Vervolg raad Kortgene
veel karakteristieke elementen zou doen
verdwijnen of niet langer tot hun recht zou
doen komen".
Het gemeentebestuur van Kortgene heeft
de nadelige gevolgen van de dijkverzwaring
(aantasting woon- en leefmilieu) van meet
af aan onderkend. Voortdurend is bij de
hogere overheden aangedrongen op com
penserende maatregelen. In een brief aan
het provinciaal bestuur van Zeeland (12 ja
nuari 1977) noemt het gemeentebestuur met
name:
het aanleggen van een zwembad in de
landbouwhaven, mét alle daarbij behoren
de voorzieningen:
het maken van vervangende ligplaatsen
voor de vaartuigen van de sportvissers in
de Oesterput bij Colijnsplaat, alsmede de
aanleg van enkele trailerhellingen langs de
te maken nieuwe waterkering;
het omleiden van het zware verkeer om
de woonkern en de aanleg van een ook voor
auto's bereikbare weg aan de buitenzijde
van de nieuwe waterkering, waardoor een
soort boulevard ontstaat.
In een telegram (11 augustus 1977) aan
de Nederlandse regering (kort daarop ge
volgd door een brief) werd de eis voor het
verstrekken van compensaties herhaald.
Daarbij werd, evenmin als in de brief aan
het provinciaal bestuur, de aanleg van een
haven voor pleziervaartuigen nog niet als
concrete compensatie-mogelijkheid genoemd
Voor de goede orde moet worden opgemerkt
dat de verzoeken om compenserende maat
regelen door de gehele gemeenteraad (ook
ondergetekende had daarin zitting) eenstem
mig ondersteund werden.
In de gemeentelijke structuurschets voor
Colijnsplaat en Kats is voor het eerst for
meel sprake van uitbreiding van de bestaan
de havenaccommodatie ten behoeve van de
recreatie (pleziervaartuigen, sportvisboten).
Als belangrijk argument voor aanleg/inrich
ting van de recreatiehaven pal voor de dorps
kom werd in de structuurschets genoemd:
de verhoging van de zeedijk kan beperkt
blijven tot 6 meter plus N.A.P. in plaats van
(zonder verlengde havendammen) 7.5 meter
plus N.A.P. Dit argument is in de discussies
steeds overeind gebleven. Wel moet worden
aangetekend dat er in alle gevallen sprake
zal zijn van een aantasting van woon- en
leefklimaat.
Bij de behandeling van de structuur
schets in de gemeenteraad (6 april 1978)
heeft ondergetekende een afwijzende me
ning verkondigd ten aanzien van aanleg van
een jachthaven voor/bij Colijnsplaat. De
voorkeur ging uit naar accommodatie ten
behoeve van de sportvisserij. Dit standpunt
heeft ondergetekende inmiddels bijgesteld,
mede op grond van het beschikbaar komen
van meer gedetailleerde gegevens en de me
ning van de bevolking van Colijnsplaat.
Tijdens de op 31 oktober gehouden hoor
zitting bleek namelijk dat een overgrote
meerderheid vóór aanleg van een jachtha
ven is (de eensgezindheid gold overigens
niet de plaatskeuze; daarover was de be
volking in twee kampen verdeeld). Onder
getekende kan zich thans dan ook vereni
gen met de aanleg van een recreatiehaven
bij Colijnsplaat, ten behoeve van plezier
vaartuigen en sportvisboten, onder handha
ving van de bestaande accommodatie voor
de beroepsvisserij.
Bezwaren.
