NOORD-BEVELANDS
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
De baan van de toekomst
PHILIPS
en de landbouw
Plonvier heeft DE schoenen
RUILVERKAVELINGS-
NIEUWS
No. 3160
Zaterdag 28 augustus 1965
68e jaargang
Druk en uitgave: Drukkerij Markusse te Wissenkerke, Tel. no. 308, Giro 206882
Abonnementsprijs f 3.00 per jaar Franco per post f 7.50 Advertenties 8 cent per mm
Voor fouten in advertenties, per telefoon opgegeven, kunnen wij geen enkele verantwoordelijkheid dragen
De titel van dit stukje is in de landbouw
tot een soort staande uitdrukking gewor
den. Zij is uitgevonden door ir. H. P. de
Bruin, rijksconsulent voor de Zeeuwse eilan
den. Hij bestudeerde n.l. 'het jaarverslag 1964
van „een bekende gloeilampenfabriek in
het zuiden des lands" en toen kwamen er
vermoedelijk een paar pretlichtjes (zonder
gloeilampen) in zijn ogen. Hij vond n.l. dat
heel wat cijfers uit dat jaarverslag verge
leken konden worden met die van de land
en tuinbouw. Hier volgen enkele belang
rijke.
Philips telt 252.000 werknemers, de land
bouw 373.000. De gloeilampenfabriek heeft
een omzet (en dat is nu juist het punt van
overeenkomst) van 7 miljard, de landbouw
van 6,8, dus bijna hetzelfde. De Eindhoven-
se fabriek behaalde echter per werknemer
een bruto winst van 3.700 en de landbouw
bracht het niet verder dan 800.
Er bleek nog meer. In de landbouw was
tweemaal zoveel kapitaal geïnvesteerd dan
in Philips, maar ofschoon de omzet nage
noeg gelijk was, maakte de laatste driemaal
zoveel winst. Tenslotte waren er nog wat
bijkomende cijfers. De arbeidsproductiviteit
was bij de lampenfabriek uiteraard hoger.
Zij steeg de laatste tijd met rond zes procent
per jaar, in de landbouw echter met elf
procent.
Wat zeggen deze cijfers?
Ir. De Bruin begreep wel, dat elke ge
volgtrekking een storm van protesten zou
ontketenen. Diplomatiek zette hij in zijn
lijfblad de cijfers naast elkaar, maar hij gaf
er geen tekst en uitleg hij. Hij wachtte af!
Dat kon, want de steen was nu tóch in de
"vijver gegooid.
De antwoorden bleven niet uit! „Ziedaar!"
zo riep een landbouwblad, „het bewijs dat
het Nederlandse volk niet wenst te beta
len wat het schuldig is!" Men kan n.l. op
grond van de cijfers stellen, dat de produc
ten van Philips veel beter betaald worden
dan de agrarische. Dat is dan nog waar
ook!
Tegengestelde reacties bleven natuurlijk
evenmin uit. Van niet-agrarische zijde werd
opgemerkt, dat de stijging van de arbeids
productiviteit in de landbouw niet in pro
centen dient te worden uitgedrukt. Immers
wie met een kapitaal van een dubbeltje be
gint zal met een aanwas van elf procent
bijzonder lang werk hebben om hem in te
halen, die met honderd gulden begint en
elk jaar zes procent wint. Met andere woor
den: die boeren werkten voorheen (en nog
een beetje) zo verregaand ondoelmatig, dat
het bepaald geen wonder is dat hun arbeids
productiviteit hard stijgt.
Weer anderen zeiden, dat ir. De Bruin
groot gelijk had, toen hij bij de cijfers geen
gevolgtrekkingen maakte. Het moest maar
een grapje voorstellen. De cijfers zouden in
werkelijkheid helemaal niet vergelijkbaar
zijn. Dit laatste is natuurlijk naïef. Ze zijn
wel degelijk te verglijken. Het komt maar
aan op de juiste uitleg.
Het kernpunt.
