DE VALSE AANKLACHT. Feuilleton. Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR. -o-o-o-o-o-o- Vervolg. „Ik sta U een onderhoud van tien minuten met hem toe. Als U ver standig bent en het beste met hem voor hebt, probeer hem dan tot een volledige bekentenis te krijgen. Gaat U maar even zitten en wacht U maar, tot een veldwachter U komt halen". De rechter wendde zich tot zijn assistent. „Het heeft geen zin haar nu de eed af te nemen. Zo'n dom kind doet gerust een meineed. Zo'n gids zou in één zomer vijf duizend franc ver dienen. Belachelijk! Ik geloof, geachte college, dat wij beiden dan beter gids kunnen worden". Ondertussen haalde hij een broodje te voorschijn en begon dit met smaak op te eten. Fientje stond op. Haar hart was ineen gekrompen, zij begreep niet, wat er zou gebeuren. Hoe was het mogelijk, dat hij, die zo juist over levenslange gevangenisstraf had gesproken en die door zijn woord een heel mensenleven kon vernietigen, met zo'n onbewogen ge zicht een broodje kon eten. Wat wist zij er van, dat het zijn beroep was, iedere dag uren achter een getuigen te horen. Dat hij helemaal niet aan de mensen kon den ken, doch alleen aan de paragraphen van zijn wetsverordeningen. Het kwetste haar diep, deze beide mannen te horen spreken dat zij haar een voudig niet geloofden. „Maar meneer de rechter, het is heus waar. Hij verdient heus zo veel". De rechter keek haar aan. „Het verhoor is afgelopen. U hebt hier nu niets meer te verklaren". Voor het eerst kreeg zij het gevoel van machteloze wanhoop, begreep zij, dat er met de slachtoffers geen rekening werd gehouden, doch al leen met het ijzeren schema van de wet, die over een mens oordeelde. Er trad een veldwachter binnen. „De verdachte Xaver Kernbacker is in de spreekcel". Nog eenmaal wendde de rechter zich tot Fientje. „De verdachte mag eenmaal in de maand gedurende tien minuten be zoek hebben". Hij draaide zich om en Fientje ging met den veldwachter mee naar buiten. Zij liepen door vele lange gangen, toen opende de veldwachter een zware, ijzeren deur, die achter haar werd afgesloten. Zij stond nu in een reusachtig trappenhuis. Vijf verdiepingen hoog liepen er ijzeren leuningen langs de gaanderijen, terwijl in het midden een ijzeren, geheel doorzichtige trap naar boven voerde. Helemaal bovenaan öp een soort van platform bevond zich een beambte, die van hieruit alle gaanderijen en de trap kon overzien en die een aantal schellen voor het geven van alarmsignalen bij zich had. In lange rijen bevonden zich op de gaanderijen deuren met daarop geschilderde nummers. Twee mannen in gevangeniskleren met een be waker achter hen, droegen water in de verschillende cellen. Het geheel maakte op Fientje een vreselijke, neerslachtige indruk. Onwillekeurig ging zij op haar tenen lopen, om haar schreden over de gaanderijen en de ijzeren trap te dempen. Haar hart vulde zich met medelijden, dat in dit groote doodstille huis, achter iedere deur een mens gevangen zat, een mens, die, wat hij ook gedaan mocht hebben, snakte naar de vrij heid, weg uit dit huis, waar alle hoop werd gedood. De bewaker bracht haar voor een der deuren en haalde een sleutel te voorschijn, die hij in het slot stak. Fientje hield de man even tegen. „Wacht U heel even, ik ik moet wat bijkomen, alles is zo plotse ling gegaan Maar de bewaker luisterde niet naar hetgeen Fientje tegen hem zei. Hij zag het lijkbleke gezicht niet, voelde niet de ijskoude, bevende vin gers, die zijn mouw omklemden. Met een harde stoot opende hij de deur en Fientje trad, achter de man verscholen het vertrek binnen. Eerst zag zij niets, zo schemerde het voor haar ogen. Zij probeerde haar tranen weg te vegen, maar steeds vloeiden er weer nieuwe uit haar ogen. Door de woorden van den bewaker kreeg zij echter haar bezin 63. Noch de priesters of zijn helpers, noch Sheeba, hadden bemerkt, dat hoog in de lucht alles gezien was. Eerst toen de boot een km. af gedreven was, snelde de machine omlaag om hulp te bieden. 