DE VALSE AANKLACHT. Feuilleton. Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR. -o-o-o-o-o-o- Vervolg. Toen begon het gezicht van de oude man wat bij te trekken, toen hij las, dat de vrouw van een minister Fientje in betrekking wilde nemen. Want de hele winter met Afra samen, dtft werd niets". „Mag ik, vader?" „Voor mijn part, je bent meerderjarig, je kunt dus doen en laten wat je wilt zonder mijn toestemming". Zo gebeurde het, dat toen de eerste wintersneeuw over de dalen van de Engadin dwarrelde, de laatste spaarduiten bij elkaar werden gedaan om er een spoorkaartje voor te kopen om de wijde wereld in te vliegen. HOOFDSTUK V. „München, Centraal Station! Allen uitstappen!" Fientje werd uit een diepe slaap wakker. Het eerste gedeelte van de reis door Zwitserland tot Rohrbach was naar verhouding vlug gegaan. Er waren een paar meisjes in de coupé geweest, een uit Bazel en een uit Konstanz, die 's zomers in een hotel in betrekking waren en nu weer naar huis terugkeerden. De drukte van het grote station brandde op Fientje in. Het fluiten van de locomotieven, het gehaast en gedring van de mensen, de kleine met motoren gedreven lorries, waarop bergen bagage werden weggereden, het geroep van de krantenjongens, alles was zo vreemd voor haar. Zij moest een ogenblik blijven staan en om zich heen kijken. Als laatste passagiere uit deze trein passeerde zij de kaartencontrole en stond nu in de grote hal, die op het stationsplein uitkwam. Op de treden van het portaal stond zij stil. Voor de eerste maal steeg het geroezemoes van het grote stadsleven bij haar op. Zij was steen koud en had het gevoel van verlatenheid, een angst voor dit leven, voor al die vreemde mensen. Maar Fientje, die gewoon was op eigen benen te staan, schudde met een trotse beweging het hoofd. „Belachelijk van me, om bang te zijn, daar is toch geen reden voor". Lang overlegde zij, wat zij moest doen. Hoe zou zij de straat kunnen vinden waar de minister woonde? Daar stonden een paar agenten, maar sinds Xaver door de gendarmes was weggevoerd, had zij een afschuw van allen, die bij de politie waren. Zou zij het aan een van die mensen vragen, die allemaal zo'n haast hadden? „Wees voorzichtig, in een grote stad zijn heel veel schurken", had de geestelijke gezegd, toen zij voor haar afreis nog eerst in een kleine berg- kapel te biecht was gegaan. Misschien was dat niet helemaal waar maar de mensen zagen er niet al te vriendelijk uit en zij hadden schijnbaar allemaal even veel haast. Eindelijk zag zij een oudere vrouw met een band om de arm, die naar haar keek en nu op haar toetrad. „Bent U vreemd in München?" „Ja, helemaal". „Zoekt U een betrekking? Ik ben van de stationsmissie". Nu viel het Fientje in, dat de geestelijke haar over die missie had ge sproken. „Een betrekking heb ik al bij mevrouw Schwedler in de Schel- lingstrasse, maar ik weet niet, hoe ik daar komen moet". „Dat is zo ook niet te vinden, U zult beter met de tram kunnen gaan. Ik zal het U wel even wijzen". Nu liep zij naast de vrouw, met moeite haar angst bedwingend, over het grote plein naar de tramhalte recht tegenover het station. 53. Zo trok de optocht onder het gejoel en gejuich der inboorlingen langs een gebaande weg verder het onbekende land in. Alles scheen goed te gaan, men had vriendschap gesloten met de bewoners en ein delijk zou men iets te weten komen over dit vreemde land. „Conducteur, wilt U zo goed zijn de juffrouw te wijzen waar zij uit moet stappen voor de Schellingstrasse?" „Stapt U maar in, ik zal U wel waarschuwen". Daar zat zij nu in de tram en keek naar de drukte buiten. lederen keer als er een auto in snelle vaart voorbij gleed, schrok zij op, hoewel zij veilig buiten het gevaar zat. Scherp lette zij op hetgeen de conduc teur bij iedere halte riep, want zij was bang, dat zijn anders te ver mee zou rijden. Wat spraken de mensen hier een heel andere taal 1 Daar tikte de conducteur haar op de schouder. „Schellingstrasse, vlug, ik heb U al