250jaar Staatsloterij
1726 1976
u i
het mees
op Noo
in
roudt n
it gelen
rd-Bevi
handei
n
en blad
eland
«•II
Op 8 januari 1726 besloten de Staten-
Generaal der Verenigde Nederlanden bij
resolutie definitief een einde te maken aan
de talrijke stedelijke en provinciale lote
rijen en in plaats daarvan een Generaliteits-
loterij op te richten. Op 4 april van dat
zelfde jaar werd, eveneens bij resolutie, de
eerste Generaliteitsloterij goedgekeurd. Deze
stichtingsdatum is in de loop der eeuwen
steeds aangehouden. Alle loterijen, die de
centrale overheid na dat gedenkwaardige
jaar 1726 heeft uitgeschreven, werden vanaf
dat tijdstip doorgenummerd. Met de jubi
leumloterij is de Staatsloterij in februari
1976 toe aan de 644ste loterij.
De provinciën toonden zich bereid op
te houden met het uitschrijven van eigen
loterijen nadat overeengekomen was, dat
er geen „gemeene loterije van generaliteits-
wege en tot gemeenen nutt" zou worden
georganiseerd en dan nog onder voorwaarde,
dat zij een aandeel in de winst zouden
ontvangen „naar quote van hun contributie
in de lasten van de Unie."
Klassikale loterij.
De loterij die op grond van de resolutie
van 4 april 1726 werd gehouden, kon echter
bepaald geen succes worden genoemd. De
verkoop, van de drie maal 40.000 loten,
liep helemaal vast. De trekkingsdatum
moest zelfs enkele malen worden verscho
ven. De tweede generaliteitsloterij an
derhalf jaar later werd dan ook onder
verdeeld in vier parten met een vrij groot
onderling tijdsverschil en elk voorzien van
meerdere eigen trekkingen.
Het grondprincipe van het zogenaamde
klassikale loterijstelsel was hiermede geïn
troduceerd. Elke klasse ging een soort loterij
op zichzelf vormen. Door telkens per klasse
mee te doen kocht de speler eigenlijk een
lot op afbetaling. Om de speler in de greep
van de loterij te houden, bood men hem
in elke volgende klasse een hogere prijs-
kans aan, met als grote „trekker" in de
laatste klasse de magische „honderddui
zend".
Van 1726 tot de daarop volgende eeuw
wisseling werden ruim negentig generali-
teitsloterijen gehouden, gemiddeld dus één
per tien maanden. Dat lijken lange tussen
pozen, maar die tijd had men hard nodig
voor een loterij. In de eerste plaats waren
er heel wat weken nodig om de loten aan
de man te brengen. Soms stagneerde de afzet
dusdanig, dat de trekkingen uitgesteld
moesten worden. Vervolgens was er een
zeker even groot aantal weken nodig voor
de trekkingen.
Elk lotnummer en elke prijs moest worden
getrokken uit grote roterende trommels en
afgeroepen, niet alleen om de prijzen toe
te wijzen, maar ook om vast te stellen of
er op een lot een „niet" was gevallen. Elke
deelnemer wilde er namelijk zeker van zijn,
dat ook zijn kansnummer in de trommel
had meegedraaid.
Lotenhandel.
Het klassikale stelsel was ingevoerd om
de hele burgerij te betrekken in het ge
beuren. In feite was voor velen echter het
goedkope klasselot nog altijd te duur. De
collecteurs verkochten derhalve op basis van
de officiële, aan hen uitgereikte hele loten,
eigen gemaakte „stukjes" van loten tegen
een fractie van de prijs van een lot, maar
dan ook met een terugbrengen van de kans
tot eenzelfde fractie van de eventuele, uit
geloofde prijs.
Een veel voorkomend euvel daarbij was
het zogenaamde „splitten in de wind". Dat
wil zeggen, dat men bijvoorbeeld twaalf
briefjes van een achtste lot op hetzelfde
kansnummer uitgaf, waardoor de betrokken
handelaar voor vier achtste delen „in de
wind" ging. De mogelijkheid van ontdek
king was niet zo bijster groot.
