de haven zal ontoegankelijk zijn; slechts enkele maanden per jaar is er daardoor bezoek en dan nog door publiek van een eenzijdige samenstelling; voordelen voor de eigen bevolking, ook economisch gezien, ontbreken vrijwel ge heel. De motieven ten gunste van de combina tie van dijkversterking met de aanleg van een haven (lagere dijk, financieringsvoor deel, tijdwinst en andere mogelijkheden in 't Kuupje) vervallen bij het plan in 't Kuup- je. Hoewel ons raadsvoorstel over deze pun ten duidelijk is, herhalen wij ze hier graag en met nadruk. ALLE door de tegenstanders gebruikte negatieve argumenten ten opzich te van een jachthaven in het algemeen gel den voor beide situaties! Het verschil is: ons plan gaat in combinatie met de dijk versterking en hierdoor is alles begon nen en daardoor is alle medewerking ver kregen en het nu naar voren komende alternatief staat daarvan geheel los. Zelfs zodanig dat niet alleen in dat geval de dijkversterking in Colijnsplaat „gewoon" een dijk van 7.50 plus N.A.P. oplevert, maar ook 't Kuupje wordt met een dijk van plus 7.50 plus N.A.P. omhuld, zonder dat ook maar enigsgzins nagegaan is of een haven aldaar misschien aanpassingen zinvol zou den maken. De aanbesteding voor de dijk versterking om 't Kuupje heen vindt plaats oo 6 december a.s. 8. Het toenmalige college van b. en w. heeft, nadat de grote meerderheid van de raad de huidige plannen bij de behandeling van de structuurschets in principe vaststel de, getracht die uitspraak uit te voeren. Na vele besprekingen op velerlei niveau, allerlei overleg en meerdere berekeningen werd op 28 augustus j.l. door dat college „in prin cipe besloten de plannen voor een jachtha ven te Colijnsplaat aan de raad voor te léggen en alvorens daarmee formeel in de raad te komen, ze in een informele verga dering te bespreken". Ter wille van het geven van de mogelijk heid aan de nieuwe raad en het nieuwe col lege om op de gehele problematiek in te spelen, is dat besluit niet terstond uitge voerd. Het college was er zich namelijk van bewust dat het één van de belangrijkste, zo niet hét belangrijkste besluit van de op dat moment voor de boeg staande raadsperiode zou zijn. De op 5 sept. 1978 gekozen nieuwe wethouder, de heer Filius, heeft met be trekking tot het uitvoeren van het raads besluit van 6 april 1978 (vaststelling struc tuurschets) geen voorbehoud gemaakt. In het begin is, zij het met veel terughoudend heid, door hem meegewerkt aan het voor bereiden van het definitieve raadsvoorstel, getuige bijvoorbeeld het feit dat het schets- model, dat voorafgaand aan de hoorzitting van 31 oktober 1978 huis-aan-huis werd verspreid, de verantwoordelijkheid en in stemming droeg van het voltallige college. In dit verband moet ook gewezen worden on de tekst van de begrotingsbrief 1979 (d.d. 2 okt. 1978). Op het moment echter dat het raads voorstel definitief moest worden vastgesteld haakte de heer Filius alsnog af; het was toen donderdag 23 november. Op .dat mo ment was er geen tijd meer voor nader be raad over bijvoorbeeld de konsekwenties daarvan, omdat de raad uiterlijk 30 novem ber een besluit moet nemen en wij ons aan afspraken daarover met derden moreel ge bonden achtten. In het college werd slechts overeengekomen dat de heer Filius zijn minderheidsstandpunt schriftelijk aan de raad bekend zou maken. Intussen werd ook het inmiddels tot meerderheidsvoorstel veranderde definitieve raadsvoorstel af gerond. Beide stukken zijn gelijktijdig de dag erna verzonden en gepubliceerd. De tekst van het minderheidsstandpunt was ons dientengevolge niet bekend en wij moeten constateren dat daarin ons inziens in elk geval één argument ontbreekt, te weten het feit dat de heer Filius aldus herhaalde mededelingen zijnerzijds terzake als lid van Provinciale Staten zeer waar schijnlijk za 1 tegenstemmen tegen het voor stel van het college van Gedeputeerde Sta ten om 210.000.— uit hetProvinciaal Ont wikkelingsfonds beschikbaar te stellen voor Colijnsplaat. Dit omdat deze bijdrage naar zijn mening niets anders is dan een subsi die ten gunste van de jachtenbezitters. In dit verband wijzen wij gaarne op het- eeen in ons voorstel op pagina 4 onder „bij drage provincie" is vermeld, waaruit moge bb'ken dat een dergelijk voorstel van Ge deputeerde Staten er komt als ons voorstel wordt aanvaard. 