FLATNEUROSE
Topsport op heilloze weg
Roofovervallers
zoeken andere objekten
ALLES WORDT OPGEOFFERD AAN "PRESTATIEDRANG"
ZELFS "KINDERARBEID" GEWOON VERSCHIJNSEL
Toen Anton Geesink een jaar of tien geleden het ene daverende internationale
judo-sukses op het andere liet volgen, nam het aantal beoefenaren van de
judo-sport aanzienlijk toe. Ook andere topsporters als Ard Schenk, Johan Cruyff,
het Amerikaanse schaakfenomeen Fischer en de Belgische wielerkoning Eddie
Merckx stimuleerden tienduizenden jongeren om de sport te gaan beoefenen,
waarin deze cracks uitblonken.
Bestuurderen van sportverenigingen komen dan ook vaak aan met de be
wering dat een krachtige bevordering van de prestaties talloze mensen stimu
leert om ook sport te gaan bedrijven. De vraag is echter of dit soort bewe
ringen worden gelanceerd omdat nauwkeurig is vastgesteld of ze werkelijk op
zonneklare feiten berusten, of dat de bonzen in de sport zoeken naar een
fraaiklinkend alibi om de bijna tyrannieke opdrijverij van sportprestaties te
rechtvaardigen.
Top en basis groeien uit elkaar.
In het maandblad „Jeugd en Samenle
ving" wierp drs. B. J. Crum, wetenschap
pelijk medewerker aan de Interfakulteit
Lichamelijke Opvoeding van de Vrije Uni
versiteit te Amsterdam, kortgeleden de
vraag op of topsport inderdaad wel zo'n
sterke stimulans betekent voor een blij
vende breedtesport-beoefening. Hij ontkent
niet dat de suksessen van topsporters vele
jonge mensen stimuleren om ook een sport
te gaan beoefenen, maar terecht vraagt hij
zich af, of deze explosies van impulsief
enthousiasme ook blijvende gevolgen heeft
gehad.
„Wat is er over van het „Fanny-effekt",
wat van het „Geesink-effekt" en wat zal
er straks nog over zijn van de schaats
en schaakgolf? Drs. Crum stelt dat wan
neer niet ernst wordt gëmaakt met de zorg
voor opvangmogelijkheden (akkomodatie,
kader, enz.) de enthousiasme-golf meestal
snel wegebt. Men kan zich niet blind blij
ven staren op een kampioen. Men komt
er gewoon niet als men alleen maar geld
investeert in de begeleiding van een paar
topsporters en onvoldoende middelen heeft
voor de basis. Bovendien meent drs. Crum
dat de topprestaties stellig niet iedereen
stimuleren om zelf wat te gaan doen.
„Er zijn prestatiegerichte mensen die
door het aanschouwen van een topverrich-
ting uitgedaagd worden te trachten zelf iets
te bereiken, maar anderen worden daaren
tegen beheerst door de angst om te falen
en dat dringt hen juist in de risikover-
mijdende passiviteit. Zij kunnen het toch
niet zo goed als de gevierde helden en
doen daarom liever niets. Sportorganisaties
zullen hiermee rekening moeten houden.
Wanneer als gevolg van een in het oog
lopende prestatie een golf van enthousiasten
zich aanmeldt, zullen de organisaties zich
moeten realiseren dat de meeste van deze
door het klatergoud verlokten vroeg of
laat zullen merken niet tot de top te kunnen
doordringen. Als er dan niet voldoende
opvang is, verdwijnen de meesten snel."
Kinderarbeid.
Topsport is dus wel een stimulans, maar
in veel betrekkelijker zin als vaak wordt
beweerd. Tegenwoordig zien we dat de top
zich meer en meer los van de basis ont
wikkeld. Er ontstaat een enorme prestatie-
kloof tussen de „uitverkorenen" en de
rest. Als deze tendens zich voortzet
en daar ziet het voorlopig wel naar uit
helaas dan houdt de topsport op nog
een stimulans te zijn.