Deze ontstónd namelijk pas, als op het
betreffende nummer een prijs viel. Dan
kwamen immers twaalf winnaars hun portie
opeisen, terwijl de handelaar slechts voor
acht van hen bij de loterij kon innen. Als
de prijs van bescheiden aard was, kon de
lotenverkoper dat nog wel uit eigen zak
bijpassen, maar als het om een hoge prijs
ging, kwam hij in moeilijkheden, tenzij
hij het met de spelers op een akkoordje
wist te gooien. Een andere methode om
extra geld te verdienen was de lotenverhuur.
Het spreekt vanzelf, dat er over de
ontstane praktijken klachten opklonken. Pas
tijdens de Bataafse Republiek kwam het
echter tot openlijke kritiek op de gang van
zaken rond de loterij. Het was „burger F.
G. Blok, woonagtig te Leijden", die de kat
de bel aanbond. Hij stuurde een adres aan
het vertegenwoordigend lichaam, de op
volger van de Staten-Generaal, waarin hij
de aandacht vestigde op de „veelvuldig bij
zonder loterijen en kansverdeelingen, die
meestendeels zijn gegrond op een ingewik
kelde bedriegerij". Het zou tot het eind
der 19e eeuw duren voor al deze uitwassen
geheel verdwenen waren.
Bataafsche Loterij.
Met de komst van de Bataafse Republiek
in 1795 werd aarzelend de naam aangepast.
In het officieel vastgestelde „Plan" der lo
terij heette de Staatsloterij toen „de Gene-
raliteits, nu Bataafsche Loterij".
Zelfs in 1806 na de vorming van het ko
ninkrijk Holland onder de broeder van de
Franse keizer, koning Lodewijk Napoleon,
bleef men nog wat leunen tegen het oude
begrip. Toen was er sprake van de „Ko
ninklijke Hollandsche voorheen Generali
teitsloterij". Daarna verdween echter die
voorheen-aanduiding. Van 1806 tot 1810
hadden we alleen nog maar te maken met
de „Koninklijke Hollandsche Loterij" zonder
meer. Na de Franse annexatie werd in 1811
de naam veranderd in „Keizerlijke Hol
landsche Loterij" of de „Loterie dite Hol-
landaise". Willem' I, wijzigde in 1813 als
souverein vorst, de naam in „Nederlandsche
Loterij". In 1816 werd na de vorming van
het koninkrijk der Nederlanden uit België
en Noord-Nederland het predicaat Koninklij
ke toegevoegd. Die naam hield stand tot
1848. Daarna werd de loterij in officiële
stukken alleen nog als „Staatsloterij" aan
geduid.
Keizer Napoleon bemoeide zich zelfs eens
persoonlijk met de loterij. Dat was op 13
oktober 1812, toen een groepje Nederlandse
ambtenaren zich naar het legerkwartier bij
Moskou had begeven om daar de goed
keuring van Napoleon „dans sa solli-
citude paternelle" te verkrijgen voor
een nieuw loterijreglement, waarin de loten-
verkopers onder toezicht van de plaatselijke
besturen kwamen. Het keizerlijk decreet
zou tot 1885 uitgangspunt blijven voor be
sluiten betreffende de Staatsloterij.
Drie loterijen per jaar.
Na de tiendaagse veldtocht en de af
scheiding van België werd even overwogen
de hele loterij af te schaffen, maar die
gedachte liet men echter snel weer varen.
Te veel lotenhandelaren waren voor hun
broodwinning afhankelijk van het voortbe
staan der loterij en bovendien kon de staats
kas het batig saldo van een loterij nog
te goed gebruiken.
Voorts leefde nog steeds de gedachte dat
de speelzucht in goede banen moest worden
geleid. Vandaar dat in een koninklijk besluit
van 1831 met een wijziging van de loterij
regeling ronduit werd gesteld, dat de loterij
weer in overeenstemming werd gebracht
met de belangen der ingezetenen van de
Noordelijke gewesten des Rijks. Het aantal
van drie loterijen per jaar, dat toen werd
vastgesteld, bevredigde eigenlijk niemand,
maar de drie loterijen per jaar bleven,
tot 1953.