driemaal gewaarschuwd, wij hebben geen tijd". Zij nam haar koffertje op en stond even later op het vluchtheuveltje. Radeloos keek zij om zich heen. Zij kon zich niet begrijpen waarom al die mensen hier zo'n haast hadden. Eindelijk had zij moed genoeg ver zameld om aan een van de voorbijgangers te vragen waar de Schelling strasse was. „Kunt U niet lezen? Het staat daar toch op het naambordje!" Kort en stug was het antwoord geweest, maar zij schaamde zich ei genlijk, dat zij helemaal niet op het naambordje had gelet. Ja, daar stond het. De Schellingstrasse was een rustige zijstraat en spoedig had zij het huisnummer gevonden. Ook de portier was een brommerig mens. „Bij wie moet U zijn?" „Bij Mevrouw Schwedler". „Boven, derde etage, maar ga over de binnenplaats de achtertrap op." Hijgend en met kloppend hart ging zij naar boven. Wat woonden hier veel mensen in een huis bij elkaar. De binnenplaats met zijn smerige, grijze muren deed haar erg somber aan. Eindelijk was zij boven en vond zij de deur, drukte op de electrische schel. De oude Mevrouw deed haar zelf open en keek haar eerst even verbaasd aan. „Ik ben Fientje!" „Kom binnen. Het is goed, dat je er bent. Kathi is reeds vertrokken. Hier is je kamer, zet je koffer daar maar neer en maak het je gemak kelijk, als je klaar bent, kun je wel komen helpen". De dag vloog om, want Fientje had steeds iets anders te doen en te zien. Onder leiding van de oude dame moest zij leren tafeldekken, het eten opdienen en allerlei andere dingen doen. Terwijl zij in de eet kamer bezig was, zag zij ook de Minister, een norse, door ischias ge plaagde man, die helemaal geen notitie van haar nam. Toen leerde zij bedden opmaken en de slaapkamer een beurt geven terwijl zij 's avonds in het cafe, recht tegenover het huis een fles bier voor den ouden heer moest halen. Eindelijk was het negen uur en Mevrouw Schwedler stuurde Fientje nu naar haar kamer. ,,'s Morgens om zes uur moet je opstaan, hier is een wekker!" zei ze. Maar Fientje schudde het hoofd. „Ik heb geen wekker nodig". Mevrouw ging naar haar man in de huiskamer. „Als het meisje zo blijft, dan heb ik het getroffen." Haar man bromde wat binnensmonds en nam een stok bier. Fientje zat in haar kamer en had nu pas tijd over alles na te denken. Zij moest werkelijk tevreden zijn, want de Mevrouw was vriendelijk en het werk lang niet zo zwaar als thuis, zij had overvloedig eten gekre gen, en zoveel vlees kregen ze thuis zelfs op Zondag niet. Het bed was helder, haar kamertje gezellig en toch zat zij strak voor zich uit te kijken. Haar gedachten waren bij Xaver! Om zijnentwille was zij naar München gekomen en dat had zij vandaag reeds ervaren hoe zou zij hem in deze grote stad kunnen vinden? Waar was hij? Hoe moest zij het aanleggen hem te zien? Het vragen? Dat ging niet! Maar zij was zo moe van alle emoties, die zij de eerste dag had doorgemaakt, dat zij naar bed ging en spoe dig diep in slaap was. Vijf dagen waren reeds voorbijgegaan. Vijf precies eendere dagen, want de huishouding van de oude mensen ging als een klok. Fientje wist precies, wat zij te doen had, zij was ook al een paar maal met Me vrouw meegeweest naar de markt om allerlei inkopen te doen en zij voelde, dat mevrouw tevreden over haar was. Alleen had zijzelf maar een gedachte in het hoofd: „Wat kon zij doen om Xaver te zien?" Zondag's zei Mevrouw: „Vanmiddag gaan wij uit en dan heb je vrij. Ga München maar eens in, doch denk er om, dat je om negen uur weer terug bent. Hier is de sleutel van het huis, die van de voordeur geef ik je nog niet. Om negen uur gaat de deur op slot". (Wordt vervolgd). 54. Totdat een onverwachte hinderpaal opdook. Het was een vreemd geklede, oude man, die waarschuwend de hand op stak, ten teken, dat men halt moest houden. De krijgslieden gehoorzaamden onmiddellijk en behandelden den oudenman, die vermoedelijk een priester was, met de hoogste onderscheiding.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1937 | | pagina 6