Ondergetekende is van mening dat de ver
schillende mogelijkheden voor de aanleg/in
richting van een recreatiehavenaccommoda-
tie bij Colijnsplaat onvoldoende diepgaand
zi;n onderzocht. Met name na de gehouden
hoorzitting in Colijnsplaat en de daar ge
bleken verdeeldheid over de plaatskeuze,
had niet alle aandacht geconcentreerd moe
ten worden op verlenging van de huidige
havenaccommodatie. Een redelijk alternatief
namelijk gebruikmaking van de mogelijkhe
den die de Paardekuip kan bieden, had vol
ledig in de beschouwing mee betrokken moe
ten worden. Dit is nauwelijks gebeurd; voor
al een financiële vertaling van de moge
lijkheden in de Paardekuip ontbreekt. Daar
door kan de gemeenteraad, die voor een ui
terst belangrijke keuze staat, geen vergelij
king maken hetgeen de besluitvorming niet
ten goede komt. Het ontbreken van een uit
gewerkt alternatief, alsmede de vele alge
mene en financiële onzekerheden verbon
den aan het meerderheidsvoorstel van het
college, nopen mij tot het innemen van een
minderheidsvisie.
Financiële onzekerheden.
Het plan tot aanleg en inrichting van de
recreatiehaven vóór de dorpskom, roept de
navolgende financiële onzekerheden op:
a. over de afkoopsom die het rijk aan de
gemeente moet betalen voor overdracht van
het beheer en onderhoud van de haven (2.5
miljoen gulden „cash" en over 1.5 miljoen
gulden rentegebruik) staat niets vast. Er
zijn hierover tot nu toe alleen mondelinge
toezeggingen gedaan. Over het tijdstip van
beschikbaarstelling van het geld staat even
min iets vast;
b. over de financiële gevolgen van cala
miteiten zijn met het waterschapsbestuur
afspraken gemaakt. Het is echter niet be
kend of het rijk hiermee accoord kan gaan
en in dit geval de 80-10-10-regeling zal wil
len toepassen. Bovendien moet de algemene
vergadering van het waterschap zich nog
uitspreken over een verdeelsleutel tussen
waterschap en gemeente;
c. het zal noodzakelijk zijn enkele toe
voerwegen te reconstrueren (zoals Molen
weg, Oostzeedijk). De kosten hiervan zijn
niet bekend. Weliswaar is een bijdrage van
de provincie gevraagd, maar een beslissing
hierover is er niet;
d. uitgangspunt is dat aanleg, inrichting
en exploitatie geen algemene middelen van
de gemeente mogen vergen.
De opbrengst van de liggelden moet toe
reikend zijn. De hoogte hiervan staat, gelet
op genoemde onzekerheden, niet vast. Dat
ner vierkante meter een aanzienlijk bedrag
betaald moet worden is wél zeker.
Daarom is het een onzekere factor extra,
dat met de watersportvereniging geen con
crete afspraken over het beheer zijn ge
maakt.
Planologische aspecten.
Teeen inrichting van een recreatiehaven
in de Paardekuip zijn in het meerderheids-
voorstel van het college veel bezwaren ge
voerd. Nadelen, die voor wat betreft de pla
nologische aspecten niet aansluiten bij het
gestelde in de structuurschets. Bij het vol-
led''^ uitwerken van een alternatief plan,
zouden de planologische voor- en nadelen
beter tot hun recht zijn gekomen. De oor
deelsvorming van de gemeenteraad zou
daardoor versterkt zijn.
In het meerderheidsvoorstel van het col
lege wordt aan een snelle inrichting groot
belang toegekend. Verzuimd is echter aan
te geven dat aanleg/inrichting van een re
creatiehaven vóór het dorp ook bestem-
mingsplanmatiff moet worden vastgelegd
(dit geldt trouwens ook voor de Paarde
kuip). Gelet op de verdeeldheid van de be
volking over de plaatskeuze, mag als vrij
wel vaststaand worden aangenomen dat
zeer tijdrovende beroepsprocedures zullen
moeten worden doorlopen. Op zich mag
zulks een beslissing niet beïnvloeden, doch
de argumenten om beroep aan te tekenen
zouden aanzienlijk zijn verminderd, indien
het alternatief mee bekeken was en als
keuzemoglijkheid aan de raad was voorge
legd.
Tenslotte.
