250jaar Staatsloterij 1726 1976 u i het mees op Noo in roudt n it gelen rd-Bevi handei n en blad eland «•II Op 8 januari 1726 besloten de Staten- Generaal der Verenigde Nederlanden bij resolutie definitief een einde te maken aan de talrijke stedelijke en provinciale lote rijen en in plaats daarvan een Generaliteits- loterij op te richten. Op 4 april van dat zelfde jaar werd, eveneens bij resolutie, de eerste Generaliteitsloterij goedgekeurd. Deze stichtingsdatum is in de loop der eeuwen steeds aangehouden. Alle loterijen, die de centrale overheid na dat gedenkwaardige jaar 1726 heeft uitgeschreven, werden vanaf dat tijdstip doorgenummerd. Met de jubi leumloterij is de Staatsloterij in februari 1976 toe aan de 644ste loterij. De provinciën toonden zich bereid op te houden met het uitschrijven van eigen loterijen nadat overeengekomen was, dat er geen „gemeene loterije van generaliteits- wege en tot gemeenen nutt" zou worden georganiseerd en dan nog onder voorwaarde, dat zij een aandeel in de winst zouden ontvangen „naar quote van hun contributie in de lasten van de Unie." Klassikale loterij. De loterij die op grond van de resolutie van 4 april 1726 werd gehouden, kon echter bepaald geen succes worden genoemd. De verkoop, van de drie maal 40.000 loten, liep helemaal vast. De trekkingsdatum moest zelfs enkele malen worden verscho ven. De tweede generaliteitsloterij an derhalf jaar later werd dan ook onder verdeeld in vier parten met een vrij groot onderling tijdsverschil en elk voorzien van meerdere eigen trekkingen. Het grondprincipe van het zogenaamde klassikale loterijstelsel was hiermede geïn troduceerd. Elke klasse ging een soort loterij op zichzelf vormen. Door telkens per klasse mee te doen kocht de speler eigenlijk een lot op afbetaling. Om de speler in de greep van de loterij te houden, bood men hem in elke volgende klasse een hogere prijs- kans aan, met als grote „trekker" in de laatste klasse de magische „honderddui zend". Van 1726 tot de daarop volgende eeuw wisseling werden ruim negentig generali- teitsloterijen gehouden, gemiddeld dus één per tien maanden. Dat lijken lange tussen pozen, maar die tijd had men hard nodig voor een loterij. In de eerste plaats waren er heel wat weken nodig om de loten aan de man te brengen. Soms stagneerde de afzet dusdanig, dat de trekkingen uitgesteld moesten worden. Vervolgens was er een zeker even groot aantal weken nodig voor de trekkingen. Elk lotnummer en elke prijs moest worden getrokken uit grote roterende trommels en afgeroepen, niet alleen om de prijzen toe te wijzen, maar ook om vast te stellen of er op een lot een „niet" was gevallen. Elke deelnemer wilde er namelijk zeker van zijn, dat ook zijn kansnummer in de trommel had meegedraaid. Lotenhandel. Het klassikale stelsel was ingevoerd om de hele burgerij te betrekken in het ge beuren. In feite was voor velen echter het goedkope klasselot nog altijd te duur. De collecteurs verkochten derhalve op basis van de officiële, aan hen uitgereikte hele loten, eigen gemaakte „stukjes" van loten tegen een fractie van de prijs van een lot, maar dan ook met een terugbrengen van de kans tot eenzelfde fractie van de eventuele, uit geloofde prijs. Een veel voorkomend euvel daarbij was het zogenaamde „splitten in de wind". Dat wil zeggen, dat men bijvoorbeeld twaalf briefjes van een achtste lot op hetzelfde kansnummer uitgaf, waardoor de betrokken handelaar voor vier achtste delen „in de wind" ging. De mogelijkheid van ontdek king was niet zo bijster groot. Deze ontstónd namelijk pas, als op het betreffende nummer een prijs viel. Dan kwamen immers twaalf winnaars hun portie opeisen, terwijl de handelaar slechts voor acht van hen bij de loterij kon innen. Als de prijs van bescheiden aard was, kon de lotenverkoper dat nog wel uit eigen zak bijpassen, maar als het om een hoge prijs ging, kwam hij in moeilijkheden, tenzij