Het voetstuk ^(RALEN RIJGEN november Natuurkalender - door Maartjo Zoldonrïjk Tweede blad van bet Noord-Bevelands Nieuws- en Advertentieblad d.d. 16 november 1972 no. 3529 spreekwoorden en citaten met woorden voor U bijeengeregerf®L, door Harry van Rijn '■L Zwijgen, Als we niet konden zwijgen, dan zaten we allemaal in de gevangenis. Gevangenen. De itwee vrienden in het slechte zijn in de gevangenis terecht gekomen. Als ze 's middags worden gelucht en hun ronde lopen, vraagt nr. 1 plotseling gejaagd: „Kees, hoe laat is het?" Zegt nr. 2: „Waarom? moet je soms weg?" Gevangene. Citaat uit een brief van een gevangene aan zijn moeder: Stuur me alstublieft vlug een voedselpakket. Tussen het ont bijt, middageten en de avondmaaltijd krijg je hier niets te eten. Eten. De kleine padvinder, voor 't eerst in het kamp, bracht zijn prille proeven van •kookkunst de tent binnen. „Er ontbreekt iets aan de maaltijd", zei de hopman. „Ja", zuchte het jongetje, „mijn moeder". Moeder. 'Een moeder kan beter zeven kinderen onderhouden, dan zeven kinderen een moeder. Vader. Sommige vaders houden het meeste van 's andermans dochters. Vader en zoon. Felix Mendelsohn was een befaamd komponist. Zijn grootvader een in zijn dagen even bekend bankier. Als Felix vader zich voorstelde, zei men steevast: „O, dan bent u die 'bekende komponist". „Nee", zei vader Mendelsohn „dat is mijn zoon". „Aha", corrigeerde men dan de fout, dan bent u die beroemde bankier. En voor de honderdste keer moest deze Mendelshon dan zeggen: „Nee, dat is mijn vader". Beroemd. „Weet je wel", zei de meester, „dat Na poleon op jouw leeftijd al de beste leer ling was van zijn school?" „Jazeker meneer. En weet u, dat hij op uw leeftijd al keizer was van Frankrijk?" Meester. Talrijk zijn de meestersmopjes. Enkele er van willen we u niet onthouden. Benzine. Na een boeiend verhaal over de olie winning met dia's en zo steekt een leer ling zijn vinger op en vraagt: „Als ze nou op de hoek van de straat bijvoor beeld een benzinepomp zetten, hoe we ten ze dan dat ze op die plek precies olie zullen boren?" Klucht. Uit een opstel: We zijn gisteren naar de bios geweest. We zagen het huwelijk van Prinses Beatrix en prins Claus. En nog een paar andere kluchten. Wonder. „Wie kan me met een voorbeeld ver tellen, wat een wonder is?", vraagt juf aan het kleine volkje. Steekt Marietje haar vinger op. „Nou, mijn moeder zegt, dat het een wonder zou^zijn als u niet trouwt met die nieuwe gemeentesecre taris." Liefhebben. Die twee duizendpoten beminden el kaar teder. Ze wandelden arm in arm in arm in arm in arm in arm in aim in arm (enzovoort nog 80 regels). Kinderen krijgen. Volkeren met een slechte keuken heb ben de meeste kinderen. We lezen vaak dat de herfststormen de bomen van hun bladeren beroven. Dat klinkt erg dichterlijk, maar het is niet waar. De bomen „willen" graag van hun blad af. Daartoe begint al in de nazomer de vorming van een kurklaagje op de plaats waar de bladsteel aan tak of twijg zit. Dan is er vaak nog maar een zuchtje nodig om het blad los te maken. Voor de boom heeft dit het voordeel, dat de bladeren geen vocht meer verdampen, wat normaal een heel belangrijke funktie van de boombladeren is. Nachtvorst en harde wind kunnen de bladval wel ver snellen, maar het „initiatief" gaat van de boom uit. De bladval is een heel mooi en dui delijk voorbeeld van de kringlopen, die in de natuur zo belangrijk zijn. De dorre bladeren blijven niet op de grond liggen, maar zodra de regen ze doorweekt heeft, beginnen allerlei dieren, vooral veel wor men, aan de afbraak. De stoffen, waar uit bladeren zijn opgebouwd en die voor een deel afkomstig zijn uit de bodem waarin de boom groeit, keren zo weer terug in een vorm, waarin ze voor her nieuwd gebruik beschikbaar zijn. Ieder een weet wel dat „bladaarde" een uit stekende voedingsbodem is, o.a. voor ka merplanten. Maar natuurlijk ook