DE VALSE AANKLACHT. Feuilleton. Roman van de bekende schrijfster VIOLETTE CARR. -o-o-o-o-o-o- Vervolg. Het was alsof zij met dit ene woord de gehele bekentenis uit Fientje wilde halen. „Hoe kan ik hem redden „Wie? Je verloofde, Infanger, of bedoel je Xaver?" „Infanger is nooit mijn verloofde geweest. Dat liegt hij. Nooit! Maar Xaver „Ligt hij in jou kamer Moet je hem ook nog verzorgen hem den moordenaar?" „Hij is geen moordenaar" „Ook niet uit liefde voor jou „Ook dat niet!" De zwijgzame oude vrouw wendde zich af. „Ik wil naar hem toe". De soldaat trad haar in de weg. „Niemand mag de hut binnen!" „Ik ben zijn oude moeder. Zes uur heb ik de berg beklommen en zou ik nu niet naar mijn jongen toe mogen De soldaat, die de oude vrouw kende, wist niet wat te doen. Hij weifelde. Daarna zei hij „Gaat U maar naar binnen". Hij wierp een blik op Fientje. „Maar ik ga mee naar binnen", vervolgde hij. Weer keek de oude vrouw hem aan. „Wat een moeder met haar zoon te bespreken heeft, is niet voor der den geschikt. Maar denk je heus, dat ik Xaver in mijn schort mee naar buiten zal nemen Nu lag er bittere spot in de woorden en ja lieve help, Xaver was toch altijd een goede kameraad geweest, als men elkaar in de herberg trof. „Goed, gaat U dan maar alleen, niet langer dan een paar minuten". „Ik zal hier heus niet tot morgen blijven!" Fientje liep naar de soldaat en sprak met hem. Zei allerlei onzin door elkander om hem af te leiden van de oude vrouw, die bij het bed van haar zoon zat, wien zij een „moordenaar" had genoemd. Er was nog geen kwartier verlopen toen zij reeds weer naar buiten kwam, zij liep dicht langs den wachtpost. „Wil je zien wat ik in mijn schort heb? Hij zit er niet in hoor!,' Toen strompelde zij weg, weerde Fientje af, die haar een glas wijn wilde geven. „Moedertje!" „Ja, ja het is goed, vraag maar niets". Er was iets hards in deze ogen, zodat Fientje er van schrok. Zij had zo graag een paar woorden met de oude vrouw gesproken, zou haar zo graag gezegd hebben, hoeveel zij van Xaver hield en nu wist zij zelfs niet eens of de moeder aan de schuld van haar zoon geloofde. Toen zij reeds een eindje van de terugweg had afgelegd, draaide de oude vrouw zich om. „Je moet bij me komen. Maar pas over acht da gen. Vroeger niet. Begrepen? Goedendag!" Dat alles klonk Fientje raadselachtig in de oren, en raadselachtig was het ook voor haar, dat Xaver een glimlachje om zijn mond had, toen zij na een uur met een bord soep bij hem binnenkwam. „Eet, Xaver, het zal je goed doen." „Graag, ik heb honger, ik geloof, dat de koorts bijna over is en dat ik morgen genoeg op krachten zal zijn om naar Chur te gaan." Waarom zou hij toch aldoor dat geheimzinnige lachje om zijn mond hebben? Toen greep hij plotseling haar hand en fluisterde: „Fientje, je bent mijn lieveling!" Het was de eerste keer dat hij een goed woord voor haar had, sinds hij in haar kamer lag. Zij had wel hardop kunnen huilen, maar op dat moment trad de commissaris de kamer binnen. „Ik kan niet toestaan, dat U bij de gevangene bent. De wachtpost had ook de oude vrouw niet mogen toelaten. Voortaan zal de wacht het e- ten voor Kernbacker binnen brengen". Fientje ging treurig naar buiten. Treurig en tegelijkertijd vol gedach ten. Wat had de moeder met haar zoon besproken? Waarom lachte hij en had hij een heel andere blik in zijn ogen? „Dag Fientje!" Zij kromp in elkaar. Breedgeschouderd en zelfbewust stond Siegmond Collina, haar vader, voor haar. „Dag vader!" „Pak je bullen bij elkaar, je