9. Bij onze pogingen om medewerking te verkrijgen voor onze plannen (gebaseerd op raadsuitspraken) zijn wij bij herhaling ge stuit op het feit dat „men uit Colijnsplaat stukken en verzoeken tegen die plannen had ontvangen; stukken waaruit onder meer bleek dat 90% van de bevolking niet achter het streven van het gemeentebestuur stond" Passend in de strategie van de Vereniging Dorpsbelangen waren leden van de Tweede Kamer, Statenleden etc. met die informatie benaderd. Zoals bekend heeft deze vereni ging tot en met het eerste deel van de op 31 oktober 1978 gehouden hoorzitting de stelling verkondigd, dat zij inderdaad door 90% van de Colijnsplaatse bevolking gedra gen werd (ondanks een ledenbestand van olm. 15, tegen een contributie van 100. ner jaar). Deze onwaarheid heeft de ge meente veel goodwill gekost. Intussen heeft de vereniging een nieuw Dlan gepubliceerd (zie onder meer de P.Z.C. van 24 nov. 1978), waarin voorzover wij kunnen nagaan geen enkel element van haar eerdere ideeën (en waarop de „en- ouête" van destijds was gebaseerd) is terug te vinden. Zie hiervoor onder 3. 10. De vereniging heeft aangekondigd al le denkbare beroepsprocedures tegen een haar niet welgevallig besluit te zullen han teren. Wij beschouwen een dergelijke chan- tage-methode een onaanvaardbare basis voor overleg. Gemeentelijk beleid mag daar door in feite niet beïnvloed worden en zeker mag het er niet door bepaald worden. He laas geeft naar onze mening de tekst van he-- minderheidsstandpunt voedsel voor deze acties (zie pag. 3, 2e alinea). 11. Een gemakkelijke weg zou zijn ge weest: geen voorstel doen, de dijk gewoon laten verhogen conform de allereerste con cessie-plannen en rustig caan studeren wat er verder moet en kan gebeuren. Onderge tekenden achten dat een onjuiste weg, niet alleen vanwege de overtuiging dat hun vi sie een goede is (lees het raadsvoorstel, zo mogelijk in context van de voorgeschiede nis) voor de gemeenschap Colijnsplaat. Zij achten het echter een vorm van onbehoor lijk bestuur om eerst gesteund door een grote raadsmeerderheid ongeveer 1,5 jaar voor een goede zaak te vechten en dan op het allerlaatste moment als ongeveer alles naar genoegen is geregeld, behoudens enkele bevestigingen van mondelinge toe zeggingen waarvoor dan ontbindende voor waarden in het raadsvoorstel zijn opgeno men het toch maar niet te doen omdat een kleine groep een nieuw initiatief op ta fel legt. Een plan dat bovendien eerder door ons is afgewezen in verband met het ont breken van samenhang met de dijkverster king (zie voorts nogmaals de punten 5 en 6 van ons voorstel). Tenslotte wijzen wij het zij herhaald— deze verandering af, van wege de onverkort gehandhaafde dreiging met beroepsprocedures. 12. Wij herhalen de mening, dat de nu te nemen beleidsbeslissing voor een reeks van jaren zeer waarschijnlijk de belangrijk ste zal zijn. Indien de raad die beslissing NIET neemt (en derhalve op een eerder in genomen standpunt terugkomt en de dijk versterking laat plaatsvinden conform de oorspronkelijke plannen) ontstaat er be treffende de gewenste ontwikkeling van Co- limsplaat een geheel nieuwe situatie, waar over uitvoerig nader beraad op velerlei niveaus nodig zal zijn. Indien de raad de beslissing WEL neemt, zal voor de uit voering en realisering van dat besluit een zo groot mogelijke steun, samenwerking en loyaliteit nodig zijn; niet alleen van de zijde van de raad, maar zeker ook in het college van b. en w. Het is onze bedoeling geweest met dit memorandum de zaak waarom het gaat, wederom centraal te stellen. Die zaak is: de gevolgen van de dijkversterking zo veel als mogelijk te beperken en er gelijktijdig van te profiteren om Colijnsplaat op de meest korte termijn nieuwe impulsen te ge ven op economisch en sociaal gebied. Of om na te laten dat te doen. Kortgene, 27 november 1978. w.g. J. L. D. van der Linde, burgemeester. w.g. L. M. van der Weele, wethouder.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1978 | | pagina 4