In het meerderheidsvoorstel van het col-
lepe is te weinig rekening gehouden met
duidelijke uitspraken van de verschillende
fracties tijdens de algemene beschouwingen
1979. Gevraagd werd om „spijkerharde af
spraken" en zekerheid over financiële toe
zeggingen. Ook werd opgemerkt dat het
plan op geen enkele wijze voor de eigen
inwoners geld mag kosten, terwijl duidelijke
afspraken gevraagd werden over o.m.
financieringsrapport, bestemming oude land
bouwhaven, verdeelsleutel toewijzing lig
plaatsen. Een en ander is niet terug te vin
den in het collegevoorstel.
Gelet op het belang en de invloed van
de beslissing die moet worden genomen,
acht ondergetekende dat niet verantwoord.
Het ware verstandig de dijkverhoging van
wege de veiligheid niet te vertragen. Even
zeer verstandig is het om het recreatie-
havenplan en het alternatief-Paardekuip in
een minder gehaast tempo af te wegen, zo
dat er een verantwoorder besluit kan wor
den genomen. Tenslotte gaat het om een
miljoenenproject én om de toekomst van
Colijnsplaat.
MEMORANDUM
omtrent de problematiek van de
dijkversterking in Colijnsplaat.
Op 30 november a.s. zal in de raad van
de gemeente Kortgene een beslissing vallen
over de vraag:
wordt de in 1979 uit te voeren dijkver
sterking in Colijnsplaat uitgevoerd in com
binatie met de aanleg van een vissers-,
sportvissers- en jachthaven vóór het dorp,
of wordt deze dijkversterking uitgevoerd
zonder deze combinatie, zodat de oorspron
kelijke plannen van het Waterschap Noord-
Beveland zullen worden gerealiseerd.
Gelet op het belang van deze kwestie,
de emoties, strijd en tegenstrijdige infor
matie, achten wij het van belang de hoofd
punten van het tot nu toe gevolgde proces
en de daarbij behorende aspecten nog eens
„op een rijtje te zetten".
1. Eind 1976 begin 1977 werd door het
Waterschap Noord-Beveland (in het kader
van de „opdracht" de dijken langs de Oos-
terschelde te versterken) een zogenaamde
concessie-aanvraag ingediend en aan de
daarvoor bestaande inspraak-procedure on
derworpen. Het betreffende plan onder
meer gebaseerd op de meningen van een
eind 1975 gehouden hoorzitting in Colijns
plaat behelst een dijk van 7.50 m plus
N.A.P. langs Colijnsplaat met als gevolg
het indijken en dempen van de landbouw
haven.
2. Het gemeentebestuur van Kortgene
heeft hiervoor allerlei compenserende maat
regelen gevraagd, met de opmerking dat,
gelet op de noodzaak van de dijkverster
kingen voor de veiligheid van de inwoners
aan het verlenen van een concessie mede
werking zal worden verleend. Met andere
woorden er is geen formeel bezwaar aange
tekend om vertraging te voorkomen, maar
nadrukkelijke aandacht gevraagd voor com
penserende maatregelen in verband met
de plaatshebbende ingreep in het woon- en
leefmilieu.
3. De Vereniging Dorpsbelangen te Colijns
plaat tekende formeel bezwaar aan, aange
vuld met een concreet uitgewerkt alterna
tief:
een zeezwembad in de huidige land
bouwhaven;
het verkeer moet óm Colijnsplaat heen
worden geleid met de Molenweg als aan-
voerroute. Deze weg moest bij de zeedijk
aldaar de dijk „oversteken" en vanaf dat
punt zouden op de dijk alsmede langs de
buitenzijde van de dijk wegen moeten wor
den aangelegd. Langs de laaggelegen „bui
tenweg" zouden vervolgens over een lengte
van plm. 900 meter een rijbaan kunnen
wórden aangelegd voor de toeristen in het
algemeen en de sportvissers in het bijzon
der. Over genoemde lengte zouden aldus
honderden sportvissers met behulp van trai
lers en tientallen boothellingen hun boot
te water kunnen laten.