Maar zelfs al zou de topsport een stimu
lans zijn voor blijvende sportbeoefening
voor vele tienduizenden, dan nog is het
de vraag of het ethisch verantwoord is
dat een klein aantal topsporters sport be
drijft op een manier die onaanvaardbare
psychische, fysieke en sociale risiko's met
zich meebrengt.
Sfeer tussen bewoners belangrijker dan de
flat zelf.
Eigenlijk zullen maar heel weinig Neder
landse burgers tevreden zijn over hun hui
dige woonsituatie. Onderzoekingen hebben
trouwens al eens uitgewezen, dat 1/3 van
alle gezinnen graag direkt zou verhuizen
als ze iets beters zouden kunnen krijgen.
Eigenlijk zou de doorsnee Nederlander het
Drs. Crum vestigt in het maandblad
„Jeugd en Samenleving" ook de aandacht
op wat hij de „kinderarbeid" in de sport
noemt. Wil iemand later tot topprestaties
komen in de sport, dan zal hij op steeds
jeugdiger leeftijd moeten beginnen. Dat
impliceert dat soms zeer jonge kinderen
vele uren per dag hard moeten trainen en
zich allerlei dingen moeten ontzeggen. Op
deze manier worden zij opgefokt tot sport
beoefenaren, die straks hun grote prestaties
geacht worden te kunnen leveren.
Drs. Crum wijst in dit verband o.a.
op de Oostduitse en Russische topturnster-
tjes vrijwel allen zeer jonge meisjes
die vaak blijvende kwetsuren aan het be-
Vooral Amsterdam een onveilige stad.
Tot 1965 was de bankoverval in Neder
land een onbekend strafbaar feit. In dat
jaar begon de reeks met een overval op
een AMRO-bank in Tilburg: totale buit
900.000,—. Nog drie soortgelijke over
vallen werden dat jaar gepleegd, in 1966
volgen 10 overvallen op geldinstituten, in
1967 acht, in 1968 eenendertig, in 1969
achtenveertig, in 1970 zesenveertig, in
1971 honderdzestien, in 1972 honderdze-
ventien, in 1973 honderdnegenentwintig.
De rovers kwamen zelden met lege han
den thuis. In 1971 bedroeg hun gezamen
lijke buit 2,7 miljoen gulden, vorig jaar
was dat bedrag reeds meer dan verdubbeld.
Deze buit werd niet alleen vergaard bij
geldinstituten. maar ook bij andere ob-
Iiefst in een vrijstaand huis wonen met een
tuin voor en achter, waar hij niet teveel
last van het verkeer heeft, de buren niet
kan horen praten en waar hij zijn televisie
hard en zijn grammofoon nog harder kan
zetten. Maar zulke droompaleisjes zijn
slechts voor weinigen weggelegd, de opper
vlakte van ons land is trouwens veel te
krap om iedereen zulk een riante woon
situatie te kunnen bezorgen.
wegingsapparaat oplopen (circa 50% over
komt dat). Bij de talentjes uit eigen land,
nu opgeborgen in een turninternaat, is het
niet veel anders. En deden zich twee jaar
geleden bij de Westduitse roeiers niet reeds
duidelijke hartletsels voor?
„Frontsoldaten".
Drs. Crum meent daarom dat de inter
nationale topsport zich op een heilloze
weg bevindt. Soms neemt volgens hem de
training van kinderen vormen aan die ver-
geïijkbaar zijn met de kinderarbeid uit
vorige eeuwen. Vooral bij sporten als zwem
men. turnen en kunstrijden op de schaats
doet zich deze ontwikkeling voor, maar
in geringere vormen toch ook al bij andere
sporten.
Drs. Crum haalt een uitspraak aan van
de chef-mission van de Nederlandse zwem
ploeg, die deelnam aan de Olympische Spe
len in München. Deze meneer zou gezegd
hebben, dat de jeugdige zwemstertjes kei
hard zouden moeten knokken. „Er moet
geen gelegenheid zijn om te huilen, er moet
doorgeknokt worden, door de pijngrens
heen."
