Kerstfeest van een naamloze. Verkoudheid overweging met het bouwen van woningen voor het bouwplan 1948 niet al te vlug te zijn zolang men nog niet weet of in de naaste toe komst het zij door emigratie het zij anderszins het aantal gezinnen niet afneemt. Hierna sluiting. van neus, keel of borst, snuift en wrijft U weg met Zanguitvoering van „Hosanna" te Wissekerke. In dit nummer treft U een aan kondiging aan van een zanguitvoe ring op de eerste Kerstdag in de Ned. Herv. Kerk te Wissekerke, welke gegeven wordt door de plaat selijke Zangvereniging „Hosanna" in samenwerking met het Hervormd Kerkkoor van Kloetinge. Het is een verheugend verschijn sel, dat „Hosanna", ondanks de vele moeilijkheden in het afgelopen jaar, in staat is haar gebruikelijke Kerstuitvoering te geven. Deze uitvoering staat dit jaar voor de eerste maal onder de be kwame leiding van de nieuwe diri gent Gommert de Kok. Deze naam staat er borg voor dat er iets goeds geboden zal worden. De medewer king van het bekende Kerkkoor van Kloetinge is een attractie, die de avond bijzonder aantrekkelijk maakt. Zijn neus platgedrukt tegen de etalageruit namen de git-ogen in druk beweeg de kostelijke heerlijk heden op, die waren tentoongesteld. Vanuit het rooster waarop zijn stevig neergedrukte loopvoeten wa ren geplant, stegen verlokkend weeïg zoete geuren op, die zijn maag prikkelden en hem zijn honger nog meer deden voelen. Ouder dan tien jaar was hij niet en hij huiverde door zijn versleten plunje, dat hem tot een zwervertje typeerde. Achter hem was het drukke be weeg van winkelende mensen en nog verder het geraas van snel verkeer, gedempt door de sneeuw vacht, die zoetjes was neergespreid en nu tot pap werd verreden. Droomverloren staarde hij naar het vele lekkers in de bakkersuit stalling, totdat zijn ogen bleven rus ten op een kunstwerk van suiker, dat een kerk voorstelde, waarin een rood lichtje brandde en waar boven een gouden staartster te glanzen hing. Nu wist hij het zeker! En op zijn weg van het slopje naar'dit stadsgedeelte had hij het door de ramen van de deftige he renhuizen op de gracht ook al ge zien. In de toen nog schemerige voorkamers was de glimmende pracht van donkergroene kerstbo men en veelkleurige glazen bollen, waartussen de statige kaarsen zijn fantasie hadden doen werken. Wat zou het toch een genot zijn in deze tijd in zo'n huis te wonen De sfeer van Kerstmis. Laat, als het buiten koud is, een echte huiselijke stemming in Uw woning heersen. Schenk met extra zorg gezette DOUWE EGBERTS koffie en thee. Die wordt dan dubbel genoten en gewaardeerd. en zulke mooie dingen te hebben, als die kerstbomen waren. En nu hier, dat bakkerskunstwerk, die schitterende kerk met de spit se toren en het geheimzinnige ro de licht. En al die drukke mensen, die geen blik voor hem hadden - laat staan een spie - en die met grote dozen de winkels uitkwamen en op hem scholden, omdat hij in de weg stond. Er was geen twijfel, morgen zou het Kerstmis zijn. Moeilijk scheurde hij zich voor de etalage weg en slenterde voort, zijn schoenen door de koude brei slepend, soms een dame of heer aanschietend voor een aalmoes, die hem mokkende voorbijgingen, zon der hem aan te zien. Hij werd er opstandig van. Eens had hij het wondere ver haal gehoord, dat heel lang gele den op Kerstmis een kindje was geboren, dat voor alle mensen zorg de. Hij had het niet begrepen. Dat kindje had hij nog nooit ontmoet, en nu, nu alle mensen blijkbaar weer dat wonder kindje om zich heen voelden, nu vloekte men juist op hem, alsof hij een lastig beest was. Hij sjokte voort, langs al die verleidelijke winkelramen, schold heftig tegen iemand, die tegen hem op botste, maar was het volgend ogenblik alweer vergeten of het een heer of een dame was geweest, wie hij sissend had toegevoegd: „Kaik uit je doppe, suffert". Uit gewoonte stak hij schielijk de straat over, toen hij voor zich een agent zag naderen, op het nippertje voor een auto langs, die slippend remde. „Sakkerju, daar reje ze me bijna voor me pote. 't Lijkt wel of ik droom". Zo dalverde hij door de stad, ving nog een dubbeltje van een oud „wijf", of nee, dat was „tuurlijk" een dame, omdat hij d'r koffer naar 't station droeg. In de bakkerswinkel met de sui- kerkerk kocht hij een koek, die hij gulzig smakkend verorberde, waar na hij zijn honger nog meer voel de. En hij liep door, straat in straat uit. Huiverend tegen de steeds kou der wordende wind in de langzaam uitstervende straten. De nacht, de „wonderlijke" nacht viel over de stad en hij liep voort, moe en met trage stap, zonder ei genlijk te weten waarheen, zonder oog voor de jachtige sneeuwvlok ken, die de roestkleurige brei be dekten en weder een smetteloos kleed weefden. Hij ging niet naar het slopje. Hij had een plannetje, dat misschien zijn Kerstfeest goed kon maken. Hij wist het van kornuiten en ver in zijn kop dreinde wel enige her innering van vroegere jaren. Er waren erg vrome mensen, die in deze nacht naar de kerk gin gen. Een kerk, waar veel licht was en een machtige donkere toon van een orgel. Bij die kerk zou hij zich installeren en van die vrome men sen zou hij vast wel wat krijgen Het had opgehouden te sneeu wen. De wind had de lucht schoon geveegd en de sterren stonden in een donkere koepel te flonkeren. In het maanlicht had hij de kerk gevonden. Ze stond daar, zoals de suikerkerk in de etalage, witover- poederd en glinsterend, terwijl bin nen, in een geheimzinnig donker achter glas-in-lood-ramen, een ros sige schijn klaarde. Ineengekropen hurkte hij tegen een beer en staarde over de wit heid van het kerkplein. De sneeuw schitterde en dat maakte zijn ogen moe. Zachtjes sluimerde hij weg. Het was hem of hij over een oneindige wijdheid het gebeier van de klokken hoorde, allengs luider en luider en in de krakende sneeuw hoorde hij de stappen van de vrome kerkgangers. Maar zij zagen hem niet, omdat hij ineengedoken ach ter een stuk muur zat en niet meer de kracht had zich op te richten, en de klokken, die steeds harder riepen: „kom-toch, kom-toch, kom- toch" overstemden zijn gefluisterde vragen. Maar daar kwam een wonder schone dame op hem toe, gehuld in een bondpels, die hem aan de hand opbeurde en hem in een ech te arreslee met een wit paard mee voerde naar de rijke huizen aan de gracht. Voorzichtig werd hij in de voorkamer geleid, waar hij in stille bewondering de zachte glans van het levende kaarslicht in zijn opengespalkte ogen opving. En dicht bij die wondere boom wa ren broodjes, met de lekkerste din gen die hij kon bedenken, en hij mocht eten en drinken en al maar naar die verrukkelijke boom kijken, die zo hoog was als het plafond en in stille bewondering vergat hij zijn honger en zonder haar aan te zien vroeg hij fluisterend, met een glimlach op zijn gore gezichtje: „Jij bent zeker dat wonderkindje, dat voor alle mensen goed is?" En al

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1947 | | pagina 2