Dit plan werd bevestigd en onderbouwd
met de uitslag van een onder de bevolking
gehouden enquête waarbij de twee vragen:
a. wilt u dat het inkomend verkeer via de
Oosthavenstraat (deze route was voorzien
in de concessie-aanvraag) naar de haven
wordt geleid of via de Molenweg (het hui
dige voorstel van de meerderheid van het
college bevat dit element ook) en de nieuw
aan te leggen dijk? en
b. wilt u dat door het herscheppen van de
oude landbouwhaven in een zeebad het hui
dige karakter van de havenkant zo goed
mogelijk behouden blijft of dat de oude
landbouwhaven wordt gedempt?
door 90% van de bevolking bevestigend be
antwoord.
3COLIJNSPLAAT HAVENINRICHTINGEN
4. Het toenmalige college van burge
meester en wethouders heeft over de ideeën
van genoemde vereniging meerdere malen
met vertegenwoordigers van de vereniging
gesproken en elementen ervan zijn in de
hiervoor onder 2. genoemde verzoeken om
compenserende maatregelen opgenomen.
Gebleken is echter dat het plan als zo
danig niet haalbaar bleek, compenserende
algemene voorzieningen niet verstrekt wer
den (denk maar aan de ministeriële reac
ties op een raadstelegram en op vragen uit
de Tweede Kamer) en het college heeft het
zeebad nimmer als een reële oplossing be
schouwd. Een zwembad met alle daarbij
behorende voorzieningen is iets totaal an
ders.
5. Na vele jaren politieke ellende terzake
en een intussen onheilspellend hoog opge
lopen aantal tweede woningen, slaagde het
in november 1976 gevormde college van b.
en w. erin in maart 1977 een collegevoorstel
aan de raad voor te leggen ten aanzien
van een „verordening tegen de tweede wo
ningen". Dit voorstel werd met algemene
stemmen door de raad aanvaard.
Groot was de ontstemming van het col
lege toen op 14 juli 1977 in het Noord-Be-
velands Nieuws- en Advertentieblad door de
Vereniging Dorpsbelangen een pagina
grote advertentie werd geplaatst waarin
na een nieuw idee met betrekking tot de
diikversterkingsproblematiek vermeld te
hebben een uitermate negatief commen
taar werd geleverd op het bestuurlijk be
leid ten opzichte van Colijnsplaat en ook
de gebruiksverordening met betrekking tot
de tweede woning werd afgekraakt. Bij
gaande copie van een deel van deze adver
tentie moge dat nog eens illustreren.
Het lijkt ons zinvol bij deze openbare
mening van een, zich representatief voor de
bevolking van Colijnsplaat noemende, ver
eniging een aantal werkelijke beleids-feiten
te plaatsen:
a het vaststellen van de zogenaamde
tweede woningverordening, die juist voor
Colijnsplaat (met plm. 23% tweede wonin
gen in de kern) bijzonder hard nodig was
om „het tij te keren";
b. de renovatie van, alleen in Colijns
plaat reeds 15 woningwetwoningen is ge
realiseerd, nadat het betreffende plan eind
1976 in een impasse was geraakt;
c. de afronding van het bestemmingsplan
Doorbraak Ringweg. Dit plan is thans
bouwrijp, terwijl er begin 1977 nog sprake
was van een volledig vastgelopen onderhan-
delingsproblematiek met allerlei bezwaren
procedures;
d. het wegnemen van belemmeringen
voor het realiseren van het sportcomplex,
waardoor dat complex nu vrijwel gereed
is (inclusief een fraaie accommodatie met
gemeentegarantie en nog aangevuld met
twee tennisbanen en een kinderspeelplaats);
e. het vaststellen van de structuurschets,
waardoor duidelijke ontwikkelingslijnen
voor de toekomst van Colijnsplaat (en Kats)
zijn uitgestippeld. De voorbereidingen voor
deze schets waren, op grond van een raads
besluit van februari 1977, ten tijde van de
advertentie volop in ontwikkeling;
f. de voorbereidingen voor de dorpsver
nieuwing (één van de belangrijkste beleids
punten van de structuurschets) zijn inmid
dels op gang;
g. er is perspectief ontstaan voor de res
tauratie van de Ned. Herv. Kerk, mede als
gevolg van ook reeds medio 1977 onderno
men acties van de zijde van het college.