Keurslijf.
Bij de Loterijwet van 1S85 werd besloten
dat alleen nog maar loten tegen vastge
stelde prijzen mochten worden verkocht en
dan uitsluitend door directe vertegenwoor
digers. Verder werd, nu bij de wet, bepaald,
dat er niet meer dan drie loterijen per jaar
mochten plaats hebben en dat elke loterij
niet meer dan 21.000 loten mocht omvatten.
De Staatsloterij werd door deze regeling
in een keurslijf geperst, waarvan zij in
latere decennia nog veel narigheid zou on
dervinden.
Ongeveer 15 jaar later kwam weer het
voortbestaan van de Staatsloterij in gevaar.
In augustus 1901 werd namelijk een kabinet
gevormd onder leiding van dr. Abraham
Kuyper, calvinist en oud gereformeerd pre
dikant. Nauwelijks had hij het bevel over
het schip van staat overgenomen of de
afschaffing van de Staatsloterij kwam al
ter sprake.
In de troonrede 1902 werd dan ook aan
gekondigd: „Tot afschaffing van de Staats
loterij zal een wetsontwerp bij u binnen
komen". Het kabinet Kuyper trad echter
voortijdig af en het volgende kabinet trok
het afschaffingsvoorstel in.
Nogmaals in 1925 werd een aanslag be
raamd op de Staaatsloterij. De toenmalige
minister van financiën, dr. H. Colijn, voelde
zich bij het snoeien van de uitwassen der
premieleningen geremd door het bestaan
van de Staatsloterij. Hij diende dan ook een
afschaffingsvoorstel in, evenals in 1903 was
gebeurd door het kabinet-Kuyper, vanuit
de gedachte, dat de exploitatie van over
heidswege van de speelhartstocht veroor
deling verdiende.
Ook in het voorstel van Colijn zou echter
de afschaffing over een lange tijd worden
uitgesmeerd. Hij verdedigde het afschaffen-
op-termijn door erop te wijzen, dat hij de
collecteurs niet „rauwelijks" hun middel
van bestaan zou mogen ontnemen. Het af
schaffingsvoorstel van Colijn haalde het niet
in het Parlement.
Concurrentie.
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog
ondervond de Staatsloterij veel hinder van
enkele concurrenten, die door de mazen
van de Loterijwet wisten te kruipen. Eerst
maakte de premie-obligatie furore als speu-
dolot'. Premie-obligaties werden in enorme
aantallen uitgegeven met een zeer lage no
minale waarde, waardoor zij een zuivere
loterij zeer dicht benaderden.
Dit duurde voort tot een wijziging van
de Loterijwet tot stand kwam in 1925,
waarbij de uitgifte van premie-obligaties
aan stringente voorwaarden werd gebonden.
Na de premie-obligaties verschenen de
zogenaamde briefjesbedrijven op het toneel.
Dit waren bedrijven, die loten verkochten
onder de dekmantel van spaarbrieven. Aan
elk spaarbriefje was een polis in een on
gevallenverzekering verbonden die eenzijdig
opzegbaar was. Viel er nu op een bepaald
nummer van een spaarbriefje een prijs,
dan werd de corresponderende ongevallen
verzekering „plotseling" afgelost «et het
bedrag van de prijs.
„Het Verkoopkantoor".
Bij het uitbreken van de Tweede Wereld
oorlog bevond de Staatsloterij zich op een
dieptepunt. Na de inval van de Duitsers
waren het de particuliere loterij bed rijven,
die zich met voorbijgaan van de Staatslo
terij, tot de departementsleiding van Fi
nanciën wendden met voorstellen tot op
richting van een N.V. Maatschappij tot Ex
ploitatie van de Verenigde Nederlandse Lo
terijen.