hij het met de spelers op een akkoordje wist te gooien. Een andere methode om extra geld te verdienen was de lotenverhuur. Het spreekt vanzelf, dat er over de ontstane praktijken klachten opklonken. Pas tijdens de Bataafse Republiek kwam het echter tot openlijke kritiek op de gang van zaken rond de loterij. Het was „burger F. G. Blok, woonagtig te Leijden", die de kat de bel aanbond. Hij stuurde een adres aan het vertegenwoordigend lichaam, de op volger van de Staten-Generaal, waarin hij de aandacht vestigde op de „veelvuldig bij zonder loterijen en kansverdeelingen, die meestendeels zijn gegrond op een ingewik kelde bedriegerij". Het zou tot het eind der 19e eeuw duren voor al deze uitwassen geheel verdwenen waren. Bataafsche Loterij. Met de komst van de Bataafse Republiek in 1795 werd aarzelend de naam aangepast. In het officieel vastgestelde „Plan" der lo terij heette de Staatsloterij toen „de Gene- raliteits, nu Bataafsche Loterij". Zelfs in 1806 na de vorming van het ko ninkrijk Holland onder de broeder van de Franse keizer, koning Lodewijk Napoleon, bleef men nog wat leunen tegen het oude begrip. Toen was er sprake van de „Ko ninklijke Hollandsche voorheen Generali teitsloterij". Daarna verdween echter die voorheen-aanduiding. Van 1806 tot 1810 hadden we alleen nog maar te maken met de „Koninklijke Hollandsche Loterij" zonder meer. Na de Franse annexatie werd in 1811 de naam veranderd in „Keizerlijke Hol landsche Loterij" of de „Loterie dite Hol- landaise". Willem' I, wijzigde in 1813 als souverein vorst, de naam in „Nederlandsche Loterij". In 1816 werd na de vorming van het koninkrijk der Nederlanden uit België en Noord-Nederland het predicaat Koninklij ke toegevoegd. Die naam hield stand tot 1848. Daarna werd de loterij in officiële stukken alleen nog als „Staatsloterij" aan geduid. Keizer Napoleon bemoeide zich zelfs eens persoonlijk met de loterij. Dat was op 13 oktober 1812, toen een groepje Nederlandse ambtenaren zich naar het legerkwartier bij Moskou had begeven om daar de goed keuring van Napoleon „dans sa solli- citude paternelle" te verkrijgen voor een nieuw loterijreglement, waarin de loten- verkopers onder toezicht van de plaatselijke besturen kwamen. Het keizerlijk decreet zou tot 1885 uitgangspunt blijven voor be sluiten betreffende de Staatsloterij. Drie loterijen per jaar. Na de tiendaagse veldtocht en de af scheiding van België werd even overwogen de hele loterij af te schaffen, maar die gedachte liet men echter snel weer varen. Te veel lotenhandelaren waren voor hun broodwinning afhankelijk van het voortbe staan der loterij en bovendien kon de staats kas het batig saldo van een loterij nog te goed gebruiken. Voorts leefde nog steeds de gedachte dat de speelzucht in goede banen moest worden geleid. Vandaar dat in een koninklijk besluit van 1831 met een wijziging van de loterij regeling ronduit werd gesteld, dat de loterij weer in overeenstemming werd gebracht met de belangen der ingezetenen van de Noordelijke gewesten des Rijks. Het aantal van drie loterijen per jaar, dat toen werd vastgesteld, bevredigde eigenlijk niemand, maar de drie loterijen per jaar bleven, tot 1953. Keurslijf. Bij de Loterijwet van 1S85 werd besloten dat alleen nog maar loten tegen vastge stelde prijzen mochten worden verkocht en dan uitsluitend door directe vertegenwoor digers. Verder werd, nu bij de wet, bepaald, dat er niet meer dan drie loterijen per jaar mochten plaats hebben en dat elke loterij niet meer dan 21.000 loten mocht omvatten. De Staatsloterij werd door deze regeling in een keurslijf geperst, waarvan zij in latere decennia nog veel narigheid zou on dervinden. Ongeveer 15 jaar later kwam weer het voortbestaan van de Staatsloterij in gevaar. In augustus 1901 werd namelijk een kabinet gevormd onder leiding van dr. Abraham Kuyper, calvinist en oud gereformeerd pre dikant. Nauwelijks had hij