Wie een dergelijke uitspraak leest, zou
veronderstellen dat het hier niet om zwem-
meisjes gaat maar om frontsoldaten. Deze
dressuur van zwemmeisjes is dan ook beslist
onverdedigbaar maar geeft ondertussen wel
aan in welk een zorgwekkend degeneratie
proces de topsport zich bevindt.
Drs. Crum wijst verder op aan een week
blad gedane uitlatingen door de technische
chef van de atletiekunie, die het toedienen
van zeer schadelijke maar prestatieverho-
gende stoffen „medische begeleiding" pleegt
te noemen. Ook dit soort hoogst bedenke
lijke uitlatingen bevestigt dat de topsport
grotelijks schade kan berokkenen aan de
genen, die ze beoefent.
Tom Noddy.
(Nadruk verboden).
jekten. De aktiviteiten van de roofover
vallers verplaatsten zich, sinds de banken
betere beveiligingsmaatregelen hebben ge
troffen, meer en meer naar partikuliere
bedrijven. In 1971 werden 71 overvallen
op niet-geldinstituten gepleegd, in 1973
reeds 140.
Kommissaris Van Straten vermeldt in
het Tijdschrift voor Politie tot welk soort
objekten roofovervallers zich het meest
voelen aangetrokken. In 1973 werden 9
juweliers overvallen, 33 benzinestations,
63 diverse partikuliere bedrijven zoals uit
zendbureau^, supermarkten, winkels en kan
toren. 23 woningen/boerderijen, 2 NS-kan-
toren en een tiental berovingen op straat
(taxichauffeurs, etc.).
Verontrustend is zonder meer dat de
politie lang niet alle roofovervallen heeft
Toen na de jongste wereldoorlog onze
bevolking kich snel uitbreidde en bovendien
een steeds groter deel van de bevolking
naar de stad trok, stond men voor de taak
om zo efficiënt mogelijk om te springen
met de krappe bouwgrond. Op zoveel vier
kante meters moesten zoveel mensen wonen
en de oplossing werd gezocht in het bou
wen van (hoogbouw)flats, die men thans
in alle grote en kleine steden kan aan
treffen. In deze flat-nieuwbouwwijken
huist zelfs een zeer groot deel van onze
bevolking en ook nu nog trekken er dage
lijks mensen uit de oude, soms verkrotte
woonbuurten weg naar een flatwoning.
Reeds jaren wordt er gesproken over de
vraag of nieuwbouw (geestelijk) ongezond
maakt. Geruchten als zouden psychoneu-
rotische klachten in een nieuwe wijk meer
voorkomen dan men op grond van het
landelijk gemiddelde zou verwachten, wer
den aanvankelijk bevestigd door enkele
wetenschappelijke onderzoekingen.
Afreageren op flat.
Alle binnenlandse en buitenlandse onder
zoekingen toonden aan dat flatbewoners
vaak minder tevreden zijn dan bewoners
van eengezinswoningen, maar dat betekent
nog niet dat de flatsituatie een ziekmakende
invloed zou hebben. Een onderzoek uit
1967 onder vrouwen en kinderen van Britse
militairen, die in Duitsland gelegerd waren
en ten dele in flats woonden, toonde aan
dat het ziektecijfer bij flatbewoners 57%
hoger lag dan bij bewoners van eengezins
huizen. Vooral psychische klachten en a-
demhalingsstoornissen kwamen bij flatbe
woners veel meer voor dan bij bewoners
van eengezinswoningen. Ieder die het be
staan van flatneurose wilde aantonen, be
riep zich toen direkt op dit onderzoek.
