Het
voetstuk
^(RALEN RIJGEN
november
Natuurkalender -
door Maartjo Zoldonrïjk
Tweede blad van bet Noord-Bevelands Nieuws- en Advertentieblad d.d. 16 november 1972 no. 3529
spreekwoorden en citaten
met woorden voor U bijeengeregerf®L,
door Harry van Rijn '■L
Zwijgen,
Als we niet konden zwijgen, dan zaten
we allemaal in de gevangenis.
Gevangenen.
De itwee vrienden in het slechte zijn in
de gevangenis terecht gekomen. Als ze
's middags worden gelucht en hun ronde
lopen, vraagt nr. 1 plotseling gejaagd:
„Kees, hoe laat is het?" Zegt nr. 2:
„Waarom? moet je soms weg?"
Gevangene.
Citaat uit een brief van een gevangene
aan zijn moeder: Stuur me alstublieft
vlug een voedselpakket. Tussen het ont
bijt, middageten en de avondmaaltijd
krijg je hier niets te eten.
Eten.
De kleine padvinder, voor 't eerst in
het kamp, bracht zijn prille proeven van
•kookkunst de tent binnen. „Er ontbreekt
iets aan de maaltijd", zei de hopman.
„Ja", zuchte het jongetje, „mijn moeder".
Moeder.
'Een moeder kan beter zeven kinderen
onderhouden, dan zeven kinderen een
moeder.
Vader.
Sommige vaders houden het meeste
van 's andermans dochters.
Vader en zoon.
Felix Mendelsohn was een befaamd
komponist. Zijn grootvader een in zijn
dagen even bekend bankier. Als Felix
vader zich voorstelde, zei men steevast:
„O, dan bent u die 'bekende komponist".
„Nee", zei vader Mendelsohn „dat is mijn
zoon". „Aha", corrigeerde men dan de
fout, dan bent u die beroemde bankier.
En voor de honderdste keer moest deze
Mendelshon dan zeggen: „Nee, dat is
mijn vader".
Beroemd.
„Weet je wel", zei de meester, „dat Na
poleon op jouw leeftijd al de beste leer
ling was van zijn school?"
„Jazeker meneer. En weet u, dat hij op
uw leeftijd al keizer was van Frankrijk?"
Meester.
Talrijk zijn de meestersmopjes. Enkele
er van willen we u niet onthouden.
Benzine.
Na een boeiend verhaal over de olie
winning met dia's en zo steekt een leer
ling zijn vinger op en vraagt: „Als ze
nou op de hoek van de straat bijvoor
beeld een benzinepomp zetten, hoe we
ten ze dan dat ze op die plek precies olie
zullen boren?"
Klucht.
Uit een opstel: We zijn gisteren naar
de bios geweest. We zagen het huwelijk
van Prinses Beatrix en prins Claus. En
nog een paar andere kluchten.
Wonder.
„Wie kan me met een voorbeeld ver
tellen, wat een wonder is?", vraagt juf
aan het kleine volkje. Steekt Marietje
haar vinger op. „Nou, mijn moeder zegt,
dat het een wonder zou^zijn als u niet
trouwt met die nieuwe gemeentesecre
taris."
Liefhebben.
Die twee duizendpoten beminden el
kaar teder. Ze wandelden arm in arm
in arm in arm in arm in arm in aim
in arm (enzovoort nog 80 regels).
Kinderen krijgen.
Volkeren met een slechte keuken heb
ben de meeste kinderen.
We lezen vaak dat de herfststormen
de bomen van hun bladeren beroven. Dat
klinkt erg dichterlijk, maar het is niet
waar. De bomen „willen" graag van hun
blad af. Daartoe begint al in de nazomer
de vorming van een kurklaagje op de
plaats waar de bladsteel aan tak of
twijg zit. Dan is er vaak nog maar een
zuchtje nodig om het blad los te maken.
Voor de boom heeft dit het voordeel, dat
de bladeren geen vocht meer verdampen,
wat normaal een heel belangrijke funktie
van de boombladeren is. Nachtvorst en
harde wind kunnen de bladval wel ver
snellen, maar het „initiatief" gaat van de
boom uit.