Wanneer iemand een goed idee zou heb
ben, waardoor de arbeidsproductiviteit bij
Philips verdubbeld kon worden, dan zou hij
in Eindhoven -als een vorst worden inge
haald. Of zijn plan een paar miljard meer
of minder kostte zou wellicht niet eens zo'n
grote rol spelen.
Wie echter op goede gronden aantoont,
dat op tal van landbouwbedrijven de ar
beidsproductiviteit geweldig zou kunnen
toenemen, komt in een wespennest van moei
lijkheden terecht. Iedere verbetering kost
geld. Waar moet dat geld vandaan komen?
Indien bij Philips een fabriek verkeerd ge
bouwd zou zijn, zou men fluks een betere
bouwen en de oude aan de meest biedende
overlaten. Een boerderij ombouwen, boerde
rijen vergroten of samenvoegen, verbeteren,
herverkavelen enz. is toch wel iets anders.
Indien bij de gloeilampenfabriek een nieuw
arbeidsprocédé nodig ware, zou men daar
ogenblikkelijk de mensen voor aantrekken
en opleiden. Agrariërs kan men alleen door
onderwijs en voorlichting bereiken.
De opsomming kan lang worden voort
gezet. Maar het is duidelijk, dat twee pun
ten in het geding zijn. Allereerst dat een
agrarische productie-eenheid iets anders is
dan een industriële. Op de tweede plaats,
dat over de 252.000 werknemers van de
gloeilampenfabriek in zekere zin beschikt
kan worden, maar dat de 373.000 agrarische
werknemers overwegend zelfstandig zijn.
Tweederde van hen bezit n.l. een eigen be
drijf of huurt dit.
De cijfers mogen vergelijkbaar zijn, de
gevolgtrekkingen zijn moeilijk.
Wat wel mogelijk is.
Natuurlijk kan men wèl uitzoeken wat op
de boerderij de arbeidsproductiviteit sterk
vergroot en wat niet. Hoe men de zaak. ook
wendt of keert, men zal nooit tot een andere
gevolgtrekking kunnen komen, dan dat die
arbeidsproductiviteit in de landbouw nog
veel sterker kan worden opgevoerd dan tot-
nutoe het geval is 'geweest. Vervolgens moet
men naar wegen en middelen zoeken om dat
te bereiken.
Men kan natuurlijk niet volstaan met de
conclusie: „Ziedaar hoe goed de industriële
producten worden betaald en hoe slecht de
agrarische!" Dat zou alleen mogen, wanneer
men op goede gronden kon aantonen, dat
alles gedaan was om de kostprijs van die a-
grarische voortbrengselen zo laag mogelijk te
houden. En dat is niet gedaan.
Om uit de moeilijkheden té geraken heb
ben anderen een zeer grof hulpmiddel te
baat genomen. Het Centraal Bureau voor de
Statistiek heeft zojuist de bedrijfsuitkomsten
in de landbouw over 1963/64 bekend ge
maakt. Zoals bekend kan men die splitsen
naar bedrijfstypen en grondsoorten, maar
ook naar bedrijfsgrootte.
Doet men het laatste, dan kan men inder
daad wel tot de gevolgtrekking komen, dat
gewone landbouwbedrijven tot 14 ha niet
rendabel meer zijn. Van 14 tot 30 ha vol
gen dan de hang- en twijfelgevallen. Boven
de 30 ha gaat het beter. Boven de 50 ha ko
men dan de grote verdiensten. Rond 100 ha
is misschien al een optimum bereikt. In zijn
algemeenheid is dit nog waar ook.
Generaliseren is gemakkelijk.
Nu is niets zo gemakkelijk als generalise
ren, over één kam scheren. Dan is men al
heel gauw klaar met het recept. „Zorg dat
alle boerderijen verdwijnen die te klein zijn
en dat er uitsluitend hoeven van 50 tot 100
ha overblijven" zou dan de oplossing zijn.
De werkelijkheid is wel wat genuanceer
der dan de aanhangers van deze theorie me
nen. Een bedrijf van 14 ha, dat alleen uit
grasland en melkvee bestaat, wordt inder
daad een onrendabel geval. Betreft het 14
ha graan of graan afgewisseld met aardap
pelen, suikerbieten, vlas e.a. zaden, dan is
Bedrijfsbeëindiging.