Maar inmiddels begon men ook in Ne
derland met sociale onderzoekingen onder
flatbewoners. Een onderzoek in een Bre
kunnen oplossen. Vorig jaar bijvoorbeeld
werden van iedere 100 overvallen slechts
43 door de politie opgehelderd. Dit bete
kent dat er op dit moment nog talloze
zware jongens, die dit soort misdrijven
plegen, op vrije voeten rondlopen.
Wapens.
Roofovervallers gedragen zich zelden zo
als meesterkraker Aage M. als een heer
in het kriminele verkeer. Veelal intimideren
zij hun slachtoffers met wapengebruik. In
het Tijdschrift voor Politie staat vermeld
welke wapens het meest werden gebruikt.
In 1973 werd in 196 gevallen gebruik ge
maakt van vuistvuurwapens, in 19 gevallen
van een geweer, in 36 gevallen van steek
wapens en in 15 gevallen van slagwapens.
Overigens maakten de roofovervallers in
1973 minder dode en gewonde slachtoffers
dan in 1972.
De meeste roofovervallen in het tijdvak
1971—1974 werden gepleegd in de Randstad-
Holland. In 1973 werden in de provincie
Noord-Holland 104 overvallen gepleegd en
in Zuid-Holland 58. Noord-Brabant is een
„goede" derde met 43 overvallen. Dan is
het in Zeeland (1 overval in 1973!) en in
de drie noordelijke provincies (totaal 9
overvallen) heel wat veiliger. In Overijssel,
Gelderland, Utrecht en Limburg met resp.
14, 13, 12 en 15 overvallen, is de situatie
ongunstiger, maar nu ook weer niet direkt
alarmerend. In Utrecht en Limburg liep
het aantal roofovervallen ten opzichte van
1972 zelfs terug.
In het staatje van de grote en middel
grote steden komt naar voren dat Am
sterdam veruit de meeste overvallen heeft
gehad. In 1972 werden in de hoofdstad 47
roofovervallen gepleegd, vorig jaar zelfs
72, wat meteen het hoge cijfer voor de
provincie Noord-Holland verklaart. Zonder
overdrijving mogen we Amsterdam een on
veilige stad noemen.
Tegenover de 72 roofovervallen in Am
sterdam (1973) staan slechts 16 en 12 over
vallen in resp. Rotterdam en Den Haag.
De tweede onveilige stad van Nederland
dase nieuwbouwwijk (1972) leidde tot de
slotkonklusie dat woning, woonomgeving
en sociale kontakten in de buurt wel dege
lijk iets te maken hebben met (psycho
sociale) gezondheid. Bewoners van flats
zouden volgens dit onderzoek ontevredener
zijn dan bewoners van andere huizen en
die ontevredenheid zou toch weer een na
delige invloed op de gezondheid hebben.
Andere konklusies.
Maar een in 1971 gepubliceerd onderzoek
over de bewoners van de Utrechtse nieuw
bouwwijk Overvecht (minstens 45.000 be
woners) leidde tot heel andere konklusies.
De onderzoekers vonden géén duidelijke
verschillen in gezondheid tussen bewoners
van (hoogbouw)flats en van eengezinshuizen.
Ook de woonhoogte bleek niet van invloed
op de gezondheid. Kortom, dit onderzoek
leidde tot heel andere konklusies dan andere
onderzoekingen en dat is op zijn minst
een reden om ons niet al te zeer vast te
leggen op het verband tussen het wonen
in een flat en iemands gezondheidstoestand.
Helaas gaan zoveel mensen al bij voorbaat
uit van dit verband, dat het daarom steeds
moeilijker wordt ze dit nog uit het hoofd
te praten.