De bladval is een heel mooi en dui
delijk voorbeeld van de kringlopen, die
in de natuur zo belangrijk zijn. De dorre
bladeren blijven niet op de grond liggen,
maar zodra de regen ze doorweekt heeft,
beginnen allerlei dieren, vooral veel wor
men, aan de afbraak. De stoffen, waar
uit bladeren zijn opgebouwd en die voor
een deel afkomstig zijn uit de bodem
waarin de boom groeit, keren zo weer
terug in een vorm, waarin ze voor her
nieuwd gebruik beschikbaar zijn. Ieder
een weet wel dat „bladaarde" een uit
stekende voedingsbodem is, o.a. voor ka
merplanten. Maar natuurlijk ook voor de
bomen, die er in groeien. Daarom is het
een kwalijke zaak als men die „strooisel-
laag" van een bos gaat afgraven, bijvoor
beeld om ze als bladaarde voor potplan
ten te gebruiken. Dat veroorzaakt een
ernstige verarming van de bosgrond.
Er zijn enkele bomen en struiken wier
bladeren, nadat zij in de herfst zijn af
gevallen, maar heel langzaam verteren.
Dat zijn o.a. de Amerikaanse eik (die
zulke prachtige vlammende herfstkleu
ren heeft) en de Amerikaanse vogelkers.
De namen verklappen al, dat het vreem
delingen zijn in ons werelddeel en klaar
blijkelijk weten de bodemdieren, die het
blad van onze inheemse bomen en strui
ken plegen te verteren, niet goed raad
met die vreemde kost. Het gevolg is dan
dat, waar veel van die Amerikaanse
eiken of vogelkersstruiken dicht bijeen
staan, een dikke laag blad komt te liggen,
dat maar heel langzaam wordt afgebro
ken. De Amerikaanse vogelkers heeft
daarbij ook nog de hebbelijkheid, dat hij
zich heel gemakkelijk voortplant en in
korte tijd hele stukken bos in beslag
neemt. Bosbouwers spreken dan ook wel
van „bospest", als ze het over deze struik
hebben. In natuurreservaten worden deze
struiken krachtig bestreden, wat overi
gens een tijdrovende en daardoor kost
baar karwei is.
Vrouw.
Gerrit, een Amsterdamse ronde jongen,
is alleen met vakantie in Parijs en stuurt
zijn moeder een foto-ansioht van het
standbeeld de Venus vanMilo. Op de
achterkant staat: „Dit is het mooiste
beeld van de hele wereld. Die persoon
met de bril op, dat ben ik".
Brief.
Eindelijk kreeg de man een brief van
zijn vrouw, die een week voor gezond
heid naai- een rusthuis was. Een brief
met deze inhoud: „Beste Karei. Deze
brief schrijf ik je omdat ik toch niks heb
te doen. En nu eindig ik omdat ik niet
meer weet te schrijven". En dat voor
beeld, beste lezer, zullen we maar vol
gen.
Bladeren van vooral loofbomen vangen
veel stofdeeltjes uit de lucht op. Ze hel
pen hierdoor enigszins de luchtvervuiling
te bestrijden. Bomen die 's winters hun
blad verliezen doen dit natuurlijk alleen
maar van april tot november. Maar dan
op veel grotere schaal dan we ons meest
al realiseren. Men heeft berekend dat de
oppervlakte van de bladeren van één
hectare eikenbos in totaal wel zes hec
tare beslaat. We zouden dus kunnen
stellen, dat de bladei'en van bos, of van
een voldoend brede groenstrook, als een
soort luchtfilter werken, door allerlei
stofdeeltjes vast te houden. Overigens
komen die dan natuurlijk wel in de grond
terecht, als de regen de bladeren schoon
spoelt. .Uiteraard ook, als de bladeren in
de herfst afvallen, wat dan weer nadelig
kan zijn voor de bodemdieren, die voor
de afbraak van de gevallen bladeren
moeten zorgen.