het bevel over het schip van staat overgenomen of de afschaffing van de Staatsloterij kwam al ter sprake. In de troonrede 1902 werd dan ook aan gekondigd: „Tot afschaffing van de Staats loterij zal een wetsontwerp bij u binnen komen". Het kabinet Kuyper trad echter voortijdig af en het volgende kabinet trok het afschaffingsvoorstel in. Nogmaals in 1925 werd een aanslag be raamd op de Staaatsloterij. De toenmalige minister van financiën, dr. H. Colijn, voelde zich bij het snoeien van de uitwassen der premieleningen geremd door het bestaan van de Staatsloterij. Hij diende dan ook een afschaffingsvoorstel in, evenals in 1903 was gebeurd door het kabinet-Kuyper, vanuit de gedachte, dat de exploitatie van over heidswege van de speelhartstocht veroor deling verdiende. Ook in het voorstel van Colijn zou echter de afschaffing over een lange tijd worden uitgesmeerd. Hij verdedigde het afschaffen- op-termijn door erop te wijzen, dat hij de collecteurs niet „rauwelijks" hun middel van bestaan zou mogen ontnemen. Het af schaffingsvoorstel van Colijn haalde het niet in het Parlement. Concurrentie. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog ondervond de Staatsloterij veel hinder van enkele concurrenten, die door de mazen van de Loterijwet wisten te kruipen. Eerst maakte de premie-obligatie furore als speu- dolot'. Premie-obligaties werden in enorme aantallen uitgegeven met een zeer lage no minale waarde, waardoor zij een zuivere loterij zeer dicht benaderden. Dit duurde voort tot een wijziging van de Loterijwet tot stand kwam in 1925, waarbij de uitgifte van premie-obligaties aan stringente voorwaarden werd gebonden. Na de premie-obligaties verschenen de zogenaamde briefjesbedrijven op het toneel. Dit waren bedrijven, die loten verkochten onder de dekmantel van spaarbrieven. Aan elk spaarbriefje was een polis in een on gevallenverzekering verbonden die eenzijdig opzegbaar was. Viel er nu op een bepaald nummer van een spaarbriefje een prijs, dan werd de corresponderende ongevallen verzekering „plotseling" afgelost «et het bedrag van de prijs. „Het Verkoopkantoor". Bij het uitbreken van de Tweede Wereld oorlog bevond de Staatsloterij zich op een dieptepunt. Na de inval van de Duitsers waren het de particuliere loterij bed rijven, die zich met voorbijgaan van de Staatslo terij, tot de departementsleiding van Fi nanciën wendden met voorstellen tot op richting van een N.V. Maatschappij tot Ex ploitatie van de Verenigde Nederlandse Lo terijen. Uiteindelijk ontstond in 1944 een vorm van tijdelijke samenwerking van de parti culiere loterijen met de Staatsloterij in het Verkoopkantoor van Nederlandse staatslo ten. Het Verkoopkantoor organiseerde nog voor de bevrijding van ons land in 1945 twee loterijen. In juni 1945 nam minister Lieftinck de teugels bij Financiën in handen. In verband met reeds aangegane verplichtingen moest hij het Verkoopkantoor wel toestaan de nog lopende loterij, in oktober 1945 geheel af te werken. Maar eind november 1945 kwam reeds de eerste en belangrijke na oorlogse loterijregeling af, waarbij het par ticuliere loterijbedrijf werd verboden. Te vens werd officieel bepaald, dat de functie van het Verkoopkantoor was geëindigd. De minister sprak in dit verband van „het rechtsherstel" van de Staatsloterij. Uitbreiding. Het beleid van de overheid op loterij- gebied in de eerste jaren na de oorlog werd gekenmerkt door grote terughoudendheid. Het kansspel werd getolereerd omdat het de speelbehoefte zou kunnen kanaliseren. Aanwakkeren van de speelbehoefte werd op zedelijke en maatschappelijke gronden onjuist gevonden. Voornamelijk om het ge vaar van het ontstaan van nieuwe clandes tiene loterijen te bezweren werd in 1951 in de wet de mogelijkheid opgenomen het aantal loterijen per jaar te verhogen van drie tot vier. In de praktijk bleef het aantal loterijen per jaar echter drie. Het aantal loten