voor de bomen, die er in groeien. Daarom is het een kwalijke zaak als men die „strooisel- laag" van een bos gaat afgraven, bijvoor beeld om ze als bladaarde voor potplan ten te gebruiken. Dat veroorzaakt een ernstige verarming van de bosgrond. Er zijn enkele bomen en struiken wier bladeren, nadat zij in de herfst zijn af gevallen, maar heel langzaam verteren. Dat zijn o.a. de Amerikaanse eik (die zulke prachtige vlammende herfstkleu ren heeft) en de Amerikaanse vogelkers. De namen verklappen al, dat het vreem delingen zijn in ons werelddeel en klaar blijkelijk weten de bodemdieren, die het blad van onze inheemse bomen en strui ken plegen te verteren, niet goed raad met die vreemde kost. Het gevolg is dan dat, waar veel van die Amerikaanse eiken of vogelkersstruiken dicht bijeen staan, een dikke laag blad komt te liggen, dat maar heel langzaam wordt afgebro ken. De Amerikaanse vogelkers heeft daarbij ook nog de hebbelijkheid, dat hij zich heel gemakkelijk voortplant en in korte tijd hele stukken bos in beslag neemt. Bosbouwers spreken dan ook wel van „bospest", als ze het over deze struik hebben. In natuurreservaten worden deze struiken krachtig bestreden, wat overi gens een tijdrovende en daardoor kost baar karwei is. Vrouw. Gerrit, een Amsterdamse ronde jongen, is alleen met vakantie in Parijs en stuurt zijn moeder een foto-ansioht van het standbeeld de Venus vanMilo. Op de achterkant staat: „Dit is het mooiste beeld van de hele wereld. Die persoon met de bril op, dat ben ik". Brief. Eindelijk kreeg de man een brief van zijn vrouw, die een week voor gezond heid naai- een rusthuis was. Een brief met deze inhoud: „Beste Karei. Deze brief schrijf ik je omdat ik toch niks heb te doen. En nu eindig ik omdat ik niet meer weet te schrijven". En dat voor beeld, beste lezer, zullen we maar vol gen. Bladeren van vooral loofbomen vangen veel stofdeeltjes uit de lucht op. Ze hel pen hierdoor enigszins de luchtvervuiling te bestrijden. Bomen die 's winters hun blad verliezen doen dit natuurlijk alleen maar van april tot november. Maar dan op veel grotere schaal dan we ons meest al realiseren. Men heeft berekend dat de oppervlakte van de bladeren van één hectare eikenbos in totaal wel zes hec tare beslaat. We zouden dus kunnen stellen, dat de bladei'en van bos, of van een voldoend brede groenstrook, als een soort luchtfilter werken, door allerlei stofdeeltjes vast te houden. Overigens komen die dan natuurlijk wel in de grond terecht, als de regen de bladeren schoon spoelt. .Uiteraard ook, als de bladeren in de herfst afvallen, wat dan weer nadelig kan zijn voor de bodemdieren, die voor de afbraak van de gevallen bladeren moeten zorgen. Er zijn boomsoorten, wier bladeren in de herfst nog lang aan de twijgen blijven, hoewel ze dan al wel verdord zijn. Dit is vooral bij de eik het geval. Daarover be staat een aardige legende over een man, die zijn ziel aan de duivel had verkocht. Leverantie (van de ziel) zou moeten ge beuren als de bladeren van de bomen vielen. Toen de herfst naderde kreeg de man natuurlijk spijt van zijn transactie. Maar gelukkig had een winterkoninkje het gesprek, waarin de transactie werd gesloten afgeluisterd en dit besloot Jantje Pek een poets te bakken, door de eiken op te stoken om hun bladeren vast te houden tot in het voorjaar de knoppen openbarsten. Uit woede, moet de duivel toen zijn tanden in een eikenblad hebben gezet en die hebben inderdaad nog altijd gekartelde randen. Op bladeren van de eik (maar ook op die van tal van andere bomen en strui- ken) treffen we vaak knobbeltjes aan, zelfs mooi kogelronde bolletjes aan de takjes. Dat zijn gallen, waarvan vele tientallen soorten op allerlei planten voorkomen. Zij danken hun ontstaan aan galwespen of -muggen, andere aan luizen en mijten, waarvan de wijfjes, als zij hun eitjes in blad of tak of knop leggen, te gelijkertijd een stof