64. Enige mijlen verderop vormde de rivier een waterval, wat vanuit ning weer terug. „Zo kom maar binnen. Over tien minuten is de spreektijd afge lopen en dan kom ik U weer halen". Hij verliet de kleine ruimte en liet de beide mensenkinderen alleen achter, die zwijgend tegenover elkaar stonden. Toen de bewaker hem bezoek had medegeeld en hem daarvoor naar de spreekcel had gebracht, was hij versteld geweest. Bezoek Wie zou hem willen bezoeken In al de weken, dat hij in voorarrest zat had nog geen sterveling zich om hem bekommerd ook van zijn moeder had hij niets gehoord. En nu stond Fientje daar, zijn meisje zijn verloofde zijn Fientje! Zijn knieën knikten, hij moest zich even op de bedrand zetten om zijn krachteloosheid voor Fientje te verbergen. Het ging haar niet veel an ders. Was dat Xaver? Haar Xaver? De frisse, altijd vrolijke zoon van de bergen Waren dat zijn altijd stralende ogen en zijn grote, gezonde gestalte? Dit mens, geheel ineengekrompen met de gestreepte gevan geniskleding en die bleke gelaatskleur? Haar haar Xaver? Hoe kon een mens in zo'n korte tijd zo veranderen Een groot me delijden stroomde door haar heen, zij balde haar handen en perste haar lippen op elkaar om niet hardop te gaan huilen. Een tweemaal probeerde zij het om iets te zeggen, maar niets an ders dan een onderdrukte snik kwam over haar lippen. Toen overviel haar een nameloze angst, de tijd de kostbare tijd vergaat, zij hebben slechts tien minuten en wat had zij hem niet allemaal willen zeggen, wat had zij in haar slapeloze nachten zich niet voorgenomen met hem te bespreken en nu nu zij voor hem stond kon zij er geen woord uitkrijgen. Eindelijk hief Xaver het hoofd op, zijn bleek gezicht werd vuurrood, zijn lichaam strekte zich en met zijn oude elasticiteit sprong hij op en stond voor haar. Nu kwam er een trek van herkenning over het gezicht van het meis je. Ja, dat was haar Xaver, zo kende zij hem. Nu waren ook haar tra nen plotseling gedroogd, haar gebalde vuisten openden zich en als be vrijd strekte zij haar handen naar hem uit. „Mijn liefste liefste Xaver!" „Fientje!" De ban was gebroken, alles om hen heen was vergeten zij lagen in eikaars armen en kusten elkaar steeds weer. Eindelijk maakte Fientje zich uit zijn stevige omarming los, streek met trillende vingers over zijn dik, golvend haar, over zijn gezicht, over die lieve ogen, die nu weer hun oude glans hadden teruggekregen, waar van zij zo veel hield en met zachte stem, alsof zij bang was, dat men het zou horen, stamelde zij liefdeswoordjes, die hij echter door zijn kus sen steeds weer onderbrak. „Mijn mijn Xaver, wat heb je een ellende gehad, wat hebben ze met mijn lieveling gedaan „Fientje, wat heb ik naar je verlangd, de weken dat ik hier geweest ben, waren vreselijk. Ik heb zo naar mijn bergen gehunkerd naar moeder, en naar jou. Ben je verwonderd over mijn kleren Ik ge loof, dat zij bang waren dat ik weer zou ontsnappen, net als in Chur. Daarom hebben zij mij mijn eigen kleren afgenomen en deze gegeven. Ik zie er niet erg netjes uit, vind je wel Maar hou je toch van me Ik vindt het lief, dat je me bent komen opzoeken. Waar heb je al die tijd gezeten Ben je van Pontresina speciaal over gekomen om me te komen opzoeken Hij sprak vlug, alsof hij ook bang was, dat de korte tijd niet genoeg was, om alles te zeggen, wat hij op zijn hart had. En nu vertelde Fientje hem, dat de liefde, de zorg en de angst voor hem, haar naar München hadden gedreven, zij vertelde hem niet, wat zij allemaal had doorgemaakt, want zij wilde zijn hart nog niet meer bezwaren. „En nu werk ik in een brouwerij, ik geloof, dat ik het daar goed ge troffen heb. Van je moeder heb ik ook niets gehoord, ik zal haar wel schrijven, als je dat graag hebt. Heb je geld nodig? Ik heb wel niet veel, maar iets kan ik je toch geven, dan kan je misschien wat laten halen, waar je zin in hebt". „Ik heb nergens zin in, alleen om jou te zien, Fientje. En geld krijg ik weer, als ik eenmaal vrij ben. Schrijf me eens een keertje. Mijn on schuld zal nu wel een dezer dagen blijken, want onze Lieve Heer zal het niet kunnen goedvinden, dat ik hier nog langer moet versmachten. Maar ik ben blij, dat jij aan mijn onschuld gelooft, dat je je niet schaamt me te komen bezoeken, dat maakt me zo gelukkig, dat zal ik nooit ver geten, mijn lieveling". (Wordt vervolgd). de lucht duidelijk te zien was. Iets verderop naderde langzaam en voor zichtig de auto, waarvan de inzittenden scherp uitkeken naar mogelijk onraad. Toen de vliegmachine naderde begreep men, dat deze een boodschap bracht. Inderdaad was dit het geval.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1937 | | pagina 4