DE VALSE AANKLACHT.
Feuilleton.
Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR.
-o-o-o-o-o-o-
Vervolg.
De bewaker kwam binnen. En alsof hij de verandering niet bemerkte
die er met de gevangene had plaats gevonden, pakte hij hem bij de arm.
„Kernbacker, je tijd is om, ik moet je weer naar je cel terugbrengen".
Zwijgend, zonder Fientje ook nog slechts met een blik te begroeten,
als een zware zieke, volgde Xaver met slepende tred den bewaker
HOOFDSTUK IIX.
Toen Fientje weer in de stad terug kwam, sloeg het van de toren van
de Frauenkirche vijf uur. Zij schrok en het was haar, alsof zij uit een
diepe, lange droom ontwaakte. Het was druk op straat, want de werk
plaatsen en kantoren stroomden leeg en iedereen haastte zich huis
waarts.
Verbaasd keek Fientje om zich heen, het was bijna avond geworden.
Had zij dan de hele dag met die getuigenverklaring doorgebracht? 's
Morgens was zij door een agent afgehaald, toen moest zij lang wachten
voordat zij bij Xaver werd toegelaten maar ondanks dat, moest zij
zeker een paar uur rond de gevangenis hebben gelopen, want nu was
het al tegen de avond.
De brouwerij was gesloten, de arbeiders waren weg, zij had dus een
volle dag verzuimd. Nu kwam weer het gevoel van schaamte over haar.
Zij was door de politie gehaald dat had iedereen gezien 1 Wat
zou de de brouwmeester wel van haar denken, en wat zou haar kost-
juffrouw wel voor ogen opzetten.? Automatisch was zij doorgelopen en
nu stond zij voor het cafe. De gelagkamer was grijs van de rook en aan
een tafeltje zaten de arbeiders van de brouwerij, om vlug een glas bier
te drinken, voor zij de nachtarbeid begonnen inde mouterij. Fientje liep,
zonder om zich heen te kijken door de gelagkamer en door de keuken,
maar zij had de heldere stem van Wastl gehoord. In de keuken was de
waardin met de kannen en kruiken bezig, zij wierp een korte blik op
Fientje en zei: „Zo kom je eindelijk nog terug?"
Het jonge meisje voelde, dat de stemming van de vrouw ten opzich
te van haar veranderd was.
„Ik was bij mijn verloofde, U weet, dat hij wegens het stropen in
voorarrest zit".
„Ik zal je eens wat vertellen, juffertje, ik weet niet, of je morgen in
de brouwerij weer zult kunnen werken. De brouwmeester heeft twee
maal naar je laten vragen. Misschien denkt hij wel, dat men je daar
vastgehouden heeft. Ik wil helemaal niet van je zaken horen, dat gaat
mij niets aan, maar nog nooit heb ik de politie bij me in huis gehad.
Het liefst zou ik willen, dat je maar een andere kamer zocht. Ik ben
geen onmens die je zonder pardon op straat zet, maar tegen volgende
week zoek je maar wat anders. Tot zolang heb je betaald, maar als er
in die tussentijd nog eens een agent voor je komt, dan vlieg je op slag
de deur uit".
Fientje was zo ontdaan, dat zij er geen woord kon uitbrengen.
„Ga nu naar de gelagkamer, dan zal ik je eten brengen, dat heb ik
warmgehouden".
Het angstzweet brak Fientje uit. Zij kon geen brok eten door haar
keel krijgen, zij legde vork en mes neer en staarde voor zich uit. Toen
viel haar oog op Wastl, de zoon van den brouwmeester.
Terwijl Fientje nog steeds voor zich uit staarde kwam haar als een
reddende gedachte: „Wastl en niemand anders zou haar kunnen hel
pen"
Opeens boog zij het hoofd en zij werd vuurrood. Als zij deze jonge
man over haar leven vertelde, hem alles toevertrouwde als zij hem
om hulp vroeg, dan dan zou hij zeker een tegenprestatie van haar
verlangen een tegenprestatie waaraan zij nooit zou kunnen voldoen.
De waardin kwam naar haar toe, nam zwijgend de schalen waarin het
eten nog onaangeroerd was, mee naar de keuken, wierp het meisje een
kwade, beledigende blik toe en ging toen weer achter haar buffet staan.
65. De machine kon in dit bergachtig terrein niet landen, maar zoals
afgesproken was, werd een kleine parachute neergelaten, waaraan een
brief bevestigd was. Zodra Rob de inhoud gelezen had, snelde hij naar
De verachtelijke blik van de vrouw kwetste haar diep. Bij haar vond
zij geen medelijden, dat voelde zij instinctief, het had geen zin zich te
vernederen en de waardin alles te vertellen, haar tot deelgenote van haar
ongeluk te maken, dan nog liever zou zij het Wastl vertellen, die zou
wellicht meer gevoel voor haar tonen. Mannen zijn dikwijls niet zo hard
als een vrouw.