Er zijn boomsoorten, wier bladeren in
de herfst nog lang aan de twijgen blijven,
hoewel ze dan al wel verdord zijn. Dit is
vooral bij de eik het geval. Daarover be
staat een aardige legende over een man,
die zijn ziel aan de duivel had verkocht.
Leverantie (van de ziel) zou moeten ge
beuren als de bladeren van de bomen
vielen. Toen de herfst naderde kreeg de
man natuurlijk spijt van zijn transactie.
Maar gelukkig had een winterkoninkje
het gesprek, waarin de transactie werd
gesloten afgeluisterd en dit besloot Jantje
Pek een poets te bakken, door de eiken
op te stoken om hun bladeren vast te
houden tot in het voorjaar de knoppen
openbarsten. Uit woede, moet de duivel
toen zijn tanden in een eikenblad hebben
gezet en die hebben inderdaad nog altijd
gekartelde randen.
Op bladeren van de eik (maar ook op
die van tal van andere bomen en strui-
ken) treffen we vaak knobbeltjes aan,
zelfs mooi kogelronde bolletjes aan de
takjes. Dat zijn gallen, waarvan vele
tientallen soorten op allerlei planten
voorkomen. Zij danken hun ontstaan aan
galwespen of -muggen, andere aan luizen
en mijten, waarvan de wijfjes, als zij hun
eitjes in blad of tak of knop leggen, te
gelijkertijd een stof afscheiden, die de
plant prikkelt tot 'het maken van de gal.
Een gal is geen gezwel; zij lijkt haast een
heel harmonisch gegroeid orgaan, waar
de plant echter zelf niets aan heeft.
Ongeveer drie eeuwen geleden schreef
Jan Swammerdam al, dat deze galvor-
migen „nergens anders om ontstaan zijn,
dan aan de dieren, die daarin besloten
zijn, een woning te geven en hun tegelij
kertijd voedsel te verschaffen".
Die dieren zijn dan de larven, die na
weken, maanden of soms zelfs na jaren
een volwassen dier opleveren, dat op zijn
beurt (als het een wijfje is) weer eitjes
legt en daarbij de plant tot galvorming
prikkelt.
Het valt iedereen op, dat we 's winters
zoveel minder insekten en ander klein
gedierte zien, dan in de zomermaanden.
Voor een deel komt dit, doordat ze in
gaatjes en spleetjes en holletjes wegkrui
pen en daar op betere tijden wachten.
Maar er treedt in de herfst ook een enor
me sterfte op. Van de staatjes die b.v.
hommels en wespen vormen en die uit
vele honderden individuen bestaan, ster
ven alle bewoners af, op de echte wijfjes
na, die we koninginnen plegen te noe
men. Alle werksters, dat zijn in feite
misvormde wijfjes, die het vermogen
missen om izich voort te planten, sterven
in vergeten hoekjes, als de dagen korten,
of worden opgepeuzeld door de vogels,
voor wie zij door hun traagheid een ge
makkelijke prooi vormen. Alleen de echte
wijfjes, dat zijn er maar één of enkele per
hommel- of wespenest, overwinteren op
een veilig plekje en zij zijn het, die we
straks in maart en april rond zien vlie
gen, op zoek naar een muizenholletje of
ander plekje, waar zij een nieuwe staat
kunnen stichten.
Ook vlinders associëren we gewoonlijk
met zon, zomer en bloemen. Toch zijn er
soorten, die zich juist en zelfs uitsluitend
in de wintermaanden vertonen. Dit geldt,
de naam zegt het al, bijvoorbeeld voor de
grote wkitervlinder, waarvan we de eer
ste exemplaren meestal niet vóór eind
september zien an die we nog tot be
gin december kunnen aantreffen. Ze zijn
echter veel minder bont gekleurd dan
veel zomervlinders en daarom vallen ze
weinig op. Ze hebben bleekgele tot bruin
gele voorvleugels met toch, van nabij
gezien, wel een fraaie tekening en grau
we ondervleugels. Het woordje „grote"
in hun naam wordt overigens alleen ge
bruikt ter onderscheiding van de kleine
wintervlinder, die nóg onopvallender is
en die van midden oktober tot zelfs eind
december rondvliegt.