Wanneer wij dit lijstte overzien en we
herinneren ons onze intenties vanaf het be-
"in van ons ontreden en we plaatsen deze
feiten naast datgene wat in eerdergenoemde
advertentie staat, dan moge het duidelijk
zijn dat het voor ons vanaf dat moment
zeer moeilijk werd een vereniging die zo
opereert nog langer als zinvolle gespreks
partner te beschouwen.
Dat was temeer moeilijk omdat bij het
verschil van inzicht omtrent de dijkver-
sterkingsproblematiek steeds het verwijt
doorklonk en doorklinkt, dat het gemeen
tebestuur van Kortgene geen oog heeft voor
de leefbaarheid van Colijnsplaat en dat het
college de zaak zelfs belazert (zie een van
de laatste pamfletten van de vereniging).
5. In de begrotingsbrief 1978 (d.d. 5 okt.
1977) en middels een verklaring van de
raadsvoorzitter tijdens de begrotingsbehan
deling 1978 (d.d. 10 nov. 1977) werd naar
voren gebracht dat er een oplossing moge
lijk leek voor de gewenste lagere dijk, in
dien gelijktijdig een jachthaven zou worden
aangelegd.
(De opmerking van wethouder Filius in
zijn minderheidsstandpunt (pag.l, 4e alinea)
als zou hierover voor het eerst sprake zijn
b:; het vaststellen van de structuurschets
is hiermede in strijd).
6. Na vele suggesties in die richting en
tenslotte een brief daarover heeft de Ver
eniging Dorpsbelangen eerst rond mei 1977
haar op dat moment aan de orde zijnde
plan (,,rubble-mound"-systeem) voorgelegd
aan de eerst-verantwoordelijke voor de dijk
versterking, te weten het waterschap. Een
gesprek daarover, ook bijgewoond door het
toenmalige college, leverde geen nieuwe
gezichtspunten op. Wel de overtuiging, dat
door het rotskaap-achtige karakter van deze
constructie een dergelijke dijk vlak bij een
dorp niet is aan te bevelen.
7. De huidige discussie blijkt niet meer
als onderwerp te hebbben de vraag „dijk
versterking met jachthaven?", maar te gaan
over de vraag „wat is de meest wenselijke
plaats voor een jachthaven?"
Met grote verwondering namen onder
getekenden van dit feit kennis. Immers vele
van de in het verleden (soms zeer recent)
gebruikte argumenten tegen de jachthaven
in combinatie met de dijkversterking zijn
plotseling vervallen. Hierbij denken wij bij
voorbeeld aan de volgende, veel door de
Vereniging Dorpsbelangen en/of wethouder
Filius gehanteerde, argumenten tegen de
jachthaven:
de sociale recreatie wordt er niet door
bevorderd;
de haven zal ontoegankelijk zijn;
slechts enkele maanden per jaar is er
daardoor bezoek en dan nog door publiek
van een eenzijdige samenstelling;
voordelen voor de eigen bevolking, ook
economisch gezien, ontbreken vrijwel ge
heel.
De motieven ten gunste van de combina
tie van dijkversterking met de aanleg van
een haven (lagere dijk, financieringsvoor
deel, tijdwinst en andere mogelijkheden in
't Kuupje) vervallen bij het plan in 't Kuup-
je.
Hoewel ons raadsvoorstel over deze pun
ten duidelijk is, herhalen wij ze hier graag
en met nadruk. ALLE door de tegenstanders
gebruikte negatieve argumenten ten opzich
te van een jachthaven in het algemeen gel
den voor beide situaties! Het verschil is:
ons plan gaat in combinatie met de dijk
versterking en hierdoor is alles begon
nen en daardoor is alle medewerking ver
kregen en het nu naar voren komende
alternatief staat daarvan geheel los.
Zelfs zodanig dat niet alleen in dat geval
de dijkversterking in Colijnsplaat „gewoon"
een dijk van 7.50 plus N.A.P. oplevert, maar
ook 't Kuupje wordt met een dijk van plus
7.50 plus N.A.P. omhuld, zonder dat ook
maar enigsgzins nagegaan is of een haven
aldaar misschien aanpassingen zinvol zou
den maken. De aanbesteding voor de dijk
versterking om 't Kuupje heen vindt plaats
oo 6 december a.s.