Als iedereen nu maar zegt dat je van
het wonen in een flat neurotisch wordt,
dan gaat op de duur iedere flatbewoner
dat nog geloven ook. Heeft hij dan eens
een keer klachten, dan krijgt de woning
de schuld. Zeer treffend is een opmerking
van de psycholoog M. J. Danz en de socio
loog W. Th. L. van Wetten, die in het blad
Stedebouw en Volkshuisvesting het volgende
poneerden: „Zo is ook ontevredenheid over
de woonsituatie niet zelden een kanaal
waarlangs men ontevredenheid met zaken
als een huwelijk of andere persoonlijke re
laties afreageert. Maar je kunt niet onge
nuanceerd allerlei psychische en lichamelijke
klachten afschuiven op de flat."
schijnt Eindhoven te zijn met 13 overvallen
in 1973. Nog één overval meer dan in
het veel grotere Den Haag dus! Twee grote
steden, t.w. Tilburg en Groningen, bleven
vorig jaar geheel verschoond van roof
overvallen, Nijmegen kwam er met één
overval ook goed af.
Slachtoffers.
Het wapengebruik van roofovervallers kan
gemakkelijk slachtoffers maken. In 1972
vielen hierdoor twee doden, 12 zwaarge
wonden, 39 lichtgewonden. Voorts werden
26 slachtoffers vastgebonden, 21 opgeslo
ten en 2 gegijzeld. Deze gegevens wijzen
duidelijk uit, dat de roofovervallers geen
„kinderachtige" jongens zijn en als het
moet geweld niet schuwen.
Kommissaris Van Straten meent dat de
beveiligingsmaatregelen in bankkantoren en
bij geldtransporten toch wel vruchten heb
ben afgeworpen. Het aantal bankovervallen
is in 1973 in ieder geval nauwelijks meer
gestegen. Maar hij houdt er rekening mee
dat de moeilijkheden zich nu zullen ver
plaatsen. Partikuliere bedrijven als uitzend-
bureau's, supermarkten, winkels, kantoren,
etc. moeten er rekening mee houden dat
zij nu wel eens het slachtoffer kunnen
worden van een overval. In deze sector
is reeds een stijging van het aantal over
vallen te melden. Van Straten meent daar
om dat waarschuwing en voorlichting in
het kader van de misdaadpreventie aan dit
soort bedrijven op zijn plaats is.
De voortdurende daling van het oplos
singspercentage noemt hij een zorgelijke
zaak. Het personeelsgebrek bij de diverse
rechercheonderdelen zal hieraan niet vreemd
zijn. Bovendien moet bedacht worden dat
ook „de kleine misdaad" steeds meer
groeit en veel tijd van de politie in beslag
neemt. Dat neemt niet weg dat een roof
overval volgens kommissaris Van Straten
nooit als een routine-misdrijf mag worden
afgedaan. Daar is dit soort misdrijven veel
te ernstig voor.
(Nadruk verboden).
Wie woont bij wie?
Drs. Danz en drs. Van Wetten menen dat
de problemen rond de flatwijken vooral
op sociaal terrein liggen. Het toewijzen van
een flatwoning in de meeste gemeenten ge
schiedt volgens het principe van: op rij
volgens de inschrijvingslijst volmaken. Het
gevolg van zo'n beleid is dat mensen van
totaal verschillende levens- en woonstijl
in eikaars nabijheid kunnen komen wonen.
Dit kan gemakkelijk aanleiding geven tot
spanningen. Die verschillen in levensstijl
komen bijvoorbeeld tot uitdrukking in ver
schillen in opvoedingsmethoden en in ver
schillen ten aanzien van burenkontakten.
Wonen er dus in een wijk mensen met
heel verschillende sociale achtergronden en
levensopvattingen (en dat is in vele nieuwe
wijken juist het geval), dan ontstaan bij
vele bewoners gevoelens van onvrede. Die
gevoelens worden dan al heel gauw gepro-
jekteerd op andere aspekten van de woon
situatie. In feite zijn vele flatbewoners niet
eens zo ontevreden over hun flat, maar
veeleer over het sociale leven in hun wijk
en dat is toch een heel andere zaak.