Het rondvliegen van zowel kleine als
grote wintervlinder slaat alleen op de
mannetjes van deze soorten. De wijfjes
kunnen helemaal niet vliegen. Het zijn
vrij hulpeloze schepseltjes, die de leek
niet als vlinder zou herkennen. Als zij
hun eitjes willen leggen, wat de kleine
wintervlinder vooral op vruchtbomen
doet (waarvan de rupsen, die pas in mei
uit de 's winters gelegde eitjes komen,
nogal wat schade kunnen toebrengen),
moeten ze daai-toe tegen de stam opklim
men. Daarom placht men vooral vroeger,
toen er in de boomgaarden nog niet zo
kwistig met insektendodende chemikaliën
werd omgesprongen, met lijm bestreken
banden om de stammen van de fruitbo
men te binden. De vleugelloze wijfjes
bleven daarom kleven en kregen dus
geen kans hun eitjes op de twijgen af te
zetten. Wel moeten dan natuurlijk de
lijmbanden tijdig verbrand worden, vóór
de rupsjes uit de eitjes komen.
Een enkele keer zien we 's winters ook
wel kleurige vlinders. Bijvoorbeeld een
kleine vos; ook wel eens een citroen
vlinder of een koolwitje. Meestal 'tref
fen we ze dan in onze woningen aan,
waar ze wel door de warmte heengelokt
zullen zijn. Het zijn soorten, die in vol
wassen stadium plegen ,te overwinteren.
Normaal doen ze dit in een spleet of een
holte van een boom, onder wat stenen of
in een ander beschut hoekje. Ze komen
normaal pas in het voorjaar weer voor
de dag, waarna de wijfjes hun eieren
leggen opdat de kringloop van ei-rups-
pop-vlinder kan worden voortgezet. Het
zijn deze vlindersoorten, die wij vaak al
heel vroeg in het voorjaar weer zien rond
vliegen. Vooral de opvallende citroen
vlinder komt vaak al op zonnige dagen in
maart te voorschijn. Overigens geloof ik
dat we wel mogen vaststellen dat het
overwinteren in het ei-stadium bij vlin
ders het meest gebruikelijke is. Maar dit
verschilt toch van soort tot soort.
Er zijn ook heel wat vlindersoorten
wier rupsen in de herfst veranderen in
wat we poppen plegen te noemen, waar
uit pas in het voorjaar de vlinder te
voorschijn komt. Sommige rupsen spinnen
dan eerst een cocon van zijdeachtige
draden, waarbinnen de pop beschutting
vindt. (Natuurzijde is afkomstig van der
gelijke cocons, gesponnen door de zijde
rupsen, die speciaal voor dit doel worden
gekweekt, waarbij ze met bladeren van
de moerbeiboom worden gevoed). Er zijn
ook rupsen die in de grond kruipen, voor
zij zich verpoppen, waar ze dan al of niet
eerst een cocon spinnen. Er zijn er zelfs,
die als imps in de grond overwinteren.
Als we in de tuin aan het spitten zijn,
kunnen we zowel rupsen als poppen aan
treffen. Verder zijn er poppen, die zonder
enige beschutting tegen een boom of
schutting hangen. Die zouden een gemak
kelijke prooi zijn voor meesjes, als ze niet
zulke mooie schutkleuren hadden. Al
worden er natuurlijk toch wel heel wat
opgegeten.
Meen niet, dat een willekeurige rups
zelf bepaalt, hoe hij de winter zal door
brengen. Dat is volkomen afhankelijk
van de soort, waartoe hij behoort. Alle
rupsen van een bepaalde vlindersoort, ge
dragen zich precies, of nagenoeg precies
dezelfde manier. Alle andere van een an
dere soort zullen een ander patroon vol
gen. Iets, wat we trouwens overal in de
wereld der dieren aantreffen. Zelfs bij
wat we dan noemen hoger ontwikkelde,
al is er bij deze laatste wel iets meer
speling. Het gaat hierbij om aangeboren
eigenschappen. Wel kunnen vooral hogere
diersoorten soms iets aanleren, maar dat
moet dan toch altijd binnen de vrij nau
we grenzen van het normale gedragspa
troon liggen. Zo is onze hond, van oor
sprong een kuddedier, een echte kame
raad omdat hij de menselijke huisgenoten
als kuddegenoten lean aanvaarden. De
kat, een van oorsprong solitaire jager,
bewaart altijd een flinke afstand tot de
mens en is niet de gezellige kammeraad
en speelmakker, die de hond kan zijn.