8. Het toenmalige college van b. en w.
heeft, nadat de grote meerderheid van de
raad de huidige plannen bij de behandeling
van de structuurschets in principe vaststel
de, getracht die uitspraak uit te voeren. Na
vele besprekingen op velerlei niveau, allerlei
overleg en meerdere berekeningen werd op
28 augustus j.l. door dat college „in prin
cipe besloten de plannen voor een jachtha
ven te Colijnsplaat aan de raad voor te
léggen en alvorens daarmee formeel in de
raad te komen, ze in een informele verga
dering te bespreken".
Ter wille van het geven van de mogelijk
heid aan de nieuwe raad en het nieuwe col
lege om op de gehele problematiek in te
spelen, is dat besluit niet terstond uitge
voerd. Het college was er zich namelijk van
bewust dat het één van de belangrijkste, zo
niet hét belangrijkste besluit van de op dat
moment voor de boeg staande raadsperiode
zou zijn. De op 5 sept. 1978 gekozen nieuwe
wethouder, de heer Filius, heeft met be
trekking tot het uitvoeren van het raads
besluit van 6 april 1978 (vaststelling struc
tuurschets) geen voorbehoud gemaakt. In
het begin is, zij het met veel terughoudend
heid, door hem meegewerkt aan het voor
bereiden van het definitieve raadsvoorstel,
getuige bijvoorbeeld het feit dat het schets-
model, dat voorafgaand aan de hoorzitting
van 31 oktober 1978 huis-aan-huis werd
verspreid, de verantwoordelijkheid en in
stemming droeg van het voltallige college.
In dit verband moet ook gewezen worden
on de tekst van de begrotingsbrief 1979
(d.d. 2 okt. 1978).
Op het moment echter dat het raads
voorstel definitief moest worden vastgesteld
haakte de heer Filius alsnog af; het was
toen donderdag 23 november. Op .dat mo
ment was er geen tijd meer voor nader be
raad over bijvoorbeeld de konsekwenties
daarvan, omdat de raad uiterlijk 30 novem
ber een besluit moet nemen en wij ons aan
afspraken daarover met derden moreel ge
bonden achtten. In het college werd slechts
overeengekomen dat de heer Filius zijn
minderheidsstandpunt schriftelijk aan de
raad bekend zou maken. Intussen werd ook
het inmiddels tot meerderheidsvoorstel
veranderde definitieve raadsvoorstel af
gerond. Beide stukken zijn gelijktijdig de dag
erna verzonden en gepubliceerd.
De tekst van het minderheidsstandpunt
was ons dientengevolge niet bekend en wij
moeten constateren dat daarin ons inziens
in elk geval één argument ontbreekt, te
weten het feit dat de heer Filius aldus
herhaalde mededelingen zijnerzijds terzake
als lid van Provinciale Staten zeer waar
schijnlijk za 1 tegenstemmen tegen het voor
stel van het college van Gedeputeerde Sta
ten om 210.000.— uit hetProvinciaal Ont
wikkelingsfonds beschikbaar te stellen voor
Colijnsplaat. Dit omdat deze bijdrage naar
zijn mening niets anders is dan een subsi
die ten gunste van de jachtenbezitters.
In dit verband wijzen wij gaarne op het-
eeen in ons voorstel op pagina 4 onder „bij
drage provincie" is vermeld, waaruit moge
bb'ken dat een dergelijk voorstel van Ge
deputeerde Staten er komt als ons voorstel
wordt aanvaard.
9. Bij onze pogingen om medewerking te
verkrijgen voor onze plannen (gebaseerd op
raadsuitspraken) zijn wij bij herhaling ge
stuit op het feit dat „men uit Colijnsplaat
stukken en verzoeken tegen die plannen had
ontvangen; stukken waaruit onder meer
bleek dat 90% van de bevolking niet achter
het streven van het gemeentebestuur stond"
Passend in de strategie van de Vereniging
Dorpsbelangen waren leden van de Tweede
Kamer, Statenleden etc. met die informatie
benaderd. Zoals bekend heeft deze vereni
ging tot en met het eerste deel van de op
31 oktober 1978 gehouden hoorzitting de
stelling verkondigd, dat zij inderdaad door
90% van de Colijnsplaatse bevolking gedra
gen werd (ondanks een ledenbestand van
olm. 15, tegen een contributie van 100.
ner jaar). Deze onwaarheid heeft de ge
meente veel goodwill gekost.