afscheiden, die de plant prikkelt tot 'het maken van de gal. Een gal is geen gezwel; zij lijkt haast een heel harmonisch gegroeid orgaan, waar de plant echter zelf niets aan heeft. Ongeveer drie eeuwen geleden schreef Jan Swammerdam al, dat deze galvor- migen „nergens anders om ontstaan zijn, dan aan de dieren, die daarin besloten zijn, een woning te geven en hun tegelij kertijd voedsel te verschaffen". Die dieren zijn dan de larven, die na weken, maanden of soms zelfs na jaren een volwassen dier opleveren, dat op zijn beurt (als het een wijfje is) weer eitjes legt en daarbij de plant tot galvorming prikkelt. Het valt iedereen op, dat we 's winters zoveel minder insekten en ander klein gedierte zien, dan in de zomermaanden. Voor een deel komt dit, doordat ze in gaatjes en spleetjes en holletjes wegkrui pen en daar op betere tijden wachten. Maar er treedt in de herfst ook een enor me sterfte op. Van de staatjes die b.v. hommels en wespen vormen en die uit vele honderden individuen bestaan, ster ven alle bewoners af, op de echte wijfjes na, die we koninginnen plegen te noe men. Alle werksters, dat zijn in feite misvormde wijfjes, die het vermogen missen om izich voort te planten, sterven in vergeten hoekjes, als de dagen korten, of worden opgepeuzeld door de vogels, voor wie zij door hun traagheid een ge makkelijke prooi vormen. Alleen de echte wijfjes, dat zijn er maar één of enkele per hommel- of wespenest, overwinteren op een veilig plekje en zij zijn het, die we straks in maart en april rond zien vlie gen, op zoek naar een muizenholletje of ander plekje, waar zij een nieuwe staat kunnen stichten. Ook vlinders associëren we gewoonlijk met zon, zomer en bloemen. Toch zijn er soorten, die zich juist en zelfs uitsluitend in de wintermaanden vertonen. Dit geldt, de naam zegt het al, bijvoorbeeld voor de grote wkitervlinder, waarvan we de eer ste exemplaren meestal niet vóór eind september zien an die we nog tot be gin december kunnen aantreffen. Ze zijn echter veel minder bont gekleurd dan veel zomervlinders en daarom vallen ze weinig op. Ze hebben bleekgele tot bruin gele voorvleugels met toch, van nabij gezien, wel een fraaie tekening en grau we ondervleugels. Het woordje „grote" in hun naam wordt overigens alleen ge bruikt ter onderscheiding van de kleine wintervlinder, die nóg onopvallender is en die van midden oktober tot zelfs eind december rondvliegt. Het rondvliegen van zowel kleine als grote wintervlinder slaat alleen op de mannetjes van deze soorten. De wijfjes kunnen helemaal niet vliegen. Het zijn vrij hulpeloze schepseltjes, die de leek niet als vlinder zou herkennen. Als zij hun eitjes willen leggen, wat de kleine wintervlinder vooral op vruchtbomen doet (waarvan de rupsen, die pas in mei uit de 's winters gelegde eitjes komen, nogal wat schade kunnen toebrengen), moeten ze daai-toe tegen de stam opklim men. Daarom placht men vooral vroeger, toen er in de boomgaarden nog niet zo kwistig met insektendodende chemikaliën werd omgesprongen, met lijm bestreken banden om de stammen van de fruitbo men te binden. De vleugelloze wijfjes bleven daarom kleven en kregen dus geen kans hun eitjes op de twijgen af te zetten. Wel moeten dan natuurlijk de lijmbanden tijdig verbrand worden, vóór de rupsjes uit de eitjes komen. Een enkele keer zien we 's winters ook wel kleurige vlinders. Bijvoorbeeld een kleine vos; ook wel eens een citroen vlinder of een koolwitje. Meestal 'tref fen we ze dan in onze woningen aan, waar ze wel door de warmte heengelokt zullen zijn. Het zijn soorten, die in vol wassen stadium plegen ,te overwinteren. Normaal doen ze dit in een spleet of een holte van een boom, onder wat stenen of in een ander beschut hoekje. Ze komen normaal pas in het voorjaar weer voor de dag, waarna de wijfjes hun eieren leggen opdat de kringloop van ei-rups- pop-vlinder kan worden voortgezet. Het zijn deze