Uiteindelijk ontstond in 1944 een vorm
van tijdelijke samenwerking van de parti
culiere loterijen met de Staatsloterij in het
Verkoopkantoor van Nederlandse staatslo
ten. Het Verkoopkantoor organiseerde nog
voor de bevrijding van ons land in 1945
twee loterijen.
In juni 1945 nam minister Lieftinck de
teugels bij Financiën in handen. In verband
met reeds aangegane verplichtingen moest
hij het Verkoopkantoor wel toestaan de
nog lopende loterij, in oktober 1945 geheel
af te werken. Maar eind november 1945
kwam reeds de eerste en belangrijke na
oorlogse loterijregeling af, waarbij het par
ticuliere loterijbedrijf werd verboden. Te
vens werd officieel bepaald, dat de functie
van het Verkoopkantoor was geëindigd.
De minister sprak in dit verband van
„het rechtsherstel" van de Staatsloterij.
Uitbreiding.
Het beleid van de overheid op loterij-
gebied in de eerste jaren na de oorlog werd
gekenmerkt door grote terughoudendheid.
Het kansspel werd getolereerd omdat het
de speelbehoefte zou kunnen kanaliseren.
Aanwakkeren van de speelbehoefte werd
op zedelijke en maatschappelijke gronden
onjuist gevonden. Voornamelijk om het ge
vaar van het ontstaan van nieuwe clandes
tiene loterijen te bezweren werd in 1951
in de wet de mogelijkheid opgenomen het
aantal loterijen per jaar te verhogen van
drie tot vier. In de praktijk bleef het aantal
loterijen per jaar echter drie. Het aantal
loten per loterij werd bepaald op vier series
van 21.000. Uit die jaren stamt het beeld
van lange rijen wachtenden voor de verkoop
kantoren van de Staatsloterij en de bordjes
„staatsloten uitverkocht" voor de ramen
van collecteurs en debilanten.
Pas in 1953 werd werkelijk overgegaan
tot het uitschrijven van de wettelijk reeds
toegestane vier loterijen per jaar in plaats
van drie, welk aantal 120 jaar lang had
gegolden. Daarmee bleek het probleem ech
ter geenszins opgelost; de vraag naar staats
loten belef zeer veel groter dan het aanbod.
Medio 1955 kwam er wat opluchting. Bij
de wet werd nu bepaald dat de vier jaar
lijkse loterijen voortaan zes series van 21.000
loten mochten omvatten in plaats van vier.
Democratisering van de loterij.
De wijzigingen van de Wet op de kans
spelen die eind 1964 werden ingevoerd
waren voor de Staatsloterij bepaald ingrij
pend. De prijs voor een staatslot werd ver
laagd van 80 gulden tot 20 gulden, waardoor
ook de speler met een bescheiden beurs
kans kreeg op een ongedeelde prijs.
Dit werd als een democratisering van
de Staatsloterij beschouwd. In de plaats
van het „twintigje" van 4 kwam er nu
een „vijfje" van 4. De series mochten
voortaan bestaan uit 100.000 loten in plaats
van 21.000. Er bleef wel een maximum be
staan van 500.000 loten per loterij.
Trekking op eindcijfers.
Bij die gelegenheid werd ook een nieuw
trekkingssysteem ingevoerd, dat veel een
voudiger werkte.
Van 1726 tot eind 1964 is gewerkt met
twee draaibare trommels. In één daarvan
bevonden zich evenveel briefjes als ver
kochte loten met dezelfde nummers als deze.
In de andere trommel bevonden zich briefjes
met op elk een prijs of niet. Telkens moest
na geducht roeren uit de ene trommel een
lotnummer en uit de andere een prijs of
niet getrokken worden; een gigantisch en
zeer tijdrovend werk.
Het nieuwe systeem, dat begin 1965 werd
ingevoerd, gaat uit van de indcijfers. Elk
lotnummer met een bepaald eindcijfer krijgt
een bepaalde prijs. Dit betekent dat per
serie van 100.000 loten met het trekken
van één eindcijfer in één klap op 10.000
loten een prijs valt. Bij de trekking van
twee cijfers, het laatste en het voorlaatste,
valt per serie op 1000 loten een prijs.