per loterij werd bepaald op vier series van 21.000. Uit die jaren stamt het beeld van lange rijen wachtenden voor de verkoop kantoren van de Staatsloterij en de bordjes „staatsloten uitverkocht" voor de ramen van collecteurs en debilanten. Pas in 1953 werd werkelijk overgegaan tot het uitschrijven van de wettelijk reeds toegestane vier loterijen per jaar in plaats van drie, welk aantal 120 jaar lang had gegolden. Daarmee bleek het probleem ech ter geenszins opgelost; de vraag naar staats loten belef zeer veel groter dan het aanbod. Medio 1955 kwam er wat opluchting. Bij de wet werd nu bepaald dat de vier jaar lijkse loterijen voortaan zes series van 21.000 loten mochten omvatten in plaats van vier. Democratisering van de loterij. De wijzigingen van de Wet op de kans spelen die eind 1964 werden ingevoerd waren voor de Staatsloterij bepaald ingrij pend. De prijs voor een staatslot werd ver laagd van 80 gulden tot 20 gulden, waardoor ook de speler met een bescheiden beurs kans kreeg op een ongedeelde prijs. Dit werd als een democratisering van de Staatsloterij beschouwd. In de plaats van het „twintigje" van 4 kwam er nu een „vijfje" van 4. De series mochten voortaan bestaan uit 100.000 loten in plaats van 21.000. Er bleef wel een maximum be staan van 500.000 loten per loterij. Trekking op eindcijfers. Bij die gelegenheid werd ook een nieuw trekkingssysteem ingevoerd, dat veel een voudiger werkte. Van 1726 tot eind 1964 is gewerkt met twee draaibare trommels. In één daarvan bevonden zich evenveel briefjes als ver kochte loten met dezelfde nummers als deze. In de andere trommel bevonden zich briefjes met op elk een prijs of niet. Telkens moest na geducht roeren uit de ene trommel een lotnummer en uit de andere een prijs of niet getrokken worden; een gigantisch en zeer tijdrovend werk. Het nieuwe systeem, dat begin 1965 werd ingevoerd, gaat uit van de indcijfers. Elk lotnummer met een bepaald eindcijfer krijgt een bepaalde prijs. Dit betekent dat per serie van 100.000 loten met het trekken van één eindcijfer in één klap op 10.000 loten een prijs valt. Bij de trekking van twee cijfers, het laatste en het voorlaatste, valt per serie op 1000 loten een prijs. Dit decimale trekkingssysteem leent zich ook uitstekend voor mechanisering van de trekkingen door middel van een elektrisch aangedreven apparaat. De nieuwe aanpak was een geweldig suc ces. De vraag naar staatsloten bleef voort durend stijgen, zo zelfs dat het uitgifte plafond al spoedig werd bereikt. Een wij zigingswetje van 1967 maakte een einde aan de beperking van het aantal series. Half miljoen. Nog was er geen rustpunt bereikt. Want in datzelfde jaar 1967 werd, mét een groot aantal andere onderwerpen van staatszorg, ook de Staatsloterij nog eens door een werkgroep doorgelicht op de mogelijkheden van verlaging van de kosten en verhoging van de inkomsten. Eén van de conclusies van de Werkgroep modernisering Staatsloterij was, dat de „honderdduizend", die sinds 1760 de grote trekpleister van de Staatsloterij was ge weest, haar bijna magische populariteit had verloren als gevolg van de geldontwaarding en welvaartsstijging. Deze conclusie sloot aan bij een reeds eerder ingediende en in juli 1968 van kracht geworden wet, waarbij de hoofdprijs op 500.000 gulden als maximum werd gesteld, een half miljoen. De aankoopprijs van een lot werd tegelijkertijd verhoogd tot 25 gul den, wat meebracht, dat een vijfje voortaan vijf gulden ging kosten. Elektronisch trekkingsapparaat. Sinds 1971 beschikt de Staatsloterij over een elektronisch trekkingsapparaat. Dit is vervaardigd door de Technische Hogeschool in Delft en enig in Europa. In plaats van mechanisch draaiende wielen of trommels die de gelukscijfers moeten aangeven voor de eenheden, tientallen, hon derdtallen, duizendtallen en tienduizendtal len van het te trekken getal, wordt in dit apparaat gebruik gemaakt van