vlindersoorten, die wij vaak al heel vroeg in het voorjaar weer zien rond vliegen. Vooral de opvallende citroen vlinder komt vaak al op zonnige dagen in maart te voorschijn. Overigens geloof ik dat we wel mogen vaststellen dat het overwinteren in het ei-stadium bij vlin ders het meest gebruikelijke is. Maar dit verschilt toch van soort tot soort. Er zijn ook heel wat vlindersoorten wier rupsen in de herfst veranderen in wat we poppen plegen te noemen, waar uit pas in het voorjaar de vlinder te voorschijn komt. Sommige rupsen spinnen dan eerst een cocon van zijdeachtige draden, waarbinnen de pop beschutting vindt. (Natuurzijde is afkomstig van der gelijke cocons, gesponnen door de zijde rupsen, die speciaal voor dit doel worden gekweekt, waarbij ze met bladeren van de moerbeiboom worden gevoed). Er zijn ook rupsen die in de grond kruipen, voor zij zich verpoppen, waar ze dan al of niet eerst een cocon spinnen. Er zijn er zelfs, die als imps in de grond overwinteren. Als we in de tuin aan het spitten zijn, kunnen we zowel rupsen als poppen aan treffen. Verder zijn er poppen, die zonder enige beschutting tegen een boom of schutting hangen. Die zouden een gemak kelijke prooi zijn voor meesjes, als ze niet zulke mooie schutkleuren hadden. Al worden er natuurlijk toch wel heel wat opgegeten. Meen niet, dat een willekeurige rups zelf bepaalt, hoe hij de winter zal door brengen. Dat is volkomen afhankelijk van de soort, waartoe hij behoort. Alle rupsen van een bepaalde vlindersoort, ge dragen zich precies, of nagenoeg precies dezelfde manier. Alle andere van een an dere soort zullen een ander patroon vol gen. Iets, wat we trouwens overal in de wereld der dieren aantreffen. Zelfs bij wat we dan noemen hoger ontwikkelde, al is er bij deze laatste wel iets meer speling. Het gaat hierbij om aangeboren eigenschappen. Wel kunnen vooral hogere diersoorten soms iets aanleren, maar dat moet dan toch altijd binnen de vrij nau we grenzen van het normale gedragspa troon liggen. Zo is onze hond, van oor sprong een kuddedier, een echte kame raad omdat hij de menselijke huisgenoten als kuddegenoten lean aanvaarden. De kat, een van oorsprong solitaire jager, bewaart altijd een flinke afstand tot de mens en is niet de gezellige kammeraad en speelmakker, die de hond kan zijn. De echte trekvogels hebben ons land nu toch wel verlaten. De winterharde soorten zijn achtergebleven, maar ook soorten, voor wie Nederland net zo'n beetje een overgangsgebied vormt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de kieviten, waarvan trouwens de meeste exemplaren die we nu hier zien, in noordelijker lan den plegen te broeden. Kieviten die hier hebben gebroed, zullen zich nu wel in Zuid-Europa of Noord-Afri'ka bevinden. Valt nu plotseling nachtvorst in en blijft ook overdag de temperatuur enige dagen achtereen om het vriespunt (dat kan best al in de tweede helft van november), dam zien we plotseling grote vluchten kieviten hals over kop wegvluchten. Ook goudpluvieren doen dit en vaak veld leeuweriken. Boven zee zien we dan ook vaak grote troepen zwarte zee-eenden zich naar het zuiden reppen. Slaat het weer om en schuift de vorstgrens naar het noorden terug, dan komen ook veel van deze vogels geleidelijk terug. FEUILLETON En waar denk je, dat al die iintime vrijpartijtjes plaatsvinden? Meneer heeft een geheim liefdesnestje in het Gooi, een bungalow, verscholen in het bos, vlak bij Crailo. Daar kennen ze hem ook al. En als je mij niet gelooft, wil ik je wel een paar adressen geven van meisjes, die bij hem gewerkt hebben, want hij was nooit kieskeurig. Als-ie geen artiste, zo'n stripteasegriet aan de hand had, nam hij ook wel genoegen met z'n sekreta- resse. Ik zal je namen en adressen ge ven, stumper, mag je het ze zelf vragen. Dat is die mooie oom Siem van je, tegen wie jij zo hoog opziet. Een smeerlap is het, die vrouwen verslijt als