Twee Levens Victor. ONS FEUILLETON. door VIL Ik vond het fijn en het was goed dat het eens op die manier van de preekstoel werd gezegd. Maar vond U het niet ergerlijk van die lui die de kerk verlieten? Hebt U gezien wie er ook bij was? Die groote aannemer van Aartsen. Was zeker bang dat hij als groot werkgever iets te horen zou krij gen dat hem niet aanstond. Ja jongen, alles goed en wel, maar wat weet nu zo'n dominee van crisis, waartegen wij nu alle maal en dus niet alleen de werk nemers, te worstelen hebben. Misschien hebben wij z.g. werk gevers, nog meer zorgen dan de werklozen die dan toch nog steun trekken hoe onaangenaam het dan ook is. Zeker, beste vader, maar wan neer ik ds Wijkhuis goed begre pen heb, dan gaat het bij hem in de allereerste plaats om geestelijke waarden en niet om materiele en ik ben blij dat ik er geweest ben en het z.g. „toeval", zijn optreden van dezen morgen, heb bemerkt. Ik had al gehoord dat veel jon ge mensen zich tot hem voelden aangetrokken en nu ik hem gehoord heb kan ik dat begrijpen. Ik ben dan ook voornemens hem eens meer te gaan horen. Zo, zei de vader, dan is dat al de eerste vrucht op dat „toevallig" gebeuren, maar ik pas er voor! In de loop van de daarop vol gende week ontving Ds Wijkhuis een „aangetekende" brief, afgezon den uit de plaats zijner inwoning. Dat was een unicum. De brief bleek afkomstig van iemand, die onbekend wenste te blijven en die hem een biljet van f 1000.- toezond ten dienste van zijn werk in de wijk. De brief verraadde een da meshand, waarin zij schreef onder de indruk van zijn prediking op die bewuste Zondag, tot het be sef te zijn gekomen dit te moeten doen,'het geheel aan hem overla tende hoe dit bedrag het beste te benutten. Verder schreef ze voor nemens te zijn dit nog wel eens te zullen herhalen. Onwillekeurig dacht hij toen da delijk aan de raad van zijn colle ga, hem onlangs gegeven, om uit te zien naar een adres waar hij financiële hulp zou kunnen vinden bij zijn werk, en zie daar, het werd hem als in de schoot toegeworpen Hij moest er om lachen. Maar al spoedig verdween die stemming om plaats te maken voor enige ergernis. Wat had deze schrijfster hem verkeerd begrepen waar deze geldzending een gevolg was van zijn prediking! Hij had toch niet om geld gevraagd? Was dan dat gene waarom het ook in die preek ging, met geld goed te maken of te bereiken? Voor het merendeel van de mensen waaronder hij werkte is geldelijke hulp, onverschillig van welke kant die verleend wordt, onder te brengen onder het begrip „steun" waardoor zij zich verne derd en verongelijkt gevoelen. Zij gevoelden zich daardoor als „bedeelden". Hij was het niet eens met die opvatting, maar schreef het bestaan daarvan toe aan de onjuis te manier waarop steun werd ver leend, zowel door de diaconieën als door andere officiële lichamen. En wat moest hij nu daarmede beginnen? Op eenmaal dacht hij aan zijn naief plan van enkele ja ren geleden om enige honderden guldens op zijn budget uit te spa ren. Wat had hij toen toch nog een onnozele kijk op het sociale leven, maar hij had al spoedig le ren inzien dat dit niet de goede richting was waarin hij te werken had. Maar wat wilde hij dan? Die gift plaatste hem plotseling voor een dilemma waarmee hij geen weg wist en dat hem tegelijk liet zien het onbereikbare en utopisti sche van het doel dat hij zich had voorgesteld. Op eens zag hij een brede en diepe kloof die hem schei- de van de mensen waarmee hij te doen had en van heel het maat schappelijk leven met de moeilijk te overbruggen verschillen. Hij bad dat God hem de weg zou wijzen dien hij te gaan had en de belet selen zouden worden weggeruimd die Gods geest hier in de weg stonden. Verruimd van hart stond hij van zijn gebed op en ging naar de huis kamer om zijn vrouw de verrassen de ontvangst van het geld mee te delen. Maar nu kon zij toch niet nalaten op te merken, dat het nu toch ging zoals zij indertijd al ver wacht had en dat een dominee nog altijd wel wat los kon krijgen. Ja, zei hij, dat blijkt en dat zelfs ongevraagd, want je weet, ik vroeg niet om geld. Maar nu heb ik on verwacht een mooi baantje voor je en ik stel je aan als mijn penning- meesteresse - secretaresse die, daar voor ken ik je goed, een verstan dig beleid zult tonen bij het ge bruik van deze gift. Houd er maar goed boek van opdat altijd zal zijn aan te tonen hoe en aan wie het is besteed, want die geefster (ik vermoed dat het een dame is) houdt zich nu nog verborgen, maar t' avond of morgen zal ik er toch wel achter komen met wie wij te doen hebben en dan is rekening en verantwoording gewenst. Maar wat zijn vrouw „succes" noemde, zag hij als een nederlaag. HOOFDSTUK VI. In de chaos. Ds Wijkhuis woonde nu al vijf jaren in zijn wijk en was daar een man van betekenis geworden. Het was hem gelukt spreeksamenkom- sten te organiseren voor getrouw de mannen, alsook voor jonge man nen en in beide werden de vragen over Godsdienst en maatschappij besproken en konden de meningen die men