Ondanks haar leed wist het meisje niet hoe lief zij er in haar onge
luk uitzag. Haar smal gezicht was rood van innerlijke opwinding, de
grote ogen leken wel diepzwart door de pas vergoten tranen. Haar ver
warde haren bekransden haar gezicht.
Vol afgunst keek de waardin naar het knappe meisje, zij was zelf
nog trouwlustig en met verliefde blikken keek zij dikwijls de kant van
Wastl uit, die als een echte meisjesgek bekend stond.
De groep ging uit elkaar en luid lachend en schertsend gingen de
mannen weg. Fientje boog zich diep over de tafel heen, in de hoop, dat
men haar niet zou bemerken. Maar de mannen gingen door een kleine
zijdeur naast het buffet weg en hadden helemaal niet gezien, dat er ach
ter in het lokaal nog iemand zat. Alleen Wastl, wiens ogen hel hadden
opgelicht, toen Fientje binnen was gekomen, had haar niet uit het oog
verloren. Hij sprak extra hard om haar aandacht op zich te vestigen.
Hij kon niet verstaan, wat de waardin tegen zijn meisje sprak want
in gedachten was zij reeds „zijn meisje" maar wel had hij bemerkt,
dat Fientje lelijk keek, het leek wel, alsof zij uit haar humeur was. Hij
kon zijn aandacht niet meer bij het spel houden wat de mannen aan
het spelen waren. Wat zou er met het meisje aan de hand zijn? Er
was iets niet in orde. Zij had hem reeds van het eerste ogenblik af
aangetrokken, omdat zij zo geheel anders was dan de andere meisjes,
die hij kende. Hij had de korte tijd, dat zij op de brouwerij werkte, goed
opgenomen, zonder dat zij er iets van had gemerkt. Zij was van de com
plimentjes der arbeiders niet gediend geweest, alles aan haar was zo zui
ver en fris, alsof zij zo uit de bergen kwam, alsof de dennengeur nog
in haar kleren hing. Wastl verwonderde zich over zichzelf. Was hij
dwaas geworden, hij leek wel verliefd. Deksels nog aan toe, hij de vlot
te Wastl, die elke vrouw achterna liep, zou hij zich nu door dat meis
je laten inpalmen? Aan de deur bleef hij nog even staan toen de ande
ren reeds vertrokken waren. Een ogenblik was het alsof hij iets met
zichzelf overlegde, toen rukte hij eens aan zijn vest en ging met vaste
schreden naar het meisje toe. Fientje voelde zijn nabijheid meer dan zij
hem zag. Zij draaide op haar stoel heen en weer, alsof zij wilde opstaan
en wegvluchten, zoals zij reeds meerdere malen gedaan had, toen echter
bleef zij vastbesloten zitten. Voorzichiig hief zij het hoofd op.
„Juffrouw Statler, breng mij nog een glas bier en het meisje hier ook".
Met een smak zette de vrouw de beide glazen op de tafel, krulde ver
achtelijk de lippen en liep naar het buffet terug.
„Nu proost wil je met me klinken?"
Fientje keek hem nu aan, nam het glas in beide handen, klonk met
hem, wierp een snelle blik op zijn gezicht en nam een slokje van het
frisse bier.
Wastl zat onrustig op zijn stoel, greep over tafel heen de hand van
Fientje. Haar vuist verdween in zijn hand en hij drukte die stevig.
„En vertel eens wat is er eigenlijk met je aan de hand. Wat moest
die politie-agent vanmorgen van je hebben, arme meid. Je ziet er hele-
lemaal verslagen uit".
Zijn woorden drongen bij Fientje door merg en been, het was de eerste
vriendelijke toon, het eerste medelijdende woord dat tot haar gericht
werd sedert zij in München was aangekomen. Zij keek de jonge, gemoede
lijke Beier vlak in het gelaat. Zij beantwoorde dankbaar zijn handdruk
maakte haar hand toen zacht uit de zijne los, streek zich een paar maal
verlegen over het haar en opeens snikte zij het uit.
Wastl draaide zich geschrokken om, hij zag echter tot zijn geruststel
ling, dat zij beiden alleen in de gelagkamer zaten.
„Kom, kom huil niet zo, wat is er dan toch?"
Hij was opgestaan en ging nu dicht naast haar ziten, maar deze keer
streelde hij vol medelijden haar arm en deed geen poging opdringerig
te worden. Fientje trachtte met geweld haar tranen te bedwingen, toen
zei zij met horten en stoten, want zij dacht, dat zij de liefde van deze
man op die manier wel zou kunnen bedwingen:
„Mijn verloofde zij legde op het woord „verloofde" een bijzonde
re nadruk, „mijn verloofde zit hier in voorarrest, en ik ben vandaag als
getuige verhoord".
„Wat zeg je?"
(Wordt vervolgd).
de oever, Het was de hoogste tijd.
66. Met één sprong was Rob in het water en met een paar slagen bij
de boot, die bedenkelijk dicht nabij de waterval gekomen was.