wij schoe nen. Maar je zult mij wel niet geloven. Nou, '<t zal me een zorg zijn. Overigens hoe komen jullie aan zo'n grote tuin? Vroeger had Jan Oomes minder dan de helft, een bedrijfje, waar je net zo'n beetje van kon leven. Wie heeft inder tijd dat stuk grond gekocht, dat er net tegenaan grenst? En wie kocht jouw Dafje? Dacht je, dat die schooier dat al lemaal gedaan heeft uit filantropische overwegingen?" Hij begon te lachen. „Vraag het maar eens aan je moeder, zusDie kan je er een heel goed ant woord op geven. Wit van woede haalde Jantine uit en sloeg hem een paar keer in zijn gezicht. „Je blijft van m'n moeder af, gemene schooier.en ik wil nooit meer wat met je te maken hebbenVier jij verder alleen maar kermis Half ontnuchterd van schrik voelde hij aan zijn wang, die begon te gloeien. Hij zag het meisje tussen het publiek verdwijnen. Op dat ogenblik realiseerde hij zich, dat hij te ver was gegaan. Hij begon ,te lopen en riep: „Jantine.... Jantine, kom terugJantine Het meisje was evenwel al het kermis terrein af. Ze keek op haar horloge. Met wat geluk haal ik misschien nog de laatste bus 25 Stefanie Neelemans was allang beter. Reeds enkele weken had de arts, die haar in het Gooi behandelde, geconsta teerd, dat de arm geheel genezen was. „Een paar weekjes nog voorzichtig zijn en dan kunt u er alles weer mee doen, juffrouw." Ze zei het, toen Siem op een avond even langs .kwam om te zien, hoe het met haar was. Juffrouw Spaargaren was in de keu ken bezig. Fannie was blij hem te zien. Ze sloeg haar arm om zijn hals en kuste hem. „Fijn dat je er bent. Blijf je een poosje?" „Zo lang als je wilt," antwoordde hij met een knipoogje. „Hoe gaat het?" „Met een paar weken kan ik weer aan het werk, zei de dokter gisteren. Ik ver heug me er op." „Waarom? Heb je het hier zo slecht?" „O nee, vast niet. Maar ik heb hier niets te doen. Juffrouw Spaargaren neemt me alles uit de hand. Ik zou best zelf weer wat willen doen: koken bijvoor beeld." „Kun je dat dan?" Ze keek hem verontwaardigd aan. „Denk je, dat ik alleen maar kan dan- 1 sen? Alles, wat een vrouw moet kennen, is me bekend, hoor." „Alles?" herhaalde hij ondeugend. Ze begreep hem meteen en begon te kleuren. „Ba, jullie mannen vatten altijd iets verkeerd op." „Stil maar, ik begrijp je best. Nou, als je denkt het alleen af te kunnen, kunnen we juffrouw Spaargaren weer naar huis sturen." „Een beetje sneu, he?" „Ze is voor tijdelijk aangenomen, Fannie. Enfin, jij mag het zeggen. Wil je haar deze veertien dagen nog houden, vind ik het best." „Als ze weg is, wat dan? Kom je dan eens wat vaker?" Hij kneep een oog dicht. „Zo vaak, als jij wilt. Je kent me nu onderhand wel, he. Nog steeds in jouw ogen de gevaar lijke man?" Ze kuste hem en liefkoosde zijn gezicht. „Door alles wat je voor me deed, ging ik je met andere ogen bekijken." „En het resultaat?" Ze legde haar hoofd tegen zijn schou der. „Vraag niet naar de bekende weg, Siem. Maar ik durf het niet tegen juf frouw Spaargaren te zeggen, hoor. Ze is altijd zo zorgzaam voor me geweest, vooral die eerste dagen." „Ik zal haar wat extra geld geven. Als ze straks komt, wil ik het haar wel zeggen. Wanneer wil je, dat ze gaat?" „Eind van deze week?" „Dat is overmorgen. 'Goed, zaterdag dus. Maar denk erom, dan zul je alles zelf moeten doen." „Des te leuker, Siem. Mag ik die twee weken dan .nog hier blijven?" „Ook wel drie en ook wel vier, als je wilt. Zorg er maar voor, dat je helemaal fit bent. In elk opzicht." „Vind je dat heus goed? Als ik wat bezigheid heb, vind ilc het hier een para dijsje. Zo fijn heb ik het nog nooit gehad." Hij trok haar hoofd naar zich toe en fluisterde haar in het oor: „Je mag blij ven, zo lang je wilt." Doch dit veroor zaakte een rode gloed op haar wangen. Juffrouw Spaargaren nam in dank het extra geld aan en de dankbetuigingen, maar verklaarde weer naar huis te ver langen. „Als u 'het goed