Dit decimale trekkingssysteem leent zich
ook uitstekend voor mechanisering van de
trekkingen door middel van een elektrisch
aangedreven apparaat.
De nieuwe aanpak was een geweldig suc
ces. De vraag naar staatsloten bleef voort
durend stijgen, zo zelfs dat het uitgifte
plafond al spoedig werd bereikt. Een wij
zigingswetje van 1967 maakte een einde
aan de beperking van het aantal series.
Half miljoen.
Nog was er geen rustpunt bereikt. Want
in datzelfde jaar 1967 werd, mét een groot
aantal andere onderwerpen van staatszorg,
ook de Staatsloterij nog eens door een
werkgroep doorgelicht op de mogelijkheden
van verlaging van de kosten en verhoging
van de inkomsten.
Eén van de conclusies van de Werkgroep
modernisering Staatsloterij was, dat de
„honderdduizend", die sinds 1760 de grote
trekpleister van de Staatsloterij was ge
weest, haar bijna magische populariteit had
verloren als gevolg van de geldontwaarding
en welvaartsstijging.
Deze conclusie sloot aan bij een reeds
eerder ingediende en in juli 1968 van kracht
geworden wet, waarbij de hoofdprijs op
500.000 gulden als maximum werd gesteld,
een half miljoen. De aankoopprijs van een
lot werd tegelijkertijd verhoogd tot 25 gul
den, wat meebracht, dat een vijfje voortaan
vijf gulden ging kosten.
Elektronisch trekkingsapparaat.
Sinds 1971 beschikt de Staatsloterij over
een elektronisch trekkingsapparaat. Dit is
vervaardigd door de Technische Hogeschool
in Delft en enig in Europa.
In plaats van mechanisch draaiende wielen
of trommels die de gelukscijfers moeten
aangeven voor de eenheden, tientallen, hon
derdtallen, duizendtallen en tienduizendtal
len van het te trekken getal, wordt in dit
apparaat gebruik gemaakt van pulserende
stroomkringen. Op één omwenteling komen
tien positiewisselingen voor en elke positie
wisseling correspondeert met een cijfer uit
de reeks van 0 tot en met 9. In één se
conde vinden 10.000 omwentelingen plaats,
zodat er in de clektronenkringloop dus
100.000 positiewisselingen per seconde plaats
vinden.
De vaststelling van de trekkingsuitslag
geschiedt bij voorkeur door iemand uit het
publiek. Door een druk op een knopje wordt
de kringloop in werking gebracht en op
een willekeurig tijdstip opnieuw door
een druk op de knop onderbroken. De
stroom staat dan onmiddellijk stil bij een
der tien posities.
Proefondervindelijk is bewezen dat, ook
na langdurig gebruik, geen materiaalslijtage
in de apparatuur kan optreden die de uit
komst zou kunnen beïnvloeden.
Elke maand Staatsloterij.
De wetswijziging van 1973 maakte het
de Staaatsloterij mogelijk het aantal lote
rijen te verhogen van zes tot twaalf. Sinds
dien wordt elke maand een loterij gehouden
behalve in de vakantiemaand juli.
Het wettelijk toegestane aantal wordt dus
niet geheel benut. De invoering van de
maandelijkse loterijen resulteerde in een
omzetstijging van 300 miljoen in 1972 tot
circa 500 miljoen in 1974.
Prijzenpakket Staatsloterij.
Elke loterij bevat per serie de volgende
prijzen:
Bij de eerste trekking:
1 prijs van 25.000,—; 1 prijs van 5.000,
5 prijzen van 2.000,— is 10.000,—; 10
prijzen van 1.000,— is 10.000,—; 100
prijzen van ƒ400,— is ƒ40.000,— 100
prijzen van 200,— is 20.000,—; 200
prijzen van ƒ100,— is ƒ20.000,— 100
prijzen van 75.— is ƒ7.500,—; 2000 prij
zen van ƒ50,is ƒ100.000,—; 10.000 prij
zen van 10,— is 100.000,—; 12.517
prijzen is totaal 337.500,—.