In het blad Stedebouw en Huisvesting
wordt stelling genomen tegen de opvattin
gen van allerlei artsen, architckten, stede
bouwkundigen, c.d., die veelal suggereren
dat als alle bewoners van de wijk nu maar
veel sociale kontakten met elkaar hebben,
ze zich ook gelukkiger zullen voelen met
hun woonsituatie. „Belangrijker is dat men
sen zich veilig voelen temidden van de om
wonenden en zich vanuit dat gevoel kunnen
ontplooien."
Kortom, het is wellicht voor de gezond
heid van iemand belangrijker temidden
van wie hij woont dan in wat voor huis
hij precies woont. Daarom moeten niet in
de eerste plaats de materiële aspekten van
de woonsituatie verbeterd worden (al is dat
op zichzelf niet onbelangrijk) maar vooral
de sociale aspekten.
(Nadruk verboden).
IS WONEN IN EEN FLAT ONGEZOND
WERKELIJKHEID OF FIKTIE
In het Nederlandse spraakgebruik is de laatste jaren het woord „flatneu
rose" helemaal ingeburgerd. Onder flatneurose wordt verstaan het geheel van
lichamelijke en vooral psychische klachten, die in het bijzonder bewoners van
flats zouden hebben. Vooral mensen die in hoogbouwflats wonen zouden
gezondheidsklachten uiten, welke rechtstreeks verband houden met hun woon
situatie. Het spreekt daarom haast vanzelf dat er onder de bevolking grote
belangstelling voor het verschijnsel „flatneurose" bestaat, want honderdduizen
den Nederlanders wonen in een (hoogbouw)flat of hebben familie, vrienden of
kennissen, die in een flat wonen. Voorts zijn er tienduizenden woningzoeken
den, die wachten op toewijzing van een flat.
Toch is het de grote vraag of „flatneurose" werkelijk bestaat of dat deze
term niet meer is dan een kreet, die niet door wetenschappelijk onderzoek
wordt gerechtvaardigd. Het eigenaardige is dat er onderzoekingen bestaan,
waarin het bestaan van flatneurose wordt aangetoond en dat er eveneens
onderzoekingen zijn gedaan, waarin het bestaan van flatneurose juist wordt
ontkend
NU BANKEN BETER BEVEILIGD ZIJN. LOPEN PARTIKÜLIEREN
MEER RISIKO
De zware geweldskriminaliteit is ook in Nederland in opmars. Het aantal
moorden en doodslagen is de laatste jaren nauwelijks toegenomen (alleen
in de eerste helft van 1974 was er sprake van een stijging), maar veront
rustend was wel het toenemend aantal roofovervallen en met name één van
de spektakulairste vormen hiervan: de bankovervallen.
In 1965 werd in ons land de eerste bankoverval gepleegd en sindsdien
hebben vele zware jongens ontdekt dat de bankoverval één van de mogelijkheden
is om snel rijk te worden. Vorig jaar werden 129 (gewapende) overvallen op
geldinstituten gepleegd plus nog eens 140 roofovervallen op andere objekten.
Totale buit: 5,5 miljoen gulden.
Nochtans stelt J. van Straten, kommissaris van rijkspolitie, in het Tijdschrift
voor Politie dat de in de afgelopen jaren getroffen beveiligingsmaatregelen
in bankkantoren en bij geldtransporten hun vruchten gaan afwerpen. Het
aantal overvallen op geldinstituten stijgt nu nog maar heel gering. Niet denk
beeldig is dat de roofovervallers hun aktiviteiten gaan verplaatsen naar de
niet-geldinstituten en partikuliere bedrijven.
HOE ZIT DE RECLAS
Ons land telt 5 grote en 25 kleine
reclasseringsinstellingen. Zij zijn verenigd
in de Vereniging van Reclasseringsinstel
lingen (V.v.R.I.). Het Nederlands Genoot
schap tot Reclassering, de Katholieke Re-
classeringsvereniging, de Protestants Chris
telijke Reclasseringsvereniging, de Dr. F.