Het is de Plaatselijke Commissie voor de
ruilverkaveling Noord-Beveland gebleken,
dat niet iedereen op de hoogte is met de
financiële aspecten ten aanzien van de mo
gelijkheden tot bedrijfsbeëindiging. Daarom
wil zij deze gaarne onder uw aandacht bren
gen.
Hiervoor bestaan 2 regelingen n.l.
a. de bedrijfsbeëindiging in het kader
van het Ontwikkeling- en Sanerings
fonds (O. en S. regeling)
b. de bedrijfsbeëindiging op grond van
afkoop van loedelingsrechten in ruil
verkavelingen, of beter bekend als
10 x de pachtwaarderegeling.
a. O. en S.-regeling.
Om hiervoor in aanmerking te komen moet
de leeftijd van 50 jaar zijn bereikt.
Men moet sinds 1 januari 1960 ononder
broken een land- of tuinbouwbedrijf heb
ben uitgeoefend.
In de laatste 3 jaar waarover een defini
tieve aanslag in de inkomstenbelasting is
vastgesteld, mag men gemiddeld fiscaal niet
meer dan 8.000.per jaar hebben ver
diend; hiervan moet meer dan de helft uit
het landbouwbedrijf zijn verkregen met een
minimum van 2.500.per jaar. De uit
kering is, afhankelijk van de leeftijd, 196.-
tot .451.per maand.
Deze uitkering is waardevast. Na de 65-
jarige leeftijd ontvangt men naast de A.O.W.-
het al evenzeer moeilijk. Al de zojuist ge
noemde grootte-klassen moet men dus be
trekken op arbeidsextensieve gewassen om
tot de genoemde conclusie te komen.
Ieder weet echter, dat intensiveren op elk
type moeilijk is. De man met 14 ha gras
land kan goed fokvee hebben. Hij kan kal
veren mesten en varkens houden. De boer
met de 14 ha bouwland kan tal van kost
bare gewassen telen, kortom, de mogelijkhe
den zijn vele. Alleen wanneer hij grond van
twijfelachtige waarde bezit, wordt dit moei
lijk. Vandaar dat wij in de nabije toekomst
inderdaad zullen gaan zien, dat dergelijke
gronden meer en meer voor recreatie be
stemd zullen gaan worden. Vermoedelijk is
dat nog het beste ook. Dat is een gedachte
waaraan velen zullen moeten wennen.
Niet te hard.
Voor het overige is de vergroting van de
bedrijven' (of intensivering daarvan) een pro
ces dat stellig bevorderd moet worden, maar
waarbij hard ingrijpen van boven af verkeerd
Steeds meer gaat men er toe over in flat
gebouwen, bedrijven en ook in particuliere
woningen een centrale verwarmings-systeem
te gebruiken. Dit is ongetwijfeld één van de
tekenen van onze nog immer toenemende
welvaart.
De jongens die aan dit beroep willen be
ginnen moeten zowel letterlijk als figuurlijk
„bij de tijd" zijn, want de technische ont
wikkeling van de systemen van centale ver
warming gaat met sprongen, vooruit.
„DIRECT IN HET VAK".
Op onze vraag of je in dit vak-met-toe-
komst goed vooruit kunt komen, ontwoord-
de Jan de Vries met een volmondig: „Ja,
neem mijzelf. Ik ben nu 28 jaar en ging di
rect vanaf de lagere technische school in het
verwarmingsvak. Als hulpmonteur begon ik:
pijpjes aangeven en allerlei andere klusjes.
De monteur wiens hulp ik was, liet me een
heleboel zien en vertelde daarbij wat er aan
de hand was. Zo leerde ik het vak in de
praktijk en des avonds volgde ik twee keer
per week 'n.cursus verwarmingstechniek.