vindt, ga ik mor genavond al. Want zaterdagmorgen zal ik m'n handen wel vol hebben om alles schoon te maken. Gaat u eens na.."7 zes weken niets aan gedaan. Om tien uur brak de man op. Het meisje vergezelde hem naar 'het halletje, waar ze elkaar kusten. „Wanneer kom je weer?", vroeg ze zacht, terwijl ze tegen hem aan 9tond. „Jij mag het zeggen, Fannie. Als juf frouw Spaargaren er niet is, kom ik enkel, als jij het wilt." Met haar hoofd diep in zijn colbert jas, fluisterde ze: „Kom het weekend; ik zal wat lekkers voor ons klaarmaken. Doe je het?" Hij pakte haar hoofd met beide handen. „Zorg ik voor een paar fijne flessen, Fannie. Goedmorgenavond? Alleen als je het werkelijk wilt." „Alsjeblieft, Siem," fluisterde ze met trillende stem. Zondagsmiddags maakten ze een lange wandeling door het bos en over de 'hei; het meisje kinderlijk blij en opgetogen, de man zich koesterend aan haar levens vreugde. Ze renden achter elkaar aan en lagen tenslotte hijgend van inspanning met de armen om elkaar tegen een boom. Om een poosje later hand in hand weer verder te dwalen. Tegen de avond waren ze terug, in de bungalow. „Een dorst, jongens, geweldig. Ik haal even wat." Hij keek haar na en dacht aan vorde ringen bij dit vrolijke kind. Zo stug en voorzichtig ze in het begin was, zo vlot en vrolijk was ze nu. Volkomen natuur lijk, dacht hij. En toch al zeven en twintig jaar. Toch eens vragen, of ze nooit trouwplannen heeft gehad. Ze dronken en lagen lui in een fateuil. Het meisje had naar zijn vragen ge luisterd. Langzaam begon ze: „Ik vertel doorgaans nooit wat van in'n leven. Veel fraais is het niet, snap je? M'n jeugd was een aaneenschakeling van narigheid. Ik moest al vroeg mee helpen verdienen en was met m'n veertiende al in een fabriek. Koekjes inpakken. In het begin vrat ilc me indigestie. Het verwonderde me, dat de cheffin er nooit wat van zei. Binnen tien dagen kon ik er wel van overgeven; dat wist ze natuurlijk, omdat het met alle nieuwelingen zo ging. Stil laten gaan was haar devies, des te gauwer krijgen ze er genoeg van. Ze had gelijk. Na veertien dagen taalde ik er niet meer naar." „En bleef je daar lang?" ,Twee jaar. Ik leerde daar een jongen kennen, uiteraard ook een fabrieksar beider. Omdat er thuis altijd herrie en narigheid was, trök ilc veel met hem op. Ik ging van hem houden. Op een keer toen er thuis slaande ruzie was vader dronk zich elk weekend zat liep ik het huis uit, naar Miel. Zo heette hij. Ik bleef bij hem thuis. Enfin, je begrijpt het wel, waar dat op uit liep. Ik was nog geen zeventien, toen ik trouwde. Enfin, ik zal het jou maar vertellen: ilc heb een zoon van negen jaar; hij is in Brug ge, bij m'n schoonouders. Ik stuur maan delijks geld over. Daarom leef ik altijd zo zuinig." „En je man?" „Is vijf jaar geleden omgekomen bij een verkeersongeval. Ik heb een klein pensioentje van het bedrijf, wiens chauf feur Miel omver reed." Hij keek haar ontzet aan, ..Duvels, Fannie, dan heb jij ook al zo het een en ander meegemaakt in je jonge leventje?" „Zo is het. Ik ben door de hel gegaan, zo kun je het gerust noemen. Miel was ontzettend goed voor me. Eep man uit duizenden." Ze zuchtte. „Nog altijd vraag ik me af: waarom moest hij, zo'n keurige, oppassende man, verongelukken? e>n blij ven allerlei schooiers en zuiplappen in leven?" „Daar is nooit antwoord op te geven, Fannie. En toen? Je had je zoonhoe kwam je aan de kost?" „Ilc ging weer werken. Weer in de fa briek. Er was een chef, van de produkfie- afdeling. Die haalde me uit de inpakkerij bij zich. Dat betekende meer geld. Ik was zo naïef om te veronderstellen dat hij het zonder bijbedoelingen deed. Binnen een maand begreep ik, wat hij wilde, Ik ging weg, naar een andere fabriek. Wat moest ik anders? Ilc leende toch niets? Met m'n veertiende stond ik al achter de palc- machine." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1972 | | pagina 3