Bij de tweede trekking:
1 prijs van ƒ50.000,—; 1 prijs van ƒ5.000,—;
5 prijzen van ƒ2.000,— is ƒ10.000,—; 10
prijzen van 1.000,is 10.000,—; 100
prijzen van ƒ400,— is ƒ40.000,—; 100
prijzen van ƒ200,— is 120.000,—; 200
prijzen van 100,— is 20.000,—; 2.000
prijzen van 50,— is 100.000,—; 10.000
prijzen van 15,— is 150.000,—; 12.417
prijzen in totaal 405.000,—.
Bij de derde trekking:
1 prijs van ƒ100.000,— 1 prijs van
ƒ50.000,—; 1 prijs van ƒ25.000,—; 1 prijs
van ƒ10.000,—; 5 prijzen van ƒ5.000,—
is 25.000,—; 10 prijzen van 2.000,— is
20.000,—; 100 prijzen van 1.000,— is
ƒ100.000,—; 100 prijzen van ƒ400,— is
40.000,100 prijzen van 200,is
20.000,1.000 prijzen van 100,is
100.000,4.000 prijzen van 50,is
ƒ200.000,—; 10.000 prijzen van 25,— is
ƒ250.000,— 15.319 prijzen in totaal
940.000,—.
Naast deze voor elke serie uitgeloofde
prijzen worden in elke loterij vier extra
prijzen uitgeloofd: bij de tweede trekking:
tweemaal 100.000,— en bij de derde trek
king: eenmaal 250.000,en eenmaal
500.0000,—.
De hoofdprijs van 500.000,— wordt uit
gekeerd zonder aftrek van kansspelbelasting.
Bovendien worden voor elke serie, waarin
de hiervoor genoemde extra prijzen niet
vallen, troostprijzen uitgeloofd, te weten
tweemaal 2.000,bij de tweede trekking
en eenmaal 4.000,en eenmaal 5.000,—
bij de derde trekking.
PULSARS
Pulsars zijn zo iets als astronomische
„knipperlichten". Ze zenden met regelma
tige tussenpozen variërend van enkele milli
seconden tot enige seconden krachtige pul
sen of stoten van stralingen uit.
Ze schijnen als een raket voort" te snellen
langs het firmament met een drijfkracht,
geleverd door hun asymmetrische straling.
Wij kunnen ter vermijding van details niet
verder hierop ingaan. Zo kunnen ze snel
heden van niet minder dan 100 km per
seconde ontwikkelen.
Harrison en Eugene Tademaru van de
University of Massachusetts die onlangs een
studie over pulsars hebben afgerond, menen
nu met anderen dat op grond van zulke
fantastische snelheden pulsars niet-gravi-
tioneel (gravitatie is zwaartekracht) gebon
den zijn aan onze Melkweg (ons sterren
stelsel van ruim 1 miljard sterren, waarvan
de zon er één is).
Ze moesten daarom bij een supernova
uitbarsting (ster die spontaan uit elkaar
barst, daarbij helderheden vertonend van wel
het miljardvoudige van de oorspronkelijke)
wel weggeschoten zijn, de ruimte in, door
een plotselinge constante kracht.
Volgens het door hen ontworpen model
kande pulsar door zijn magnetische struc
tuur een voldoende grote zet geven aan
zichzelf om de startsnelheid van 100 km
per seconde in stand te houden.
FOSSIEL
De oorsprong van ons menselijk geslacht
wordt door nieuwe vondsten steeds verder
in het verleden teruggedrongen. In het be
gin dezer eeuw was het oudste menselijke
fossiel de kaak van Heidelberg, niet ouder
dan 400-500.000 jaar. Verdere vondsten uit
Oost Afrika brachten de geologische ouder
dom van ons geslacht eerst op ruim 1 mil
joen jaar, later op meer dan 2 en nog later
op iets meer dan 3 miljoen jaar!