Intussen heeft de vereniging een nieuw
Dlan gepubliceerd (zie onder meer de P.Z.C.
van 24 nov. 1978), waarin voorzover wij
kunnen nagaan geen enkel element van
haar eerdere ideeën (en waarop de „en-
ouête" van destijds was gebaseerd) is terug
te vinden. Zie hiervoor onder 3.
10. De vereniging heeft aangekondigd al
le denkbare beroepsprocedures tegen een
haar niet welgevallig besluit te zullen han
teren. Wij beschouwen een dergelijke chan-
tage-methode een onaanvaardbare basis
voor overleg. Gemeentelijk beleid mag daar
door in feite niet beïnvloed worden en zeker
mag het er niet door bepaald worden. He
laas geeft naar onze mening de tekst van
he-- minderheidsstandpunt voedsel voor deze
acties (zie pag. 3, 2e alinea).
11. Een gemakkelijke weg zou zijn ge
weest: geen voorstel doen, de dijk gewoon
laten verhogen conform de allereerste con
cessie-plannen en rustig caan studeren wat
er verder moet en kan gebeuren. Onderge
tekenden achten dat een onjuiste weg, niet
alleen vanwege de overtuiging dat hun vi
sie een goede is (lees het raadsvoorstel, zo
mogelijk in context van de voorgeschiede
nis) voor de gemeenschap Colijnsplaat. Zij
achten het echter een vorm van onbehoor
lijk bestuur om eerst gesteund door een
grote raadsmeerderheid ongeveer 1,5
jaar voor een goede zaak te vechten en dan
op het allerlaatste moment als ongeveer
alles naar genoegen is geregeld, behoudens
enkele bevestigingen van mondelinge toe
zeggingen waarvoor dan ontbindende voor
waarden in het raadsvoorstel zijn opgeno
men het toch maar niet te doen omdat
een kleine groep een nieuw initiatief op ta
fel legt. Een plan dat bovendien eerder door
ons is afgewezen in verband met het ont
breken van samenhang met de dijkverster
king (zie voorts nogmaals de punten 5 en
6 van ons voorstel). Tenslotte wijzen wij
het zij herhaald— deze verandering af, van
wege de onverkort gehandhaafde dreiging
met beroepsprocedures.
12. Wij herhalen de mening, dat de nu
te nemen beleidsbeslissing voor een reeks
van jaren zeer waarschijnlijk de belangrijk
ste zal zijn. Indien de raad die beslissing
NIET neemt (en derhalve op een eerder in
genomen standpunt terugkomt en de dijk
versterking laat plaatsvinden conform de
oorspronkelijke plannen) ontstaat er be
treffende de gewenste ontwikkeling van Co-
limsplaat een geheel nieuwe situatie, waar
over uitvoerig nader beraad op velerlei
niveaus nodig zal zijn. Indien de raad
de beslissing WEL neemt, zal voor de uit
voering en realisering van dat besluit een
zo groot mogelijke steun, samenwerking en
loyaliteit nodig zijn; niet alleen van de zijde
van de raad, maar zeker ook in het college
van b. en w.
Het is onze bedoeling geweest met dit
memorandum de zaak waarom het gaat,
wederom centraal te stellen. Die zaak is:
de gevolgen van de dijkversterking zo veel
als mogelijk te beperken en er gelijktijdig
van te profiteren om Colijnsplaat op de
meest korte termijn nieuwe impulsen te ge
ven op economisch en sociaal gebied. Of
om na te laten dat te doen.
Kortgene, 27 november 1978.
w.g. J. L. D. van der Linde,
burgemeester.
w.g. L. M. van der Weele,
wethouder.