S. Meyersvereniging en de Stichting Maat
schappelijke Begeleiding Militairen zijn on
langs gaan samenwerken in de stichting
Samenwerkende Reclasseringsinstellingen
(SRI). Zij hebben een landelijk bureau in
's Hertogenbosch.
De afdeling reclassering van het Leger
des Heils en de Federatie van instellingen
voor zorg voor alcoholisten en druggebruik-
sters (FZA) werken nauw samen met de
SRI.
Het landelijk bureau in 's Hertogenbosch
verleent service aan de leden van de VvRI,
het bepaalt in grote lijnen het beleid op
reclasseringsgebied en ontwikkelt initiatie
ven inzake werkinhoud, scholing en oplei
ding, psychiatrische zorg, voorlichting over
reclassering, enz.
Verder organiseert het de landelijke na
tionale reclasseringsactie. In totaal werken
bij de reclasseringsinstellingen ruim zes
honderd maatschappelijk werkers. Vroeger
heetten zij „reclasseringsambtenaren", te
genwoordig reclasserings-maatschappelijk
werkers. Zij zijn opgeleid aan een sociale
academie of hebben, na eerst een andere
funktie te hebben vervuld (bijv. bij de
politie) een urgentie-opleiding aan een so
ciale academie gevolgd.
Niet alleen de reclasseringsinstellingen,
maar ook het ministerie van justitie heeft
reclasserings maatschappelijk werkers in
dienst.
Het werk van de reclasseringsinstellingen
die in ieder arrondissement hun afdelingen
hebben, maar steeds meer gaan samen
werken, wordt gesubsidieerd door het mi
nisterie van justitie. Daarnaast wordt een
jaarlijkse kollekte gehouden die dient om
activiteiten te bedrijven die niet subsidiabel
zijn. Daartoe behoren o.a.:
het stichten van een opvangcentrum
ERING IN ELKAAR
voor jonge reclassenten in Heerlen;
het stichten van een „slaaphuis"
voor dezelfde groep in Utrecht;
een vrijwilligersprojekt in Haarlem.
Dit betreft een groep vrijwilligers die zich
intensief wil bezig houden met gedeti
neerden;
het werk van de zgn. „buitengroep"
in Groningen. Dit betreft de opvang van
de moeilijkst denkbare jongeren die met
justitie in aanraking zijn geweest. De
„buitengroep" beschikt over een pand waar
in de inventaris nog zo goed als ontbreekt;
direkte financiële steun aan cliënten.
Voordat sociale voorzieningen in werking
treden kunnen reclassenten in een materiële
nood verkeren die onmiddellijk dient te
worden opgelost ter voorkoming van reci
dive;
stichting van een landelijk fonds ten
behoeve van slachtoffers. Ook in reclas-
seringskring is men ervan overtuigd dat
slachtoffers van geweldmisdrijven dringend
behoefte hebben aan materiële, maar vooral
ook aan immateriële (geestelijke) steun
en begeleiding;
steun aan buitenlandse gedetineerden.
Door het ontbreken van lectuur in de
eigen landstaal komen veel buitenlandse
gedetineerden in een isolement te verkeren
dat nog aanzienlijk groter is dan van hun
Nederlandse medegedetineerden. Abonne
menten op buitenlandse dagbladen en ge-
illustreerde bladen zou dit isolement kunnen
doorbreken. In het Huis van Bewaring in
Amsterdam verblijven ^ongeveer dertien na
tionaliteiten. Eén dagblad en één weekblad
in iedere taal zou ongeveer ƒ2500.— per
jaar kosten.
Zo zijn er nog veel meer zaken te be
denken die zouden kunnen bijdragen tot
een wezenlijke verbetering van begrip tus
sen ons en „die anderen". Ons zal nooit
overkomen wat die anderen is gebeurd,
maar één keer agressie afreageren in een
roekeloze inhaalmanoeuvre waarbij doden
of gewonden vallen en het is zover.
I.M.A.R.