DE VALSE AANKLACHT.
FeuiUeton.
Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR.
-o-o-o-o-o-o-
Vervolg.
Een ogenblik was hij geschrokken opgesprongen, liep een paar maal
heen en weer, trok zijn vest weer eens af, bleef voor het ongelukkige
meisje staan, hief haar kin omhoog en keek haar scherp en vorsend in
de ogen. Zij hield deze blik uit, ofschoon de tranen weer naar voren
drongen, maar zij voelde, dit keer wilde Wastl niets van haar, hij wil
de alleen weten, of zij de waarheid had gesproken.
Hij nam een stoel, draaide die om en zette zich schrijlings daarop,
legde beide armen op de leuning en keek haar nog steeds aan.
„Ik vermoed, dat je uit Zwitserland komt. Je kent zeker niemand in
München?
Fientje huilde harder.
„Hoor eens, meisje, ik mag je graag en ik geloof, dat als iemand ver
driet heeft, dat het hem goed doet, wanneer hij zich eens uitspreekt.
Misschien is het verstandig van je, als je me vertelt, wat er eigenlijk
aan de hand is, mijn vader, de brouwmeester verlaat zich op me".
Fientje antwoordde nog steeds niet.
„Weet je wat, hier komen steeds allerlei mensen naar binnen, hier
kunnen wij niet rustig praten, ga mee naar de binnenplaats op de fa
briek, daar zijn wij alleen. Kom maar mee, misschien kan ik je helpen".
Weer kwam er een gevoel van twijfel bij Fientje op. Zij hief haar ge
zicht op en keek Wastl onderzoekend aan. Zijn gezicht drukte nu ech
ter medegevoel uit, maar aan de andere kant voelde zij zich angstig.
Wat zou er van haar terecht komen, als morgen de brouwmeester, wat
zijn goed recht was, haar niet meer terug wilde hebben?
De grote binnenplaats lag geheel verlaten. Het was een prachtige
herfstavond. Hier en daar brandde een lantaarn en de zoetige lucht uit
de mouterij kon men op de binnenplaats waarnemen.
Fientje had bijna vergeten, dat Wastl een vreemde jonge man was,
waarvoor zij tevoren een natuurlijke angst had gekend. Zij zaten op een
vat en het deed haar goed te spreken. Vooral over Xaver, die zij steeds
weer haar „verloofde" noemde. Wastl luisterde zwijgend toe en floot
zachtjes voor zich heen, toen Fientje eindelijk uitgesproken was. Alles
had zij hem verteld van wat er in Pontresina was gebeurd. Opeens lach
te de jonge man kort en schel, zodat zij opsprong en hem verbaasd
aanstaarde.
„Dat is wat nieuws. Een knap meisje dat bij Wastl komt biechten.
Nou! Schrik maar niet, het is goed. Ik ben wel een uitgaander, maar
ik ben geen slechte kerel. Ik zal heus een ander zijn meisje niet afka-
pen. Kom morgenochtend maar rustig weer werken, ik zal met mijn va
der praten en als je soms ooit raad of hulp nodig hebt, dan kun je op
me rekenen".
Fientje was opgestaan en staarde voor zich uit. Zij was toch een
beetje bang, dat zij zich eigenlijk te veel in de macht van deze man
had gegeven, nu zij hem alles verteld had. Ook hij was opgestaan.
„Je hoeft niet bang voor me te zijn, al zou ik je graag eens in mijn
armen hebben genomen. Maar nu ik weet, dat je niet meer vrij bent,
kun je gerust zijn. Ik zal dadelijk met mijn vader praten, die zal wel
een oogje dicht doen".
„Ik dank U hartelijk en nu moeten wij maar liever weer weg
gaan, want de inspecteur zou kunnen komen en het zou pijnlijk zijn, als
hij ons hier ontdekte".
Even leunde zij tegen de ballustrade van de veranda, waar 's middags
de vrouwen hun brood op aten en even sloot zij de ogen.
Met twee sprongen was Wastl bij haar, zijn hele zelfbeheersing was
verdwenen. Hij sloeg zijn armen om haar schouders en probeerde Fien
tje te kussen. Hoe meer zij tegenspartelde om zich uit zijn greep te be
vrijden, des te steviger hield hij haar beet. Door dit geworstel was het
haar niet mogelijk zich te bevrijden. Eindelijk gelukte het haar een arm
los te krijgen een ogenblik toen klonk het geluid van een stevi
67. Rob klauterde in de kano, maakte de boeien van het meisje los,
stuurde de kano naar de kant en greep een overhangende tak, terwijl
zijn nieuwe kennis zich aan hem vastklemde.
ge oorvijg op Wastl's gezicht over de binnenplaats. Geschrokken liet hij
haar los, het meisje kroop onder zijn armen door, rende over de bin
nenplaats, struikelde, sprong op en vluchtte toen terug naar het cafe,
waar zij de deur achter zich grendelde. Zij had de zoon van den brouw
meester een klap in zijn gezicht gegeven dat stond vast nu had
zij de enige mens die haar had kunnen helpen voor altijd van zich
af gestoten, want, dat begreep zij ook wel zoiets vergeet men nooit
meer.