gaat met me mee naar huis". Zij keek hem ontsteld aan. „Eer ze Xaver weggevoerd hebben?" „Mijn dochter zal niet onder een dak verblijven met de moordenaar van haar verloofde". „Infanger was mijn verloofde niet". „Wees een verstandig meisje en schiet een beetje op". „Vader!" „Schreeuw niet, kom vooruit!" „Komen zal ik, vader, maar niet zolang Xaver hier nog is. En ik zeg het U ik ben de verloofde van Xaver, en niet van Infanger, die ik heb gehaat, zolang ik me kan herinneren. Nooit heb ik hem het recht gegeven iets anders te denken". „Ook niet, toen hij 's nachts aan je raam „Zij slaakte een kreet. „Heeft hij dat gezegd, de schoft, de ellende ling „Kom mee!" „Neen, en ik laat mij ook niet dwingen, want ik ben meerderjarig". „Kom je?" „Vandaag niet 1" De vader vloog op. „En morgen hoef je ook niet meer te komen. Wie niet luisteren wil „Toe, vader, schei uit!" „Ik vraag het je voor de laatste maal, ga je mee?" „Neen!" „Blijf dan maar waar je bent. Voor de verloofde van een moordenaar is bij mij in huis geen plaats". Siegmond Collina draaide zich om en liep met zware stap de weg naar het dal weer terug. Fientje viel huilend op een bank neer, vlak bij de balustrade de schildwacht was bij Xaver naar binnen gegaan, waar men de woorden, die tussen vader en dochter gewisseld werden, niet kon horen. De volgende dag kwamen de mannen van het gerecht weer terug. Twee mannen droegen een baar bergopwaarts, 's Nachts had Fientje, die op een kermisbed in de gelagkamer had moeten slapen, geen oog dicht gedaan. Zij had de gevangene zelfs geen eten meer mogen brengen. „Leg de man op de baar". Xaver schudde het hoofd. „Niet nodig. Ik ben krachtig genoeg om te lopen" „Boei hem dan de handen op zijn rug" „Dat is niet nodig, maar als U er plezier in hebt Er was vandaag iets anders in hem, een lachende trots, die de com missaris als verstoktheid van de misdadiger uitlegde. Zij kwamen het huis uit, Fientje stond in de deur en raapte al haar krachten bijeen. „Dag Xaver, ik wacht op je, ik blijf je trouw". „Dag Fientje, lieveling!" Langzaam liepen de mannen naar het dal terug. Fientje keek hen na. Onwillekeurig dacht zij aan de woorden, die zij eens tegen hem had ge zegd: „Denk je, dat ik het prettig vind als mijn verloofde wegens stro perij wordt opgebracht", en nu werd hij als moordenaar weggevoerd en zij voelde niets anders dan medelijden en liefde. Maar wat nog eigenaardiger was. Sinds gisteren de oude vrouw in de hut was geweest, sinds de ogen van Xaver niet meer zo wild in het rond dwaalden, was er trots alle narigheid een sprankje hoop in het hart van Fientje geko men, dat zij zelf niet begreep. De terugweg vorderde langzaam. Xaver hinkte, maar schudde trots het hoofd als een van de soldaten hem wilde ondersteunen. Hij liep tussen twee soldaten in, twee andere liepen, met het geweer aan de schouder achter hem. Een paar vreemdelingen die toevallig de berg op klommen bleven verwonderd staan en keken de stoet na. Toen verdween het trans port in de kromming van de weg. Tot nu toe had Fientje rechtop ge staan, met starre blik had zij hem nagekeken, nu liep zij haar hut bin nen, wierp zich op haar bed en snikte het uit, tot zij over al haar leden beefde. (Wordt vervolgd). 44. De blanken in de tank besloten echter dat het tijd werd handelend op te treden en niet te wachten tot de monsters hun speciale aandacht aan hen zouden wijden, als ze met de inboorlingen klaar waren.

Krantenbank Zeeland

Noord-Bevelands Nieuws- en advertentieblad | 1937 | | pagina 4