pulserende stroomkringen. Op één omwenteling komen tien positiewisselingen voor en elke positie wisseling correspondeert met een cijfer uit de reeks van 0 tot en met 9. In één se conde vinden 10.000 omwentelingen plaats, zodat er in de clektronenkringloop dus 100.000 positiewisselingen per seconde plaats vinden. De vaststelling van de trekkingsuitslag geschiedt bij voorkeur door iemand uit het publiek. Door een druk op een knopje wordt de kringloop in werking gebracht en op een willekeurig tijdstip opnieuw door een druk op de knop onderbroken. De stroom staat dan onmiddellijk stil bij een der tien posities. Proefondervindelijk is bewezen dat, ook na langdurig gebruik, geen materiaalslijtage in de apparatuur kan optreden die de uit komst zou kunnen beïnvloeden. Elke maand Staatsloterij. De wetswijziging van 1973 maakte het de Staaatsloterij mogelijk het aantal lote rijen te verhogen van zes tot twaalf. Sinds dien wordt elke maand een loterij gehouden behalve in de vakantiemaand juli. Het wettelijk toegestane aantal wordt dus niet geheel benut. De invoering van de maandelijkse loterijen resulteerde in een omzetstijging van 300 miljoen in 1972 tot circa 500 miljoen in 1974. Prijzenpakket Staatsloterij. Elke loterij bevat per serie de volgende prijzen: Bij de eerste trekking: 1 prijs van 25.000,—; 1 prijs van 5.000, 5 prijzen van 2.000,— is 10.000,—; 10 prijzen van 1.000,— is 10.000,—; 100 prijzen van ƒ400,— is ƒ40.000,— 100 prijzen van 200,— is 20.000,—; 200 prijzen van ƒ100,— is ƒ20.000,— 100 prijzen van 75.— is ƒ7.500,—; 2000 prij zen van ƒ50,is ƒ100.000,—; 10.000 prij zen van 10,— is 100.000,—; 12.517 prijzen is totaal 337.500,—. Bij de tweede trekking: 1 prijs van ƒ50.000,—; 1 prijs van ƒ5.000,—; 5 prijzen van ƒ2.000,— is ƒ10.000,—; 10 prijzen van 1.000,is 10.000,—; 100 prijzen van ƒ400,— is ƒ40.000,—; 100 prijzen van ƒ200,— is 120.000,—; 200 prijzen van 100,— is 20.000,—; 2.000 prijzen van 50,— is 100.000,—; 10.000 prijzen van 15,— is 150.000,—; 12.417 prijzen in totaal 405.000,—. Bij de derde trekking: 1 prijs van ƒ100.000,— 1 prijs van ƒ50.000,—; 1 prijs van ƒ25.000,—; 1 prijs van ƒ10.000,—; 5 prijzen van ƒ5.000,— is 25.000,—; 10 prijzen van 2.000,— is 20.000,—; 100 prijzen van 1.000,— is ƒ100.000,—; 100 prijzen van ƒ400,— is 40.000,100 prijzen van 200,is 20.000,1.000 prijzen van 100,is 100.000,4.000 prijzen van 50,is ƒ200.000,—; 10.000 prijzen van 25,— is ƒ250.000,— 15.319 prijzen in totaal 940.000,—. Naast deze voor elke serie uitgeloofde prijzen worden in elke loterij vier extra prijzen uitgeloofd: bij de tweede trekking: tweemaal 100.000,— en bij de derde trek king: eenmaal 250.000,en eenmaal 500.0000,—. De hoofdprijs van 500.000,— wordt uit gekeerd zonder aftrek van kansspelbelasting. Bovendien worden voor elke serie, waarin de hiervoor genoemde extra prijzen niet vallen, troostprijzen uitgeloofd, te weten tweemaal 2.000,bij de tweede trekking en eenmaal 4.000,en eenmaal 5.000,— bij de derde trekking. PULSARS Pulsars zijn zo iets als astronomische „knipperlichten". Ze zenden met regelma tige tussenpozen variërend van enkele milli seconden tot enige seconden krachtige pul sen of stoten van stralingen uit. Ze schijnen als een raket voort" te snellen langs het firmament met een drijfkracht, geleverd door hun asymmetrische straling. Wij kunnen ter vermijding van details niet verder hierop ingaan. Zo kunnen ze snel heden van niet minder dan 100 km per seconde ontwikkelen. Harrison en Eugene Tademaru van de University of Massachusetts die onlangs een studie over pulsars hebben afgerond, menen nu met anderen dat op grond van zulke fantastische snelheden pulsars niet-gravi- tioneel (gravitatie is zwaartekracht) gebon den zijn aan onze Melkweg (ons sterren stelsel van ruim 1 miljard sterren, waarvan de zon er één is). Ze moesten daarom bij een supernova uitbarsting (ster die spontaan uit elkaar