Nu vernemen wij dat Mary Leakey te
Laetolil in Tanzania een door en door ver
steende onderkaak van een mensachtig we
zen aan de vergetelheid heeft ontrukt, welke
ouderdom geschat wordt tussen 3.350.000
en 3.750.000 jaar. Wij hebben hier te doen
met een zeer significante ontdekking, het
oudst bekende specimen van een creatuur
in de directe afstammingslijn van de mo
derne mens vertegenwoordigend.
Opnieuw is met deze vondst bevestigd
dat destijds een kleine vier miljoen jaar
geleden op aarde naast menselijke wezens
ook nog de aapachtige „neven" van de
mens, t.w. de Australopithecinae hebben
geleefd. Van beide soorten is de soort Homo
het taaiste en meest aangepaste gebleken.
Daarom heeft hij ook de concurrentie
overleefd, terwijl de Australopithecus al
lang uitgestorven is.
HEIMGELSPORTERS VERGADERDEN
De Noord-Bevelandse hengelsportvereni
ging hield op vrijdag 16 januari 1976 in
hotel „De Kroon" te Wissenkerke haar
jaarvergadering. Deze vergadering werd door
53 personen bezocht.
Na de opening en een welkomstwoord
door de voorzitter herinnerde hij het plot
seling overlijden in december 1975 van het
bestuurslid H. Warren, die in het jaar
dat hij bestuurslid is geweest, zeer veel
van de voorzitter werd daarop staande 1
voor de vereniging heeft gedaan. Op verzoek
minuut stilte in acht genomen.
Uit het' jaarverslag van de secretaris bleek,
dat het ledental in 1975 met 67 leden
was toegenomen.
Er werden in 1975 13 wedstrijden ge
houden, waaraan door 788 personen werd
deelgenomen. Bij al deze wedstrijden wer
den 1183 bovenmaatse en 621 ondermaatse
vissen gevangen. Deze leverden in totaal
196.225 wedstrijdpunten op. De bovenmaatse
vissen hadden een totaal gewicht van ruim
146 kilogram. Er werden 249 prijzen
uitgereikt. Wat het aantal deelnemers aan
de wedstrijden betreft, was er enige vooruit
gang te bespeuren, evenals dit betreft het
aantal gevangen bovenmaatse vissen.
Uit het verslag van de penningmeester
bleek, dat er een batig saldo overgebleven
was.
Na de pauze werd besloten om in 1976
weer 8 competitiewedstrijden te houden,
evenals enkele z.g. vrije wedstrijden, waar
aan ook niet-leden kunnen deelnemen.
Nadat het programma was afgewerkt,
dankte de voorzitter de aanwezigen voor
hun sportieve houding en het gezellig sa
menzijn tijdens deze vergadering.
ESurgerffjke stand
KORTGENE
Geboren: 18 dec. 1975: Patrick Milan,
z.v. Bertus W. Platschorre en Agnesa Ste-
fanakova; 23 dec. 1975: Johanna Pelagia,
d.v. Pieter G. Janse en Pelagia G. M. Minnc-
boo; 27 dec. 1975: Peter Frangois, z.v.
Pieter J. Geelhoed en Grietje Eikenhout.
Gehuwd: 5 dec. 1975: Adriaan Bout, 19
jaar en Adriana L. Flipse, 19 jaar te Wis
senkerke.
Overleden: 2 dec. 1975: Jacob Lamse,
90 jaar, wedn. van Jannetje Plantefeber;
5 dec. 1975: Harold C. R. Warren, 37 jaar,
man van Elizabeth P. Koole; 16 dec. 1975:
Maria Fieman, 69 jaar; 20 dec. 1975: Bob
Lentink, 37 jaar, man van Dina Galenkamp;
21 dec. 1975: Adriaan D. Markusse, 76 jaar,
man van Maria de Kam; 22 dec. 1975:
Cornelis P. Zuijdweg, 70 jaar, wedn. van
Pieternella A. Maas.