In mijn diensttijd heb ik nog wat doorge
studeerd en daarna kwam ik bij m'n oude
baas terug. Al vrij snel werd ik monteur. Nu
ben ik eerste monteur op middelgrote wer
ken. Ik ben nu helemaal zelfstandig, ver
uitkering, 95.—r per maand. De eigen-
domsgronden dienen te worden verkocht
aan de Stichting Beheer Landbouwgronden
die ze ter beschikking stelt van de Plaatse
lijke Commissie om hier fruitteelt- en land
bouwbedrijven mee te vergroten. De pacht
grond komt eveneens ter beschikking van de
Plaatselijke Commissie, die deze grond bij de
toedeling in overleg met de eigenaar aan
een nieuwe pachter toewijst, die voor foe--
drijfsvergroting in aanmerking komt.
b. 10 x de pachtwaarderegeling.
Indien men niet in aanmerking komt voor
de regeling onder a dan kan toch het be
drijf worden beëindigd op voorwaarden toe
gelicht aan de hand van onderstaand voor
beeld.
Voorbeeld:
Het te beëindigen bedrijf heeft een op
pervlakte van 3 ha, waarvan I ha eigen
dom en 2 ha pacht. De pachtwaarde van
de grond wordt in dit voorbeeld gesteld
op 210.per ha.
Bij beëindiging kan de volgende ver
goeding worden gegeven: Verkoop aan
de Plaatselijke Commissie van 1 ha voor
de verkeerswaarde van vrije grond en 3
ha x 210.—/ha x 10 6.300.—, on
der voorwaarde dat ook de 2 ha pacht
grond eveneens ter beschikking komt van
de Plaatselijke Commissie, die deze
grond bij de toedeling, in overleg met de
eigenaar, aan een nieuwe pachter toe
wijst, die voor bedrijfsvergroting in aan
merking komt.
In totaal ontvangt men dus de vrije
verkeerswaarde van 1 ha 6.300.
In het geval, dat men aan de voorwaarden
van beide regelingen kan voldoen, kan men
zich om advies in dezen wenden tot de
voorlichters van de landbouworganisaties
of tot de Plaatselijke Commissie.
zou zijn. De productenprijs werkt al vrij
sterk regulerend en bevordert ook reeds dit
proces.
Wellicht kan men het bevorderen, door de
voorlichting sterker in deze richting om te
buigen, Het gaat er n.l. allang niet meer om,
de laatste kg van een gewas te oogsten of
de hoogste opbrengst van een ha te halen.
Men kan een koe zóveel te eten geven, dat
zij haar laatste productiemogelijkheden be
nut en dan nog geld er op toe moeten leg
gen. Men moet steeds zoeken naar de voor
deligste productie en die valt niet altijd sa
men met de grootste.
Voor de bedrijven geldt, dat veel meer be
kend moet worden gemaakt over de gelde
lijke uitkomsten en dan in voor ieder begrij
pelijke overzichten. Juist op dit gebied kan
de landbouw veel meer doen dan de indu
strie. Die legt n.l. niet al haar cijfers op ta
fel. „Philips en de landbouw" blijft een ne
telige vergelijking, maar men kan er zich
niet van afmaken met algemeenheden.
(Nadruk verboden)
dien heel goed en kan nog steeds vooruit
komen".
Wilskracht.
Hieruit blijkt dus, dat de mogelijkheden
in dit beroep zeer goed zijn. Er blijkt eoh-
ter ook uit, dat je vooruit moet willen ko
men om éérste monteur te worden.
Dit is een leidinggevende en dus verant
woordelijke functie. Wanneer hem een kar
wei wordt opgedragen gaat de eerste mon
teur de voorbereidende werkzaamheden re
gelen. Hiertoe gaat hij een kijkje nemen in
het gebouw, waar de installatie moet wor
den aangelegd en controleert aan de hand
van de tekeningen, of de goede ruimten zijn
opengelaten en bestaan voor het leggen van
de leidingen. Dit geldt vooral voor de
nieuwbouw, waarin tussentijds soms wijzi
gingen worden aangebracht.
Ook moet hij zorgen voor ruimten voor
het personeel en de opslag en bewerking
van de materialen. Bij het begin van de in
stallatie moet hij ook controleren of alle ma
terialen en gereedschappen in goede orde
aanwezig zijn.