barst, daarbij helderheden vertonend van wel het miljardvoudige van de oorspronkelijke) wel weggeschoten zijn, de ruimte in, door een plotselinge constante kracht. Volgens het door hen ontworpen model kande pulsar door zijn magnetische struc tuur een voldoende grote zet geven aan zichzelf om de startsnelheid van 100 km per seconde in stand te houden. FOSSIEL De oorsprong van ons menselijk geslacht wordt door nieuwe vondsten steeds verder in het verleden teruggedrongen. In het be gin dezer eeuw was het oudste menselijke fossiel de kaak van Heidelberg, niet ouder dan 400-500.000 jaar. Verdere vondsten uit Oost Afrika brachten de geologische ouder dom van ons geslacht eerst op ruim 1 mil joen jaar, later op meer dan 2 en nog later op iets meer dan 3 miljoen jaar! Nu vernemen wij dat Mary Leakey te Laetolil in Tanzania een door en door ver steende onderkaak van een mensachtig we zen aan de vergetelheid heeft ontrukt, welke ouderdom geschat wordt tussen 3.350.000 en 3.750.000 jaar. Wij hebben hier te doen met een zeer significante ontdekking, het oudst bekende specimen van een creatuur in de directe afstammingslijn van de mo derne mens vertegenwoordigend. Opnieuw is met deze vondst bevestigd dat destijds een kleine vier miljoen jaar geleden op aarde naast menselijke wezens ook nog de aapachtige „neven" van de mens, t.w. de Australopithecinae hebben geleefd. Van beide soorten is de soort Homo het taaiste en meest aangepaste gebleken. Daarom heeft hij ook de concurrentie overleefd, terwijl de Australopithecus al lang uitgestorven is. HEIMGELSPORTERS VERGADERDEN De Noord-Bevelandse hengelsportvereni ging hield op vrijdag 16 januari 1976 in hotel „De Kroon" te Wissenkerke haar jaarvergadering. Deze vergadering werd door 53 personen bezocht. Na de opening en een welkomstwoord door de voorzitter herinnerde hij het plot seling overlijden in december 1975 van het bestuurslid H. Warren, die in het jaar dat hij bestuurslid is geweest, zeer veel van de voorzitter werd daarop staande 1 voor de vereniging heeft gedaan. Op verzoek minuut stilte in acht genomen. Uit het' jaarverslag van de secretaris bleek, dat het ledental in 1975 met 67 leden was toegenomen. Er werden in 1975 13 wedstrijden ge houden, waaraan door 788 personen werd deelgenomen. Bij al deze wedstrijden wer den 1183 bovenmaatse en 621 ondermaatse vissen gevangen. Deze leverden in totaal 196.225 wedstrijdpunten op. De bovenmaatse vissen hadden een totaal gewicht van ruim 146 kilogram. Er werden 249 prijzen uitgereikt. Wat het aantal deelnemers aan de wedstrijden betreft, was er enige vooruit gang te bespeuren, evenals dit betreft het aantal gevangen bovenmaatse vissen. Uit het verslag van de penningmeester bleek, dat er een batig saldo overgebleven was. Na de pauze werd besloten om in 1976 weer 8 competitiewedstrijden te houden, evenals enkele z.g. vrije wedstrijden, waar aan ook niet-leden kunnen deelnemen. Nadat het programma was afgewerkt, dankte de voorzitter de aanwezigen voor hun sportieve houding en het gezellig sa menzijn tijdens deze vergadering. ESurgerffjke stand KORTGENE Geboren: 18 dec. 1975: Patrick Milan, z.v. Bertus W. Platschorre en Agnesa Ste- fanakova; 23 dec. 1975: Johanna Pelagia, d.v. Pieter G. Janse en Pelagia G. M. Minnc- boo; 27 dec. 1975: Peter Frangois, z.v. Pieter J. Geelhoed en Grietje Eikenhout. Gehuwd: 5 dec. 1975: Adriaan Bout, 19 jaar en Adriana L. Flipse, 19 jaar te Wis senkerke. Overleden: 2 dec. 1975: Jacob Lamse, 90 jaar, wedn. van Jannetje Plantefeber; 5 dec. 1975: Harold C. R. Warren, 37 jaar, man van Elizabeth P. Koole; 16 dec. 1975: Maria Fieman, 69 jaar; 20 dec. 1975: Bob Lentink, 37 jaar, man van Dina Galenkamp; 21 dec. 1975: Adriaan D. Markusse, 76 jaar, man van Maria de Kam; 22 dec. 1975: Cornelis P. Zuijdweg, 70 jaar, wedn. van Pieternella A. Maas.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1976 | | pagina 2