daarover had, vrij worden uitgesproken en vragen worden ge steld. Die samenkomsten hadden hem veel geleerd en hem er tevens toe aangespoord door studie dieper door te dringen in de maatschap pelijke vraagstukken en te zoeken naar de oplossing in de geest van Christus, die toch ook voor dat leven de lijnen had aangegeven en aan wier-niet-volging al de el lende waarmede hij in aanraking kwam, moest worden toegeschreven. Toch was hij, politiek gesproken, een eenzame, die zich niet in een politiek hokje liet insluiten. Reeds was hem enige malen een candida- tuur aangeboden voor de tweede kamer, maar daar had hij telkens voor bedankt, want hij voelde zich in de eerste plaats Predikant die de boodschap van het Evangelie had te brengen, en tweedes was er geen enkel politiek program dat hij voor de volle 100% kon onder tekenen. Hij zou dus in de regering ook een eenzame geweest zijn, die daar niets kon bereiken zodat hij zich veel meer op zijn plaats ge voelde onder de mensen wier gees telijke en stoffelijke belangen hem waren toevertrouwd. Daar kwamen zij met hun moeilijkheden, met hun vragen en bezwaren tot hem en ontdekte hij de wonderlijke krach ten die in de menselijke ziel slui meren en de honger die, meestal onbewust, in de harten leefde naar het hoge en het Goddelijke. Het ging dan ook bij dergelijke besprekingen niet altijd over poli tieke of sociale vraagstukken, ook godsdienstige kwamen aan de orde waarbij hij met voldoening con stateerde dat door sommigen de Bijbel niet alleen werd gelezen, maar ook werd bestudeerd en over de geestelijke dingen werd nage dacht. Ook bemerkte hij dat zijn prediking werd gevolgd, hoewel hij nooit daarop aandrong, doordat naar aanleiding daarvan vragen werden gesteld. Zo gebeurde het dat hem vragen werden gedaan over het leven in het hiernamaals naar aanleiding van een door hem gehouden pre dicate over een tekst uit het boek der Openbaringen n.m. „en de zee was niet meer" waarbij hij de zee, aan de hand van de in dat visioen getekende schets, het symbool had genoemd van de altijd in onrust en beweging zijnde volkerenwereld, waaruit allerlei gedrochtelijke we zens oprezen, die dood en verderf uitbraakten. Hij noemde daarbij het visioen van de zee een poging waarbij de hoogste vermogens van de ziel er op gericht zijn, het vraagstuk van de zonde ter oplos sing te brengen zoals de zee in de tegenwoordige stoffelijke wereld een onafscheidelijk bestanddeel daarvan uitmaakt. Zo behoort de zonde en de gevolgen daarvan on afscheidelijk tot het leven der vol ken en tot dat van de enkeling. Maar daarom dan ook de jubel dat in het toekomstige leven van de zee geen sprake meer zal zijn. Hij had er toen op gewezen dat zich hier voor de nadenkende mens perspectieven openden die ontzag wekkend zijn en verheven en waar in de menselijke geest slechts kan doordringen voor zover hij geeste lijk geoefend is en voor geestelij ke oefeningen open staat, zoals de apostel Paulus die kan verklaren in geestesverrukkingen, tot in de derde hemel te zijn opgetrokken geweest en daar dingen heeft ge zien en woorden heeft gehoord die voor het tegenwoordige stoffelijke leven onuitsprekelijk zijn en voor menselijke oren niet kunnen wor den vertolkt. Toch vroeg iemand uit de aan wezigen die bedoelde prediking had bijgewoond, of, waar in dat visioen van Paulus sprake is van een der de hemel, daaruit mag worden ge concludeerd tot het bestaan van een eerste en van een tweede en wel ke betekenis deze zouden hebben voor het toekomstige leven, waar op hij ten antwoord gaf dat men op geestelijk terrein zeer voorzich tig moest zijn met het nemen van conclusies of het scheppen van dogma's want bij het omschrijven of weergeven van de geestelijke dingen in menselijke bewoordingen of termen blijft het een zoeken en een tasten en geldt ook hier het woord van Jezus dat het hier din gen betreft die voor de wijzen en verstandigen verborgen zijn, en aan de kinderen geopenbaard. Men vorme zich echter vrij een voorstelling van dat bovenaardse leven, maar dan zo getrouw mo gelijk en aan de lijnen door de H. Schrift uitgestippeld en dan zal ons het licht daarover opgaan naar de mate waarin onze persoonlijk heid in bewuste gemeenschap staat met God en het geestelijk leven. Men oordele of veroordele el kaar dus niet, wannéér iemand tot een beschouwing komt die af wijkt van de tradionele voorstel ling. Hier geldt ook de toezegging dat men ontvangt naar mate van het geloof. Daarom houd ik, zeide hij, mijn voorstelling daarvan voor mijzelf en verketter ik iemand niet die daarover een afwijkende voor stelling heeft want de helft is ons immers niet aangezegd. Ondervond hij aldus uit de kring wel belangstelling ook de critiek en de tegenwerking bleven niet achterwege. Vooral de communis ten die zich daaronder bevonden, toonden zich in hun ware, de Gods dienst vijandig gedaante, en namen in hun bestrijding vaak het wapen van de spot te baat. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1947 | | pagina 4