Het aanbrengen van de verwarmingsin
stallatie, het leggen van leidingen en het
plaatsen van de verwarmingslichamen
(meestal radiatoren) is een technische zaak.
Met de plaatselijke omstandigheden en de
bijzondere eisen, die aan de installatie soms
worden gesteld, moet de eerste monteur op
de hoogte zijn en daarnaast moet hij aan
zijn helpers duidelijk kunnen maken hoe al
le problemen moeten worden opgelost.
Degelijk werk.
Het is van een bijzonder groot belang dat
men bij de aanleg zeer degelijk te werk gaat,
omdat het in de meeste gevallen zeer lastig
is om later ontdekte fouten te herstellen,
Hoe mooier het werk namelijk wordt ge
daan, hoe minder je er van ziet, omdat de
leidingen achter de muren blijven, waar dit
mogelijk is en de verwarmingslichamen te
genwoordig ook zoveel mogelijk worden
„verstopt".
Daarom moet de hele installatie, zodra al
les gereed is, worden beproefd, waarbij
vooral de leidingen en verbindingen scherp
in het oog moeten worden gehouden.
De c.v.-monteur zal ook in heel wat ge
vallen de klachten van een gebruiker moe
ten behandelen en de storing in zijn instal
laties opzoeken en herstellen. Eventueel
moet hij ook op het juiste gebruik van de in
stallatie wijzen. Het herstel van storingen
bij de branders of in het elektronische deel
(de meeste installaties zijn geheel geautoma
tiseerd) is een karwei voor specialisten.
Direct aan de slag.
Jongens met een diploma van de lagere
technische school (metaalafdeling) kunnen
direct bij een bedrijf aan de slag gaan. Ge
durende de leertijd gaat de leerling 14 2
maal per week naar school voor aanvullend
theoretisch onderwijs. Dit wordt afgespro
ken in de leerovereenkomst die door het
leerlingstelsel wordt afgesloten, op grond
waarvan de Stichting tot Opleiding van
Monteurs in het Centrale Verwarmingsbe-
drijf te Den Haag ook controle uitoefent op
de praktijkopleiding in het bedrijf waar de
leerling werkzaam is.
Gewoonlijk duurt deze leertijd twee jaar
en na afloop kan via een examen het diplo
ma hulpmonteur en diploma monteur wor
den behaald.
De opleiding voor het theoretische deel
van het examen duurt ook twee jaar en
wordt meestal op vrijdagmiddag en -avond
gegeven. Aansluitend hierop kan in ver
schillende plaatsen een cursus worden ge
volgd ter voltooiing van de opleiding tot
monteur. Ook deze Cursus duurt twee jaar,
zodat de totale monteursopleiding vier jaar
bedraagt. Ook is het mogelijk via P.B.N.A.
te Arnhem door middel van een schriftelijke
cursus het hulpmonteursdiploma te behalen.
Goedkoop.
Aan de opleiding volgens het leerlingen
stelsel zijn geen kosten verbonden. Voor de
theoretische opleiding moet echter worden
gerekend op 60.per jaar voor lesgeld,
materialen en andere kosten. Wanneer men
echter tegelijkertijd bezig is voor het leer
lingenstelsel, dan behoeft geen lesgeld
30.te worden betaald. Voor de exa
mens moet echter een examengeld van 30.-
worden betaald.
Naast de genoemde cursussen bestaat de
mogelijkheid deel te nemen aan een gespe
cialiseerde opleiding voor oliestookmonteur.
Het is echter wenselijk om eerst de algeme
ne opleiding te volgen. Er bestaan ook nog
opleidingen voor technicus en patroon,
maar deze vallen buiten de monteursoplei
ding.
De Stichting tot Opleiding van Monteurs
in het Centrale Verwarmingsbedrijf, Surina-
mestraat 24 te Den Haag, tel. (070) 11 61 35,
is bereid alle gewenste inlichtingen om
trent de opleiding en het werk te verschaf
fen.
(Nadruk verboden).
Geduldig legt de monteur de betekenis van de werktekening uit aan zijn leerling.
CENTRALE-VERWARMINGSMONTEUR
Ganzepoortstraat 21, Tel. 6535 - GOES