De echte trekvogels hebben ons land
nu toch wel verlaten. De winterharde
soorten zijn achtergebleven, maar ook
soorten, voor wie Nederland net zo'n
beetje een overgangsgebied vormt. Dit
geldt bijvoorbeeld voor de kieviten,
waarvan trouwens de meeste exemplaren
die we nu hier zien, in noordelijker lan
den plegen te broeden. Kieviten die hier
hebben gebroed, zullen zich nu wel in
Zuid-Europa of Noord-Afri'ka bevinden.
Valt nu plotseling nachtvorst in en blijft
ook overdag de temperatuur enige dagen
achtereen om het vriespunt (dat kan best
al in de tweede helft van november),
dam zien we plotseling grote vluchten
kieviten hals over kop wegvluchten. Ook
goudpluvieren doen dit en vaak veld
leeuweriken. Boven zee zien we dan ook
vaak grote troepen zwarte zee-eenden
zich naar het zuiden reppen. Slaat het
weer om en schuift de vorstgrens naar
het noorden terug, dan komen ook veel
van deze vogels geleidelijk terug.
FEUILLETON
En waar denk je, dat al die iintime
vrijpartijtjes plaatsvinden? Meneer heeft
een geheim liefdesnestje in het Gooi, een
bungalow, verscholen in het bos, vlak
bij Crailo. Daar kennen ze hem ook al.
En als je mij niet gelooft, wil ik je wel
een paar adressen geven van meisjes,
die bij hem gewerkt hebben, want hij
was nooit kieskeurig. Als-ie geen artiste,
zo'n stripteasegriet aan de hand had, nam
hij ook wel genoegen met z'n sekreta-
resse. Ik zal je namen en adressen ge
ven, stumper, mag je het ze zelf vragen.
Dat is die mooie oom Siem van je, tegen
wie jij zo hoog opziet. Een smeerlap is
het, die vrouwen verslijt als wij schoe
nen. Maar je zult mij wel niet geloven.
Nou, '<t zal me een zorg zijn. Overigens
hoe komen jullie aan zo'n grote tuin?
Vroeger had Jan Oomes minder dan de
helft, een bedrijfje, waar je net zo'n
beetje van kon leven. Wie heeft inder
tijd dat stuk grond gekocht, dat er net
tegenaan grenst? En wie kocht jouw
Dafje? Dacht je, dat die schooier dat al
lemaal gedaan heeft uit filantropische
overwegingen?" Hij begon te lachen.
„Vraag het maar eens aan je moeder,
zusDie kan je er een heel goed ant
woord op geven.
Wit van woede haalde Jantine uit en
sloeg hem een paar keer in zijn gezicht.
„Je blijft van m'n moeder af, gemene
schooier.en ik wil nooit meer wat
met je te maken hebbenVier jij
verder alleen maar kermis
Half ontnuchterd van schrik voelde hij
aan zijn wang, die begon te gloeien.
Hij zag het meisje tussen het publiek
verdwijnen. Op dat ogenblik realiseerde
hij zich, dat hij te ver was gegaan. Hij
begon ,te lopen en riep: „Jantine....
Jantine, kom terugJantine
Het meisje was evenwel al het kermis
terrein af. Ze keek op haar horloge. Met
wat geluk haal ik misschien nog de
laatste bus
25
Stefanie Neelemans was allang beter.
Reeds enkele weken had de arts, die
haar in het Gooi behandelde, geconsta
teerd, dat de arm geheel genezen was.
„Een paar weekjes nog voorzichtig zijn
en dan kunt u er alles weer mee doen,
juffrouw."