Wastl stond, toen Fientje hem ontvlucht was, een ogenblik wezenloos
midden op de binnenplaats, zijn hand onwillekeurig tegen zijn wang ge
drukt.
„Wat een kleine duivelin", mompelde hij. „Wat een heks dat had
ik haar nooit nagegeven. Maar temperament heeft zij. Wastl, Wastl, dat
ziet er erg met je uit. Bij elk ander meisje zou je het er zeker niet bij
gelaten hebben en hier sta je nu als een verliefde kater en zou
nog het allerliefst de hand willen strelen, die geslagen heeft".
En zo zacht voor zich heen mompelend liep hij de binnenplaats over.
Toen Fientje de kamer wilde verlaten werd er hard op de deur ge
klopt. Eenmaal tweemaal. Een ogenblik stond het meisje besluiteloos,
zij liet haar koffertje uit haar hand vallen, terwijl haar handen krachte
loos langs haar lichaam hingen.
De politie!
Als een ijzige kou ging deze gedachte door haar heen.
Natuurlijk de politie. Wastl was natuurlijk in zijn woede naar de po
litie gelopen.
Weer werd er hard tegen de deur geklopt en nu hoorde zij ook de
stem van de waardin
„Maak open, verberg je maar niet, want ik weet, dat je binnen bent.
Maak dadelijk open of ik haal de politie!"
Alle angst was opeens geweken, dit kon er ook nog wel bij. Zij schoof
de grendel terug en stond tegenover de kijvende vrouw.
„Zo, dus je bent er zó eentje! Doen alsof je tot geen twee kunt tel
len en dan stilletjes met Wastl op de binnenplaats staan vrijen".
„U vergist U, ik was daar niet met Wastl".
Zij wist zelf niet waarom zij dit zei, doch zij had het gevoel, dat Wastl
toch menselijker zou blijken te zijn en dat zij de volgende morgen toch
nog op de brouwerij kon gaan werken.
„Zo, dus nog een vriend Dan heb je die arme kerel in de gevan
genis wel heel gauw vergeten en heb je al een plaatsvervanger'gezocht.
Ik denk, dat het Wastl wel zal interesseren als ik hem dat straks ver
tel. En nu mijn huis uit. Op de fabriek kun je van mijn part blijven
werken, en daar kun je doen wat je wilt, maar in mijn huis sta ik der
gelijke mensen niet toe. Vooruit, neem je koffer, daar is de deur en schiet
een beetje op".
Met deze woorden opende zij wijd de deur en schoof Fientje naar
buiten.
„Het geld, dat je me vooruit betaald hebt, kun je morgenochtend van
me terugkrijgen, ik wil niets van je cadeau hebben, van zo'n straatmeid,
die zelfs geen achting heeft voor haar verloofde, die in voorarrest zit".
Met een harde slag vloog de deur achter haar dicht.
Fientje rende de straat op. Opeens voelde zij zich bij de arm' gepakt
en geschrokken keerde zij zich om. Zij keek in het verlegen gezicht van
Wastl.
„Fientje, je moet naar me luisteren, ren niet zo als een bezetene, als
je zo verder holt, kan ik geen woord uitbrengen".
„Ja, maar ben je dan niet boos op me?
„Boos? Je bedoelt wegens de
Hij maakte met zijn hand de beweging van een klap tegen zijn wang
en sprak het woord verder niet uit.
„Ik mag er niet boos over zijn, want het was eigenlijk mijn schuld en
als je er met niemand over spreekt, blijft het onder ons en is alles weer
als daarvoor".
Fientje was blijven staan en keek Wastl in het gezicht, dat hij afge
wend had om niet door haar blik te worden getroffen.
„Heeft de waardin je er uit gesmeten?"
„Ja".
„En waar ga je nu naar toe?"
„Dat weet ik nog niet het liefst zou ik het water inlopen".
„Maar Fientje, dat is toch geen gedachte, die in je hoofd mag opko
men. Weet je wat, ik ken de vrouw van een van onze vaten-reinigers.
De vrouw helpt mijn moeder dikwijls in de keuken. Daar zal ik met je
naar toegaan, dan woon je vlak bij. Willen wij er even heen gaan?"
(Wordt vervolgd).
68. Dit was niet naar de zin van enige waterbewoners, die dreigend
dichterbij kwamen en slechts door enige goed gemikte schoten op een
afstand konden worden gehouden.