Ze zei het, toen Siem op een avond
even langs .kwam om te zien, hoe het met
haar was.
Juffrouw Spaargaren was in de keu
ken bezig. Fannie was blij hem te zien.
Ze sloeg haar arm om zijn hals en kuste
hem. „Fijn dat je er bent. Blijf je een
poosje?"
„Zo lang als je wilt," antwoordde hij
met een knipoogje. „Hoe gaat het?"
„Met een paar weken kan ik weer aan
het werk, zei de dokter gisteren. Ik ver
heug me er op."
„Waarom? Heb je het hier zo slecht?"
„O nee, vast niet. Maar ik heb hier
niets te doen. Juffrouw Spaargaren neemt
me alles uit de hand. Ik zou best zelf
weer wat willen doen: koken bijvoor
beeld."
„Kun je dat dan?"
Ze keek hem verontwaardigd aan.
„Denk je, dat ik alleen maar kan dan-
1 sen? Alles, wat een vrouw moet kennen,
is me bekend, hoor."
„Alles?" herhaalde hij ondeugend.
Ze begreep hem meteen en begon te
kleuren. „Ba, jullie mannen vatten altijd
iets verkeerd op."
„Stil maar, ik begrijp je best. Nou,
als je denkt het alleen af te kunnen,
kunnen we juffrouw Spaargaren weer
naar huis sturen."
„Een beetje sneu, he?"
„Ze is voor tijdelijk aangenomen,
Fannie. Enfin, jij mag het zeggen. Wil je
haar deze veertien dagen nog houden,
vind ik het best."
„Als ze weg is, wat dan? Kom je dan
eens wat vaker?"
Hij kneep een oog dicht. „Zo vaak, als
jij wilt. Je kent me nu onderhand wel,
he. Nog steeds in jouw ogen de gevaar
lijke man?"
Ze kuste hem en liefkoosde zijn gezicht.
„Door alles wat je voor me deed, ging
ik je met andere ogen bekijken."
„En het resultaat?"
Ze legde haar hoofd tegen zijn schou
der. „Vraag niet naar de bekende weg,
Siem. Maar ik durf het niet tegen juf
frouw Spaargaren te zeggen, hoor. Ze is
altijd zo zorgzaam voor me geweest,
vooral die eerste dagen."
„Ik zal haar wat extra geld geven. Als
ze straks komt, wil ik het haar wel
zeggen. Wanneer wil je, dat ze gaat?"
„Eind van deze week?"
„Dat is overmorgen. 'Goed, zaterdag
dus. Maar denk erom, dan zul je alles
zelf moeten doen."
„Des te leuker, Siem. Mag ik die twee
weken dan .nog hier blijven?"
„Ook wel drie en ook wel vier, als je
wilt. Zorg er maar voor, dat je helemaal
fit bent. In elk opzicht."
„Vind je dat heus goed? Als ik wat
bezigheid heb, vind ilc het hier een para
dijsje. Zo fijn heb ik het nog nooit
gehad."
Hij trok haar hoofd naar zich toe en
fluisterde haar in het oor: „Je mag blij
ven, zo lang je wilt." Doch dit veroor
zaakte een rode gloed op haar wangen.
Juffrouw Spaargaren nam in dank het
extra geld aan en de dankbetuigingen,
maar verklaarde weer naar huis te ver
langen. „Als u 'het goed vindt, ga ik mor
genavond al. Want zaterdagmorgen zal ik
m'n handen wel vol hebben om alles
schoon te maken. Gaat u eens na.."7 zes
weken niets aan gedaan.
Om tien uur brak de man op. Het
meisje vergezelde hem naar 'het halletje,
waar ze elkaar kusten. „Wanneer kom je
weer?", vroeg ze zacht, terwijl ze tegen
hem aan 9tond.
„Jij mag het zeggen, Fannie. Als juf
frouw Spaargaren er niet is, kom ik
enkel, als jij het wilt."
Met haar hoofd diep in zijn colbert
jas, fluisterde ze: „Kom het weekend; ik
zal wat lekkers voor ons klaarmaken.
Doe je het?"
Hij pakte haar hoofd met beide handen.
„Zorg ik voor een paar fijne flessen,
Fannie. Goedmorgenavond? Alleen
als je het werkelijk wilt."
„Alsjeblieft, Siem," fluisterde ze met
trillende stem.
Zondagsmiddags maakten ze een lange
wandeling door het bos en over de 'hei;
het meisje kinderlijk blij en opgetogen,
de man zich koesterend aan haar levens
vreugde. Ze renden achter elkaar aan
en lagen tenslotte hijgend van inspanning
met de armen om elkaar tegen een boom.
Om een poosje later hand in hand weer
verder te dwalen.
Tegen de avond waren ze terug, in de
bungalow. „Een dorst, jongens, geweldig.
Ik haal even wat."
Hij keek haar na en dacht aan vorde
ringen bij dit vrolijke kind. Zo stug en
voorzichtig ze in het begin was, zo vlot
en vrolijk was ze nu. Volkomen natuur
lijk, dacht hij. En toch al zeven en
twintig jaar. Toch eens vragen, of ze
nooit trouwplannen heeft gehad.
Ze dronken en lagen lui in een fateuil.
Het meisje had naar zijn vragen ge
luisterd. Langzaam begon ze: „Ik vertel
doorgaans nooit wat van in'n leven. Veel
fraais is het niet, snap je? M'n jeugd was
een aaneenschakeling van narigheid. Ik
moest al vroeg mee helpen verdienen en
was met m'n veertiende al in een fabriek.
Koekjes inpakken. In het begin vrat ilc
me indigestie. Het verwonderde me, dat
de cheffin er nooit wat van zei. Binnen
tien dagen kon ik er wel van overgeven;
dat wist ze natuurlijk, omdat het met
alle nieuwelingen zo ging. Stil laten gaan
was haar devies, des te gauwer krijgen
ze er genoeg van. Ze had gelijk. Na
veertien dagen taalde ik er niet meer
naar."
„En bleef je daar lang?"
,Twee jaar. Ik leerde daar een jongen
kennen, uiteraard ook een fabrieksar
beider. Omdat er thuis altijd herrie en
narigheid was, trök ilc veel met hem op.
Ik ging van hem houden. Op een keer
toen er thuis slaande ruzie was vader
dronk zich elk weekend zat liep ik het
huis uit, naar Miel. Zo heette hij. Ik
bleef bij hem thuis. Enfin, je begrijpt het
wel, waar dat op uit liep. Ik was nog
geen zeventien, toen ik trouwde. Enfin,
ik zal het jou maar vertellen: ilc heb
een zoon van negen jaar; hij is in Brug
ge, bij m'n schoonouders. Ik stuur maan
delijks geld over. Daarom leef ik altijd
zo zuinig."
„En je man?"
„Is vijf jaar geleden omgekomen bij
een verkeersongeval. Ik heb een klein
pensioentje van het bedrijf, wiens chauf
feur Miel omver reed."
Hij keek haar ontzet aan, ..Duvels,
Fannie, dan heb jij ook al zo het een en
ander meegemaakt in je jonge leventje?"
„Zo is het. Ik ben door de hel gegaan,
zo kun je het gerust noemen. Miel was
ontzettend goed voor me. Eep man uit
duizenden." Ze zuchtte. „Nog altijd vraag
ik me af: waarom moest hij, zo'n keurige,
oppassende man, verongelukken? e>n blij
ven allerlei schooiers en zuiplappen in
leven?"
„Daar is nooit antwoord op te geven,
Fannie. En toen? Je had je zoonhoe
kwam je aan de kost?"
„Ilc ging weer werken. Weer in de fa
briek. Er was een chef, van de produkfie-
afdeling. Die haalde me uit de inpakkerij
bij zich. Dat betekende meer geld. Ik was
zo naïef om te veronderstellen dat hij het
zonder bijbedoelingen deed. Binnen een
maand begreep ik, wat hij wilde, Ik ging
weg, naar een andere fabriek. Wat moest
ik anders? Ilc leende toch niets? Met m'n
veertiende stond ik al achter de palc-
machine."
(Wordt vervolgd.)